Canon EOS 1200D Manual

Canon Kamera EOS 1200D

Læs nedenfor 📖 manual på dansk for Canon EOS 1200D (342 sider) i kategorien Kamera. Denne guide var nyttig for 50 personer og blev bedømt med 4.5 stjerner i gennemsnit af 2 brugere

Side 1/342
INSTRUCTIE-
HANDLEIDING
NEDERLANDS
De Verkorte handleiding is achter in deze handleiding opgenomen.
2
De EOS 1200D is een hoogwaardige digitale spiegelreflexcamera met
een uiterst nauwkeurige CMOS-sensor van circa 18,0 effectieve
megapixel, DIGIC 4, uiterst nauwkeurige en snelle scherpstelling met
9 AF-punten, continue opnamen met circa 3,0 beelden per seconde,
Live view-opnamen en movie-opnamen in Full High-Definition (Full HD).
De camera reageert uiterst snel bij alle opnamesituaties en biedt tal van
geavanceerde opnamefuncties.
Raadpleeg deze handleiding tijdens het gebruik om nog
verder vertrouwd te raken met de camera
Met een digitale camera kunt u de opname die u hebt gemaakt,
direct bekijken. Maak een aantal testopnamen terwijl u deze
handleiding doorneemt en bekijk het resultaat. U zult de camera
dan beter begrijpen.
Lees eerst de Veiligheidsmaatregelen (pag. 307 t/m 309), en Tips en
waarschuwingen voor het gebruik (pag. 20 t/m 21) om slechte foto's en
ongelukken te voorkomen.
De camera testen voor gebruik en aansprakelijkheid
Bekijk de opnamen nadat u deze hebt gemaakt en controleer of ze
goed zijn vastgelegd. Wanneer de camera of de geheugenkaart
gebreken vertoont en de opnamen niet kunnen worden vastgelegd
of naar een computer kunnen worden gedownload, is Canon niet
verantwoordelijk voor eventueel verlies of ongemak.
Copyright
Mogelijk verbiedt de wet op het auteursrecht in uw land het gebruik van
opnamen of auteursrechtelijk beschermde muziek en beelden op de
geheugenkaart voor andere doeleinden dan privégebruik. Ook kan het
maken van opnamen van bepaalde openbare optredens, exposities en
dergelijke zelfs voor privégebruik verboden zijn.
Inleiding
3
Controleer voordat u begint of alle onderstaande onderdelen van de
camera aanwezig zijn. Neem contact op met uw dealer als er iets
ontbreekt.
* Acculader LC-E10 of LC-E10E is meegeleverd. (Bij de LC-E10E wordt een
netsnoer geleverd.)
De meegeleverde instructiehandleidingen en dvd-/cd-roms worden op de
volgende pagina vermeld.
Als u een combinatieset ('kit') met objectieven hebt gekocht, dient u te
controleren of de objectieven zijn meegeleverd.
Mogelijk zijn er ook instructiehandleidingen voor de objectieven meegeleverd,
afhankelijk van het type combinatieset.
Bewaar bovengenoemde zaken zorgvuldig.
Controlelijst onderdelen
Accu LP-E10
(met beschermdeksel)
Acculader
LC-E10/LC-E10E*
Brede draagriem
Camera
(met oogschelp en
cameradop)
Interfacekabel
4
De handleidingen bestaan uit een boekje en elektronische
handleidingen (als pdf-bestand op de dvd-rom).
EOS Camera Instruction Manuals Disk (dvd-rom)
Bevat de volgende pdf-handleidingen:
Instructiehandleiding (uitgebreide versie)
Software-instructiehandleidingen voor de software op de
EOS Solution Disk
* Informatie over het weergeven van de instructiehandleidingen op de dvd-rom
vindt u op pagina 315 t/m 316.
EOS Solution Disk
Bevat verschillende software. Zie pagina 319 t/m 321 voor
een
algemene beschrijving en informatie over het installeren
van de software
.
Handleidingen en dvd-/cd-roms
Basisinstructiehand
leiding
EOS Camera Instruction Manuals Disk XXX
XXXXX
XXXXX
XXXXX
XXXXX
XXXXX
CEL-XXX XXX
©
C
A
N
O
N
I
N
C
.
2
0
X
X
.
M
a
d
e
i
n
t
h
e
E
U
.
EOS Solution Disk XXX
CEL-XXX XXX
©
C
A
N
O
N
I
N
C
.
2
0
X
X
.
M
a
d
e
i
n
t
h
e
E
U
.
Windows XXX XXX
Mac OS X XXX XXX
XXXXX
XXXXX
XXXXX
XXXXX
XXXXX
5
De volgende geheugenkaarten, ongeacht de capaciteit, kunnen in de
camera worden gebruikt: Als de kaart nieuw is of eerder is
geformatteerd met een andere camera of computer, wordt het
aanbevolen dat u de kaart met deze camera formatteert (pag. 50).
• SD-geheugenkaarten
• SDHC-geheugenkaarten
• SDXC-geheugenkaarten
Voor movie-opnamen moet u een SD-geheugenkaart met een hoge
capaciteit en snelheidsklasse 6 ' ' of hoger gebruiken.
Als u voor het opnemen van movies een kaart met een lage
schrijfsnelheid gebruikt, kan het zijn dat de movie niet goed wordt
opgeslagen. En als u een movie afspeelt op een kaart met een lage
leessnelheid, wordt de movie mogelijk niet goed weergegeven.
Indien u foto's wilt maken terwijl u een movie opneemt, hebt u een
nog snellere kaart nodig.
Ga naar de website van de fabrikant van de kaart als u de lees-/
schrijfsnelheid van de kaart wilt weten.
Compatibele geheugenkaarten
Kaarten waarop movies kunnen worden opgeslagen
U kunt UHS-I-kaarten in de camera gebruiken, maar aangezien deze niet
compatibel is met de UHS-I-standaard, zijn de lees-/schrijfsnelheden gelijk
aan ten hoogste SD-snelheidsklasse 10.
In deze handleiding verwijst 'kaart' naar SD-geheugenkaarten,
SDHC-geheugenkaarten en SDXC-geheugenkaarten.
*Bij de camera is geen kaart voor het opslaan van foto's of
movies geleverd. Deze dient u apart aan te schaffen.
6
Verkorte handleiding
1Plaats de accu (pag. 32).
Zie pagina 30 voor meer informatie
over het opladen van de accu.
2Plaats een kaart (pag. 32).
Plaats de kaart in de sleuf met de
etiketzijde naar de achterzijde van
de camera gericht.
3Bevestig het objectief (pag. 40).
Plaats de witte of rode markering op
het objectief op gelijke hoogte met
de markering van dezelfde kleur op
de camera.
4
Stel de focusinstellingsknop op
het objectief in op <AF>
(pag. 40)
.
5
Zet de aan-uitschakelaar op
<
1
>
(pag. 35)
.
Zie pagina 37 wanneer de
schermen met datum/tijd/zone-
instelling op het LCD-scherm
worden weergegeven.
Witte markering
Rode markering
7
Verkorte handleiding
6Zet het programmakeuzewiel
op <A> (Scene Intelligent
Auto) (pag. 56).
Alle camera-instellingen worden
automatisch ingesteld.
7
Stel scherp op het onderwerp
(pag. 45)
.
Kijk door de zoeker en richt het midden
van de zoeker op het onderwerp.
Druk de ontspanknop half in; de camera
stelt vervolgens scherp op het onderwerp.
Indien nodig komt de ingebouwde
flitser automatisch tevoorschijn.
8Maak de opname (pag. 45).
Druk de ontspanknop helemaal in
om de opname te maken.
9Bekijk de opname (pag. 180).
De opname wordt 2 seconden lang
op het LCD-scherm weergegeven.
Druk op de knop <
x
> om de opname
nogmaals weer te geven (pag. 80).
Zie 'Live view-opnamen' (pag. 133) voor het maken van opnamen
terwijl u op het LCD-scherm kijkt.
Zie 'Opnamen weergeven' (pag. 80) voor het bekijken van de
opnamen die u tot nu toe hebt gemaakt.
Ga voor meer informatie over het verwijderen van een opname
naar 'Opnamen wissen' (pag. 227).
8
Pictogrammen in deze handleiding
<6> : Het hoofdinstelwiel.
<W><X><Y><Z> : Geeft de pijltjestoetsen <S> boven, onder,
links en rechts aan.
<0> : De instelknop.
0, 9, 7, 8:
Hiermee wordt aangeduid dat de desbetreffende
functie respectievelijk 4, 6, 10 of 16 seconden
actief blijft nadat u de knop loslaat.
* De pictogrammen en markeringen in deze handleiding die verwijzen naar
knoppen, instelwielen en instellingen op de camera, komen overeen met
de pictogrammen en markeringen op de camera en het LCD-scherm.
3: Hiermee wordt verwezen naar een functie die u kunt
wijzigen door op de knop <M> te drukken en de
instelling te wijzigen.
M: Indien het sterretje rechtsboven op een pagina wordt
weergegeven, is de functie alleen beschikbaar in de
creatieve modi (pag. 26).
(pag. **) : Referentiepaginanummers voor meer informatie.
: Waarschuwing om opnameproblemen te voorkomen.
: Aanvullende informatie.
: Tips en advies voor betere opnamen.
: Advies voor het oplossen van problemen.
Basisveronderstellingen
Bij alle handelingen die in deze handleiding worden beschreven,
wordt ervan uitgegaan dat de aan-uitschakelaar al op <1> is
ingesteld (pag. 35).
Er wordt aangenomen dat alle menu-instellingen en persoonlijke
voorkeuzen staan ingesteld op de standaardinstellingen.
Ter verduidelijking is er in de afbeeldingen van de instructies een
EF-S18-55mm f/3.5-5.6 IS II-objectief op de camera bevestigd.
Symbolen en afspraken die in deze handleiding worden gebruikt
9
Voor nieuwe DSLR-gebruikers worden in hoofdstuk 1 en 2 de
basisbediening en opnameprocedures voor de camera uitgelegd.
Hoofdstukken
Inleiding 2
Aan de slag 29
Basisfuncties voor het maken en weergeven van opnamen
55
Creatieve opnamen 81
Opnamefuncties voor gevorderden 103
Opnamen maken met het LCD-scherm
(Live view-opnamen)
133
Movie-opname 153
Handige functies 179
Opnamen weergeven 203
Opnamen naverwerken 233
Opnamen afdrukken 239
De camera aanpassen aan uw voorkeuren 255
Referentie 267
De instructiehandleidingen op de dvd-rom weergeven/
Opnamen downloaden naar een computer
313
Verkorte handleiding en index 323
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
10
Inhoudsoverzicht
Opnamen maken
Automatisch opnamen maken pag. 55 t/m 79 (Basismodi)
Continue opnamen maken pag. 98 (i Continue opname)
Een opname van uzelf maken in een groep
pag. 100 (j Zelfontspanner)
De actie bevriezen pag. 104
(
s
AE met sluitertijdvoorkeur)
De actie onscherp maken
De achtergrond onscherp maken
pag. 62 (C Creative Auto)
De achtergrond scherp houden
pag. 106
(
f
AE met diafragmavoorkeur)
De helderheid van de opname aanpassen (belichting)
pag. 112
(Belichtingscompensatie)
Opnamen maken bij weinig licht
pag. 56 en 101
(
D
Flitsfotografie)
pag. 88 (Instelling ISO-snelheid)
Opnamen maken zonder flitser pag. 61 (7 Flitser uit)
pag. 64 en 72 (b Flitser uit)
's Avonds vuurwerk fotograferen
pag. 110 (Bulb-belichting)
Opnamen maken terwijl u op het LCD-scherm kijkt
pag. 133
(
A
Live view-opnamen)
Movies opnemen pag. 153 (k Movie-opname)
Beeldkwaliteit
Opnamen maken met beeldeffecten
pag. 91 (Beeldstijl)
die bij het onderwerp passen
Een opname groot afdrukken
pag. 84 (73, 83 en 1)
11
Veel opnamen maken pag. 84
(
7a
,
8a
,
b
en
c
)
Scherpstellen
Het scherpstelpunt wijzigen pag. 95 (S
Knop voor AF-puntselectie)
Opnamen maken van een bewegend onderwerp
pag. 68 en 94 (AI Servo AF)
Weergave
De opnamen bekijken op de camera
pag. 80 (x Weergave)
Snel opnamen zoeken pag. 204 (H Indexweergave)
pag. 205 (I
Door beelden navigeren)
Opnamen classificeren pag. 208 (Classificaties)
Voorkomen dat belangrijke opnamen
pag. 225 (K
Opnamebeveiliging
)
per ongeluk worden gewist
Overbodige opnamen verwijderen
pag. 227 (L Wissen)
O
pnamen en movies automatisch weergeven
pag. 218 (Diavoorstelling)
De foto's of movies op een tv bekijken
pag. 222 (HD-televisie)
De helderheid van het LCD-scherm instellen
pag. 181
(Helderheid van het LCD-scherm)
Speciale effecten op beelden toepassen
pag. 234
(Creatieve filters)
Afdrukken
Eenvoudig opnamen afdrukken pag. 239
(Rechtstreeks afdrukken)
12
Voeding
Accu
• Opladen pag. 30
Plaatsen/verwijderen
pag. 32
• Accuniveau pag. 36
Gewoon stopcontact
pag. 268
Automatisch uitschakelen
pag. 35
Kaarten
Plaatsen/verwijderen pag. 32
Formatteren pag. 50
Ontspan sluiter
zonder kaart pag. 180
Objectief
Bevestigen/verwijderen
pag. 40
In-/uitzoomen pag. 41
Image Stabilizer (beeldstabilisatie)
pag. 43
Basisinstellingen
Dioptrische aanpassing
pag. 44
Taal pag. 39
Datum/tijd/zone pag. 37
Pieptoon pag. 180
LCD auto uit/aan pag. 193
De helderheid van het
LCD-scherm aanpassen
pag.
181
Opnamen opslaan
Een map maken/
selecteren pag. 182
Bestandsnummering
pag. 184
Beeldkwaliteit
Opnamekwaliteit pag. 84
Beeldstijl pag. 91
Witbalans pag. 127
Kleurruimte pag. 131
Functies voor kwaliteitsverbetering
Auto Lighting Optimizer
(Auto optimalisatie helderheid)
pag. 119
Correctie helderheid randen
pag. 120
Ruisreductie voor lange
belichtingstijden
pag. 260
• Ruisreductie voor hoge
ISO-snelheden
pag. 261
Lichte tonen prioriteit
pag. 261
AF
AF-bediening pag. 93
AF-puntselectie pag. 95
Handmatige scherpstelling
pag. 97
Transport
Transportmodus pag. 24
Continue opname pag. 98
Zelfontspanner pag. 100
Maximale opnamereeks
pag. 86
Opnamen maken
Opnamemodus pag. 26
ISO-snelheid pag. 88
Uitleg pag. 53
Bulb pag. 110
Meetmethode pag. 111
Snel instellen pag. 46
Functie-index
13
Functie-index
Belichtingsaanpassingen
Belichtingscompensatie
pag. 112
AEB pag. 114
Belichtingsvergrendeling
pag. 116
Flitser
Ingebouwde flitser pag. 101
• Flitsbelichtings-
correctie pag. 113
• FE-vergrendeling pag. 117
Externe flitser pag. 270
Flitsbesturing pag. 194
Live view-opnamen
Live view-opnamen pag. 133
Methoden voor automatisch
scherpstellen (AF)
pag. 142
Aspect ratio pag. 140
Rasterweergave pag. 139
Snel instellen pag. 138
Movie-opname
Movie-opname pag. 153
Geluidsopname pag. 174
Rasterweergave pag. 175
Handmatige belichting
pag. 156
Foto's maken pag. 161
Snel instellen pag. 163
Videosnapshot pag. 166
Weergave
Kijktijd pag. 180
Weergave van één opname
pag. 80
Weergave met
opname-informatie pag. 229
Indexweergave pag. 204
Door opnamen navigeren
(opnamesprong)
pag. 205
Vergrote weergave pag. 206
Beeldrotatie pag. 207
Classificatie pag. 208
Movieweergave pag. 214
Eerste/laatste beeld
uit movie verwijderen
pag. 216
Diavoorstelling pag. 218
Opnamen op een televisie
bekijken
pag. 222
Beveiligen pag. 225
Wissen pag. 227
Snel instellen pag. 210
Opnamen bewerken
Creatieve filters pag. 234
Formaat wijzigen pag. 237
Afdrukken
PictBridge pag. 242
Printopties (DPOF) pag. 249
Fotoboek instellen pag. 253
Aanpassen
Persoonlijke voorkeuze (C.Fn)
pag. 256
My Menu pag. 265
Software
Opnamen downloaden naar
een computer
pag. 317
Sof tware-instructie-
handleiding pag. 315
14
1
Inleiding 2
Controlelijst onderdelen.................................................................... 3
Handleidingen en dvd-/cd-roms ....................................................... 4
Compatibele geheugenkaarten ........................................................ 5
Verkorte handleiding ........................................................................ 6
Symbolen en afspraken die in deze handleiding worden gebruikt
........ 8
Hoofdstukken ................................................................................... 9
Inhoudsoverzicht ............................................................................ 10
Functie-index.................................................................................. 12
Tips en waarschuwingen voor het gebruik ..................................... 20
Namen van onderdelen .................................................................. 22
Aan de slag 29
De accu opladen ............................................................................ 30
De accu en kaart plaatsen en verwijderen ..................................... 32
De camera inschakelen.................................................................. 35
De datum, tijd en tijdzone instellen................................................. 37
De interfacetaal selecteren............................................................. 39
Een objectief bevestigen en verwijderen........................................ 40
Image Stabilizer (beeldstabilisatie) van het objectief ..................... 43
Basisbediening ............................................................................... 44
Q Snel instellen voor opnamefuncties .......................................... 46
3 Menugebruik ........................................................................ 48
De kaart formatteren ...................................................................... 50
Van scherm wisselen op het LCD-scherm ..................................... 52
Uitleg .............................................................................................. 53
Inhoud
15
Inhoud
2
3
Basisfuncties voor het maken en weergeven van opnamen
55
A Volautomatisch opnamen maken (Scene Intelligent Auto).......56
A Volautomatische technieken (Scene Intelligent Auto) ..............59
7 De flitser uitschakelen...............................................................61
C Creatieve automatische opnamen............................................62
2 Portretfoto's maken....................................................................65
3 Landschapsfoto's maken ..........................................................66
4 Close-ups maken.......................................................................67
5 Opnamen maken van bewegende onderwerpen......................68
6 's Avonds portretfoto's maken....................................................69
Q Snel instellen .............................................................................71
Opname via sfeerselectie ...............................................................73
Opname via licht of scènetype........................................................77
x Opnamen weergeven................................................................80
Creatieve opnamen 81
d: AE-programma..........................................................................82
De opnamekwaliteit instellen ..........................................................84
i: De ISO-snelheid wijzigen........................................................88
A
Optimale opnamekenmerken voor het onderwerp (Beeldstijl)
..........91
f: De AF-bediening (automatische scherpstelling) wijzigen.........93
S Het AF-punt selecteren.............................................................95
Onderwerpen waarop moeilijk kan worden scherpgesteld .............97
MF: Handmatige scherpstelling....................................................97
i Continue opname ......................................................................98
j De zelfontspanner gebruiken...................................................100
D De ingebouwde flitser gebruiken...............................................101
Inhoud
16
6
4
5
Opnamefuncties voor gevorderden 103
s: De beweging van het onderwerp vastleggen........................ 104
f: De scherptediepte wijzigen .................................................. 106
Scherptedieptecontrole.............................................................. 108
a: Handmatige belichting ........................................................... 109
q De meetmethode wijzigen ...................................................... 111
Belichtingscompensatie instellen ................................................. 112
Reeksopnamen met automatische belichting (AEB) .................... 114
A De belichting vergrendelen ..................................................... 116
A De flitsbelichting vergrendelen................................................ 117
Helderheid en contrast automatisch corrigeren............................ 119
De donkere hoeken van de opname corrigeren ........................... 120
A
Opnamekenmerken aanpassen aan uw voorkeuren (Beeldstijl)
.... 122
A
Favoriete opnamekenmerken vastleggen (Beeldstijl)
............. 125
B: Aanpassen aan de lichtbron (Witbalans) ............................. 127
u De kleurtoon voor de lichtbron aanpassen.............................. 129
Het bereik van reproduceerbare kleuren instellen (Kleurruimte)
....... 131
Opnamen maken met het LCD-scherm
(Live view-opnamen)
133
A Opnamen maken met het LCD-scherm ................................. 134
Instellingen voor de opnamefunctie.............................................. 138
Menufunctie-instellingen............................................................... 139
Scherpstellen met AF (AF-methode)............................................ 142
MF: Handmatige scherpstelling.................................................... 150
Movie-opname 153
k Movie-opname ....................................................................... 154
Opnamen maken met automatische belichting.......................... 154
Opnamen maken met handmatige belichting ............................ 156
Foto's maken ............................................................................. 161
17
Inhoud
8
7
Instellingen voor de opnamefunctie ..............................................163
Het movie-opnameformaat instellen .............................................164
Videosnapshots maken.................................................................166
Menufunctie-instellingen ...............................................................172
Handige functies 179
Handige functies ...........................................................................180
De pieptoon uitzetten .................................................................180
Kaartwaarschuwing....................................................................180
De Kijktijd instellen .....................................................................180
De tijd voor automatisch uitschakelen instellen..........................181
De helderheid van het LCD-scherm aanpassen ........................181
Een map maken en selecteren ..................................................182
Methoden voor bestandsnummering..........................................184
Copyrightinformatie instellen......................................................186
Verticale opnamen automatisch roteren.....................................188
Camera-instellingen controleren ................................................189
De standaardinstellingen van de camera herstellen ..................190
Het LCD-scherm in-/uitschakelen...............................................193
De kleur van het scherm met opname-instellingen wijzigen ...... 193
De flitser instellen..........................................................................194
Stofwisdata toevoegen..................................................................198
Handmatige sensorreiniging .........................................................200
Opnamen weergeven 203
H I Snel opnamen zoeken .......................................................204
u/y Vergrote weergave .............................................................206
b De opname roteren..................................................................207
Classificaties instellen...................................................................208
Q Snel instellen voor weergave ..................................................210
k Genieten van movies ..............................................................212
Inhoud
18
11
9
10
k Movies afspelen ..................................................................... 214
X De eerste en laatste beelden van een movie bewerken ......... 216
Diavoorstelling (automatische weergave) .................................... 218
Afspelen op een HD-televisie ....................................................... 222
K Opnamen beveiligen............................................................... 225
L Opnamen wissen..................................................................... 227
B Weergave met opname-informatie ...................................... 229
Opnamen naverwerken 233
U Creatieve filters toepassen ..................................................... 234
S Het formaat van JPEG-opnamen wijzigen.............................. 237
Opnamen afdrukken 239
Het afdrukken voorbereiden......................................................... 240
w Afdrukken............................................................................... 242
De opname bijsnijden ................................................................ 247
W Digital Print Order Format (DPOF) ......................................... 249
W
Voor DPOF geselecteerde opnamen rechtstreeks afdrukken ........... 252
p Opnamen selecteren voor een fotoboek ................................. 253
De camera aanpassen aan uw voorkeuren 255
Persoonlijke voorkeuzen instellen ................................................ 256
Persoonlijke voorkeuze-instellingen ............................................. 258
C.Fn I: Belichting ....................................................................... 258
C.Fn II: Beeld............................................................................. 260
C.Fn III: Autofocus/transport...................................................... 262
C.Fn IV: Bediening/overig.......................................................... 263
My Menu vastleggen .................................................................... 265
19
Inhoud
14
13
12
Referentie 267
Een gewoon stopcontact gebruiken..............................................268
F De afstandsbediening gebruiken ..............................................269
Externe Speedlites........................................................................270
H Eye-Fi-kaarten gebruiken........................................................272
Tabel met beschikbare functies volgens opnamemodus ..............274
Systeemschema ...........................................................................276
Menu-instellingen..........................................................................278
Problemen oplossen .....................................................................284
Foutcodes .....................................................................................296
Specificaties..................................................................................297
Veiligheidsmaatregelen................................................................. 307
De instructiehandleidingen op de dvd-rom weergeven/
Opnamen downloaden naar een computer 313
De EOS Camera Instruction Manuals Disk (dvd-rom) weergeven ..... 314
Opnamen downloaden naar een computer...................................317
Informatie over de software ..........................................................319
De software installeren .................................................................320
Verkorte handleiding en index 323
Verkorte handleiding .....................................................................324
Index .............................................................................................336
20
Omgaan met de camera
Deze camera is een precisie-instrument. Laat de camera niet vallen en stel
deze niet bloot aan fysieke schokken.
De camera is niet waterdicht en kan niet onder water worden gebruikt. Neem
direct contact op met het dichtstbijzijnde Canon Service Center als u de camera
per ongeluk in het water laat vallen. Droog de camera af met een schone, droge
doek als er waterspatten op zijn gekomen. Wrijf de camera grondig schoon met
een licht vochtige doek als deze in aanraking is gekomen met zoute lucht.
Houd de camera buiten het bereik van apparaten met sterke magnetische
velden, zoals magneten of elektrische motoren. Houd de camera eveneens
uit de buurt van apparaten die sterke radiogolven uitzenden, zoals grote
antennes. Sterke magnetische velden kunnen storingen veroorzaken en
opnamegegevens beschadigen.
Laat de camera niet achter in een extreem warme omgeving, zoals in een auto die in
direct zonlicht staat. Door de hoge temperaturen kan de camera defect raken.
De camera bevat elektronische precisieschakelingen. Probeer de camera
nooit zelf te demonteren.
Blokkeer de ingebouwde flitser en het spiegelmechanisme niet met uw vinger of
iets anders. Als u dit toch doet, kan er een storing worden veroorzaakt.
Gebruik een blaasbuisje om stof van de lens, zoeker, reflexspiegel of het
matglas te blazen. Gebruik geen reinigingsmiddelen die organische
oplosmiddelen bevatten om de camerabehuizing of lens schoon te vegen.
Neem voor het verwijderen van hardnekkig vuil contact op met het
dichtstbijzijnde Canon Service Center.
Raak de elektrische contactpunten van de camera nooit met uw vingers aan.
Als u dat wel doet, kunnen de contactpunten gaan roesten. Roest op de
contactpunten kan ertoe leiden dat de camera niet goed meer functioneert.
Als de camera plotseling van een koude in een warme omgeving
terechtkomt, kan zich condens vormen op de camera en op de inwendige
delen. Voorkom condensvorming door de camera eerst in een afgesloten
plastic tas te plaatsen. Zorg ervoor dat de camera is aangepast aan de
hogere temperatuur voordat u de camera uit de tas haalt.
Gebruik de camera niet als zich hierop condens heeft gevormd. Zo voorkomt
u beschadiging van de camera. Als zich condens heeft gevormd, verwijdert
u het objectief, de kaart en de accu uit de camera. Wacht tot de condens is
verdampt voordat u de camera gebruikt.
Verwijder de accu en berg de camera op een koele, droge en goed
geventileerde plaats op als u de camera gedurende langere tijd niet gaat
gebruiken. Ook als de camera is opgeborgen, moet u de sluiter zo nu en dan
enkele malen bedienen om te controleren of de camera nog goed functioneert.
Vermijd opslag op plaatsen waar chemicaliën worden gebruikt die oxidatie
en corrosie veroorzaken, zoals in een laboratorium.
Tips en waarschuwingen voor het gebruik
21
Tips en waarschuwingen voor het gebruik
Als de camera langere tijd niet is gebruikt, test u alle functies voordat u de
camera weer gaat gebruiken. Als u de camera langere tijd niet hebt gebruikt
en opnamen wilt gaan maken van een belangrijke gebeurtenis, bijvoorbeeld
een reis naar het buitenland, is het raadzaam de camera te laten controleren
door uw Canon-dealer of zelf te controleren of de camera goed functioneert.
Als u lange tijd achtereen continue opnamen, Live view-opnamen of movie-
opnamen maakt, kan de camera heet worden. Dit is geen defect.
LCD-scherm
Hoewel het LCD-scherm is gefabriceerd met hogeprecisietechnologie en meer dan 99,99%
effectieve pixels heeft, kunnen er onder de 0,01% resterende pixels enkele dode pixels
voorkomen die in dezelfde kleur, bijvoorbeeld zwart of rood, worden weergegeven. Dode pixels
zijn geen defect De dode pixels zijn ook niet van invloed op de vastgelegde opnamen.
Als het LCD-scherm lange tijd aan blijft staan, kan het scherm inbranden en
zijn er restanten van de eerdere weergave te zien. Dit is echter een tijdelijk
effect dat verdwijnt als de camera enkele dagen niet wordt gebruikt.
Bij lage temperaturen kan het LCD-scherm langzamer reageren en bij hoge temperaturen
kan het er zwart uitzien. Bij kamertemperatuur functioneert het scherm weer normaal.
Kaarten
Let op het volgende om de kaart en vastgelegde gegevens te beschermen:
Laat de kaart niet vallen of nat worden en buig de kaart niet. Oefen geen druk op
de kaart uit en stel deze niet bloot aan fysieke schokken en trillingen.
Raak de elektronische contactpunten van de kaart nooit met uw vingers of een
metalen voorwerp aan.
Plak geen stickers of iets anders op de kaart.
Gebruik of bewaar de kaart niet in de buurt van voorwerpen met een sterk magnetisch
veld, zoals tv's, luidsprekers en magneten. Mijd ook plaatsen met statische elektriciteit.
Plaats de kaart niet in direct zonlicht of in de buurt van hittebronnen.
Bewaar de kaart in een houder.
Bewaar de kaart niet op hete, stoffige of vochtige plaatsen.
Objectief
Nadat u het objectief hebt losgedraaid van de camera,
plaatst u het objectief met de achterkant naar boven en
bevestigt u de lensdoppen om krassen op het lensoppervlak
en de elektrische contactpunten te voorkomen.
Vuil aan de voorzijde van de sensor
Behalve dat er stof van buitenaf de camera kan binnendringen,
kan er in zeldzame gevallen ook smeermiddel van de interne
onderdelen van de camera op de sensor terechtkomen. Als er
vlekken op de opname zichtbaar zijn, raden wij u aan de sensor
te laten reinigen door een Canon Service Center.
22
Namen van onderdelen
Objectiefontgrendelingsknop
(pag. 41)
Aan-uitschakelaar (pag. 35)
Programmakeuzewiel (pag. 26)
<D>
Flitsknop (pag. 101)
<6>
Hoofdinstelwiel
Ontspanknop
(pag. 45)
Rode-
ogenreductie/
Zelfontspanner
lampje
(pag. 102/100)
Greep
Spiegel (pag. 200)
Contactpunten (pag. 21)
Objectiefbevestiging
Objectiefvergrendelingsstift
Ingebouwde flitser/AF-hulplicht
(pag. 101/96)
Aansluitingenklepje
Markering EF-objectiefvatting (pag. 40)
Markering EF-S-objectiefvatting (pag. 40)
Contactpunten voor flitssynchronisatie
Flitserschoen (pag. 270)
<
V
> Scherpstelvlak-
markering (pag. 67)
Luidspreker
(pag. 214)
Bevestigingspunt
draagriem
(pag. 29)
Microfoon
(pag. 154, 174)
Aansluiting afstandsbediening (pag. 269)
Digitale aansluiting (pag. 240)
HDMI mini OUT-aansluiting (pag. 222)
Cameradop (pag. 40)
23
Namen van onderdelen
<A> Knop voor Live view-opnamen/
movie-opnamen (pag. 134/154)
Knop voor dioptrische aanpassing (pag. 44)
Oogschelp (pag. 269)
Zoekeroculair
LCD-scherm
(pag. 48 en 181)
<O/L> Knop voor
diafragma/belichtingscorrectie/
Wisknop
(pag. 109/112/227)
<Q> Quick Control-
knop (pag. 46)
Statiefbevestigingspunt
<M> Menuknop (pag. 48)
<x> Weergaveknop (pag. 80)
<0> Instelknop (pag. 48)
<W><X><Y><Z>
:
<S>
Pijltjestoetsen (pag. 48)
<Wi> knop voor ISO-snelheid (pag. 88)
<XB> Knop voor witbalansselectie (pag. 127)
<Yi/j> Knop voor selectie transport/zelfontspanner
(pag. 98 en 100)
<Zf> Knop voor AF-modusselectie (pag. 93)
Kaartsleuf (pag. 32)
Accucompartiment (pag. 32)
Lees- /schrijfindicator (pag. 34)
Ontgrendelknop kaartsleuf/
accucompartiment (pag. 32)
Kaartsleuf-/
accucompartimentklepje
(pag. 32)
Aansluitpunt
DC-snoer
(pag. 268)
<S/u>
Knop voor AF-
puntselectie/vergroten
(pag. 95/206 en 247)
<A/Hy> Knop voor
AE-vergrendeling/
FE-vergrendeling/index/
verkleinen
(pag. 116/117/204/206 en 247)
<B> Display-knop
(pag. 52, 80, 136, 158 en 189)
Namen van onderdelen
24
Opname-instellingen (in creatieve modi, pag. 26)
Alleen de instellingen die momenteel zijn toegepast, worden weergegeven.
c
Instelwielwijzer
(pag. 103)
Beeldstijl
(pag. 91)
Indicator belichtingsniveau
Belichtingscorrectiew
aarde (pag. 112)
AEB-bereik (pag. 114)
AF-bediening (pag. 93)
X:
1-beeld AF
9:
AI Focus AF
Z:
AI Servo AF
MF:
Handmatig scherpstellen
Opnamemodus
Quick Control-pictogram
(pag. 46 en 71)
Accuniveau (pag. 36)
zxcn
Witbalans (pag. 127)
QAuto
WDaglicht
ESchaduw
RBewolkt
YKunstlicht
UWit TL licht
IFlitser
OCustom
Transport/zelfontspanner
(pag. 98 en 100)
uEnkelbeeld
i Continue opname
jZelfontspanner:10 sec
lZelfontspanner:2 sec
qZelfontspanner:Continu
Sluitertijd
Diafragma
Auto Lighting Optimizer (Auto
optimalisatie helderheid) (pag. 119)
ISO-snelheid (pag. 88)
Lichte tonen prioriteit
(pag. 261)
y
Flitsbelichtingscompensatie
(pag. 113)
0
Flitsbelichtingscompensatie
externe flitser
Ingebouwde flitser omhoog (pag. 47)
Opnamekwaliteit (pag. 84)
73 Groot/Fijn
83 Groot/Normaal
74 Gemiddeld/Fijn
84
Gemiddeld/Normaal
7aKlein 1/Fijn
8aKlein 1/Normaal
bKlein 2 (Fijn)
cKlein 3 (Fijn)
1+73
RAW + Groot/Fijn
1RAW
Timer zelfontspanner
Maximumaantal opnamen tijdens
witbalansbracketing
Maximumaantal opnamen
u Witbalanscorrectie (pag. 129)
B Witbalansbracketing (pag. 130)
Meetmethode (pag. 111)
q Meervlaksmeting
w Deelmeting
e Centrum gewicht gemiddeld
Indicator GPS-verbinding (pag. 280)
Eye-Fi-overdrachtstatus (pag. 272)
25
Namen van onderdelen
Zoekerinformatie
Alleen de instellingen die momenteel zijn toegepast, worden weergegeven.
Matglas AF-punten
Indicator voor AF-puntactivatie <•>
<A>
AE-vergrendeling/
AEB actief
<D>
Flitser gereed
Waarschuwing voor onjuiste
FE-vergrendeling
<e>
Snelle synchronisatie
(FP-flits)
<d> FE-vergrendeling/
FEB wordt uitgevoerd
<y> Flitsbelichtings-
correctie
Sluitertijd
Flitsbelichtingsvergrendeling (FEL)
Bezig (buSY)
Ingebouwde flitser opladen (D buSY)
Waarschuwing volle kaart (FuLL)
Waarschuwing kaartfout (Card)
Waarschuwing geen kaart (Card)
<i>
ISO-snelheid
<u>
Witbalanscorrectie
<o>
Scherpstel-
bevestigingslampje
Max. opnamereeks
<0> Monochroom-
opnamen
ISO-snelheid
<A> Lichte tonen prioriteit
Indicator belichtingsniveau
Belichtingscorrectiewaarde
AEB-bereik
Indicator voor rode-ogen-reductielampje
Diafragma
Namen van onderdelen
26
Programmakeuzewiel
Op het programmakeuzewiel vindt u de basismodi, de creatieve modi
en de movie-opnamemodus.
Basismodi
U hoeft alleen maar de ontspanknop in te
drukken. De camera stelt alles in en zorgt
dat de instellingen zijn afgestemd op het
onderwerp of de scène.
A: Scene Intelligent Auto (pag. 56)
7: Flitser uit (pag. 61)
C: Creative Auto (pag. 62)
Voorgeprogrammeerde modi
2: Portret (pag. 65)
3: Landschap (pag. 66)
4: Close-up (pag. 67)
5: Sport (pag. 68)
6: Nachtportret (pag. 69)
k: Movie-opname
(pag. 153)
Creatieve modi
Met deze modi is het eenvoudiger om
verschillende onderwerpen vast te leggen.
d: AE-programma (pag. 82)
s:
AE met sluitertijdvoorkeuze (pag. 104)
f:
AE met diafragmavoorkeuze (pag. 106)
a:
Handmatige belichting (pag. 109)
27
Namen van onderdelen
Objectief
Objectief zonder focusafstandsschaal
Focusring (pag. 97 en 150)
Bevestiging zonnekap (pag. 42)
Filterdraad
(voorkant objectief)
Schakelaar voor Image Stabilizer
(beeldstabilisatie) (pag. 43)
Markering objectiefvatting (pag. 40)
Scherpstelmodusknop (pag. 40)
Zoomring (pag. 41)
Zoompositiemarkering
Contactpunten (pag. 21)
Namen van onderdelen
28
Acculader LC-E10
Oplader voor accu LP-E10 (pag. 30).
Acculader LC-E10E
Oplader voor accu LP-E10 (pag. 30).
Stekker
Oplaadlampje
Lampje 'volledig opgeladen'
BELANGRIJKE VEILIGHEIDSINSTRUCTIES - BEWAAR DEZE INSTRUCTIES.
GEVAAR - VOLG DEZE INSTRUCTIES NAUWKEURIG OM HET RISICO
VAN BRAND EN ELEKTRISCHE SCHOKKEN TE BEPERKEN.
Voor aansluiting van een accessoire buiten de Verenigde Staten: gebruik zo
nodig een stekkeradapter met de juiste configuratie voor aansluiting op het
stopcontact.
Netsnoer
Netsnoeraansluiting
Accucompartiment
Oplaadlampje
Lampje 'volledig
opgeladen'
Accucompartiment
29
1
Aan de slag
In dit hoofdstuk worden de voorbereidende stappen en
de basisbediening van de camera uitgelegd.
De riem bevestigen
Haal het uiteinde van de riem van
onderaf door de draagriemring.
Haal het uiteinde daarna door de
gesp van de riem zoals afgebeeld in
de illustratie. Trek de riem strak en
zorg ervoor dat deze goed vastzit in
de gesp.
De oculairdop is ook aan de riem
bevestigd (pag. 269).
Oculairafsluiting
30
1Verwijder het beschermdeksel.
Verwijder het beschermdeksel van de
accu.
2Plaats de accu.
Plaats de accu op de juiste manier in
de lader zoals afgebeeld in de
illustratie.
Om de accu te verwijderen, herhaalt
u de bovenstaande procedure in
omgekeerde volgorde.
3Laad de accu op.
Voor de LC-E10
Klap de contactpunten van de
acculader naar buiten, in de richting
van de pijl, en steek ze in het
stopcontact.
Voor de LC-E10E
Sluit het netsnoer aan op de lader en
steek de stekker in het stopcontact.
Het opladen begint automatisch en
het oplaadlampje wordt oranje.
Als de accu volledig is opgeladen,
wordt het lampje 'volledig opgeladen'
groen.
Het duurt ongeveer 2 uur om een volledig uitgeputte accu bij
kamertemperatuur (23 °C) helemaal op te laden. Hoe lang het duurt
om de accu op te laden, is sterk afhankelijk van de
omgevingstemperatuur en de resterende capaciteit van de accu.
Om veiligheidsredenen duurt opladen bij lage temperaturen
(6 °C - 10 °C) langer (tot circa 4 uur).
De accu opladen
LC-E10
LC-E10E
Lampje 'volledig opgeladen'
Laadlampje
31
De accu opladen
Bij aankoop is de accu niet volledig opgeladen.
Laad de accu vóór gebruik op.
Het verdient aanbeveling om de accu op te laden op de dag dat
u deze gaat gebruiken of een dag ervoor.
Zelfs wanneer de camera is opgeborgen, raakt een opgeladen accu
geleidelijk aan leeg.
Verwijder de accu na het opladen en haal de acculader uit het
stopcontact.
Verwijder de accu wanneer u de camera niet gebruikt.
Als de accu langere tijd in de camera blijft zitten, is er sprake van een
kleine lekstroom, waardoor de accu verder wordt ontladen en minder
lang meegaat. Bewaar de accu met daarop het beschermdeksel
(meegeleverd) bevestigd. Als u de accu opbergt nadat u deze volledig
hebt opgeladen, kunnen de prestaties van de accu teruglopen.
De acculader kan ook in het buitenland worden gebruikt.
De acculader is compatibel met een stroombron van 100 V AC tot
240 V AC, 50/60 Hz. Indien nodig kunt u een in de handel verkrijgbare
stekkeradapter voor het desbetreffende land of de desbetreffende regio
gebruiken. Sluit geen draagbare spanningsomvormer aan op de
acculader. Dit kan de acculader beschadigen.
Als de accu snel leeg raakt, zelfs nadat deze volledig is
opgeladen, moet de accu worden vervangen.
Koop een nieuwe accu.
Tips voor het gebruik van de accu en acculader
Nadat u de stekker van de lader uit het stopcontact hebt verwijderd, dient u de
contactpunten van de stekker minstens 3 seconden niet aan te raken.
Laad geen andere accu op dan een accu van het type LP-E10.
Accu LP-E10 is uitsluitend geschikt voor producten van Canon. Wanneer
u deze oplaadt met een acculader of een ander product dat niet
compatibel is, kunnen zich defecten of ongelukken voordoen waarvoor
Canon geen aansprakelijkheid aanvaardt.
32
Plaats een volledig opgeladen accu LP-E10 in de camera. U kunt in de
camera een SD-, SDHC- of SDXC-geheugenkaart gebruiken
(afzonderlijk verkrijgbaar). De opnamen worden opgeslagen op de
kaart.
Zorg ervoor dat het schrijfbeveiligingsschuifje van de kaart
omhoog staat zodat schrijven/wissen mogelijk is.
1Open het klepje.
Schuif het schuifje in de richting van
de pijlen en open het klepje.
2Plaats de accu.
Steek het uiteinde met de
accucontacten in de camera.
Schuif de accu in de camera totdat de
accu vastzit.
3Plaats de kaart.
Plaats de kaart met de etiketzijde
naar de achterkant van de camera
gericht, zoals in de illustratie wordt
weergegeven, en schuif de kaart in
de camera totdat deze vastklikt.
4Sluit het klepje.
Druk op het klepje totdat het
dichtklikt.
Als u de aan-uitschakelaar op <1>
zet, wordt het aantal mogelijke
opnamen (pag. 36) weergegeven op
het LCD-scherm.
De accu en kaart plaatsen en verwijderen
De accu en de kaart plaatsen
Schuifje voor schrijfbeveiliging
33
De accu en kaart plaatsen en verwijderen
1Zet de aan-uitschakelaar op
<2> (pag. 35).
2Open het klepje.
Controleer of de lees-/schrijfindicator
uit is en open vervolgens het klepje.
Sluit het klepje als [Opslaan...] wordt
weergegeven.
3Verwijder de accu.
D
ruk het accuvergrendelingsschuifje in de
richting van de pijl en verwijder de accu.
Plaats het beschermdeksel
(meegeleverd, pag. 30) op de accu
om kortsluiting van de
accucontactpunten te voorkomen.
4Verwijder de kaart.
Druk de kaart voorzichtig in de
camera en laat de kaart vervolgens
los om deze uit te werpen.
Trek de kaart recht uit de camera.
5Sluit het klepje.
Druk op het klepje totdat het dichtklikt.
De accu en de kaart verwijderen
Let erop dat u het klepje van de kaartsleuf en het accucompartiment bij het openen
niet te ver naar achteren drukt. Het scharnier zou anders kunnen breken.
Het aantal mogelijke opnamen is afhankelijk van de resterende capaciteit van de
kaart, de instelling voor de opnamekwaliteit, de ISO-snelheid, enzovoort.
Door [
z
1: Ontspan sluiter zonder kaart
] in te stellen op [
Uitschakelen
],
voorkomt u dat u vergeet een kaart te plaatsen
(pag. 180).
De accu en kaart plaatsen en verwijderen
34
Wanneer de lees-/schrijfindicator brandt of knippert, betekent dit
dat opnamen op de kaart worden gelezen, opgeslagen of gewist, of
dat gegevens worden overgebracht. Maak het klepje van de
kaartsleuf/het accucompartiment niet open.
Verricht ook geen van de volgende handelingen wanneer de lees-/
schrijfindicator brandt of knippert. De opnamegegevens, kaart of
camera kunnen anders beschadigd raken.
De kaart verwijderen.
De accu verwijderen.
De camera schudden of ergens tegenaan stoten.
Als er op de kaart al opnamen zijn opgeslagen, kan het zijn dat het
opnamenummer niet begint bij 0001 (pag. 184).
Als er op het LCD-scherm een kaart gerelateerde foutmelding wordt
weergegeven, verwijdert u de kaart en plaatst u deze opnieuw. Gebruik
een andere kaart als het probleem aanhoudt.
Als u alle opnamen op de kaart naar een computer kunt overbrengen,
brengt u alle opnamen over en formatteert u de kaart met de camera
(pag. 50). De kaart functioneert dan wellicht weer normaal.
Raak de contactpunten van de kaart niet aan met uw vingers of met
metalen voorwerpen. Stel de contactpunten niet bloot aan stof of water.
Als er vuil op de contactpunten komt, maken ze geen goed contact en
kan er een storing optreden.
De camera is niet compatibel met MultiMediaCards (MMC). (Er wordt
een kaartfout weergegeven.)
35
Als na het aanzetten van de camera het scherm met de datum/tijd/
zone wordt weergegeven, raadpleegt u pagina 37 voor het instellen
van de datum/tijd/zone.
<1> : De camera is ingeschakeld.
<2> : De camera is uitgeschakeld
en werkt niet. Zet de aan-
uitschakelaar op deze positie
wanneer u de camera niet
gebruikt.
Om de accu te sparen, wordt de camera automatisch uitgeschakeld
nadat deze circa 30 seconden niet is gebruikt. Om de camera weer
in te schakelen, drukt u de ontspanknop half in (pag. 45).
U kunt de automatische uitschakeltijd wijzigen via de optie
[51: Uitschakelen] (pag. 181).
De camera inschakelen
3 Automatisch uitschakelen
Als u de aan-uitschakelaar op <2> zet terwijl een opname op de kaart
wordt opgeslagen, wordt [Opslaan...] weergegeven en wordt de camera
uitgeschakeld nadat de opname op de kaart is opgeslagen.
De camera inschakelen
36
Wanneer de camera wordt ingeschakeld, heeft het accuniveau een van
de volgende vier niveaus.
z: De accu is vol.
x: Het accuniveau is laag, maar de
camera kan nog worden
gebruikt.
c: De accu is bijna leeg. (Knippert)
n: Laad de accu op.
Maximumaantal opnamen
De bovenstaande cijfers zijn gebaseerd op een volledig opgeladen LP-E10-
accu, zonder Live view, en de testcriteria van de CIPA (Camera & Imaging
Products Association).
z Het accuniveau controleren
Temperatuur Kamertemperatuur
(23 °C)
Lage temperaturen
(0 °C)
Geen flits Circa 600 opnamen 580
50% flits Circa 500 opnamen 410
In de volgende gevallen raakt de accu sneller leeg:
Wanneer de ontspanknop voor langere tijd half wordt ingedrukt.
Wanneer de AF vaak wordt geactiveerd zonder dat er een opname
wordt gemaakt.
Wanneer Image Stabilizer (beeldstabilisatie) van het objectief wordt
gebruikt.
Wanneer het LCD-scherm vaak wordt gebruikt.
Afhankelijk van de opnameomstandigheden kan het aantal mogelijke
opnamen afnemen.
Voor de bediening van het objectief wordt ook stroom van de accu
gebruikt. Afhankelijk van het gebruikte objectief, de accu kan sneller leeg
raken.
Zie pagina 135 voor het aantal mogelijke opnamen met Live view-
opname.
37
Wanneer de camera voor het eerst wordt ingeschakeld of als de datum/tijd/
zone-instellingen zijn gereset, wordt het instelscherm datum/tijd/zone
weergegeven. Volg de stappen hieronder om eerst de tijdzone in te stellen. Als
u de tijdzone van uw woonplaats op de camera instelt en vervolgens naar een
andere tijdzone reist, kunt u eenvoudig de juiste tijdzone voor uw bestemming
instellen, zodat de datum/tijd in de camera automatisch worden bijgewerkt.
Houd er rekening mee dat de datum/tijd die aan opnamen worden toegevoegd, worden
gebaseerd op de ingestelde datum/tijd. Zorg ervoor dat u de juiste datum/tijd instelt.
1Geef het menuscherm weer.
Druk op de knop <M> om het
menuscherm weer te geven.
2Selecteer op het tabblad [52]
[Datum/tijd/zone].
Druk op de pijltjestoetsen
<Y>
en
<Z>
om het tabblad
[52]
te selecteren.
Druk op de pijltjestoetsen
<W>
en
<X>
om
[Datum/tijd/zone]
te selecteren en
druk vervolgens op
<0>.
3Stel de tijdzone in.
[Londen] is standaard ingesteld.
Druk op de pijltjestoetsen
<Y>
en
<Z>
om het veld met de tijdzone te selecteren.
Druk op
<0>
zodat
<a>
wordt
weergegeven.
Druk op de pijltjestoetsen
<W>
en
<X>
om
de tijdzone te selecteren en druk vervolgens op
<0>
. (Hiermee gaat u terug naar
<b>
.)
3 De datum, tijd en tijdzone instellen
De procedure voor het instellen van het menu wordt toegelicht op pagina 48 t/m 49.
In stap 3 is de tijd rechtsboven op het scherm het tijdsverschil met
Coordinated Universal Time (UTC). Als u uw tijdzone niet ziet, stel de
tijdzone dan in op basis van het tijdverschil met UTC.
3 De datum, tijd en tijdzone instellen
38
4Stel de datum en de tijd in.
Druk op de pijltjestoetsen <Y> en
<Z> om het cijfer te selecteren.
Druk op <0> zodat <a> wordt
weergegeven.
Druk op de pijltjestoetsen
<W>
en
<X>
om
het cijfer in te stellen en druk vervolgens op
<0>
. (Hiermee gaat u terug naar
<b>.)
5Stel de zomertijd in.
Stel de zomertijd in als dit nodig is.
Druk op de pijltjestoetsen <
Y
> en <
Z
>
om [
Y
] te selecteren.
Druk op
<0>
zodat
<a>
wordt weergegeven.
Druk op de pijltjestoetsen <W> en
<X> om [Z] te selecteren en druk
vervolgens op <0>.
Wanneer de zomertijd is ingesteld op
[Z]
, wordt de
tijd die u in stap 4 hebt ingesteld één uur vooruit
gezet. Als
[Y]
wordt ingesteld, wordt de zomertijd
uitgeschakeld en wordt de tijd één uur teruggezet.
6Verlaat de instelling.
Druk op de pijltjestoetsen <Y> en
<Z> om [OK] te selecteren en druk
vervolgens op <0>.
De datum/tijd/zone en de zomertijd worden
ingesteld en het menu wordt weer weergegeven.
In de volgende gevallen worden de datum/tijd/zone-instellingen mogelijk
gereset. Als dit gebeurt, stelt u de datum en tijd opnieuw in.
Wanneer de camera wordt opgeborgen zonder de accu.
Wanneer de de accu van de camera leeg raakt.
Wanneer de camera langere tijd wordt blootgesteld aan temperaturen onder nul.
De ingestelde datum/tijd worden van kracht wanneer u bij stap 6 op
<0>
drukt.
Controleer nadat u de tijdzone hebt veranderd of de juiste datum/tijd is ingesteld.
39
1Geef het menuscherm weer.
Druk op de knop <M> om het
menuscherm weer te geven.
2Selecteer op het tabblad [52] de
optie [TaalK].
Druk op de pijltjestoetsen <Y> en
<Z> om het tabblad [52] te
selecteren.
Druk op de pijltjestoetsen <W> en
<X> om [TaalK] te selecteren en
druk vervolgens op <0>.
3Stel de gewenste taal in.
Druk op de pijltjestoetsen <S> om
de gewenste taal te selecteren en
druk vervolgens op <0>.
De interfacetaal wordt gewijzigd.
3 De interfacetaal selecteren
40
De camera is compatibel met alle Canon EF- en EF-S-objectieven.
De camera
kan niet worden gebruikt in combinatie met EF-M-objectieven.
1Verwijder de doppen.
Verwijder de achterste lensdop en de
cameradop door ze los te draaien in
de richting die door de pijlen wordt
aangegeven.
2Bevestig het objectief.
Plaats de witte of rode markering op
het objectief op gelijke hoogte met de
markering van dezelfde kleur op de
camera. Draai het objectief in de
richting van de pijl totdat het vastklikt.
3Zet de focusinstellingsknop op
het objectief op <AF>.
<AF> staat voor 'autofocus', oftewel
automatische scherpstelling.
Als de knop is ingesteld op <MF>
(manual focus, handmatige
scherpstelling), kan er niet
automatisch worden scherpgesteld.
4Verwijder de voorste lensdop.
Een objectief bevestigen en verwijderen
Een objectief bevestigen
Witte markering
Rode markering
Stof vermijden
Vervang objectieven zo snel mogelijk en op een plaats die zoveel mogelijk stofvrij is.
Bevestig de cameradop op de camera wanneer u deze zonder objectief
bewaart.
Verwijder stof van de cameradop voordat u deze bevestigt.
41
Een objectief bevestigen en verwijderen
U kunt in- of uitzoomen door de
zoomring op het objectief met uw vingers
te draaien.
Als u wilt in- of uitzoomen, doe dit dan
voordat u scherpstelt. Wanneer u na
het scherpstellen aan de zoomring
draait, kan de scherpstelling verloren
gaan.
Druk op de
objectiefontgrendelingsknop en
draai het objectief in de richting
van de pijlen.
Draai het objectief totdat dit niet meer
verder kan en koppel het objectief los.
Bevestig de achterste lensdop op het
losgekoppelde objectief.
In- en uitzoomen
Het objectief verwijderen
Kijk niet rechtstreeks naar de zon door een lens. Dit kan het
gezichtsvermogen beschadigen.
Zet de aan-uitschakelaar van de camera op <2> wanneer u een
objectief bevestigt of verwijdert.
Als het voorste deel (de scherpstelring) van het objectief tijdens het
automatisch scherpstellen draait, raak het draaiende deel dan niet aan.
Beeldconversiefactor
De beeldsensor is kleiner dan het
analoge 35-mm kleinbeeldformaat
(full-frame), waardoor de
brandpuntsafstand van het objectief
circa 1,6 keer zo lang lijkt.
Grootte beeldsensor (ongeveer)
(22,3 x 14,9 mm)
Beeldformaat full-frame (35 mm)
(36 x 24 mm)
Een objectief bevestigen en verwijderen
42
Met een zonnekap kan ongewenst licht worden geblokkeerd en wordt
de voorkant van het objectief beschermd tegen regen, sneeuw, stof,
enzovoort. Voordat u het objectief in een tas, enzovoort stopt, kunt u de
zonnekap ook andersom bevestigen.
Als er geen markering op het objectief en de zonnekap aanwezig is:
Bevestig de zonnekap.
Draai de zonnekap in de richting van
de pijl tot de kap goed is bevestigd.
Als er een markering op het objectief en de zonnekap aanwezig is:
1Zorg ervoor dat de rode punten
op de zonnekap en op het
objectief zich tegenover elkaar
bevinden en draai het objectief in
de richting van de pijl.
2
Draai de zonnekap zoals op de illustratie.
Draai de zonnekap met de klok mee
tot deze goed is bevestigd.
Een zonnekap bevestigen
Als u de zonnekap niet goed bevestigt, ziet het buitengebied van de
afbeelding er mogelijk donker uit.
Pak de zonnekap aan de onderkant vast wanneer u deze draait om deze te
bevestigen of te verwijderen. Als u de zonnekap bij de randen vastpakt, kan de
kap vervormd raken waardoor u de zonnekap niet meer kunt draaien.
Verwijder de zonnekap als u de ingebouwde flitser van de camera gebruikt.
Als u dit niet doet, blokkeert de zonnekap een deel van het flitslicht.
43
Als u gebruikmaakt van een objectief met Image Stabilizer (IS,
beeldstabilisatie), wordt bewegingsonscherpte gecorrigeerd om een
scherpere opname te verkrijgen. In de hier uitgelegde procedure wordt
het objectief EF-S18-55mm f/3.5-5.6 IS II als voorbeeld gebruikt.
* IS betekent Image Stabilizer (beeldstabilisatie).
1Zet de IS-schakelaar op <1>.
Zet ook de aan-uitschakelaar van de
camera op <1>.
2Druk de ontspanknop half in.
Image Stabilizer (beeldstabilisatie)
werkt nu.
3Maak de opname.
Als de opname er onbewogen uitziet
in de zoeker, drukt u de ontspanknop
volledig in om de opname te maken.
Image Stabilizer (beeldstabilisatie) van het objectief
Image Stabilizer (beeldstabilisatie) is niet effectief als het onderwerp
tijdens de opname beweegt.
Zet voor opnamen met bulb-belichting de IS-schakelaar op <
2
>. Als de schakelaar op
<
1
> staat, kan het zijn dat de Image Stabilizer (beeldstabilisatie) niet goed werkt.
Image Stabilizer (beeldstabilisatie) is mogelijk niet effectief bij overmatige
beweging, zoals op een schommelende boot.
Image Stabilizer (beeldstabilisatie) werkt ongeacht of de
focusinstellingsknop op het objectief is ingesteld op <AF> of <MF>.
Ook wanneer u een statief gebruikt, kunt u zonder problemen opnamen
maken met de IS-schakelaar ingesteld op <1>. Maar om de accu te
sparen, wordt het aanbevolen de IS-schakelaar op <2> te zetten.
Image Stabilizer (beeldstabilisatie) is zelfs effectief wanneer de camera
op een monopod is bevestigd.
Met bepaalde IS-objectieven kunt u handmatig van IS-modus wisselen
om deze aan te passen aan de opnameomstandigheden. Het objectief
EF-S18-55mm f/3.5-5.6 IS II wisselt echter automatisch van IS-modus.
44
Draai aan de knop voor
dioptrische aanpassing.
Draai de knop naar links of rechts
zodat de AF-punten (negen vakjes) in
de zoeker scherp zijn.
Voor scherpe opnamen houdt u de camera stil om
bewegingsonscherpte te minimaliseren.
1. Pak met uw rechterhand de cameragreep stevig vast.
2. Houd het objectief onderaan vast met uw linkerhand.
3. Plaats de wijsvinger van uw rechterhand lichtjes op de ontspanknop.
4. Duw uw armen en ellebogen licht tegen de voorkant van uw lichaam.
5.
Voor een stabiele houding plaatst u de ene voet een klein stukje voor de andere.
6. Druk de camera tegen uw gezicht en kijk door de zoeker.
Basisbediening
De scherpte van de zoeker aanpassen
De camera vasthouden
Als het beeld in de zoeker na de dioptrische aanpassing van de camera nog
niet scherp is, wordt u aangeraden om gebruik te maken van de dioptrische
aanpassingslenzen uit de E-serie (afzonderlijk verkrijgbaar).
Verticaal fotograferen
Horizontaal fotograferen
Zie pagina 133 voor het maken van opnamen terwijl u op het LCD-scherm kijkt.
45
Basisbediening
De ontspanknop heeft twee stappen. U kunt de ontspanknop half
indrukken. Vervolgens kunt u de ontspanknop helemaal indrukken.
Half indrukken
Hiermee activeert u de automatische
scherpstelling en het automatische
belichtingssysteem dat de sluitertijd en
het diafragma instelt.
De belichtingsinstelling (sluitertijd en
diafragma) wordt in de zoeker
weergegeven (0).
Als u de ontspanknop half indrukt, wordt het
LCD-scherm uitgeschakeld (pag. 193).
Helemaal indrukken
De sluiter ontspant en de opname wordt
gemaakt.
Bewegingsonscherpte voorkomen
Het bewegen van de camera tijdens het belichtingsmoment kan leiden
tot bewegingsonscherpte. Onscherpe opnamen kunnen hiervan het
resultaat zijn. Let op het volgende om bewegingsonscherpte te
voorkomen:
Houd de camera goed vast zoals weergegeven op de vorige pagina.
Druk de ontspanknop half in om automatisch scherp te stellen en druk
de ontspanknop vervolgens langzaam volledig in.
Ontspanknop
Als u de ontspanknop helemaal indrukt zonder deze eerst half in te
drukken of als u de ontspanknop half indrukt en direct daarna volledig,
treedt er een kleine vertraging op in het maken van de opname.
Zelfs tijdens menuweergave, het weergeven van opnamen of wanneer u
een opname maakt, kunt u direct teruggaan naar de opnamemodus door
de ontspanknop half in te drukken.
46
U kunt de opnamefuncties die worden weergegeven op het LCD-scherm,
rechtstreeks selecteren en instellen. Dit wordt het scherm Snel instellen genoemd.
1Druk op de knop <Q>.
Het scherm Snel instellen wordt
weergegeven (7).
2Stel de gewenste functie in.
Druk op de pijltjestoetsen <S> om
een functie te selecteren.
De geselecteerde functie en Uitleg
(pag. 53) worden weergegeven.
Draai aan het instelwiel <6> om de
instelling te wijzigen.
3Maak de opname.
Druk de ontspanknop helemaal in om
de opname te maken.
De opname wordt weergegeven.
Q Snel instellen voor opnamefuncties
Basismodi Creatieve modi
Zie pagina 71 voor de functies die kunnen worden ingesteld in de basismodi
en voor de instellingsprocedure.
47
Q Snel instellen voor opnamefuncties
Selecteer de gewenste functie en
druk op <0>. Het scherm met
functie-instellingen wordt
weergegeven.
Druk op de pijltjestoetsen <Y> en
<Z> of draai aan het instelwiel
<6> om instellingen te wijzigen.
Er zijn ook functies die
kunnen worden ingesteld met
de knop <B>.
Druk op <0> om de instelling te
voltooien en ga terug naar het
scherm Snel instellen.
Voorbeeld van het scherm Snel instellen
Scherm met functie-instellingen
Sluitertijd (pag. 104)
Flitsbelichtingscompensatie
(pag. 113)
AF-bediening (pag. 93)
Opnamemodus* (pag. 26)
Lichte tonen prioriteit* (pag. 261)
Auto Lighting Optimizer (Auto
optimalisatie helderheid) (pag. 119)
Meetmethode (pag. 111)
Belichtingscompensatie/
AEB-instelling (pag. 112 en 114)
Beeldstijl (pag. 91)
ISO-snelheid (pag. 88)
Opnamekwaliteit
(pag. 84)
Diafragma (pag. 106)
Interne flitser omhoog
Witbalans (pag. 127)
Transport/zelfontspanner
(pag. 98 en 100)
* Deze functies kunnen niet worden ingesteld via het scherm Snel instellen.
Wanneer u
<s>
selecteert en op
<0>
drukt, komt de ingebouwde flitser tevoorschijn.
<0>
48
U kunt verschillende instellingen opgeven via de menu's, zoals de
opnamekwaliteit, datum/tijd, enzovoort.
3 Menugebruik
Pijltjestoetsen
<S>
LCD-scherm
Knop <0>
De weergegeven menutabbladen en menu-items kunnen per
opnamemodus verschillen.
Menuscherm
Creatieve modi
Knop <M>
Basismodi Movie-opnamemodus
Menu-items
Menu-
instellingen
z Opnamen
5 Instellingen
9 My Menu
3 Weergave
Tabblad
49
3 Menugebruik
1Geef het menuscherm weer.
Druk op de knop <M> om het
menuscherm weer te geven.
2Selecteer een tabblad.
Druk op de pijltjestoetsen <
Y
> en <
Z
> om een
tabblad (een groep functies) te selecteren.
In deze handleiding verwijst 'het tabblad [
z
3
]'
bijvoorbeeld naar het scherm dat wordt weergegeven
als het derde tabblad
z
(Opnamen) van links
[ ] wordt geselecteerd.
3Selecteer het gewenste item.
Druk op de pijltjestoetsen <W> en
<X> om de optie te selecteren en
druk vervolgens op <0>.
4Selecteer de instelling.
Druk op de pijltjestoetsen <
W
> en <
X
> of <
Y
>
en <
Z
> om de gewenste instelling te selecteren.
(Voor sommige instellingen moet u ofwel op de
toetsen <
W
> en <
X
>, ofwel op de toetsen <
Y
>
en <
Z
> drukken om deze te kunnen selecteren.)
De huidige instelling wordt blauw weergegeven.
5Stel de gewenste optie in.
Druk op <
0
> om de instelling vast te leggen.
6Verlaat de instelling.
Druk op de knop <
M
> om terug te gaan naar het
scherm met instellingen voor de opnamefunctie.
Procedure voor het instellen van het menu
In stap 2 kunt u ook aan het instelwiel <
6
> draaien om een menutabblad te selecteren.
In de beschrijvingen van de menufuncties hieronder wordt er vanuit gegaan
dat u op de knop <
M
> hebt gedrukt om het menuscherm weer te geven.
Druk op de knop <M> om te annuleren.
Zie pagina 278 voor informatie over elk menu-item.
50
Als de kaart nieuw is of eerder is geformatteerd met een andere camera
of computer, moet u de kaart met de camera formatteren.
Wanneer de geheugenkaart wordt geformatteerd, worden alle
opnamen en gegevens op de kaart verwijderd. Zelfs beveiligde
opnamen worden verwijderd; controleer dus of er geen
opnamen op de kaart staan die u wilt bewaren. Breng de
opnamen en gegevens zo nodig over naar een computer of
een ander opslagmedium voordat u de kaart formatteert.
1Selecteer [Kaart formatteren].
Selecteer op het tabblad [51] de
optie [Kaart formatteren] en druk
vervolgens op <0>.
2Formatteer de kaart.
Selecteer [OK] en druk vervolgens
op <0>.
De kaart wordt geformatteerd.
Wanneer de kaart is geformatteerd,
keert u terug naar het menu.
Druk voor low-levelformattering op de
knop <L> om [Low level format]
van een <X> te voorzien en
selecteer [OK].
3 De kaart formatteren
51
3 De kaart formatteren
De kaart is nieuw.
De kaart is geformatteerd met een andere camera of een
computer.
De kaart is volledig gevuld met opnamen of gegevens.
Er wordt een kaartfout weergegeven (pag. 296).
Gebruik [Kaart formatteren] in de volgende gevallen:
Low-levelformattering
Voer een low-levelformattering uit als de opname- of leessnelheid van de
kaart laag is of als u alle gegevens op de kaart volledig wilt wissen.
Aangezien bij low-levelformattering alle sectoren op de kaart die opname-
informatie kunnen bevatten worden geformatteerd, duurt het formatteren
wat langer dan een normale formattering.
U kunt de low-levelformattering stoppen door [Annuleer] te selecteren.
Ook in dat geval is de normale formatteerprocedure voltooid en kunt u de
kaart gewoon gebruiken.
Wanneer de geheugenkaart wordt geformatteerd of wanneer gegevens
worden gewist, verandert alleen de bestandsbeheerinformatie. De eigenlijke
gegevens worden niet volledig gewist. Houd hier rekening mee wanneer u
de kaart verkoopt of weggooit. Als u de kaart weggooit, dient u een low-
levelformattering uit te voeren of de kaart fysiek onbruikbaar te maken om te
voorkomen dat persoonlijke gegevens in handen van derden kunnen komen.
Voordat u een nieuwe Eye-Fi-kaart gebruikt, moet de software voor
de kaart op uw computer worden geïnstalleerd. Vervolgens
formatteert u de kaart met de camera.
De capaciteit van de geheugenkaart die in het formatteringsscherm wordt
weergegeven, kan lager zijn dan de capaciteit die op de kaart staat.
Dit apparaat maakt gebruik van exFAT-technologie, waarvoor een
licentie is verleend door Microsoft.
52
Op het LCD-scherm kunnen de opname-instellingen, het menuscherm,
opnamen, enzovoort worden weergegeven.
Wanneer u de camera inschakelt, worden
de opname-instellingen weergegeven.
Wanneer u de ontspanknop half indrukt,
wordt het LCD-scherm uitgeschakeld.
Wanneer u de ontspanknop loslaat, wordt
het LCD-scherm weer ingeschakeld.
Het LCD-scherm kan ook worden
uitgeschakeld met de knop
<B>. Druk nogmaals op de knop
om het LCD-scherm in te schakelen.
Van scherm wisselen op het LCD-scherm
Opname-instellingen
Wordt weergegeven wanneer u op de
knop <
M
> drukt. Druk nogmaals
op de knop om terug te keren naar het
scherm met opname-instellingen.
Wordt weergegeven wanneer u op de
knop <
x
> drukt. Druk nogmaals op
de knop om terug te keren naar het
scherm met opname-instellingen.
Menufuncties Opname
U kunt [52: LCD uit/aankn.] zo instellen dat de weergave met opname-
instellingen niet steeds wordt uit- of ingeschakeld (pag. 193).
Zelfs als het menuscherm of de opname wordt weergegeven, kunt u
onmiddellijk opnamen maken door de ontspanknop in te drukken.
53
De Uitleg verschijnt wanneer u van opnamemodus wisselt of een
opnamefunctie instelt, overschakelt op Live view-opnamen of movie-
opname, of wanneer u Snel instellen voor weergave gebruikt. De Uitleg
geeft een korte beschrijving van de desbetreffende modus, functie of
optie. Ook wordt er een korte beschrijving gegeven wanneer u een
functie of optie selecteert in het scherm Snel instellen. De Uitleg wordt
uitgeschakeld als u verdergaat met een bewerking.
Opnamemodus (voorbeeld)
Snel instellen (voorbeeld)
Selecteer [Uitleg].
Selecteer op het tabblad [52] de
optie [Uitleg] en druk vervolgens op
<0>.
Selecteer [Uitschakelen] en druk
vervolgens op <0>.
Uitleg
3 De Uitleg uitschakelen
Opname-instellingen Live view-opname. Weergave
55
2
Basisfuncties voor het maken en
weergeven van opnamen
In dit hoofdstuk wordt uitgelegd hoe u de basismodi op
het programmakeuzewiel kunt gebruiken voor de beste
resultaten en hoe u opnamen kunt weergeven.
In de basismodi hoeft u de camera alleen maar op het onderwerp te richten en de opname te
maken; de camera stelt alles automatisch in (pag. 72 en 274). Bovendien kunnen geavanceerde
instellingen voor de opnamefunctie (voor gevorderden) niet worden gewijzigd, zodat slechte
opnamen als gevolg van foutieve handelingen worden voorkomen.
B
a
s
i
s
m
o
d
i
Auto Lighting Optimizer (Auto optimalisatie helderheid)
In de basismodi wordt de opname met de functie Auto Lighting Optimizer (Auto optimalisatie
helderheid) (pag. 119) automatisch aangepast, zodat een optimale helderheid en contrast
worden verkregen. Deze functie is in de creatieve modi ook standaard ingeschakeld.
56
<A> is een volautomatische modus. De camera analyseert de
scène en stelt automatisch de optimale instellingen in. Bovendien
past de camera de scherpstelling automatisch aan door te meten of het
onderwerp beweegt of niet (pag. 59).
1Stel het programmakeuzewiel in
op <A>.
2
Richt een AF-punt op het onderwerp.
Bij het scherpstellen worden alle AF-
punten gebruikt. Meestal wordt er op
het dichtstbijzijnde object
scherpgesteld.
Het scherpstellen kan worden
vereenvoudigd door het middelste
AF-punt op het onderwerp te richten.
3Stel scherp op het onderwerp.
Als u de ontspanknop half indrukt,
begint de focusring van het objectief
te draaien om scherp te stellen op het
onderwerp.
De stip in het AF-punt waarop wordt
scherpgesteld, knippert kort rood. Op
hetzelfde moment is er een pieptoon
te horen en brandt het
focusbevestigingslampje <o> in de
zoeker.
Indien nodig komt de ingebouwde
flitser automatisch tevoorschijn.
A
Volautomatisch opnamen maken (Scene Intelligent Auto)
AF-punt
Scherpstelbevestigingslampje
57
AVolautomatisch opnamen maken (Scene Intelligent Auto)
4Maak de opname.
Druk de ontspanknop helemaal in om
de opname te maken.
De opname wordt 2 seconden lang
op het LCD-scherm weergegeven.
Nadat u klaar bent met fotograferen, duwt
u de ingebouwde flitser weer omlaag.
Het focusbevestigingslampje <o> knippert en het onderwerp
is niet scherp in beeld.
Richt het AF-punt op een gedeelte met goed contrast en druk de
ontspanknop vervolgens half in (pag. 45). Ga iets achteruit als u te
dicht bij het onderwerp bent en probeer het nogmaals.
Meerdere AF-punten knipperen tegelijk.
In dat geval is op al deze AF-punten scherpgesteld. Wanneer het AF-punt
behorend bij het gewenste onderwerp knippert, maakt u de opname.
De pieptoon blijft zachtjes aanhouden. (Het
focusbevestigingslampje <o> brandt niet.)
Dit geeft aan dat de camera voortdurend scherpstelt op een bewegend
onderwerp. (Het focusbevestigingslampje <
o
> brandt niet.) U kunt
scherpe opnamen maken van een bewegend onderwerp.
De focusvergrendeling (pag. 59) werkt in dit geval niet.
Er wordt niet op het onderwerp scherpgesteld als de
ontspanknop half is indrukt.
Wanneer de focusinstellingsknop op het objectief op <MF>
(handmatige scherpstelling) staat, zet u deze op <AF>
(automatische scherpstelling).
Veelgestelde vragen
De modus <
A
> zorgt ervoor dat de kleuren in natuur- en buitenopnamen en
opnamen van zonsondergangen er indrukwekkender uitzien. Als het niet lukt om de
gewenste kleurtoon te krijgen, gebruikt u een creatieve modus en selecteert u een
andere beeldstijl dan <
D
>. Maak vervolgens de opname (pag. 91).
AVolautomatisch opnamen maken (Scene Intelligent Auto)
58
De flitser is afgegaan terwijl er daglicht is.
Bij een onderwerp met tegenlicht kan de flitser afgaan om donkere
schaduwen op het onderwerp lichter te maken. Als u de opname
zonder flits wilt maken, stelt u de flitser in op Flitser uit (pag. 61). Op
de flitsinstellingen na zijn de instellingen hetzelfde als bij <A>.
De flitser is afgegaan en de resulterende opname is te helder.
Vergroot de afstand tot het onderwerp en maak de opname. Als u
opnamen maakt met de flitser en het onderwerp bevindt zich te dicht
bij de camera, wordt de opname mogelijk te helder (overbelichting).
Bij weinig licht flitst de ingebouwde flitser meerdere keren.
Als u de ontspanknop half indrukt, flitst de flitser mogelijk meerdere
keren, zodat er beter automatisch kan worden scherpgesteld. Dit
wordt het AF-hulplicht genoemd. Het heeft een effectief bereik van
circa 4 meter.
De flitser is gebruikt, maar het onderste gedeelte van de
opname is onnatuurlijk donker.
De schaduw van het objectief kwam in beeld doordat het onderwerp
zich te dichtbij bevond. Vergroot de afstand tot het onderwerp en
maak de opname. Als er een zonnekap op het objectief is bevestigd,
moet deze worden verwijderd voordat u een opname met de flitser
maakt.
59
Positioneer het onderwerp afhankelijk van de scène links of rechts in
beeld, zodat er een uitgebalanceerde achtergrond en een goed
perspectief wordt bereikt.
Als u in de modus <
A
> de ontspanknop half indrukt om scherp te stellen op
een niet-bewegend onderwerp, wordt de scherpstelling vergrendeld. U kunt de
compositie vervolgens opnieuw bepalen en daarna de ontspanknop volledig
indrukken om de opname te maken. Dit heet 'focusvergrendeling'.
Scherpstelvergrendeling is ook mogelijk in andere basismodi (behalve <
5
>).
Als het onderwerp tijdens of na het scherpstellen in de modus <
A
> beweegt
en de afstand tot de camera verandert, treedt AI Servo AF in werking zodat er
voortdurend op het onderwerp wordt scherpgesteld. (De pieptoon blijft zachtjes
aanhouden.) Zolang u het AF-punt op het onderwerp blijft richten terwijl u de
ontspanknop half indrukt, wordt er voortdurend scherpgesteld. Druk de
ontspanknop volledig in om de opname te maken.
A
Volautomatische technieken (Scene Intelligent Auto)
De compositie opnieuw bepalen
Opnamen maken van een bewegend onderwerp
AVolautomatische technieken (Scene Intelligent Auto)
60
U kunt opnamen maken terwijl het zoekerbeeld op het LCD-scherm
wordt weergegeven. Dit heet 'Live view-opnamen'. Zie pagina 133 voor
meer informatie. 1Geef het Live view-beeld op het
LCD-scherm weer.
Druk op de knop <A>.
Het Live view-beeld wordt op het
LCD-scherm weergegeven.
2Stel scherp op het onderwerp.
Richt het middelste AF-punt < > op
het onderwerp.
Druk de ontspanknop half in om
scherp te stellen.
Als de scherpstelling is bereikt, wordt
het AF-punt groen en klinkt er een
pieptoon.
Indien nodig komt de ingebouwde
flitser automatisch tevoorschijn.
3Maak de opname.
Druk de ontspanknop helemaal in.
De foto wordt gemaakt en de opname
wordt op het LCD-scherm
weergegeven.
Nadat de kijktijd is verstreken,
keert de camera automatisch
naar de Live view-modus terug.
Druk op de knop <A> om de Live
view-opname te beëindigen.
A Live view-opnamen
61
De camera analyseert de scène en stelt automatisch de optimale
instellingen in. Op plaatsen waar het gebruik van een flitser niet is
toegestaan, zoals in musea of een aquarium, gebruikt u de modus
<7> (Flitser uit). Deze modus is ook geschikt om sfeer vast te leggen,
bijvoorbeeld in situaties met kaarslicht.
Voorkom beweging van de camera als de nummerweergave in
de zoeker knippert.
Bij weinig licht, wanneer de kans op bewegingsonscherpte groter is,
knippert de weergave van de sluitertijd in de zoeker. Houd de
camera stabiel of gebruik een statief. Als u een zoomlens gebruikt,
kunt u het beste de groothoekzijde gebruiken om te voorkomen dat
de opname door beweging van de camera onscherp wordt.
Portretopnamen maken zonder flitser.
Vraag bij weinig licht het onderwerp zich niet te bewegen totdat de
opname is gemaakt. Als het onderwerp tijdens de opname beweegt,
kan dit ertoe leiden dat het onscherp wordt vastgelegd.
7 De flitser uitschakelen
Opnametips
62
In de modus <C> kunt u op eenvoudige wijze de scherptediepte,
transportmodus/zelfontspanner en flitser wijzigen. U kunt de sfeer
kiezen die u in uw opnamen wilt vastleggen. De standaardinstellingen
zijn hetzelfde als in de modus <A>.
* CA staat voor Creative Auto.
1Stel het programmakeuzewiel in
op <C>.
2Druk op de knop <Q>. (7)
Het scherm Snel instellen wordt
weergegeven.
3Stel de gewenste functie in.
Druk op de pijltjestoetsen <S> om
een functie te selecteren.
De geselecteerde functie en Uitleg
(pag. 53) worden weergegeven.
Zie pagina 63 t/m 64 voor de
instellingsprocedure en meer
informatie over de diverse functies.
4Maak de opname.
Druk de ontspanknop helemaal in om
de opname te maken.
C Creatieve automatische opnamen
63
C Creatieve automatische opnamen
U kunt op de knop <Q> drukken om het volgende in te stellen:
(1) Sfeeropnamen
U kunt de sfeer instellen die u in uw opnamen wilt vastleggen. Druk op
de pijltjestoetsen <
Y
> en <
Z
> of draai aan het instelwiel <
6
> om
de gewenste sfeer te selecteren. U kunt deze ook in een lijst
selecteren door op <
0
> te drukken. Zie pagina 73 voor meer
informatie.
(2) De achtergrond onscherper/scherper maken
Als u de indexmarkering naar links beweegt, wordt de achtergrond
minder scherp weergegeven. Als u de markering naar rechts
beweegt, wordt de achtergrond scherper weergegeven. Zie
'Portretfoto's maken' op pagina 65 als u de achtergrond onscherp
wilt weergeven. Druk op de pijltjestoetsen <Y> en <Z> of draai
aan het instelwiel <6> om de gewenste sfeer te selecteren.
Afhankelijk van het objectief en de opnameomstandigheden ziet de
achtergrond er mogelijk minder onscherp uit. U kunt deze functie
niet instellen (grijs weergegeven) als de ingebouwde flitser omhoog
staat en de modus <a> of <D> is geselecteerd. Als de flitser wordt
gebruikt, wordt deze instelling niet toegepast.
Sluitertijd (1)
Accuniveau Maximumaantal
opnamen
ISO-snelheid
Opnamekwaliteit
Diafragma
(3)
(2)
(4)
C Creatieve automatische opnamen
64
(3) Transport/zelfontspanner: Druk op <0> en geef de instelling op
met <Y> en <Z> of het instelwiel <6>.
<u>Enkelbeeld : Een opname tegelijk maken.
<i>Continue opname:
Als u de ontspanknop volledig indrukt,
worden er continu opnamen gemaakt. U kunt
circa 3 opnamen per seconde maken.
<j>Zelfontspanner: 10 sec :
De opname wordt 10 seconden na het
indrukken van de ontspanknop gemaakt.
<q>Zelfontspanner: Continu:
Druk op de pijltjestoetsen <W> en <X> om
aan te geven hoeveel opnamen u met de
zelfontspanner wilt maken (2 - 10).
10 seconden na het indrukken van de
ontspanknop wordt het ingestelde aantal
opnamen gemaakt.
(4) Flitsen: Druk op <0> en geef de instelling op met <Y> en <Z> of
het instelwiel <6>.
<a>Autom. flits : De flitser flitst automatisch als dat nodig is.
<I>Flitser aan : De flitser flitst altijd.
<b>Flitser uit : De flitser is uitgeschakeld.
Als u een externe Speedlite gebruikt, kan [Flitsen] niet worden ingesteld.
Zie de opmerkingen op pagina 100 over het gebruik van de zelfontspanner.
Zie 'De flitser uitschakelen' op pagina 61 bij het gebruik van <b>.
65
De modus <2> (Portret) maakt de achtergrond onscherp,
zodat personen duidelijker naar voren komen. Ook worden de
tinten van de huid en het haar zachter gemaakt.
Hoe groter de afstand tussen het onderwerp en de achtergrond, hoe beter.
Hoe groter de afstand tussen het onderwerp en de achtergrond, hoe
waziger de achtergrond eruitziet. Ook steekt het onderwerp beter af
tegen een gelijkmatige, donkere achtergrond.
Gebruik een teleobjectief.
Als u over een zoomlens beschikt, kunt u de telezijde gebruiken om het onderwerp
vanaf het middel beeldvullend vast te leggen. Kom indien nodig dichterbij.
Stel scherp op het gezicht.
Controleer of het AF-punt op het gezicht knippert. Als u een close-up
van het gezicht maakt, stelt u scherp op de ogen.
2 Portretfoto's maken
Opnametips
Als u de ontspanknop ingedrukt houdt, kunt u continue opnamen maken
(maximaal circa 3 opnamen per seconde) en zo gemakkelijk verschillende
poses en gelaatsuitdrukkingen van het onderwerp vastleggen.
Indien noodzakelijk komt de ingebouwde flitser automatisch tevoorschijn.
66
Gebruik de modus <3> (Landschap) voor panoramafoto's of om alles
van dichtbij tot veraf scherp in beeld te krijgen. Voor levendige blauwe
en groene tinten en zeer scherpe en heldere opnamen.
Gebruik bij een zoomlens de groothoekzijde.
Wanneer u de groothoekzijde van een zoomlens gebruikt, wordt er beter op onderwerpen
die dichtbij of ver weg zijn scherpgesteld. Het geeft landschappen ook meer breedte.
's Avonds opnamen maken.
De modus <3> is ook erg geschikt voor
opnamen in de avonduren, omdat bij deze
modus de ingebouwde flitser is
uitgeschakeld. Gebruik een statief om
bewegingsonscherpte te voorkomen.
Als u 's avonds een opname van een
persoon wilt maken, zet u het
programmakeuzewiel op <6>
(Nachtportret) en gebruikt u een statief (pag. 69).
3 Landschapsfoto's maken
Opnametips
De flitser werkt niet, ook niet bij weinig licht of tegenlicht.
67
Wanneer u bloemen of kleine onderwerpen van dichtbij wilt
fotograferen, gebruikt u de modus <4> (Close-up). Gebruik een
macro-objectief (afzonderlijk verkrijgbaar) om kleine onderwerpen veel
groter te laten uitkomen.
Gebruik een eenvoudige achtergrond.
Met een simpele achtergrond komen kleine objecten zoals bloemen
beter tot hun recht.
Nader het onder onderwerp zo dicht mogelijk.
Controleer de minimale scherpstelafstand van het objectief.
Sommige objectieven hebben een indicatie, zoals <
4
0.25m/0.8ft
>.
De minimale scherpstelafstand van het objectief wordt gemeten vanaf
de scherpstelvlakmarkering <
V
> boven op de camera tot het
onderwerp. Als u zich te dicht bij het onderwerp bevindt, knippert het
focusbevestigingslampje <
o
>.
Als u de flitser gebruikt en de onderzijde van de opname er donker
uitziet, dient u de afstand tot het onderwerp te vergroten.
Gebruik bij een zoomlens de telezijde.
Het onderwerp ziet er groter uit als u bij een zoomlens de telezijde gebruikt.
4 Close-ups maken
Opnametips
68
Gebruik de modus <5> (Sport) om bewegende onderwerpen te
fotograferen, bijvoorbeeld rennende mensen of een rijdende auto.
Gebruik een teleobjectief.
Voor opnamen vanaf een afstand wordt het gebruik van een
teleobjectief aanbevolen.
Gebruik het middelste AF-punt om scherp te stellen.
Richt het middelste AF-punt op het onderwerp en druk de
ontspanknop vervolgens half in om automatisch scherp te stellen.
Tijdens het automatisch scherpstellen blijft u een zachte pieptoon
horen. Als er niet kan worden scherpgesteld, gaat het
focusbevestigingslampje <o> knipperen.
Druk de ontspanknop volledig in om de opname te maken. Als u de
ontspanknop ingedrukt houdt, blijft de camera bij het maken van
continue opnamen (maximaal circa 3 opnamen per seconde)
voortdurend op het bewegende onderwerp scherpstellen.
5
Opnamen maken van bewegende onderwerpen
Opnametips
Bij weinig licht, wanneer de kans op bewegingsonscherpte groter is,
knippert de weergave van de sluitertijd in de linkeronderhoek. Houd de
camera stil en maak de opname.
69
Gebruik de modus <6> (Nachtportret) als u 's avonds mensen
wilt fotograferen en een natuurlijk uitziende achtergrond wilt hebben.
U wordt aangeraden een statief te gebruiken.
Gebruik een groothoekobjectief en een statief.
Gebruik bij een zoomlens de groothoekzijde om in het donker een
panorama-effect te verkrijgen. Gebruik tevens een statief om
bewegingsonscherpte te voorkomen.
Controleer de helderheid van het onderwerp.
Bij weinig licht gaat de ingebouwde flitser automatisch af, zodat het
onderwerp goed wordt belicht.
Het wordt aanbevolen om de opname meteen nadat u deze hebt
gemaakt op het scherm te bekijken, zodat u kunt controleren of de
belichting naar wens is. Als het onderwerp er donker uitziet, verkleint
u de afstand en maakt u de opname opnieuw.
Maak ook opnamen met de modus <
A
> (Scene Intelligent Auto).
Omdat bij avondopnamen bewegingsonscherpte vaker voorkomt,
wordt tevens aanbevolen om met de modus <A> te fotograferen.
6 Nachtportretten maken
Opnametips
6 Nachtportretten maken
70
Tijdens Live view-opnamen kan het moeilijk zijn om scherp te stellen op
lichtpunten zoals in een avondopname. In dergelijke gevallen wordt
aanbevolen dat u de AF-methode op [Quick-modus] instelt. Als het nog
steeds moeilijk is om scherp te stellen, zet u de focusinstellingsknop op het
objectief op <MF> en stelt u handmatig scherp.
Vraag het onderwerp zich niet bewegen, ook niet nadat er is geflitst.
Als u de zelfontspanner samen met de flitser gebruikt, brandt het lampje
van de zelfontspanner kort wanneer de opname wordt gemaakt.
71
Wanneer in de basismodi het scherm met de instellingen voor de
opnamefunctie wordt weergegeven, kunt u op de knop <Q> drukken
om het scherm Snel instellen weer te geven. In de tabel op de volgende
pagina ziet u de functies die in de diverse basismodi kunnen worden
ingesteld vanuit het scherm Snel instellen.
1Stel het programmakeuzewiel in
op een basismodus.
2Druk op de knop <Q>. (7)
Het scherm Snel instellen wordt
weergegeven.
3Stel de functies in.
Druk op de pijltjestoetsen <W> en
<X> om een functie te selecteren.
(Deze stap is in de modus A/7
niet nodig.)
De geselecteerde functie en Uitleg
(pag. 53) worden weergegeven.
Druk op de pijltjestoetsen <Y> en
<Z> of draai aan het instelwiel
<6> om de instelling te wijzigen.
Q Quick control
Voorbeeld: portretmodus
Q Quick control
72
Functies die in de basismodi kunnen worden ingesteld
o:
automatisch ingesteld
k:
door gebruiker in te stellen
:
niet in te stellen
*
Gebruik de pijltjestoetsen <
W
> en <
X
> om het aantal continu-opnamen in te stellen.
Functie A
(pag. 56)
7
(
pag. 61)
C
(pag. 62)
2
(pag. 65)
3
(pag. 66)
4
(pag. 67)
5
(pag. 68)
6
(pag. 69)
Trans-
port-
modus
u: Enkelbeeld k k k k k k
i: Continue opname k k k
Zelfont-
spanner
j
: 10-sec.
k k k k k k k k
q
:
Continue opname
*
k k k k k k k k
Flitsen
a:
Automatisch flitsen
ooooo
D: Flitser aan
(flitst altijd) k
b: Flitser uit o k o o
Sfeeropnamen (pag. 73) k k k k k k
Licht-/scèneopnamen (pag. 77) k k k k
De achtergrond onscherper/scherper
maken (pag. 63)
k
Als u de opnamemodus wijzigt of de aan-uitschakelaar op <2> zet,
worden de standaardinstellingen hersteld (behalve de zelfontspanner).
73
U kunt de sfeer selecteren die u voor de opname wilt gebruiken,
behalve wanneer de basismodi <A> en <7> zijn ingesteld.
1
Stel het programmakeuzewiel op een
van de volgende modi in:
<C>,
<2>, <3>, <4>, <5> of <6>.
2Geef het Live view-beeld weer.
Druk op de knop <A> om het Live
view-beeld weer te geven.
3Selecteer in het scherm Snel
instellen de gewenste sfeer.
Druk op de knop <Q> (7).
Druk op de pijltjestoetsen <
W
> en <
X
> om [
Standaard
] te selecteren. [
Sfeeropnamen
]
wordt weergegeven op het scherm.
Druk op de pijltjestoetsen <
Y
> en <
Z
>
of draai aan het
instelwiel
<
6
>
om de gewenste sfeer te selecteren.
Op het LCD-scherm wordt weergegeven hoe de opname er
met de geselecteerde sfeerinstelling zal uitzien.
Opname via sfeerselectie
Sfeer A 7 C2 3 4 5 6 Sfeereffect
(1) Standaard k k k k k k Geen instelling
(2) Levendig k k k k k k Zwak/Standaard/Sterk
(3) Soft k k k k k k Zwak/Standaard/Sterk
(4) Warm k k k k k k Zwak/Standaard/Sterk
(5) Intens k k k k k k Zwak/Standaard/Sterk
(6) Koel k k k k k k Zwak/Standaard/Sterk
(7) Helderder k k k k k k Zwak/Normaal/Sterk
(8) Donkerder k k k k k k Zwak/Normaal/Sterk
(9) Monochroom k k k k k k Blauw / Z/W / Sepia
Opname via sfeerselectie
74
4Stel het sfeereffect in.
Druk op de pijltjestoetsen <W> en
<X> om de effectenbalk te
selecteren. [Effect] wordt dan onder
aan het scherm weergegeven.
Druk op de pijltjestoetsen <Y> en
<Z> of draai aan het instelwiel
<6> om het gewenste effect te
selecteren.
5Maak de opname.
Druk de ontspanknop helemaal in om
de opname te maken.
Druk op de knop <A> om de Live
view-modus te verlaten en weer via
de zoeker te fotograferen. Druk
vervolgens de ontspanknop helemaal
in om de opname te maken.
Als u de opnamemodus wijzigt of de
aan-uitschakelaar op <2> instelt,
wordt de instelling [Standaard]
hersteld.
Het Live view-beeld dat met de toegepaste sfeerinstelling wordt
weergegeven, ziet er niet exact hetzelfde uit als de eigenlijke foto.
Bij gebruik van de flitser is het sfeereffect mogelijk minimaal.
Bij fel licht buiten heeft het Live view-beeld op het LCD-scherm mogelijk
niet dezelfde helderheid of sfeer als de eigenlijke foto die u maakt. Stel
[52: LCD-helderheid] in op 4 en kijk naar het Live view-beeld terwijl u
erop let dat het omgevingslicht geen invloed op het scherm heeft.
Als u niet wilt dat het Live view-beeld tijdens het instellen van functies
wordt weergegeven, drukt u na stap 1 op de knop <Q> en stelt u
[Sfeeropnamen] en [Effect] in.
75
Opname via sfeerselectie
Sfeerinstellingen
(1) Standaard
Standaardopnamekenmerken voor de respectieve opnamemodus.
Let op: <2> heeft opnamekenmerken die voor portretfoto's zijn
geoptimaliseerd en <3> is geoptimaliseerd voor landschapsfoto's.
Elke sfeer is een aanpassing van de opnamekenmerken van de
respectieve opnamemodus.
(2) Levendig
Het onderwerp krijgt een scherpe, levendige uitstraling. Dit resulteert
in een foto die er indrukwekkender uitziet dan een foto die met
[Standaard] wordt gemaakt.
(3) Soft
De nadruk wordt van het onderwerp afgehaald en het krijgt een
zachtere, delicatere uitstraling. Goed voor portretten, huisdieren,
bloemen, enzovoort.
(4) Warm
Kleuren worden warmer gemaakt en de nadruk wordt van het
onderwerp afgehaald, waardoor het een warmere en zachtere
uitstraling krijgt. Goed voor portretten, huisdieren en andere
onderwerpen die u een warme uitstraling wilt geven.
(5) Intens
De algehele helderheid wordt iets verminderd, terwijl het onderwerp
wordt benadrukt voor een intensere sfeer. Mensen of levende
onderwerpen vallen hierdoor meer op.
(6) Koel
De algehele helderheid wordt iets verminderd met een koelere
kleurtoon, waardoor de foto een schemerige, stille sfeer krijgt.
Onderwerpen in de schaduw komt hierdoor kalmer en imposanter
over.
Opname via sfeerselectie
76
(7) Helderder
De opname wordt lichter weergegeven.
(8) Donkerder
De opname wordt donkerder weergegeven.
(9) Monochroom
De opname is monochroom. U kunt de monochroomkleur instellen
op zwart-wit, sepia of blauw. Wanneer [Monochroom] is
geselecteerd, wordt <0> in de zoeker weergegeven.
77
In de basismodi <2>, <3>, <4> en <5> kunt u opnamen maken
waarbij de instellingen met de lichtomstandigheden of het scènetype
overeenkomen. In de meeste situaties voldoet [Stand. inst.], maar als
de instellingen aan de lichtomstandigheden of het type scène zijn
aangepast, zal de opname nauwkeuriger overeenkomen met wat u ziet.
Voor Live view-opnamen moet u, als u zowel [Licht-/scèneopnamen]
als [Sfeeropnamen] (pag. 73) instelt, eerst [Licht-/scèneopnamen]
instellen. Hierdoor wordt het gemakkelijker om het resultaat op het
LCD-scherm te bekijken.
1Stel het programmakeuzewiel op
een van de volgende modi in:
<2>, <3>, <4> of <5>.
2Geef het Live view-beeld weer.
Druk op de knop <A> om het Live
view-beeld weer te geven.
Opname via licht of scènetype
Licht of scène A 7 C2 3 4 5 6
(1) Stand. inst. k k k k
(2) Daglicht k k k k
(3) Schaduw k k k k
(4) Bewolkt k k k k
(5) Kunstlicht k k k
(6) TL-licht k k k
(7) Zonsondergang k k k k
Opname via licht of scènetype
78
3Selecteer in het scherm Snel
instellen licht- of scènetype.
Druk op de knop <Q> (7).
Druk op de pijltjestoetsen <W> en
<X> om [Stand. inst.] te selecteren.
[Licht-/scèneopnamen] wordt
weergegeven op het scherm.
Druk op de pijltjestoetsen <Y> en
<Z> of draai aan het instelwiel
<6> om het gewenste type licht of
scène te selecteren.
De resulterende opname met het geselecteerde
licht- of scènetype dat wordt weergegeven.
4Maak de opname.
Druk de ontspanknop helemaal in om
de opname te maken.
Druk op de knop <A> om de Live
view-modus te verlaten en weer via
de zoeker te fotograferen. Druk
vervolgens de ontspanknop helemaal
in om de opname te maken.
Als u de opnamemodus wijzigt of de aan-
uitschakelaar op <
2
> instelt, wordt de
instelling [
Stand. inst.
] hersteld.
Als u de flitser gebruikt, gaat de instelling over op [
Stand. inst.
]. (In de opname-
informatie wordt echter het ingestelde licht- of scènetype weergegeven.)
Als u deze functie samen met [
Sfeeropnamen
] wilt instellen, kiest u de
lichtomstandigheden of het scènetype dat het beste past bij de sfeer die u hebt
ingesteld. Wanneer u bijvoorbeeld [
Zonsondergang
] hebt gekozen, worden
warme kleuren benadrukt. Dit past wellicht niet bij de sfeer die u hebt ingesteld.
Als u niet wilt dat het Live view-beeld tijdens het instellen van functies wordt
weergegeven, drukt u na stap 1 op de knop <Q> en stelt u [Licht-/
scèneopnamen] in.
79
Opname via licht of scènetype
Instellingen voor het licht- of scènetype
(1) Stand. inst.
Een standaardinstelling die geschikt is voor de meeste
onderwerpen.
(2) Daglicht
Voor onderwerpen in zonlicht. Hiermee zien blauwe luchten en
groene gebieden zoals bomen en struiken er natuurlijker uit en
worden lichtgekleurde bloemen beter weergegeven.
(3) Schaduw
Voor onderwerpen in de schaduw. Geschikt voor huidskleurtinten die
mogelijk te blauwachtig worden weergegeven en voor lichtgekleurde
bloemen.
(4) Bewolkt
Voor onderwerpen bij een bewolkte lucht. Huidskleurtinten en
landschappen die er op een bewolkte dag mat kunnen uitzien,
worden warmer weergegeven. Dit werkt ook bij lichtgekleurde
bloemen.
(5) Kunstlicht
Voor onderwerpen die door kunstlicht worden verlicht. Vermindert de
roodoranje kleurzweem die door kunstlicht wordt veroorzaakt.
(6) TL-licht
Voor onderwerpen die door TL-licht worden verlicht. Geschikt voor
alle typen TL-verlichting.
(7) Zonsondergang
Geschikt voor het vastleggen van de indrukwekkende kleuren van
een zonsondergang.
80
Hieronder wordt beschreven hoe u opnamen het eenvoudigst kunt weergeven.
Zie pagina 203 voor meer informatie over de weergaveprocedure.
1Geef de opname weer.
Druk op de knop <x>.
De laatstgemaakte of laatstbekeken
opname wordt weergegeven.
2Selecteer een opname.
Als u opnamen vanaf de laatste opname wilt
weergeven, drukt u op de toets <
Y
>.
Als u opnamen vanaf de eerste opname (de
oudste) wilt weergeven, drukt u op de toets <
Z
>.
Telkens als u op de knop <
B
> drukt, wordt
het weergaveformaat gewijzigd.
3Beëindig de opnameweergave.
Druk op de knop <
x
> om de
opnameweergave te beëindigen en naar de
opname-instellingen terug te keren.
x Opnamen weergeven
Met basisinformatie
Histogram
Basisinformatie +
beeldkwaliteit/nummer van de opname
Weergave met opname-informatie
81
3
Creatieve opnamen
Om mislukte opnamen te voorkomen, worden in de
basismodi de meeste geavanceerde functies automatisch
ingesteld. Deze kunnen niet worden gewijzigd. In de
modus <
d
> (AE-programma) kunt u diverse functies
instellen en creatievere opnamen maken.
In de modus <d> stelt de camera de sluitertijd en het
diafragma automatisch in om een standaardbelichting te
verkrijgen.
Het verschil tussen de basismodi en <d> wordt uitgelegd
op pagina 274 t/m 275.
De functies die in dit hoofdstuk worden toegelicht, kunnen
ook worden gebruikt in de
modi
<s>, <f> en <a
>.
Deze komen in hoofdstuk 4 aan de orde.
Het pictogram
M
rechts boven de paginatitel geeft aan dat de
functie alleen in de creatieve modi (pag. 26) beschikbaar is.
*<d> staat voor programma.
*AE staat voor automatische belichting (Auto Exposure).
82
De camera stelt automatisch de sluitertijd en het diafragma in die het
beste bij de helderheid van het onderwerp passen. Dit heet AE-
programma.
1Stel het programmakeuzewiel in
op <d>.
2Stel scherp op het onderwerp.
Kijk door de zoeker en richt het
geselecteerde AF-punt op het
onderwerp. Druk de ontspanknop
vervolgens half in.
De stip in het AF-punt waarop is
scherpgesteld, licht gedurende korte
tijd rood op en ook het
focusbevestigingslampje <o>
rechtsonder in de zoeker gaat
branden (in de modus 1-beeld AF).
De sluitertijd en het diafragma
worden automatisch ingesteld en in
de zoeker weergegeven.
3Controleer het scherm.
Er wordt een standaardbelichting
verkregen zolang de waarde voor de
sluitertijd en de weergave van de
diafragmawaarde niet knipperen.
4Maak de opname.
Bepaal de compositie en druk de
ontspanknop helemaal in.
d: AE-programma
Als u een TS-E-objectief gebruikt om het beeld verticaal te verschuiven of
als u een tussenring gebruikt, kan er mogelijk geen standaardbelichting
worden verkregen of is de belichting mogelijk onregelmatig.
83
d: AE-programma
Wijzig de ISO-snelheid. Gebruik de ingebouwde flitser.
Als u de belichting op het omgevingslicht en het onderwerp wilt
afstemmen, kunt u de ISO-snelheid wijzigen (pag. 88) of de
ingebouwde flitser gebruiken (pag. 101). In de modus <d> gaat de
ingebouwde flitser niet automatisch af. Bij binnenfoto's of in
omstandigheden met weinig licht kunt u daarom het beste op de
flitsknop <I> drukken om de ingebouwde flitser omhoog te klappen.
(U kunt de ingebouwde flitser ook omhoogklappen door in het
scherm Snel instellen het pictogram <s> te selecteren.)
Wijzig het programma met Programmakeuze.
Nadat u de ontspanknop half hebt ingedrukt, draait u aan het
instelwiel <6> om de combinatie van sluitertijd en diafragma (het
programma) te wijzigen. Programmakeuze wordt automatisch
geannuleerd nadat de opname is gemaakt. Programmakeuze is niet
mogelijk wanneer u de flitser gebruikt.
Opnametips
Wanneer de sluitertijd '30"' en het laagste f-getal
knipperen, is er sprake van onderbelichting. Verhoog
de ISO-snelheid of gebruik de flitser.
Wanneer de sluitertijd '4000' en het hoogste f-getal
knipperen, is er sprake van overbelichting. Verlaag de
ISO-snelheid.
Verschillen tussen <d> en <A> (Scene Intelligent Auto)
In de modus <A> worden veel functies, zoals de AF-bediening en de
meetmethode, automatisch ingesteld om mislukte opnamen te voorkomen.
U kunt slechts een beperkt aantal functies instellen. Met de modus <d>
worden alleen de sluitertijd en het diafragma automatisch ingesteld. U kunt
de AF-bediening, de meetmethode en andere functies naar wens instellen
(pag. 274).
84
U kunt het aantal pixels en de beeldkwaliteit selecteren. Er zijn tien
instellingen voor de opnamekwaliteit: 73, 83, 74, 84, 7a, 8a,
b, c, 1+73 en 1.
1Selecteer [Beeldkwalit.].
Selecteer op het tabblad [z1] de
optie [Beeldkwalit.] en druk
vervolgens op <0>.
[Beeldkwalit.] wordt weergegeven.
2Selecteer de opnamekwaliteit.
Het respectieve aantal pixels en het
aantal mogelijke opnamen worden
weergegeven om u te helpen de
gewenste kwaliteit te selecteren.
Druk vervolgens op <0>.
3
De opnamekwaliteit instellen
Vastgelegde pixels (aantal pixels)
Maximumaantal opnamen
85
3 De opnamekwaliteit instellen
* De cijfers voor de bestandsgrootte, het aantal mogelijke opnamen en de
maximale opnamereeks zijn gebaseerd op een testgeheugenkaart van 8 GB en
de testnormen van Canon (beeldverhouding 3:2, ISO 100 en beeldstijl
Standaard). Deze cijfers kunnen verschillen afhankelijk van het onderwerp,
merk van de kaart, beeldverhouding, ISO-snelheid, beeldstijl, persoonlijke
voorkeuze, enzovoort.
Richtlijnen voor het instellen van de opnamekwaliteit (benadering)
Beeldkwaliteit
Vastgelegde
pixels
(megapixel)
Bestandsgrootte
(MB)
Maximumaantal
opnamen
Maximale
opnamereeks
73 Hoge
kwaliteit
JPEG
Circa 17,9
(18 M)
6,4 1110 69
83 3,2 2190 2190
74
Gemiddelde
kwaliteit
Circa 8,0
(8,0 M)
3,4 2100 2100
84 1,7 4100 4100
7a
Lage
kwaliteit
Circa 4,5
(4,5 M)
2,2 3270 3270
8a1,1 6210 6210
bCirca 2,5
(2,5 M) 1,3 5440 5440
cCirca 0,35
(0,35 M) 0,3 21060 21060
1+73 Hoge
kwaliteit
Circa 17,9
(18 M)
24,5+6,4 230 4
124,5 290 6
3 De opnamekwaliteit instellen
86
Ik wil de opnamekwaliteit selecteren die bij het papierformaat
past waarop ik wil afdrukken.
Raadpleeg het diagram links bij het
kiezen van de opnamekwaliteit. Als u de
opname wilt bijsnijden, wordt het
aanbevolen om een hogere kwaliteit
(meer pixels) te selecteren, zoals 73,
83, 1+73 of 1.
b is geschikt voor weergave van de
opname in een digitale fotolijst. c is
geschikt voor het e-mailen van de
opname of voor gebruik op een website.
Wat is het verschil tussen 7 en 8?
Deze instellingen geven de verschillende niveaus van beeldkwaliteit aan die het
resultaat zijn van de verschillende compressies. De instelling
7
geeft met
hetzelfde aantal pixels een hogere beeldkwaliteit. Hoewel
8
een iets lagere
beeldkwaliteit geeft, kunnen hiermee wel meer opnamen op de kaart worden
opgeslagen. De opties
b
en
c
hebben beide kwaliteitsinstelling
7
(Fijn).
Ik heb meer opnamen kunnen maken dan het aangegeven
maximumaantal opnamen.
Afhankelijk van de opnameomstandigheden kunt u mogelijk meer opnamen
maken dan is aangegeven. Minder is echter ook mogelijk. Het weergegeven
aantal mogelijke opnamen is slechts een schatting.
Geeft de camera de maximale opnamereeks weer?
De maximale opnamereeks wordt rechts in de zoeker weergegeven.
Aangezien de indicator slechts één cijfer weergeeft (0 - 9), wordt elk
getal dat hoger is dan 8, weergegeven als 9. Dit getal wordt ook
weergegeven als er geen kaart in de camera is geplaatst. Pas op dat
u geen opnamen maakt als er zich geen kaart in de camera bevindt.
Wanneer moet ik 1 gebruiken?
1-opnamen moeten met een computer worden verwerkt. Meer
informatie over '1' en '1+73' vindt u op de volgende pagina.
Veelgestelde vragen
7a
8a
b
A3 (42 x 29,7 cm)
Papierformaat
A2 (59,4 x 42 cm)
A4 (29,7 x 21 cm)
12,7 x 8,9 cm
74
84
73
83
173
1
87
3 De opnamekwaliteit instellen
1
-opnamen zijn onbewerkte opnamegegevens die nog moeten worden omgezet in
73
of andere typen afbeeldingen.
1
-opnamen kunnen niet zomaar op een computer worden
weergegeven. Daarvoor is speciale software nodig, zoals Digital Photo Professional
(meegeleverd, pag. 319). U kunt deze opnamen echter wel aanpassen op manieren die met
andere opnametypen, zoals
73
niet mogelijk zijn.
1
is geschikt als u de opname zelf
nauwkeurig wilt bewerken of opnamen van een belangrijk onderwerp wilt maken.
Met
1
+
73
wordt één beeld opgeslagen als
1
- en als
73
-opname. De twee
opnamen worden gelijktijdig op de kaart opgeslagen. De twee opnamen worden
opgeslagen in dezelfde map en met hetzelfde bestandsnummer (bestandsextensie .JPG
voor JPEG en .CR2 voor RAW).
73
-opnamen kunnen zelfs worden weergegeven of
afgedrukt met een computer waarop de EOS-software niet is geïnstalleerd.
1
1+73
1 -beeld
73 -beeld
File No.
Bestandsextensie
0001 . CR2
0001 . JPG
Software voor het verwerken van RAW-opnamen
Voor het weergeven van RAW-opnamen op een computer wordt het gebruik
van "Digital Photo Professional" (EOS-software, pag. 319) aanbevolen.
Met oudere versies van Digital Photo Professional kunt u mogelijk de RAW-
opnamen die met deze camera zijn gemaakt niet verwerken. Als een
oudere versie van Digital Photo Professional op uw computer is
geïnstalleerd, werkt u deze als volgt bij met een update.
Wanneer de cd-rom met software (EOS Solution Disk) bij de camera wordt geleverd:
Installeer Digital Photo Professional vanaf de cd-rom.
Wanneer de cd-rom met software (EOS Solution Disk) niet bij de camera wordt geleverd:
Download een versie van Digital Photo Professional die compatibel is
met deze camera van de Canon-website.
RAW-opnamen die met deze camera zijn gemaakt, kunnen mogelijk niet worden
weergegeven met commerciële software van derden. Neem contact op met de
fabrikant van de software voor meer informatie over compatibiliteit.
88
Stel de ISO-snelheid (de lichtgevoeligheid van de beeldsensor) in op de waarde die voor het
omgevingslicht gewenst is. In de basismodi wordt de ISO-snelheid automatisch ingesteld (pag. 89).
1Druk op de knop <Wi>.
[ISO-snelheid] wordt weergegeven.
2Stel de ISO-snelheid in.
Druk op de pijltjestoetsen <
Y
> en <
Z
>
of draai aan het instelwiel <
6
> om de
gewenste ISO-snelheid in te stellen en
druk vervolgens op <
0
>.
Als u [
AUTO
] selecteert, wordt de ISO-
snelheid automatisch ingesteld (pag. 89).
Richtlijnen voor de ISO-snelheid
* Bij hoge ISO-snelheden kunnen opnamen er korreliger uitzien.
i: De ISO-snelheid wijzigenN
ISO-snelheid Opnamesituatie
(Geen flits) Flitsbereik
ISO 100 - 400 Zonnig, buiten
Hoe hoger de ISO-snelheid,
hoe groter het flitsbereik zal
zijn (pag. 101).
ISO 400 - 1600 Bewolkt of 's avonds
ISO 1600 - 6400, H Donker, binnen of 's avonds
Als bij [
53: Persoonlijke voorkeuze(C.Fn)
] de optie [
2: ISO vergroten
] is
ingesteld op [
1: Aan
], kan '
H
' (gelijk aan ISO 12800) ook worden ingesteld (pag. 258).
Als bij [53: Persoonlijke voorkeuze(C.Fn)] de optie [10:
Flitsknopfunctie] is ingesteld op [1: ISO snelheid] kunt u de ISO-
snelheid met de knop <D> instellen.
Als bij [53: Persoonlijke voorkeuze(C.Fn)] de optie [6: Lichte tonen
prioriteit] is ingesteld op [1: Inschakelen], kunnen ISO 100 en “H
(equivalent aan ISO 12800) niet worden ingesteld (pag. 261).
Opnamen bij hoge temperaturen kunnen er korreliger uitzien. Lange belichtingstijden
kunnen ook afwijkende kleuren in de opname tot gevolg hebben.
89
i: De ISO-snelheid wijzigenN
Als u de ISO-snelheid instelt op [AUTO],
wordt de actuele ISO-snelheid
weergegeven wanneer u de
ontspanknop half indrukt. Zoals op de
volgende pagina staat aangegeven,
wordt de ISO-snelheid automatisch
aangepast aan de opnamemodus.
ISO [AUTO]
Wanneer u opnamen maakt bij hoge ISO-snelheden, kan er ruis (zoals
lichte puntjes en strepen) op de opname zichtbaar zijn.
Als u een hoge ISO-snelheid en de flitser gebruikt om een onderwerp te
fotograferen dat zich dichtbij bevindt, kan de opname overbelicht zijn.
Omdat 'H' (gelijk aan ISO 12800) een uitgebreide ISO-snelheid is, zullen
ruis (zoals lichte puntjes en strepen) en onregelmatige kleuren beter
zichtbaar zijn dan normaal.
i: De ISO-snelheid wijzigenN
90
*1: Vast op ISO 800 voor bulb-belichting.
*2: Afhankelijk van de ingestelde maximale ISO-snelheid.
*3: Indien invulflitsen tot overbelichting leidt, wordt ISO 100 of een hogere ISO-
snelheid ingesteld.
*4: Als u reflectieflitsen gebruikt met een externe Speedlite in een basismodus
(behalve <6>) of in de modus <d>, wordt automatisch ISO 800 - 1600
(of tot de maximumgrens) ingesteld.
*5: Vast op ISO 400 als ISO 400 de maximumgrens is.
Voor ISO auto kunt u de maximale ISO-snelheid instellen op een
waarde tussen ISO 400 en ISO 6400.
Selecteer op het tabblad [z3] de optie
[ISO auto] en druk op <0>. Selecteer
de ISO-snelheid en druk op <0>.
Opnamemodus Instelling ISO-snelheid
A/7/C/3/4/5/6
Automatisch ingesteld tussen ISO 100 en 3200
d/s/f/a*1
Automatisch ingesteld tussen ISO 100 en 6400
*2
2ISO 100
Met flitser ISO 800*3*4*5
3 De maximale ISO-snelheid instellen voor [ISO auto]N
Als [AUTO] is ingesteld, wordt de ISO-snelheid in volledige stappen
weergegeven. De ISO-snelheid wordt in werkelijkheid echter in kleinere
stappen ingesteld. In de opname-informatie (pag. 229) kan daarom een
ISO-snelheid van bijvoorbeeld 125 of 640 worden weergegeven.
In de modus <2> wordt daadwerkelijk de ISO-snelheid gebruikt die in
de tabel wordt weergegeven, ook als ISO 100 niet wordt weergegeven.
91
Door een beeldstijl te selecteren, kunt u opnamekenmerken verkrijgen
die bij uw fotografische expressie of bij het onderwerp passen.
In de basismodi kunt u geen beeldstijl selecteren.
1Selecteer [Beeldstijl].
Selecteer op het tabblad [z2] de
optie [Beeldstijl] en druk vervolgens
op <0>.
Het keuzescherm voor beeldstijlen
wordt weergegeven.
2Selecteer een beeldstijl.
Druk op de pijltjestoetsen <W> en
<X> om een beeldstijl te selecteren
en druk vervolgens op <0>.
De beeldstijl wordt ingesteld en het
menu verschijnt weer.
DAutomatisch
De kleurtoon wordt automatisch aangepast aan de omstandigheden. In natuur- en
buitenopnamen en opnamen van zonsondergangen zien de kleuren er levendig uit,
met name voor blauwe luchten, bomen en struiken en zonsondergangen.
PStandaard
Het beeld ziet er levendig, scherp en helder uit. Dit is een
algemene beeldstijl die in de meeste omstandigheden geschikt is.
QPortret
Voor mooie huidskleurtinten. De opname heeft zachtere kleuren.
Geschikt voor portretten in close-up.
Door de [
Kleurtoon
] te wijzigen (pag. 123), kunt u de huidskleurtint aanpassen.
A
Optimale opnamekenmerken voor het onderwerp
N
Kenmerken van beeldstijlen
Gebruik een andere beeldstijl als de gewenste kleurtoon niet wordt
verkregen met [Automatisch].
93
U kunt het AF-bediening (automatische scherpstelling) selecteren dat bij de
opnameomstandigheden en het onderwerp past. In de basismodi wordt de optimale
AF-bediening automatisch ingesteld voor de respectieve opnamemodus.
1Stel de focusinstellingsknop op
het objectief in op <AF>.
2Druk op de knop <Zf>.
[AF-bediening] wordt weergegeven.
3Selecteer de AF-bediening.
Druk op de pijltjestoetsen <
Y
> en <
Z
> of
draai aan het instelwiel <
6
> om de
gewenste AF-bediening in te stellen en druk
vervolgens op <
0
>.
4Stel scherp op het onderwerp.
Richt het AF-punt op het onderwerp en druk de
ontspanknop half in. De camera stelt vervolgens
automatisch scherp in het geselecteerde AF-bediening.
Geschikt voor niet-bewegende onderwerpen. Wanneer u de
ontspanknop half indrukt, stelt de camera slechts één keer scherp.
Als de scherpstelling is bereikt, licht de stip in het AF-punt waarop is scherpgesteld gedurende
korte tijd rood op en gaat ook het focusbevestigingslampje <
o
> in de zoeker branden.
Bij meervlaksmeting (pag. 111) wordt de belichting ingesteld op het
moment dat er op het onderwerp is scherpgesteld.
Wanneer u de ontspanknop half ingedrukt houdt, wordt de
scherpstelling vergrendeld. U kunt dan desgewenst een nieuwe
beeldcompositie maken.
f: De AF-bediening wijzigenN
1-beeld AF voor niet-bewegende onderwerpen
f: De AF-bediening wijzigenN
94
Deze AF-bediening is geschikt voor bewegende onderwerpen waarbij de
scherpstelafstand telkens verandert. Terwijl u de ontspanknop half ingedrukt
houdt, blijft de camera voortdurend scherpstellen op het onderwerp.
De belichting wordt ingesteld op het moment dat de opname wordt gemaakt.
Bij automatische AF-puntselectie (pag. 95) stelt de camera scherp op het
middelste AF-punt. Als het onderwerp zich tijdens het scherpstellen van het
middelste AF-punt af beweegt, blijft de camera het onderwerp volgen zolang
dit nog binnen het bereik van een ander AF-punt valt.
In de modus AI Focus AF schakelt de AF-bediening automatisch van
1-beeld AF over op AI Servo AF als het onderwerp in beweging komt.
Als het onderwerp in beweging komt nadat er met behulp van 1-beeld AF op is
scherpgesteld, wordt deze beweging door de camera gesignaleerd. De camera
schakelt dan automatisch over op AI Servo AF en blijft het onderwerp volgen.
AI Servo AF voor bewegende onderwerpen
AI Focus AF voor automatisch wisselen van AF-bediening
Als u niet kunt scherpstellen, gaat het focusbevestigingslampje <o> in
de zoeker knipperen. In dit geval kan er geen opname worden gemaakt,
ook al drukt u de ontspanknop helemaal in. Bepaal de compositie
opnieuw en probeer opnieuw scherp te stellen of raadpleeg
'Onderwerpen waarop moeilijk kan worden scherpgesteld' (pag. 97).
Als de optie [z1: Pieptoon] is ingesteld op [Uitschakelen], hoort u
geen pieptoon als er op het onderwerp is scherpgesteld.
In de modus AI Servo AF hoort u geen pieptoon, zelfs niet als er op het
onderwerp is scherpgesteld. Ook gaat het focusbevestigingslampje <o> in
de zoeker niet branden.
Wanneer bij het gebruik van AI Focus AF met actieve Servo-modus op het
onderwerp wordt scherpgesteld, hoort u een zachte pieptoon. Het
focusbevestigingslampje <o> in de zoeker gaat echter niet branden.
De scherpstelling wordt in dit geval niet vergrendeld.
95
In de basismodi stelt de camera automatisch scherp op het
dichtstbijzijnde onderwerp. Daarom wordt er mogelijk niet altijd op het
beoogde onderwerp scherpgesteld.
In de modi <d>, <s>, <f> en <a> kunt u het AF-punt selecteren
en dat gebruiken om scherp te stellen op het beoogde onderwerp.
1Druk op de knop <S>. (9)
Het geselecteerde AF-punt wordt op
het LCD-scherm en in de zoeker
weergegeven.
2Selecteer het AF-punt.
Gebruik de pijltjestoetsen <S> om
het AF-punt te selecteren.
Als u in de zoeker kijkt, kunt u het AF-
punt selecteren door aan het
instelwiel <6> te draaien tot het
gewenste AF-punt rood oplicht.
Als alle AF-punten oplichten, wordt
automatische AF-puntselectie
ingeschakeld. Er wordt dan
automatisch een AF-punt
geselecteerd waarmee op het
onderwerp wordt scherpgesteld.
Wanneer u op <0> drukt, wordt er
tussen het middelste AF-punt en
automatische AF-puntselectie
gewisseld.
3Stel scherp op het onderwerp.
Richt het geselecteerde AF-punt op
het onderwerp en druk de
ontspanknop half in om scherp te
stellen.
S Het AF-punt selecterenN
S Het AF-punt selecterenN
96
Als u van dichtbij een portret wilt maken, gebruikt u 1-beeld AF
en stelt u scherp op de ogen.
Als u eerst op de ogen scherpstelt, kunt u de compositie vervolgens
opnieuw bepalen terwijl het gezicht scherp blijft.
Als het moeilijk is om scherp te stellen, kunt u het beste het
middelste AF-punt selecteren en gebruiken.
Van de negen AF-punten is het middelste het gevoeligste.
Stel de camera in op automatische AF-puntselectie en AI Servo AF om
gemakkelijker op een bewegend onderwerp te kunnen scherpstellen
(pag. 94)
.
Het middelste AF-punt wordt als eerste gebruikt om op het onderwerp scherp te stellen. Als het
onderwerp zich tijdens het scherpstellen van het middelste AF-punt af beweegt, blijft de camera
het onderwerp volgen zolang dit nog binnen het bereik van een ander AF-punt valt.
Bij weinig licht flitst de ingebouwde flitser een paar keer kort wanneer u
de ontspanknop half indrukt. Daarmee wordt het onderwerp verlicht,
zodat automatisch scherpstellen makkelijker is.
Opnametips
AF-hulplicht met de ingebouwde flitser
Het AF-hulplicht van de ingebouwde flitser wordt in de volgende
opnamemodi niet geactiveerd: <7>, <3> en <5>.
Het AF-hulplicht kan niet worden geactiveerd tijdens het gebruik van AI Servo AF.
Het effectieve bereik van het AF-hulplicht dat door de ingebouwde flitser
wordt geactiveerd, is ongeveer 4 meter.
Wanneer u in de creatieve modi met de knop <I> de ingebouwde flitser
omhoog laat komen (pag. 101), wordt indien nodig het AF-hulplicht
geactiveerd. Afhankelijk van de instelling voor [7: AF-hulplicht] onder
[53: Persoonlijke voorkeuze(C. Fn)], wordt het AF-hulplicht niet
geactiveerd (pag. 262).
Als u een extender (afzonderlijk verkrijgbaar) bevestigt op het objectief en
het f/getal hoger wordt dan f/5.6, is opname met automatische
scherpstelling niet mogelijk (behalve in [FlexiZone- Single] en [u Live-
modus] tijdens Live view-opnamen). Raadpleeg de instructiehandleiding
van de extender voor meer informatie.
97
Soms kan er niet automatisch worden scherpgesteld (het
focusbevestigingslampje <o> van de zoeker knippert dan).
Dit kan onder meer voorkomen bij de volgende onderwerpen:
Onderwerpen met erg weinig contrast
(bijvoorbeeld blauwe luchten, effen, platte oppervlakken, enzovoort)
Onderwerpen bij zeer weinig licht
Reflecterende onderwerpen en onderwerpen met heel veel tegenlicht
(bijvoorbeeld auto's met een zeer reflecterende carrosserie, enzovoort)
Onderwerpen die zowel dichtbij als veraf door een AF-punt worden gedekt
(bijvoorbeeld dieren in een kooi, enzovoort)
Zich herhalende patronen
(bijvoorbeeld vensters in een wolkenkrabber, toetsenborden, enzovoort)
Ga in dergelijke situaties op een van de volgende manieren te werk:
(1) Stel in de modus 1-beeld AF scherp op een object dat op dezelfde
afstand staat als het onderwerp en vergrendel de scherpstelling
voordat u de compositie opnieuw bepaalt (pag. 59).
(2) Stel de focusinstellingsknop op het objectief in op <MF> en stel
handmatig scherp.
1Zet de focusinstellingsknop op
het objectief op <MF>.
2Stel scherp op het onderwerp.
Stel scherp door aan de scherpstelring op het
objectief te draaien totdat u het onderwerp
scherp in de zoeker ziet.
Onderwerpen waarop moeilijk kan worden scherpgesteld
MF: Handmatige scherpstelling
Zie pagina 146 voor informatie over onderwerpen waarop moeilijk is scherp te
stellen tijdens Live view-opnamen met [
FlexiZone
-
Single
] en [
u
Live-modus
].
Scherpstelring
Als u bij handmatige scherpstelling de ontspanknop half indrukt, licht het
AF-punt waarmee is scherpgesteld gedurende korte tijd rood op, klinkt de
pieptoon en gaat ook het focusbevestigingslampje <
o
> in de zoeker branden.
98
U kunt circa 3 opnamen per seconde maken. Deze functie kunt u
bijvoorbeeld gebruiken als een kind naar u toe rent en u de
verschillende gezichtsuitdrukkingen wilt vastleggen.
1Druk op de knop <Yij>.
2Selecteer <i>.
Druk op de pijltjestoetsen <
Y
> en <
Z
>
of draai aan het instelwiel <
6
> om
continue opname <
i
> te selecteren en
druk vervolgens op <
0
>.
3Maak de opname.
De camera maakt voortdurend
opnamen terwijl u de ontspanknop
volledig ingedrukt houdt.
Stel ook de AF-bediening (pag. 93) in die bij het onderwerp past.
Voor een bewegend onderwerp
Als Al Servo AF is ingesteld, wordt er tijdens continue opname
voortdurend scherpgesteld.
Voor een niet-bewegend onderwerp
Als 1-beeld AF is ingesteld, stelt de camera tijdens continue opname
slechts eenmaal scherp.
i Continue opnameN
Opnametips
99
i Continue opnameN
Als bij [53: Persoonlijke voorkeuze(C.Fn)] de optie [5: Hoge ISO-
ruisreductie] is ingesteld op [2: Sterk] (pag. 261), neemt de maximale
opnamereeks voor continu-opnamen aanzienlijk af. Ook de snelheid bij
continu-opnamen kan lager zijn.
De snelheid bij continuopnamen kan iets lager liggen als het accuniveau
laag is.
Bij het gebruik van AI Servo AF neemt de snelheid voor continue
opname mogelijk enigszins af. Dit is afhankelijk van het onderwerp en
het gebruikte objectief.
De snelheid bij continu-opnamen kan ook lager liggen wanneer u
binnenshuis of bij weinig licht opnamen maakt.
100
1Druk op de knop <Yij>.
2Selecteer de zelfontspanner.
Druk op de pijltjestoetsen <
Y
> en <
Z
> of draai
aan het instelwiel <
6
> om de zelfontspanner te
selecteren en druk vervolgens op <
0
>.
j:Zelfontspanner:10 sec
l:Zelfontspanner:2 sec.N
q:Zelfontspanner:10 sec en
continue opname
Druk op de pijltjestoetsen <
W
> en
<
X
> om aan te geven hoeveel
opnamen u met de zelfontspanner
wilt maken (2 - 10).
3Maak de opname.
Kijk door de zoeker, stel scherp op
het onderwerp en druk de
ontspanknop helemaal in.
U kunt de zelfontspanner in de gaten houden door middel van het bijbehorende
lampje, de pieptoon en de aftelweergave (in seconden) op het LCD-scherm.
Twee seconden voordat de opname wordt gemaakt, gaat het lampje
van de zelfontspanner branden en klinkt de pieptoon sneller.
j De zelfontspanner gebruiken
Met <
q
> kan het interval tussen de opnamen worden verlengd, afhankelijk van de
instellingen voor opnamefuncties zoals de opnamekwaliteit of het gebruik van de flitser.
Als u bij het indrukken van de ontspanknop niet door de zoeker kijkt, kunt u het beste
de oculairdop bevestigen (pag. 269). Als er tijdens het maken van een opname licht in
de zoeker komt, kan dit een negatief effect op de belichting hebben.
Het wordt aanbevolen om na het maken van opnamen met de zelfontspanner de
opname weer te geven (pag. 80) om de scherpstelling en belichting te controleren.
Als u met de zelfontspanner een foto van uzelf wilt maken, vergrendelt u de scherpstelling (pag. 59) op
een onderwerp dat zich tijdens de opname op ongeveer dezelfde afstand als uzelf bevindt.
Druk op de knop <
Yij
> als u de zelfontspanner wilt uitschakelen nadat het aftellen is begonnen.
101
Als u binnenshuis bent of te maken hebt met weinig licht of tegenlicht,
kunt u de ingebouwde flitser omhoog klappen en op de ontspanknop
drukken om opnamen met de flitser te maken. In de modus <d> wordt
de sluitertijd automatisch ingesteld op een waarde tussen 1/60 seconde
en 1/200 seconde om bewegingsonscherpte te voorkomen.
1Druk op de knop <D>.
In de creatieve modi kunt u altijd op
de knop <D> drukken om opnamen
met de flitser te maken.
Terwijl de flitser wordt opgeladen,
wordt in de zoeker 'DbuSY' en op het
LCD-scherm [BUSYD] weergegeven.
2Druk de ontspanknop half in.
Controleer linksonder in de zoeker of
het pictogram <D> oplicht.
3Maak de opname.
De flitser gaat af zodra er is
scherpgesteld en u de ontspanknop
volledig indrukt.
Effectief flitsbereik (bij benadering, in meters)
* Voor invulflitsen kan de ISO-snelheid lager worden ingesteld dan ISO 800.
D De ingebouwde flitser gebruiken
ISO-snelheid (pag. 88) EF-S18-55mm f/3.5-5.6 IS II
Groothoek: f/3.5 Tele: f/5.6
ISO 100 1-2,6 / 3,3-8,5 1-1,6 / 3,3-5,2
ISO 200 1-3,7 / 3,3-12,1 1-2,3 / 3,3-7,5
ISO 400 1-5,3 / 3,3-17,4 1-3,3 / 3,3-10,8
ISO 800/AUTO * 1-7,4 / 3,3-24,3 1-4,6 / 3,3-15,1
ISO 1600 1,3-10,5 / 4,3-34,4 1-6,6 / 3,3-21,7
ISO 3200 1,9-14,9 / 6,2-48,9 1,2-9,3 / 3,9-30,5
ISO 6400 2,6-21,0 / 8,5-68,9 1,6-13,1 / 5,2-43,0
H: ISO 12800 3,7-29,7 / 12,1-97,4 2,3-18,6 / 7,5-61,0
D De ingebouwde flitser gebruiken
102
Verhoog de ISO-snelheid als het onderwerp ver weg is (pag. 88).
Door de ISO-snelheid te verhogen, kunt u het flitsbereik vergroten.
Verlaag de ISO-snelheid bij fel licht.
Verlaag de ISO-snelheid als de belichtingsinstelling in de zoeker knippert.
Verwijder de zonnekap. Let erop dat u zich niet te dicht bij het onderwerp bevindt.
Als er een zonnekap op het objectief is bevestigd of als u te dicht bij het
onderwerp staat, kan de onderzijde van de opname er donker uitzien doordat de
flitser wordt belemmerd. Controleer bij belangrijke opnamen op het LCD-scherm
of de flitsbelichting er natuurlijk uit ziet (niet donker onderaan).
Het rode-ogeneffect kan worden geminimaliseerd of voorkomen als u
bij flitsfoto's de rode-ogencorrectielamp gebruikt.
Rode-ogencorrectie kan in iedere opnamemodus worden ingesteld,
behalve in <7> <3> <5> en <k>.
Selecteer op het tabblad [z1] de
optie [R.ogen Aan/Uit] en druk
vervolgens op <0>.
Selecteer [Inschakelen] en druk
vervolgens op <0>.
Als u de ontspanknop half indrukt wanneer u
opnamen maakt met de flitser, gaat het rode-
ogencorrectielampje branden. Wanneer u
vervolgens de ontspanknop helemaal indrukt,
wordt de opname gemaakt.
Opnametips
3 Rode-ogencorrectie gebruiken
Rode-ogencorrectie is het effectiefst als het onderwerp naar het rode-ogencorrectielampje
kijkt in een goed verlichte ruimte of wanneer u dicht bij het onderwerp staat.
Wanneer u de ontspanknop half indrukt, wordt de schaalweergave onder
in de zoeker kleiner waarna hij wordt uitgeschakeld.
Voor het beste resultaat maakt u de opname nadat
deze schaalweergave is uitgeschakeld.
De effectiviteit van de rode-ogencorrectie is afhankelijk van het onderwerp.
103
4
Opnamefuncties voor
gevorderden
Dit hoofdstuk is een aanvulling op hoofdstuk 3. U leest in dit
hoofdstuk op welke manieren u nog meer creatief kunt fotograferen.
In het eerste gedeelte van dit hoofdstuk wordt uitgelegd
hoe u de modi <s> <f> en <a> op het
programmakeuzewiel kunt gebruiken.
Alle functies die in hoofdstuk 3 zijn besproken, kunnen ook
worden gebruikt met de modi <s>, <f> en <a>.
Zie pagina 274 voor informatie over welke functies in de
diverse opnamemodi kunnen worden gebruikt.
Het pictogram
M
rechts boven de paginatitel geeft aan dat de
functie alleen in de creatieve modi (pag. 26) beschikbaar is.
De instelwielwijzer <c> wordt samen
met de sluitertijd, het diafragma of de
waarde voor belichtingscompensatie
weergegeven en geeft aan dat u het
instelwiel <6> kunt draaien om de
desbetreffende instelling aan te passen.
c Instelwijzer
104
Met de modus <s> (automatische belichting met sluitervoorkeur) op
het programmakeuzewiel kunt u de actie bevriezen of onscherp maken.
* <s> staat voor Time value (tijdwaarde).
1Stel het programmakeuzewiel in
op <s>.
2Stel de gewenste sluitertijd in.
Zie 'Opnametips' voor advies over het
instellen van de sluitertijd.
Als u het instelwiel <6> naar rechts
draait, stelt u een kortere sluitertijd in.
Als u het wiel naar links draait, stelt u
een langere sluitertijd in.
3Maak de opname.
Wanneer u scherpstelt en de
ontspanknop volledig indrukt, wordt
de opname gemaakt met de
geselecteerde sluitertijd.
s
: De beweging van het onderwerp vastleggen
Onscherp gemaakte beweging
(lange sluitertijd: 1/30 seconde)
Bevroren actie
(korte sluitertijd: 1/2000 seconde)
Weergave van de sluitertijd
Op het LCD-scherm wordt de sluitertijd als een breuk weergegeven. In de
zoeker wordt echter alleen de noemer weergegeven. '0"5' betekent een
sluitertijd van 0,5 seconde en '15"' een sluitertijd van 15 seconden.
105
s: De beweging van het onderwerp vastleggen
Een snel bewegend onderwerp bevriezen
Gebruik een korte sluitertijd, bijvoorbeeld tussen 1/4000 en 1/500 seconde.
Een rennend kind of dier onscherp maken om de indruk van beweging te wekken
Gebruik een gemiddelde sluitertijd, bijvoorbeeld tussen 1/250 en 1/30 seconde. Volg
het bewegende onderwerp met de zoeker en druk de ontspanknop in om de opname
te maken. Wanneer u gebruikmaakt van een teleobjectief, dient u dit goed vast te
houden om bewegingsonscherpte te voorkomen.
Een stromende rivier of fontein onscherp maken
Gebruik een lange sluitertijd van 1/30 seconde of langer. Gebruik
een statief om bewegingsonscherpte te voorkomen.
Stel de sluitertijd zo in dat de weergegeven diafragmawaarde
niet knippert.
Wanneer u de ontspanknop half indrukt en de sluitertijd wijzigt
terwijl het diafragma wordt weergegeven, wordt de
diafragmawaarde ook gewijzigd. Op die manier wordt dezelfde
belichting (hoeveelheid licht die op de beeldsensor valt)
gehandhaafd. Wanneer u het aanpasbare diafragmabereik
overschrijdt, knippert de diafragmawaarde om aan te geven dat
de standaardbelichting niet kan worden verkregen.
Bij onderbelichting knippert de maximale diafragmawaarde (laagste getal).
Voor een standaardbelichting draait u het instelwiel <
6
> naar links om
een langere sluitertijd in te stellen of verhoogt u de ISO-snelheid.
Bij overbelichting knippert de minimale diafragmawaarde (hoogste getal).
Voor een standaardbelichting draait u het instelwiel <
6
> naar rechts om
een kortere sluitertijd in te stellen of verlaagt u de ISO-snelheid.
Om de juiste flitsbelichting te verkrijgen, wordt het flitsvermogen
automatisch op het eveneens automatisch ingestelde diafragma
afgestemd (automatische flitsbelichting). De sluitertijd kan worden
ingesteld op een waarde tussen 1/200 seconde en 30 seconden.
Opnametips
D De ingebouwde flitser gebruiken
106
Om de achtergrond onscherp te maken of om onderwerpen die dichtbij of ver
weg zijn scherp te krijgen, stelt u het programmakeuzewiel in op <
f
>
(automatische belichting met diafragmavoorkeur). Zo kunt u de scherptediepte
(het bereik van een acceptabele scherpstelling) aanpassen.
*<f> staat voor Aperture Value (diafragmawaarde). Dit is de grootte van de
diafragmaopening binnen het objectief.
1Stel het programmakeuzewiel in
op <f>.
2Stel het gewenste diafragma in.
Hoe hoger het f-getal, hoe groter de
scherptediepte waarbij zowel de
voor- als achtergrond scherper zijn.
U stelt een hoger f-getal (kleinere diafragmaopening)
in als u het instelwiel <
6
> naar rechts draait en een
lager f-getal (grotere diafragmaopening) als u het
instelwiel naar links draait.
3Maak de opname.
Stel scherp en druk de ontspanknop helemaal
in. De opname wordt gemaakt met het
geselecteerde diafragma.
f: De scherptediepte wijzigen
Scherpe voorgrond en achtergrond
(met een hoog f-getal van het diafragma f/32)
Onscherpe achtergrond
(met een laag f-getal van het diafragma f/5.6)
Weergave van de diafragmawaarde
Hoe hoger het f-getal, hoe kleiner de diafragmaopening. De weergegeven
diafragma's kunnen variëren. Dit is afhankelijk van het objectief. Als er geen
objectief op de camera is bevestigd, wordt '
00
' als diafragmawaarde weergegeven.
107
f: De scherptediepte wijzigen
Wanneer u een diafragma met een hoog f-getal gebruikt of opnamen
maakt bij weinig licht, kan er bewegingsonscherpte optreden.
Bij een hoger f-getal van het diafragma is de sluitertijd langer.
In omstandigheden met weinig licht kan de sluitertijd maar liefst
30 seconden bedragen. Verhoog in zo'n geval de ISO-snelheid
en houd de camera stil of gebruik een statief.
De scherptediepte is niet alleen afhankelijk van het diafragma,
maar ook van het objectief en de afstand tot het onderwerp.
Aangezien groothoekobjectieven van zichzelf een grote scherptediepte
hebben (d.w.z. het gebied voor en achter het scherpgestelde punt dat nog
scherp is), hoeft u geen hoog f-getal van het diafragma in te stellen om een
opname te krijgen die van voor tot achter scherp is. Een teleobjectief
daarentegen heeft een kleine scherptediepte.
En hoe dichterbij het onderwerp, hoe kleiner de scherptediepte. Een
onderwerp dat zich verder weg bevindt, heeft een grotere scherptediepte.
Stel het diafragma zo in dat de weergave van de sluitertijd niet
knippert.
Wanneer u de ontspanknop half indrukt en het diafragma wijzigt
terwijl de sluitertijd wordt weergegeven, wordt de sluitertijd ook
gewijzigd. Op die manier wordt dezelfde belichting (de
hoeveelheid licht die op de beeldsensor valt) gehandhaafd.
Wanneer u het aanpasbare sluitertijdbereik overschrijdt,
knippert de sluitertijd om aan te geven dat de
standaardbelichting niet kan worden verkregen.
Bij onderbelichting knippert de sluitertijd van 30 seconden ('30"').
Voor een standaardbelichting draait u het instelwiel <6> naar links
om een lager f-getal van het diafragma in te stellen of verhoogt u de
ISO-snelheid.
Bij overbelichting knippert de sluitertijd van 1/4000 seconde ('4000').
Voor een standaardbelichting draait u het instelwiel <6> naar
rechts om een hoger f-getal van het diafragma in te stellen of
verlaagt u de ISO-snelheid.
Opnametips
f: De scherptediepte wijzigen
108
Om de juiste flitsbelichting te verkrijgen, wordt het flitsvermogen automatisch
op het ingestelde diafragma afgestemd (automatische flitsbelichting).
De sluitertijd wordt automatisch ingesteld tussen 1/200 seconde en
30 seconden, afhankelijk van de lichtomstandigheden.
Bij weinig licht wordt het hoofdonderwerp belicht met de automatische flitser. De achtergrond
wordt belicht met de automatisch ingestelde langere sluitertijd. Zowel het onderwerp als de
achtergrond zien er goed belicht uit (automatische lange flitssynchronisatietijd). Wanneer u de
camera in de hand houdt, dient u deze goed stil te houden om bewegingsonscherpte te
voorkomen. U wordt aangeraden een statief te gebruiken.
Als u een lange sluitertijd wilt voorkomen, stelt u in [53: Persoonlijke
voorkeuze(C. Fn)] de optie [3: Flitssync.snelheid AV-modus] in op
[1: 1/200-1/60 sec. auto] of [2: 1/200 sec. (vast)] (pag. 259).
De diafragmaopening verandert alleen op het moment dat er een opname wordt
gemaakt. Voor de rest blijft het diafragma open staan. Wanneer u via de zoeker
of op het LCD-scherm naar het onderwerp kijkt, ziet u daarom een kleine
scherptediepte. Aan de hand van de onderstaande procedure kunt u de
daadwerkelijke scherptediepte controleren voordat u de opname maakt.
1Schakel scherptedieptecontrole in.
Stel bij [53: Persoonlijke voorkeuze(C. Fn)] de optie [9: Wijs
SET-knop toe] in op [4: Scherptedieptecontrole] (pag. 264).
Zie pagina 256 voor informatie over persoonlijke voorkeuze-instellingen.
2Verlaat het menu.
Druk twee keer op de knop <M> om het menu te verlaten.
3Druk op de knop <0>.
Het diafragma wordt verkleind zodat u de actuele scherptediepte
kunt zien.
D De ingebouwde flitser gebruiken
3 ScherptedieptecontroleN
Terwijl u naar het Live view-beeld kijkt (pag. 134) en de knop <
0
> ingedrukt
houdt, kunt u het diafragma wijzigen en ziet u hoe de scherptediepte verandert.
109
U kunt zowel de sluitertijd als het diafragma handmatig naar wens instellen. Terwijl u
naar de indicator voor het belichtingsniveau in de zoeker kijkt, kunt u de belichting
naar wens instellen. Deze methode heet handmatige belichting.
* <a> staat voor Manual (handmatig).
1
Stel het programmakeuzewiel in op <
a
>.
2Stel de ISO-snelheid in (pag. 88).
3
Stel de sluitertijd en het diafragma in.
Draai aan het instelwiel <6> om de
sluitertijd in te stellen.
Houd de knop <
O
> ingedrukt en
draai aan het instelwiel <
6
> om het
diafragma in te stellen.
4Stel scherp op het onderwerp.
Druk de ontspanknop half in.
De belichtingsinstelling wordt in de
zoeker weergegeven.
De belichtingsniveaumarkering <
h
> geeft aan
hoe ver het huidige belichtingsniveau van het
standaardbelichtingsniveau is verwijderd.
5Stel de belichting in en maak de opname.
Stel de sluitertijd en het diafragma naar wens in.
Indien het ingestelde belichtingsniveau meer dan ±2 stops van de standaardbelichting afwijkt,
wordt bij het uiteinde van de belichtingsniveau-indicator in de zoeker <
I
> of <
J
>
weergegeven. (Als het ingestelde belichtingsniveau meer dan ±3 stops afwijkt, knippert op
het LCD-scherm het pictogram <
N
> op de plek waar <
-3
> of <
+3
> wordt weergegeven.)
a: Handmatige belichting
<O> + <6>
<6>
Markering actuele belichtingsniveau
Markering standaardbelichting
Als [
z2: Auto Lighting Optimizer/z2: Auto optimalisatie
helderheid
] (pag. 119) is ingesteld op iets anders dan [
Deactiveren
], kan de
opname nog steeds licht zijn, zelfs wanneer er een kortere belichting is ingesteld.
Als ISO auto is ingesteld, wordt de instelling van de ISO-snelheid aangepast aan
de sluitertijd en het diafragma om een standaardbelichting te verkrijgen.
Daardoor verkrijgt u mogelijk niet het gewenste belichtingseffect.
112
Stel de belichtingscompensatie in wanneer de belichting (zonder flitser) anders uitvalt dan gewenst.
Deze functie kan worden gebruikt in de creatieve modi (met uitzondering van <
a
>). U kunt de
belichtingscompensatie instellen op maximaal ±5 stops met tussenstappen van 1/3 stop.
Lichter maken:
Houd de knop <O> ingedrukt en
draai het instelwiel <6> naar rechts
(langere belichting).
Donkerder maken:
Houd de knop <O> ingedrukt en
draai het instelwiel <6> naar links
(kortere belichting).
Zoals in de afbeelding is te zien, wordt het
belichtingsniveau op het LCD-scherm en in de
zoeker weergegeven.
Nadat u de opname hebt gemaakt, kunt
u de belichtingscompensatie
annuleren door deze op 0 in te stellen
.
Belichtingscompensatie instellenN
O Belichtingscompensatie instellen
Langere belichting voor een lichtere opname
Kortere belichting voor een donkerdere opname
De waarde voor belichtingscompensatie die in de zoeker wordt weergegeven, gaat slechts
tot ±2 stops. Indien de waarde voor belichtingscompensatie hoger is dan ±2 stops, wordt bij
het uiteinde van de indicator voor het belichtingsniveau <
I
> of <
J
> weergegeven.
Voor het instellen van een belichtingscompensatie van meer dan
±2 stops wordt het aanbevolen om de optie [z2: Bel.comp./AEB]
(pag. 114) of het scherm Snel instellen (pag. 46) te gebruiken.
Korte belichting
Langere belichting voor een lichtere opname
113
Belichtingscompensatie instellenN
Stel de flitsbelichtingscorrectie in wanneer de belichting van het onderwerp
anders uitvalt dan gewenst. U kunt de belichtingscompensatie instellen op
maximaal ±2 stops met tussenstappen van 1/3.
1Druk op de knop <Q>. (7)
Het scherm Snel instellen wordt
weergegeven (pag. 46).
2Selecteer [y].
Druk op de pijltjestoetsen <
S
> om [
y
*]
te selecteren.
[Flitsbelichtingscomp.] wordt onder
aan het scherm weergegeven.
3Stel de waarde voor de
belichtingscompensatie in.
Draai het instelwiel <
6
> naar rechts om de
flitsbelichting helderder te maken (langere belichting).
Of draai het instelwiel <
6
> naar links om de
flitsbelichting donkerder te maken (kortere belichting).
Wanneer u de ontspanknop half
indrukt, wordt het pictogram <y>
weergegeven in de zoeker.
Nadat u de opname hebt gemaakt,
kunt u de flitsbelichtingscorrectie
annuleren door deze op 0 in te stellen.
y Flitsbelichtingscorrectie
Als [
z
2: Auto Lighting Optimizer/
z
2: Auto optimalisatie helderheid
] (pag. 119) is
ingesteld op iets anders dan [
Deactiveren
], kan de opname nog steeds licht zijn, zelfs als er
een kleinere belichtingscompensatie of kleinere flitsbelichtingscorrectie is ingesteld.
U kunt de flitsbelichtingscorrectie ook instellen met de optie [Func.inst.
interne flitser] bij [z1: Flitsbesturing] (pag. 195).
114
Met deze functie gaat belichtingscompensatie een stap verder, doordat de belichting over
drie opnamen automatisch wordt gevarieerd (maximaal ±2 stops met tussenstappen van
1/3 stop), zoals hieronder is weergegeven. Vervolgens kunt u de beste belichting kiezen.
Dit heet AEB (Auto Exposure Bracketing, reeksopnamen met automatische belichting).
1Selecteer [Bel.comp./AEB].
Selecteer op het tabblad [
z
2
] de
optie [
Bel.comp./AEB
] en druk
vervolgens op <
0
>.
2Stel het AEB-bereik in.
Draai aan het instelwiel <
6
> om het
AEB-bereik in te stellen.
Druk op de pijltjestoetsen <
Y
> en <
Z
> om de
mate van belichtingscompensatie in te stellen.
Wanneer AEB wordt gecombineerd met
belichtingscompensatie, wordt AEB toegepast met
de belichtingscompensatie als basis.
Druk op <
0
> om de instelling vast te leggen.
Wanneer u op de knop <
M
> drukt om
het menu te verlaten, wordt het AEB-bereik
op het LCD-scherm weergegeven.
3Maak de opname.
Stel scherp en druk de ontspanknop
helemaal in. De drie reeksopnamen
worden in deze volgorde gemaakt:
standaardbelichting, kortere
belichting en langere belichting.
3
Reeksopnamen met automatische belichting (AEB)
N
standaardbelichting Donkerdere belichting
(kortere belichting)
Helderdere belichting
(langere belichting)
AEB-bereik
115
3 Reeksopnamen met automatische belichting (AEB)N
Volg stap 1 en 2 als u het AEB-bereik niet wilt weergeven.
De AEB-instelling wordt ook automatisch geannuleerd als de
aan-uitschakelaar op <2> wordt gezet, als de flitser weer
gebruiksklaar is, enzovoort.
Gebruik van AEB bij het maken van continue opnamen
Als <i> continue opname (pag. 98) is ingesteld en u de
ontspanknop volledig indrukt, wordt er een reeks van drie opnamen
achter elkaar gemaakt in deze volgorde: standaardbelichting,
kortere belichting en langere belichting.
Gebruik van AEB bij het maken van een <u> enkele opname
Druk de ontspanknop drie keer in om de drie opnamen voor het
trapje te maken. De drie opnamen worden in deze volgorde belicht:
standaardbelichting, kortere belichting en langere belichting.
AEB gebruiken in combinatie met de zelfontspanner
Als u de zelfontspanner gebruikt <j> <l> (pag. 100), worden de
drie opnamen van het trapje na elkaar gemaakt na een vertraging
van 10 sec. of 2 sec. Als <q> (pag. 100) is ingesteld, wordt het
aantal continue opnamen drie maal het ingestelde aantal.
AEB annuleren
Opnametips
AEB is niet mogelijk bij bulb-belichting of bij gebruik van de flitser.
Als [z2: Auto Lighting Optimizer/z2: Auto optimalisatie
helderheid] (pag. 119) op iets anders dan [Deactiveren] wordt
ingesteld, is het effect van AEB mogelijk minimaal.
116
Wanneer het gebied waarop u wilt scherpstellen afwijkt van het lichtmetingsgebied,
of wanneer u meerdere foto's met dezelfde belichtingsinstelling wilt nemen, kunt u
de belichting vergrendelen. Druk op de knop <
A
> om de belichting te vergrendelen,
maak een nieuwe compositie en maak de opname. Dit heet AE-vergrendeling.
Belichtingsvergrendeling is geschikt voor bijvoorbeeld onderwerpen met tegenlicht.
1Stel scherp op het onderwerp.
Druk de ontspanknop half in.
De belichtingsinstelling wordt weergegeven.
2Druk op de knop <A>. (0)
Het pictogram <
A
> licht op in de zoeker om
aan te geven dat de belichtingsinstelling is
vergrendeld (AE-vergrendeling).
Telkens wanneer u op de knop <A>
drukt, wordt de huidige
belichtingsinstelling vergrendeld.
3Bepaal de compositie opnieuw en
maak de opname.
Als u de belichtingsvergrendeling wilt
behouden terwijl u nog meer opnamen
maakt, houdt u de knop <
A
> ingedrukt
en drukt u op de ontspanknop om nog
een opname te maken.
* Als de focusinstellingsknop op het objectief op <MF> staat, wordt de
belichtingsvergrendeling toegepast bij het middelste AF-punt.
A De belichting vergrendelenN
Effecten van belichtingsvergrendeling
Meetmethode
(pag. 111)
AF-puntselectiemethode (pag. 95)
Automatische selectie Handmatige selectie
q*
Belichtingsvergrendeling wordt
toegepast bij het AF-punt
waarmee is scherpgesteld.
Belichtingsvergrendeling
wordt toegepast bij het
geselecteerde AF-punt.
we Belichtingsvergrendeling wordt toegepast bij het middelste
AF-punt.
117
Als het onderwerp zich aan de rand van het beeld bevindt en u de flitser gebruikt, kan het onderwerp te
licht of te donker worden. Dit is onder meer afhankelijk van de achtergrond. In deze situatie is
flitsbelichtingsvergrendeling effectief. Nadat u de juiste flitsbelichting voor het onderwerp hebt
ingesteld, kunt u een nieuwe compositie maken (het onderwerp bij de rand plaatsen) en de opname
maken. Deze functie kan ook worden gebruikt met een Canon Speedlite uit de EX-serie.
* FE staat voor Flash Exposure (flitsbelichting).
1Druk op de knop <D>.
De ingebouwde flitser wordt omhoog
geklapt.
Druk de ontspanknop half in en kijk in de
zoeker of het pictogram <
D
> brandt.
2Stel scherp op het onderwerp.
3Druk op de knop <A>. (8)
Richt het midden van de zoeker op het
onderwerp waarvoor de flitsbelichting
moet worden vergrendeld en druk
vervolgens op de knop <
A
>.
De flitser flitst kort voor, waarna het
benodigde flitsvermogen wordt berekend en
opgeslagen in het geheugen.
In de zoeker wordt 'FEL' kort
weergegeven en <d> licht op.
Elke keer dat u op de knop <
A
> drukt,
wordt er voorgeflitst waarna het
benodigde flitsvermogen wordt berekend
en opgeslagen in het geheugen.
4Maak de opname.
Bepaal de compositie en druk de
ontspanknop helemaal in.
De flitser gaat af wanneer de foto
wordt gemaakt.
A De flitsbelichting vergrendelenN
A De flitsbelichting vergrendelenN
118
Als het onderwerp zich te ver weg en buiten het effectieve bereik van de
flitser bevindt, gaat het pictogram <
D
> knipperen. Ga dichter bij het
onderwerp staan en herhaal de stappen 2 t/m 4.
De flitsbelichtingsvergrendeling (FE-vergrendeling) kan niet worden
gebruikt bij Live view-opnamen.
119
Als de opname te donker wordt of als het contrast te laag is, kunnen de helderheid en het
contrast van de opname automatisch worden verbeterd. Deze functie heet Auto Lighting
Optimizer (Auto optimalisatie helderheid). De standaardinstelling is [
Standaard
].
Bij JPEG-opnamen wordt de correctie toegepast wanneer de opname is gemaakt.
Bij de basismodi wordt [Standaard] automatisch ingesteld.
1
Selecteer [Auto Lighting Optimizer/
Auto optimalisatie helderheid].
Selecteer op het tabblad [z2] de
optie [Auto Lighting Optimizer/Auto
optimalisatie helderheid] en druk
vervolgens op <0>.
2Selecteer de instelling.
Selecteer de gewenste instelling en
druk op <0>.
3Maak de opname.
D
e opname wordt indien nodig vastgelegd met
gecorrigeerd(e) helderheid en contrast.
3
Helderheid en contrast automatisch corrigeren
N
Als bij [53: Persoonlijke voorkeuze(C.Fn)] de optie [6: Lichte tonen
prioriteit] is ingesteld op [1: Inschakelen], wordt de functie Auto
Lighting Optimizer (Auto optimalisatie helderheid) ingesteld op
[Deactiveren]. Deze instelling kunt u niet wijzigen.
Als het effect van Auto Lighting Optimizer (Auto optimalisatie helderheid)
te sterk is en de opname te helder is, stelt u [Zwak] of [Deactiveren] in.
Indien een andere optie dan [Deactiveren] is ingesteld en u
gebruikmaakt van belichtingscompensatie of flitsbelichtingscorrectie
om de opname donkerder te maken, kan de opname nog steeds licht
uitvallen. Indien u een kortere belichting wilt, dient u deze optie eerst op
[Deactiveren] in te stellen.
Afhankelijk van de opnameomstandigheden kan de ruis toenemen.
120
Als gevolg van fysieke eigenschappen van het objectief lijken de vier hoeken van de
opname soms donkerder. Dit verschijnsel wordt lichtafval of vignettering genoemd en kan
worden gecorrigeerd. De standaardinstelling is [
Inschakelen
]. Bij JPEG-opnamen wordt
de correctie toegepast wanneer de opname is gemaakt. Voor RAW-opnamen kan dit
worden gecorrigeerd met Digital Photo Professional (EOS-software, pag. 319).
1
Selecteer [Correctie helderheid randen]
.
Selecteer in het tabblad [z1]
[Correctie helderheid randen] en
druk vervolgens op <0>.
2Selecteer de instelling.
Controleer of [Correctiegegevens
beschikbaar] wordt weergegeven
voor het gebruikte objectief.
Als [Correctiegeg. niet
beschikbaar] wordt weergegeven,
raadpleegt u 'Correctiegegevens voor
het objectief' op de volgende pagina.
Selecteer [Inschakelen] en druk
vervolgens op <0>.
3Maak de opname.
De opname wordt vastgelegd met de
gecorrigeerde helderheid van de randen.
3
De donkere hoeken van de opname corrigeren
Correctie uitgeschakeld Correctie ingeschakeld
122
U kunt de beeldstijl naar wens aanpassen door afzonderlijke parameters te
wijzigen, bijvoorbeeld [
Scherpte
] en [
Contrast
]. Maak proefopnamen om het
resultaat te bekijken. Zie pagina 124 voor het aanpassen van [
Monochroom
].
1Selecteer [Beeldstijl].
Selecteer op het tabblad [z2] de
optie [Beeldstijl] en druk vervolgens
op <0>.
Het keuzescherm voor beeldstijlen
wordt weergegeven.
2Selecteer een beeldstijl.
Selecteer een beeldstijl en druk
vervolgens op <B>.
3Selecteer een parameter.
Selecteer een parameter,
bijvoorbeeld [Scherpte], en druk
vervolgens op <0>.
4Stel de parameter in.
Druk op de pijltjestoetsen <Y> en
<Z> om de parameter naar wens
aan te passen en druk op <0>.
Druk op de knop <
M
> om de aangepaste
parameters op te slaan. Het keuzescherm voor
beeldstijlen verschijnt weer.
Parameterinstellingen die afwijken van de
standaardinstelling worden blauw weergegeven.
A
Opnamekenmerken aanpassen aan uw voorkeuren
N
Door bij stap 3 [Stand.inst.] te selecteren, kunt u de
standaardparameterinstellingen van de respectieve beeldstijl herstellen.
Als u opnamen wilt maken met de aangepaste beeldstijl, volgt u stap 2 op pagina 91
om de aangepaste beeldstijl te selecteren. Vervolgens kunt u de opnamen maken.
123
A Opnamekenmerken aanpassen aan uw voorkeurenN
Scherpte
Hiermee kunt u de scherpte van de opname aanpassen.
Als u de opname minder scherp wilt maken, stelt u de scherpte in
naar de kant met E. Hoe dichter de markering zich bij E bevindt,
hoe zachter de opname.
Als u de opname scherper wilt maken, stelt u de scherpte in naar de
kant met F. Hoe dichter de markering zich bij F bevindt, hoe
scherper de opname.
Contrast
Hiermee kunt u het beeldcontrast en de levendigheid van de
kleuren aanpassen.
Als u het contrast wilt verlagen, stelt u het contrast in naar de kant
met het minteken. Hoe dichter de markering zich bij G bevindt, hoe
zachter de opname.
Als u het contrast wilt verhogen, stelt u het contrast in naar de kant
met het plusteken. Hoe dichter de markering zich bij H bevindt, hoe
harder de opname.
Verzadiging
Hiermee kunt u de kleurverzadiging aanpassen.
Als u de kleurverzadiging wilt verlagen, stelt u de verzadiging in naar
de kant met het minteken. Hoe dichter de markering zich bij G
bevindt, hoe zwakker de kleuren.
Als u de kleurverzadiging wilt verhogen, stelt u de verzadiging in
naar de kant met het plusteken. Hoe dichter de markering zich bij H
bevindt, hoe sprekender de kleuren.
Kleurtoon
Hiermee kunt u de huidskleurtint aanpassen.
Als u de huidskleur roder wilt maken, past u de kleurtoon aan in de
richting van het minteken. Hoe dichter de markering zich bij G
bevindt, hoe roder de huidskleur.
Als u de huidskleur minder rood wilt maken, past u de kleurtoon aan
in de richting van het plusteken. Hoe dichter de markering zich bij H
bevindt, hoe geler de huidskleur.
Parameterinstellingen en -effecten
A Opnamekenmerken aanpassen aan uw voorkeurenN
124
Voor Monochroom kunt u naast
[Scherpte]
en
[Contrast]
(zoals op de
vorige pagina is beschreven) ook [
Filtereffect
] en [
Toningeffect
] instellen.
kFiltereffect
U kunt op een monochrome opname
witte wolken of groene bomen meer
laten afsteken door een filtereffect toe te
passen.
lToningeffect
Door een toningeffect toe te passen,
kunt u een monochrome opname in de
desbetreffende kleur maken. Hierdoor
kan de opname er indrukwekkender
uitzien.
U kunt de volgende opties selecteren:
[N:Geen], [S:Sepia], [B:Blauw],
[P:Paars] of [G:Groen].
V Monochroom aanpassen
Filter Voorbeeldeffecten
N: Geen Normale zwart-witopname zonder filtereffecten.
Ye: Geel De blauwe lucht ziet er natuurlijker uit en witte wolken lijken
scherper.
Or: Oranje De blauwe lucht ziet er iets donkerder uit. De zonsondergang ziet
er stralender uit.
R: Rood De blauwe lucht ziet er behoorlijk donker uit. Herfstbladeren zien
er scherper en helderder uit.
G: Groen Huidskleurtinten en lippen zien er zachter uit. Groene
boombladeren zien er levendiger en helderder uit.
Wanneer u het [Contrast] aanpast, wordt het filtereffect duidelijker.
125
U kunt een basisbeeldstijl selecteren, zoals [Portret] of [Landschap],
de parameters daarvan naar wens aanpassen en de stijl vervolgens
vastleggen onder [Gebruiker 1], [Gebruiker 2] of [Gebruiker 3].
U kunt meerdere beeldstijlen maken, met verschillende instellingen
voor parameters zoals scherpte en contrast.
U kunt ook de parameters aanpassen van een beeldstijl die met EOS
Utility (EOS-software, pag. 319) op de camera is vastgelegd.
1Selecteer [Beeldstijl].
Selecteer op het tabblad [
z2
] de optie
[
Beeldstijl
] en druk vervolgens op <
0
>.
Het keuzescherm voor beeldstijlen
wordt weergegeven.
2Selecteer [Gebruiker *].
Selecteer [Gebruiker *] en druk
vervolgens op de knop <B>.
Het scherm met detailinstellingen
wordt weergegeven.
3Druk op <0>.
Als [Beeldstijl] is geselecteerd, drukt
u op <0>.
4Selecteer de basisbeeldstijl.
Druk op de pijltjestoetsen <
W
> en <
X
>
om de basisbeeldstijl te selecteren en
druk vervolgens op <
0
>.
Als u de parameters wilt aanpassen van
een beeldstijl die met EOS Utility (EOS-
software) op de camera is vastgelegd,
selecteert u hier de beeldstijl.
A
Favoriete opnamekenmerken vastleggen
N
B: Aanpassen aan de lichtbronN
128
2Selecteer [Handmatige
witbalans].
Selecteer op het tabblad [z2] de
optie [Handmatige witbalans] en
druk vervolgens op <0>.
Het scherm voor handmatige selectie
van de witbalans wordt weergegeven.
3Importeer de witbalansgegevens.
Selecteer de opname die u bij stap 1
hebt gemaakt en druk op <0>.
In het dialoogvenster dat wordt
weergegeven selecteert u [OK]. De
gegevens worden geïmporteerd.
Wanneer het menu opnieuw wordt
weergegeven, drukt u op de knop
<M> om het menu te sluiten.
4Selecteer [O (Custom)].
Druk op de knop <
XB
>.
Selecteer [O (Custom)] en druk
op <0>.
Als de bij stap 1 verkregen belichting sterk afwijkt van de standaardbelichting,
kan dit een incorrecte witbalansinstelling tot gevolg hebben.
In stap 3 kunnen er geen opnamen worden geselecteerd die zijn
gemaakt terwijl de beeldstijl was ingesteld op [Monochroom] (pag. 92)
en ook geen opnamen waarop een creatief filter is toegepast.
In plaats van een wit object kan een grijskaart of een reflector met 18%
grijs (in de handel verkrijgbaar) een nauwkeurigere witbalans opleveren.
De persoonlijke witbalans die is geregistreerd met EOS Utility (EOS-software,
pag. 319), wordt geregistreerd onder <
O
>. Als u stap 3 uitvoert, worden de
gegevens voor de geregistreerde persoonlijke witbalans gewist.
129
U kunt de ingestelde witbalans corrigeren. Deze correctie heeft hetzelfde effect als het gebruik van een in de handel
verkrijgbaar kleurtemperatuurconversiefilter of kleurcorrectiefilter. Elke kleur kan in negen niveaus worden gecorrigeerd.
Deze functie is voor gevorderde gebruikers die bekend zijn met het
gebruik van kleurtemperatuurconversie- of kleurcorrectiefilters.
1Selecteer [WB Shift/Bkt.].
Selecteer op het tabblad [z2] de
optie [WB Shift/Bkt.] en druk
vervolgens op <0>.
Het scherm voor witbalanscorrectie/
witbalansbracketing wordt weergegeven.
2Stel de witbalanscorrectie in.
Druk op de pijltjestoetsen <S> om
de markering ' ' naar de gewenste
positie te verplaatsen.
B staat voor blauw, A voor amber, M voor
magenta en G voor groen. De kleurbalans van
de opname wordt op basis van de
geselecteerde kleur gecorrigeerd.
Rechts in het scherm wordt onder
'Shift' de richting en de mate van
correctie aangegeven.
Als u op de knop <B> drukt,
worden alle instellingen voor [WB
Shift/Bkt.] geannuleerd.
Druk op <
0
> om de instelling af te sluiten en
naar het menu terug te keren
.
u
De kleurtoon voor de lichtbron aanpassen
N
Witbalanscorrectie
Voorbeeldinstelling: A2, G1
Tijdens de witbalanscorrectie wordt <u> weergegeven in de zoeker en
op het LCD-scherm.
Eén correctieniveau voor blauw/amber is gelijk aan circa 5 mireds van
een kleurtemperatuurconversiefilter. (Mired: een maateenheid voor de
dichtheid van een kleurtemperatuurconversiefilter.)
u De kleurtoon voor de lichtbron aanpassenN
130
Het is mogelijk om met één opname tegelijkertijd drie opnamen met een verschillende kleurtoon
op te slaan. De opname wordt niet alleen opgeslagen met de kleurtemperatuur van de actuele
witbalansinstelling, maar ook met meer blauw/amber of magenta/groen. Dit wordt
witbalansbracketing genoemd (WB-BKT). Witbalansbracketing is mogelijk in ±3 hele stappen.
Stel de witbalansvariatie in.
Als u in stap 2 van 'Witbalanscorrectie' aan het
instelwiel <
6
> draait, verandert de markering ' '
op het scherm in ' ' (3 punten).
Als u het instelwiel naar rechts draait, wordt blauw/
amber (B/A) ingesteld en als u het wiel naar links
draait, is de instelling magenta/groen (M/G).
Rechtsboven in het scherm wordt onder
'
BKT
' de richting en de mate van correctie
aangegeven.
Als u op de knop <
B
> drukt,
worden alle instellingen voor [
WB
Shift/Bkt.
] geannuleerd.
Druk op <
0
> om de instelling af te
sluiten en naar het menu terug te keren.
Bracketingvolgorde
Reeksopnamen vinden in de volgende volgorde plaats: 1. standaardwitbalans, 2. meer blauw (B)
en 3. meer amber (A), of 1. standaardwitbalans, 2. meer magenta (M) en 3. meer groen (G).
Automatische witbalansbracketing
B/A ±3 niveaus
Tijdens reeksopnamen met automatische witbalans is de maximale opnamereeks voor
continue opnamen lager en neemt het maximum aantal opnamen eveneens af tot circa
een derde van het normale aantal.
U kunt ook de witbalanscorrectie en AEB samen met witbalansbracketing
instellen. Als u kiest voor AEB in combinatie met witbalansbracketing,
worden er van elke opname negen versies opgeslagen.
Aangezien voor iedere opname drie afbeeldingen worden opgeslagen, kost het opslaan
van de opname op de geheugenkaart meer tijd.
'BKT' staat voor bracketing (opnametrapje).
133
5
Opnamen maken met het LCD-
scherm (Live view-opnamen)
U kunt opnamen maken terwijl het beeld op het LCD-
scherm van de camera wordt weergegeven. Dit heet
'Live view-opnamen'.
Live view-opnamen zijn geschikt voor niet-bewegende
onderwerpen.
Wanneer u de camera in de hand houdt en opnamen
maakt terwijl u op het LCD-scherm kijkt, kan het bewegen
van de camera onscherpe opnamen tot gevolg hebben. U
wordt aangeraden een statief te gebruiken.
Op afstand Live view-opnamen maken
Als u EOS Utility (EOS-software, pag. 319) op uw computer
installeert, kunt u de camera op de computer aansluiten en op
afstand opnamen maken met behulp van het computerscherm.
Raadpleeg de software-instructiehandleiding (pdf, pag. 315) op de
dvd-rom voor meer informatie.
135
A Opnamen maken met het LCD-scherm
Stel [Live view-opname.] in op
[Inschakelen].
De Live view-menuopties worden in de
basismodi onder [z2] weergegeven en
in de creatieve modi onder [z4].
Maximumaantal Live view-opnamen
De bovenstaande cijfers zijn gebaseerd op een volledig opgeladen LP-E10-
accu en de testcriteria van de CIPA (Camera & Imaging Products Association).
Met een volledig opgeladen LP-E10-accu kunt u achter elkaar Live view-opnamen
maken gedurende circa 1 uur en 25 minuten bij kamertemperatuur (23 °C).
Live view-opname inschakelen
Temperatuur Opnameomstandigheden
Geen flits 50% flits
Kamertemperatuur (23 °C) Circa 190 opnamen Circa 180 opnamen
Lage temperaturen (0 °C) Circa 180 opnamen Circa 170 opnamen
Richt de camera niet op een intense lichtbron, zoals de zon op een
heldere dag of een intense kunstmatige lichtbron. Hierdoor kan schade
ontstaan aan de beeldsensor of de interne onderdelen van de camera.
Zie pagina 151-152 voor aandachtspunten bij het maken van Live
view-opnamen.
Bij gebruik van de flitser klinken er twee sluitergeluiden. Er wordt echter
maar één opname gemaakt. Bovendien is de tijd die het duurt om de
opname te maken nadat u op de ontspanknop hebt gedrukt, iets langer
dan bij opnamen via de zoeker.
Als de camera lange tijd niet is gebruikt, wordt deze automatisch
uitgeschakeld na de periode die is ingesteld bij [51: Uitschakelen]
(pag. 181). Als [51: Uitschakelen] is ingesteld op [Deactiveren], wordt
het maken van Live view-opnamen na 30 minuten automatisch gestopt
(de camera blijft ingeschakeld).
Met behulp van een HDMI-kabel (afzonderlijk verkrijgbaar) kunt u het
Live view-beeld op een tv-scherm weergeven (pag. 222).
A Opnamen maken met het LCD-scherm
136
Telkens als u op de knop <B> drukt, wordt het informatiedisplay
vernieuwd.
Informatiedisplay
AF-methode
d: FlexiZone - Single
c:u Live-modus
f: Quick-modus
Vergrotingskader
ISO-snelheid
Indicator belichtingsniveau/AEB-bereik
Diafragma
Sluitertijd
Beeldstijl
Accuniveau
Belichtings-
simulatie
Opnamekwaliteit
Witbalans
y
Flitsbelichtingscompensatie
0
Flitsbelichtingscompensatie
externe flitser
AF-punt (Quick-modus)
FEB
AEB
Lichte tonen prioriteit
Histogram
Transport-/
zelfontspanmodus
Belichtingsvergrendeling
D Flitser gereed
b Flitser uit
e Snelle synchronisatie
Auto Lighting
Optimizer (Auto
optimalisatie helderheid)
Maximumaantal opnamen
Eye-Fi-overdrachtstatus
Opnamemodus
Indicator GPS-verbinding
Waarschuwing
temperatuur
Wanneer <
g
> wit wordt weergegeven, is de helderheid van het Live view-
beeld bijna gelijk aan de helderheid van de daadwerkelijke opname.
Als <
g
> knippert, betekent dit dat het Live view-beeld vanwege te
donkere of te heldere lichtomstandigheden met een andere helderheid wordt
weergegeven dan het daadwerkelijke opnameresultaat. De daadwerkelijke
opname wordt echter met de ingestelde belichting gemaakt. Ruis kan in het
Live view-beeld zichtbaarder zijn dan in de daadwerkelijke opname.
Als de flitser wordt gebruikt of bulb is ingesteld, worden het pictogram
<
g
> en het histogram grijs weergegeven (ter referentie). Mogelijk wordt
het histogram bij weinig of juist heel fel licht niet goed weergegeven.
Scherpstellen met AF (AF-methode)
144
3Stel scherp op het onderwerp.
Druk de ontspanknop half in; de camera stelt
vervolgens scherp op het gezicht dat door het
kader <
p
> wordt bedekt.
Als de scherpstelling is bereikt, wordt het
AF-punt groen en klinkt er een pieptoon.
Als de scherpstelling niet wordt bereikt, wordt
het AF-punt oranje.
Als er geen gezicht kan worden herkend, wordt
het AF-punt < > weergegeven en wordt er
scherpgesteld op het midden.
4Maak de opname.
Controleer de scherpstelling en
belichting en druk de ontspanknop
helemaal in om de opname te maken
(pag. 134).
Als het gezicht van het onderwerp erg onscherp is, is gezichtsherkenning niet mogelijk.
Als u ook handmatig met het objectief kunt scherpstellen wanneer de
focusinstellingsknop op het objectief op <
f
> staat, draait u aan de focusring om
ruwweg scherp te stellen. Het gezicht wordt dan herkend en <
p
> wordt weergegeven.
Het is mogelijk dat een ander object dan een menselijk gezicht als
gezicht wordt herkend.
Gezichtsherkenning werkt niet wanneer het gezicht een erg klein of erg
groot deel van het beeld beslaat, te helder of te donker is, horizontaal of
diagonaal is gekanteld, of gedeeltelijk is verborgen.
<p> kan ook alleen een deel van het gezicht dekken.
Als u op <0> drukt, schakelt de AF-modus naar de [Live-modus] over
(pag. 142). U kunt op de pijltjestoetsen <S> drukken om het AF-punt te
verplaatsen. Druk nogmaals op <0> om naar de [uLive-modus (met
gezichtsherkenning)] terug te keren. (Als C.Fn-9 is ingesteld, houdt u
de knop <O/L> ingedrukt en drukt u op <0>.)
Aangezien er niet automatisch kan worden scherpgesteld op een gezicht dat zich dicht bij de
rand van het beeld bevindt, wordt <
p
> in dat geval grijs weergegeven. Wanneer u de
ontspanknop dan half indrukt, wordt het middelste AF-punt < > gebruikt om scherp te stellen.
150
U kunt de opname vergroten en nauwkeurig scherpstellen met
handmatig scherpstellen.
1Zet de focusinstellingsknop op
het objectief op <MF>.
Draai aan de scherpstelring van het
objectief om ruwweg scherp te
stellen.
2Verplaats het vergrotingskader.
Druk op de pijltjestoetsen <S> om
het AF-punt te verplaatsen naar de
positie waarop u wilt scherpstellen.
Druk op <
0
> om het vergrotingskader weer naar het
midden te verplaatsen. (Als C.Fn-9 is ingesteld, houdt u de
knop <
O/L
> ingedrukt en drukt u op <
0
>.)
3Vergroot het beeld.
Druk op de knop <u>.
Het gebied binnen het vergrotingskader
wordt vergroot weergegeven.
Telkens wanneer u op de knop <
u
> drukt,
wordt de weergave als volgt gewijzigd:
4Stel handmatig scherp.
Draai terwijl u naar de vergrote opname kijkt aan de
scherpstelring van het objectief om scherp te stellen
.
Nadat u hebt scherpgesteld, drukt u op de knop
<
u
> om naar de normale weergave terug te keren.
5Maak de opname.
Controleer de scherpstelling en belichting en druk de
ontspanknop in om de opname te maken (pag. 134).
MF: Handmatige scherpstelling
Vergrotingskader
Belichtingsvergrendeling
Positie van vergroot gebied
Vergroting
5X
10x
Normale weergave
151
Aandachtspunten bij het maken van Live view-opnamen
Beeldkwaliteit
Wanneer u opnamen maakt bij hoge ISO-snelheden, kan er ruis (zoals
lichte puntjes en strepen) op de opname zichtbaar zijn.
Opnamen bij hoge temperaturen kunnen ruis en afwijkende kleuren in de opname
tot gevolg hebben.
Als u langere tijd doorlopend Live view-opnamen maakt, kan de interne
temperatuur van de camera oplopen, waardoor de opnamekwaliteit mogelijk
afneemt. Schakel Live view-opnamen altijd uit wanneer u geen opnamen maakt.
A
ls u opnamen maakt met een lange belichtingstijd terwijl de interne temperatuur van
de camera hoog is, kan de beeldkwaliteit afnemen. Beëindig Live view-opnamen en
wacht een paar minuten voordat u weer begint met het maken van opnamen.
Witte <
s
> en rode <
E
> waarschuwingspictogrammen voor interne temperatuur
Als de interne temperatuur van de camera oploopt vanwege langdurig gebruik van
Live view-opnamen of bij een hoge omgevingstemperatuur, verschijnt er een wit
<
s
> of rood <
E
> pictogram.
Het witte pictogram <
s
> geeft aan dat de beeldkwaliteit van foto's zal verslechteren. Het
wordt aanbevolen om tijdelijk te stoppen met het maken van Live view-opnamen en de
camera enige tijd te laten afkoelen voordat u verder gaat met fotograferen.
Het rode pictogram <
E
> geeft aan dat Live view-opnamen binnen afzienbare
tijd automatisch worden beëindigd. U kunt in dat geval geen opnamen meer
maken totdat de interne temperatuur van de camera is gedaald. Beëindig Live
view-opnamen of schakel de camera uit en laat deze enige tijd afkoelen.
Wanneer u gedurende lange tijd bij een hoge temperatuur Live view-
opnamen maakt, wordt het pictogram <s> of <E> eerder
weergegeven. Schakel de camera uit als u geen opnamen maakt.
Indien de interne temperatuur van de camera hoog is, kan de beeldkwaliteit van de opnamen met een
hoge ISO-snelheid achteruitgaan, zelfs al voordat het witte pictogram <
s
> wordt weergegeven.
Opnameresultaten
Als u de foto in de vergrote weergave maakt, is het mogelijk dat de belichting niet naar wens is. Keer naar de normale
weergave terug voordat u een foto maakt. In de vergrote weergave worden de sluitertijd en het diafragma oranje
weergegeven. Zelfs als u de foto in de vergrote weergave maakt, wordt de opname in de normale weergave vastgelegd.
Als [
z
2: Auto Lighting Optimizer/
z
2: Auto optimalisatie helderheid
] (pag. 119) is
ingesteld op iets anders dan [
Deactiveren
], kan de opname nog steeds licht zijn, zelfs als
er een kleinere belichtingscompensatie of kleinere Flitsbelichtingscorrectie is ingesteld.
Als u een TS-E-objectief gebruikt (met uitzondering van de TS-E17mm f/4L of TS-E24mm f/3.5L II)
en het objectief verschuift of kantelt, of als u een tussenring gebruikt, kan de standaardbelichting
wellicht niet worden verkregen of kan een onregelmatige belichting het resultaat zijn.
153
6
Movie-opname
U kunt movie-opnamen
inschakelen door het
programmakeuzewiel in te
stellen op <k>. De opname-
indeling voor movies is MOV.
Zie pagina 5 voor kaarten waarop movies kunnen worden.
Full HD 1080
Full HD 1080 duidt op compatibiliteit met High-
Definition met 1080 verticale pixels (scanlijnen).
159
k Movie-opname
Opmerkingen over movie-opname
Houd de camera niet lange tijd in dezelfde positie vast.
Ook al voelt de camera niet heet aan, toch kan langdurig contact met
hetzelfde lichaamsdeel een rode huid, blaren of eerstegraads brandwonden
veroorzaken. Het gebruik van een statief wordt aanbevolen voor mensen
met circulatieproblemen of een zeer gevoelige huid, of wanneer de camera
wordt gebruikt op zeer warme plekken.
Richt de camera niet op een intense lichtbron, zoals de zon op een
heldere dag of een intense kunstmatige lichtbron. Hierdoor kan schade
ontstaan aan de beeldsensor of de interne onderdelen van de camera.
Als <Q> is ingesteld en de ISO-snelheid of het diafragma tijdens de
movie-opname verandert, kan het zijn dat de witbalans ook verandert.
Als u een movie opneemt bij TL- of ledverlichting, kan de movie flikkeren.
Het wordt afgeraden om tijdens movie-opname in- of uit te zoomen. Door
te zoomen kunnen er veranderingen in de belichting optreden, ongeacht
of het maximale diafragma van het objectief verandert of niet. Dit kan
ertoe leiden dat veranderingen in de belichting worden opgenomen.
Wanneer u tijdens movie-opname op de knop <u> drukt, wordt de
opname niet vergroot.
Let erop dat u de microfoon (pag. 154) niet met uw vinger of iets anders afdekt.
Aandachtspunten voor movie-opname vindt u op pagina 177 en 178.
Lees indien nodig ook de aandachtspunten bij het maken van Live
view-opnamen op pagina 151 en 152.
Instellingen voor movie-opname staan op de menutabbladen [Z1]
[Z2] en [Z3] (pag. 172).
Telkens wanneer u een movie opneemt, wordt er een moviebestand gemaakt.
Het weergaveoppervlak van de movie-opname is circa 100% (waarbij
het movie-opnameformaat is ingesteld op [A]).
Het geluid wordt door de ingebouwde microfoon van de camera in mono
opgenomen (pag. 154).
De totale opnametijd voor movies met een volledig opgeladen accu LP-
E10 is als volgt: circa 1 uur 15 min. bij kamertemperatuur (23 °C) en
circa 1 uur en 10 min. bij lage temperaturen (0 °C).
Tijdens het maken van movie-opnamen kan scherpstellingsvoorkeuze
voor superteleobjectieven niet worden gebruikt.
k Movie-opname
162
Als [Z1: AF met ontspanknop tijdens k] is ingesteld op [Inschakelen]
(pag.172), wordt er scherpgesteld als u de ontspanknop tijdens movie-
opname half indrukt. Het volgende kan zich echter voordoen.
De scherpstelling kan er even flink naast zitten.
De helderheid van de movie-opname kan wijzigen.
De movie-opname ziet er kortstondig uit als een foto.
Tijdens het filmen wordt het geluid van het objectief opgenomen.
U kunt geen foto's maken als het beeld niet is scherpgesteld, zoals bij
bewegende onderwerpen.
163
In dit gedeelte worden de instellingen besproken die specifiek zijn voor
movie-opnamen.
Wanneer u op de knop <Q> drukt terwijl de opname wordt
weergegeven op het LCD-scherm, kunt u een van de volgende functies
instellen: AF-methode, witbalans, beeldstijl, Auto Lighting Optimizer
(Auto optimalisatie helderheid), movie-opnameformaat, videosnapshot
en de opnamekwaliteit (foto's ).
1Druk op de knop <Q>. (7)
De instelbare functies worden weergegeven.
Als de AF-methode <f> is, wordt
bovendien het AF-punt weergegeven.
Het AF-punt is ook selecteerbaar
(pag. 148).
2
Selecteer een functie en stel deze in.
Druk op de pijltjestoetsen <W> en
<X> om een functie te selecteren.
De geselecteerde functie en Uitleg
(pag. 53) worden weergegeven.
Druk op de pijltjestoetsen <Y> en
<Z> of draai aan het instelwiel
<6> om de functie in te stellen.
Wanneer u op <0> drukt, wordt het
instellingenscherm van de
desbetreffende functie weergegeven.
3Verlaat de instelling.
Druk op de knop <Q> om naar de
movie-opname terug te keren.
Instellingen voor de opnamefunctie
Q Snel instellen
Voor handmatige belichting verandert de opnamekwaliteit (foto's) in de ISO-
snelheidinstelling.
169
3 Videosnapshots maken
Waarschuwingen voor het maken van videosnapshots
U kunt aan een album alleen videosnapshots met dezelfde lengte
(circa 2, 4 of 8 toevoegen).
Als u tijdens het maken van videosnapshots een van de volgende
handelingen uitvoert, wordt er een nieuw album gemaakt voor de
volgende videosnapshots.
•Het [Movie-opn.formaat] (pag. 164) wijzingen.
De de opnametijd van de [Videosnapshot] wijzigen (pag. 166).
De instelling [Geluidsopname] wijzigen van [Automatisch] of
[Handmatig] in [Uitschakelen] of van [Uitschakelen] in
[Automatisch] of [Handmatig] (pag. 174).
Het klepje van de kaartsleuf/het accucompartiment openen.
U stopt met het gebruik van de AC-adapterset ACK-E10 (afzonderlijk
verkrijgbaar).
De firmware bijwerken.
De volgorde van snapshots in een album kan niet worden gewijzigd.
Videosnapshots die naderhand worden gemaakt, kunnen niet aan een
bestaand album worden toegevoegd.
U kunt geen foto's maken terwijl u een videosnapshot maakt.
De opnameduur voor een videosnapshot is slechts een schatting.
Afhankelijk van de framerate is de opnameduur die tijdens het afspelen
wordt weergegeven, mogelijk niet nauwkeurig.
3 Videosnapshots maken
170
Een voltooid videosnapshotalbum kan op dezelfde manier worden
afgespeeld als een normale movie (pag. 214).
1Speel de movie af.
Druk op de knop <x> om de
opname weer te geven.
2Selecteer het album.
In de weergave van één opname
geeft het pictogram [ s]
linksboven op het scherm aan dat het
een videosnapshotalbum betreft.
Druk op de pijltjestoetsen <
Y
> en <
Z
>
om een videosnapshotalbum te
selecteren en druk vervolgens op <
0
>.
3Speel het album af.
Selecteer op het
movieweergavepaneel [7] (Afspelen)
en druk vervolgens op <0>.
Een album afspelen
171
3 Videosnapshots maken
Achtergrondmuziek
U kunt achtergrondmuziek laten horen tijdens het afspelen van albums,
normale movies en diavoorstellingen op de camera (pag. 170, 215). Als
u achtergrondmuziek wilt laten horen, moet u die eerst met behulp van
EOS Utility (EOS-software) kopiëren naar de kaart. Raadpleeg de
software-instructiehandleiding (pdf) op de dvd-rom voor informatie over
het kopiëren van de achtergrondmuziek.
Muziek die op de geheugenkaart wordt opgenomen, mag uitsluitend
worden gebruikt voor privégebruik. Pleeg geen inbreuk op het
auteursrecht.
EOS-software die met albums kan worden gebruikt
EOS Video Snapshot Task: Maakt het bewerken van albums mogelijk.
Dit is een functie van ImageBrowser EX.
172
Menu-opties op de tabbladen [Z1], [Z2] en [Z3] worden
hieronder uitgelegd.
[Z1]
Movie-belicht.
Gewoonlijk stelt u dit in op [Auto].
Wanneer u deze optie instelt op [Handmatig], kunt u de ISO-
snelheid, de sluitertijd en het diafragma voor movie-opnamen
handmatig instellen (pag. 156).
AF-methode
De AF-methoden werken hetzelfde als beschreven op pagina 142 t/m
149. U kunt [
FlexiZone - Single
], [
u
Live-modus
] of [
Quick-modus
]
selecteren. Voortdurend scherpstellen op een bewegend onderwerp is
niet mogelijk.
AF met ontspanknop tijdens movie-opname
Wanneer [
Inschakelen
] wordt ingesteld, is automatische scherpstelling
tijdens movie-opnamen mogelijk. Continu automatisch scherpstellen is echter
niet mogelijk. Als u automatisch scherpstelt tijdens movie-opnamen, kan de
scherpstelling er mogelijk even naast zitten of kan de belichting wijzigen.
Tijdens het filmen wordt ook het geluid van het objectief opgenomen.
Als tijdens movie-opnamen de AF-methode is ingesteld op [Quick-
modus] wordt AF uitgevoerd in [FlexiZone - Single].
3 Menufunctie-instellingen
De instellingen op de menutabbladen [Z1], [Z2] en [Z3]
worden alleen geactiveerd in de modus <k>. Ze worden niet
toegepast in andere opnamemodi, alleen in de modus <k>.
De instelling van de [
AF-methode
] wordt ook op Live view-opnamen toegepast.
173
3 Menufunctie-instellingen
kSluiter/AE vergrendelknop
U kunt de functie die aan het half indrukken van de ontspanknop en
de belichtingsvergrendelknop is toegewezen, wijzigen.
AF/AE vergrendel:
Normale functie. Druk de ontspanknop half in om automatisch
scherp te stellen. Druk op de knop <A> voor
belichtingsvergrendeling.
AE vergrendel/AF:
Druk de ontspanknop half in voor belichtingsvergrendeling. Voor
automatische scherpstelling drukt u op de knop <A>. Dit komt van
pas als u op verschillende delen van de opname wilt meten en
scherpstellen.
AF/AF vergr. geen AE vergr.:
Druk de ontspanknop half in om automatisch scherp te stellen.
Terwijl u automatisch scherpstelt door de ontspanknop half in te
drukken, kunt u het automatisch scherpstellen pauzeren door de
knop <A> ingedrukt te houden. Het automatisch scherpstellen
wordt hervat wanneer u de knop <A> loslaat.
Belichtingsvergrendeling is niet mogelijk.
AE/AF, geen AE vergrendel:
Druk de ontspanknop half in om een lichtmeting uit te voeren. Voor
automatische scherpstelling drukt u op de knop <A>.
Belichtingsvergrendeling is niet mogelijk.
kLichte tonen prioriteit
Als [Inschakelen] wordt ingesteld, worden de details in lichte tinten
verbeterd. Het dynamische bereik wordt uitgebreid van het
standaard 18% grijs naar heldere lichte tinten. De overgang tussen
grijstinten en lichte tinten wordt geleidelijker. Het instelbereik voor de
ISO-snelheid is ISO 200-6400. Auto Lighting Optimizer (Auto
optimalisatie helderheid) wordt automatisch ingesteld op
[Deactiveren] en kan niet worden gewijzigd.
177
Aandachtspunten voor movie-opname
Witte <
s
> en rode <
E
> waarschuwingspictogrammen voor interne temperatuur
Als de interne temperatuur van de camera oploopt vanwege langdurige
movie-opname of bij een hoge omgevingstemperatuur, verschijnt er een
witte <s> of een rode <E>.
Het witte pictogram <s> geeft aan dat de beeldkwaliteit van foto's zal
verslechteren. Het wordt aanbevolen om even te stoppen met
fotograferen en de camera enige tijd te laten afkoelen. De beeldkwaliteit
van movies wordt nauwelijks beïnvloed en u kunt dus nog steeds movies
opnemen.
Het rode pictogram <E> geeft aan dat movie-opname binnenkort
automatisch wordt beëindigd. U kunt in dat geval geen opnamen meer
maken totdat de interne temperatuur van de camera is gedaald. Schakel
de camera uit en laat deze enige tijd afkoelen.
Wanneer u gedurende lange tijd bij een hoge temperatuur movie-
opnamen maakt, wordt het pictogram <s> of <E> eerder
weergegeven. Schakel de camera uit als u geen opnamen maakt.
Opname- en beeldkwaliteit
Als het gebruikte objectief Image Stabilizer (beeldstabilisatie) bevat en u
de IS-schakelaar op <1> zet, is dit altijd actief, zelfs als u de
ontspanknop niet half indrukt. Image Stabilizer (beeldstabilisatie)
gebruikt accuvermogen waardoor de totale movie-opnametijd of het
aantal mogelijke opnamen kan afnemen. Als u een statief gebruikt of als
Image Stabilizer (beeldstabilisatie) niet nodig is, wordt het aanbevolen
om de IS-schakelaar op <2> zetten.
Met de ingebouwde microfoon worden ook camerageluiden opgenomen.
Als de helderheid tijdens movie-opnamen met automatische belichting of
automatische scherpstelling verandert, ziet dat gedeelte er mogelijk
kortstondig uit als een foto wanneer u de movie afspeelt.
Als er zich een zeer felle lichtbron in beeld bevindt, kan het heldere
gedeelte op het LCD-scherm zwart lijken. De movie wordt vrijwel exact
vastgelegd zoals u deze op het LCD-scherm ziet.
Bij weinig licht kunnen ruis of afwijkende kleuren zichtbaar zijn in de
opname. De movie wordt vrijwel exact vastgelegd zoals u deze op het
LCD-scherm ziet.
178
Aandachtspunten voor movie-opname
Opname- en beeldkwaliteit
Als u een kaart met een lage schrijfsnelheid gebruikt, wordt
tijdens movie-opname rechts in het scherm mogelijk een
indicator met vijf niveaus weergegeven. Deze geeft aan
hoeveel gegevens nog niet naar de kaart zijn geschreven
(beschikbare capaciteit van het interne buffergeheugen).
Hoe langzamer de kaart, hoe sneller de indicator stijgt. Als
de indicator vol raakt, wordt de movie-opname automatisch
gestopt.
Als de kaart een hoge schrijfsnelheid heeft, wordt de
indicator ofwel niet weergegeven of het niveau (indien weergegeven) zal
nauwelijks omhoog gaan. Maak eerst een paar testmovies om te zien of
de schrijfsnelheid van de kaart hoog genoeg is.
Als u tijdens de movie-opname foto's maakt, wordt de movie-opname
mogelijk gestopt. Wanneer u een lage instelling gebruikt voor de
opnamekwaliteit van de foto's, wordt dit probleem wellicht opgelost.
Foto's maken tijdens movie-opname
Zie 'Beeldkwaliteit' op pagina 151 voor meer informatie over de
beeldkwaliteit van foto's.
Weergeven en aansluiten op een tv
Als u de camera met een HDMI-kabel (pag. 222) op een tv aansluit en
een movie opneemt in [1920x1080] of [1280x720], wordt de movie
tijdens het opnemen in klein formaat op de tv weergegeven. De
daadwerkelijke movie wordt echter met het ingestelde movie-
opnameformaat opgenomen.
Als u de camera op een tv aansluit (pag. 222) en een movie opneemt,
wordt tijdens de opname op de tv geen geluid afgespeeld. Het geluid
wordt echter wel goed opgenomen.
Indicator
179
7
Handige functies
De pieptoon uitzetten (pag. 180)
Kaartwaarschuwing (pag. 180)
De Kijktijd instellen (pag. 180)
De tijd voor automatisch uitschakelen instellen (pag. 181)
De helderheid van het LCD-scherm aanpassen (pag. 181)
Een map maken en selecteren (pag. 182)
Methoden voor bestandsnummering (pag. 184)
Copyrightinformatie instellen (pag. 186)
Verticale opnamen automatisch roteren (pag. 188)
Camera-instellingen controleren (pag. 189)
De standaardinstellingen van de camera herstellen (pag. 190)
Het LCD-scherm in-/uitschakelen (pag. 193)
De kleur van het scherm met opname-instellingen wijzigen (pag. 193)
De flitser instellen (pag. 194)
Stofwisdata toevoegen (pag. 198)
Handmatige sensorreiniging (pag. 200)
180
U kunt voorkomen dat er een pieptoon afgaat zodra er is scherpgesteld
of bij het gebruik van de zelfontspanner.
Selecteer op het tabblad [z1] de optie
[Pieptoon] en druk vervolgens op <0>.
Selecteer [Uitschakelen] en druk
vervolgens op <0>.
Door deze optie in te stellen voorkomt u dat u opnamen maakt zonder
dat er een kaart in de camera is geplaatst.
Selecteer op het tabblad [
z
1
] [
Ontspan sluiter
zonder kaart
] en druk op <
0
>. Selecteer
[
Uitschakelen
] en druk vervolgens op <
0
>.
Als u op de ontspanknop drukt terwijl er
geen kaart in de camera is geplaatst,
wordt 'Card' in de zoeker weergegeven
en kunt u de sluiter niet ontspannen.
U kunt instellen hoe lang de foto direct na de opname op het LCD-scherm wordt
weergegeven. Als [
Uit
] is ingesteld, wordt de opname niet direct na het maken
weergegeven. Als [
Vastzetten
] is ingesteld, wordt de opname weergegeven
totdat de tijd van de instelling [
51
: Uitschakelen
] is verstreken.
Als u tijdens de weergave van de opname knoppen of instelwielen van de camera
gebruikt, bijvoorbeeld als u de ontspanknop half indrukt, wordt de weergave beëindigd.
Selecteer op het tabblad [z1] de optie
[Kijktijd] en druk vervolgens op <0>.
Selecteer de gewenste instelling en druk
op <0>.
Handige functies
3 De pieptoon uitzetten
3 Kaartwaarschuwing
3 De Kijktijd instellen
181
Handige functies
Om de accu te sparen, wordt de camera automatisch uitgeschakeld
nadat deze gedurende een bepaalde ingestelde tijd niet is gebruikt.
U kunt deze tijdsduur zelf aan de hand van een aantal opties instellen.
Na een automatische uitschakeling kunt u de camera weer inschakelen
door de ontspanknop half in te drukken of door op een van de volgende
knoppen te drukken: <M>, <B>, <x>, <A>, enz.
Als [Uitschakelen] is ingesteld, moet u de camera uitschakelen of op de knop
<
B
> drukken om het LCD-scherm uit te schakelen en zo de accu te sparen.
Zelfs als [Uitschakelen] is ingesteld en de camera gedurende 30 minuten niet wordt
gebruikt, wordt het LCD-scherm automatisch uitgeschakeld. U kunt het LCD-
scherm weer inschakelen door op de knop <
B
>
te drukken.
Selecteer op het tabblad [51] de optie
[Uitschakelen] en druk vervolgens op
<0>. Selecteer de gewenste instelling
en druk op <0>.
U kunt de helderheid van het LCD-scherm aanpassen, zodat het gemakkelijker te lezen is.
Selecteer op het tabblad [
52
] de optie [
LCD-helderheid
]
en druk vervolgens op <
0
>. Druk op de pijltjestoetsen
<
Y
> en <
Z
> om de helderheid aan te passen via het
aanpassingsscherm en druk vervolgens op <
0
>.
Stel bij het controleren van de
belichtingstijd van een opname de
helderheid van het LCD-scherm op 4 in
en zorg dat omgevingslicht geen invloed
op het beeld heeft.
3 De tijd voor automatisch uitschakelen instellen
3 De helderheid van het LCD-scherm aanpassen
183
Handige functies
Een map selecteren
Open het scherm Selecteer map,
selecteer een map en druk op <0>.
De map waarin de opnamen worden
opgeslagen, is geselecteerd.
Volgende opnamen zullen in de
geselecteerde map worden
opgeslagen.
Aantal opnamen in de map
Mapnaam
Laagste bestandsnummer
Hoogste bestandsnummer
Mappen
De mapnaam begint met drie cijfers (het mapnummer), gevolgd door vijf
alfanumerieke tekens. Bijvoorbeeld: '100CANON'. Een map kan maximaal
9999 opnamen bevatten (bestandsnummer 0001 - 9999). Wanneer een
map vol raakt, wordt er automatisch een nieuwe map gemaakt met een
mapnummer dat één cijfer hoger is. Ook wanneer de bestandsnummering
handmatig opnieuw is ingesteld (pag. 185), wordt er automatisch een
nieuwe map gemaakt. Er kunnen mappen worden gemaakt met de
nummers 100 t/m 999.
Mappen maken op een computer
Open de map van de geheugenkaart op het scherm en maak daarin een
nieuwe map met de naam 'DCIM'. Open de map DCIM en maak hierin net
zoveel mappen als u wilt om de opnamen overzichtelijk te kunnen opslaan.
De mapnaam moet de notatie '100ABC_D' hebben. De eerste drie cijfers
zijn het mapnummer, van 100 tot 999. De laatste vijf tekens kunnen bestaan
uit een combinatie van hoofdletters en kleine letters van A t/m Z, cijfers en
een onderstrepingsteken '_'. De spatie kan niet worden gebruikt. Er kunnen
niet meerdere mappen zijn die dezelfde naam met drie cijfers bevatten
(bijvoorbeeld '100ABC_D' en '100W_XYZ'), ook niet als de overige vijf
tekens per naam verschillen.
200
Als stof zich aan de beeldsensor heeft gehecht en stofvlekken op de
opnamen zichtbaar zijn, kunt u de beeldsensor zelf reinigen met een
blaasbuisje voor de camera. Haal het objectief van de camera voordat
u de sensor gaat reinigen.
Het oppervlak van de beeldsensor is zeer kwetsbaar. Wij raden
u aan om fysieke reiniging van de sensor bij een Canon Service
Center te laten uitvoeren.
1Selecteer [Reinig handmatig].
Selecteer op het tabblad [52] de
optie [Reinig handmatig] en druk
vervolgens op <0>.
2Selecteer [OK].
Selecteer [OK] en druk vervolgens
op <0>.
De reflexspiegel wordt opgeklapt en
de sluiter wordt geopend.
3Reinig de sensor.
4Beëindig het reinigen.
Zet de aan-uitschakelaar op <2>.
3 Handmatige sensorreinigingN
Als u een accu gebruikt, moet deze volledig zijn opgeladen.
Als stroomvoorziening wordt de AC-adapterset ACK-E10 (afzonderlijk
verkrijgbaar) aanbevolen.
201
3 Handmatige sensorreinigingN
Tijdens het reinigen van de sensor mag u geen van de
onderstaande handelingen verrichten. Als de stroom wordt
onderbroken, gaat de sluiter dicht en kunnen de sluitergordijnen of
de beeldsensor beschadigd raken.
De aan-uitschakelaar op <2> zetten.
Het klepje van de kaartsleuf/het accucompartiment openen.
Het oppervlak van de beeldsensor is zeer kwetsbaar. Reinig de sensor
voorzichtig.
Gebruik een gewoon blaasbuisje zonder borsteltje. Een borsteltje kan
het oppervlak van de sensor beschadigen.
Steek het blaasbuisje niet verder dan de objectiefbevestiging in de
camera. Als de stroom wordt onderbroken, gaat de sluiter dicht en
kunnen de sluitergordijnen of de reflexspiegel beschadigd raken.
Gebruik nooit perslucht of -gas om de sensor schoon te maken. De
blaaskracht kan de sensor beschadigen en de nevel kan op de sensor
achterblijven en deze bekrassen.
Als het accuniveau laag wordt terwijl u de sensor reinigt, klinkt er een
pieptoon als waarschuwing. Stop het reinigen van de sensor.
Als er vuil blijft zitten dat niet met een blaasbuisje kan worden verwijderd,
kunt u de sensor het beste door een Canon Service Center laten
reinigen.
204
Zoek snel naar opnamen met de indexweergave waarbij 4 of 9 opnamen op
1 scherm worden weergegeven.
1Geef de opname weer.
Als u op de knop <x> drukt, wordt
de laatstgemaakte opname
weergegeven.
2
Schakel over naar de indexweergave.
Druk op de knop <Hy>.
Er verschijnt een index van 4 opnamen.
De geselecteerde opname wordt
gemarkeerd met een oranje kader.
Druk nogmaals op de knop <Hy>
als u wilt overschakelen naar een
weergave met 9 opnamen.
Met de knop <u> schakelt u
tussen de weergave met 9 opnamen,
4 opnamen en 1 opname.
3Selecteer een opname.
Druk op de pijltjestoetsen <
S
> om het oranje kader
te verplaatsen en zo een opname te selecteren.
Draai aan het instelwiel <
6
> om de opname(n) op
het volgende of vorige scherm weer te geven.
Druk in de indexweergave op <0>
om de geselecteerde opname als één
opname weer te geven.
x Snel opnamen zoeken
H
Meerdere opnamen weergeven op één scherm (indexweergave)

205
x Snel opnamen zoeken
In de weergave van één opname kunt u aan het instelwiel <
6
> draaien om snel vooruit
of achteruit door de opnamen te bladeren, al naar gelang de ingestelde sprongmethode.
1Selecteer [Spring met 6].
Selecteer op het tabblad [
x2
] de optie [
Spring
met 6
] en druk vervolgens op <
0
>.
2Selecteer de sprongmethode.
Druk op de pijltjestoetsen
<S>
om de
gewenste sprongmethode te selecteren
en druk vervolgens op
<0>.
d:
Geef beelden een voor een weer
e: Spring 10 beelden
f: Spring 100 beelden
g: Geef weer op datum
h: Geef weer per map
i: Geef alleen movies weer
j: Geef alleen foto's weer
k: Geef weer op classificatie
(pag. 208) Draai aan het instelwiel
<
6
> om te selecteren.
3Navigeer door te springen.
Druk op de knop <x> om de
opnamen weer te geven.
Draai in de weergave van één
opname aan het instelwiel <6>.
U kunt door de opnamen bladeren
met de door u ingestelde methode.
I Door opnamen navigeren (opnamesprong)
Weergavepositie
Sprongmethode
Selecteer [Datum] om opnamen te zoeken op opnamedatum.
Selecteer [Map] om opnamen te zoeken op map.
Als de kaart zowel movies als foto's bevat, selecteert u [Movies] of
[Foto's] om een van beide categorieën weer te geven.
Als er geen opnamen overeenkomen met de geselecteerde [
Classificatie
], is
het niet mogelijk om door de opnamen te bladeren met het instelwiel <
6
>.
207
U kunt de weergegeven opname in de gewenste positie draaien.
1Selecteer [Beeld roteren].
Selecteer op het tabblad [x1] de
optie [Beeld roteren] en druk
vervolgens op <0>.
2Selecteer een opname.
Druk op de pijltjestoetsen <Y> en
<Z> om de opname te selecteren
die u wilt roteren.
U kunt ook een opname selecteren in
de indexweergave (pag. 204).
3Draai de opname.
Elke keer dat u op <0> drukt, wordt
de opname als volgt naar rechts
gedraaid:
90° 9 270° 9 0°.
Als u nog een opname wilt draaien,
herhaalt u stap 2 en 3.
Als u de functie wilt afsluiten en wilt
terugkeren naar het menu, drukt u op
de knop <M>.
b De opname roteren
Als u [51: Auto. roteren] hebt ingesteld op [AanzD] (pag. 188),
hoeft u de opnamen niet meer op bovenstaande wijze te draaien.
Als de gedraaide opname tijdens de opnameweergave niet gedraaid
wordt weergegeven, stelt u [51: Auto. roteren] in op [AanzD] om
een opname te draaien.
Een movie kan niet worden gedraaid.
208
U kunt opnamen en movies classificeren met een van vijf classificaties:
l/m/n/o/p. Deze functie heet classificatie.
1Selecteer [Classificatie].
Selecteer op het tabblad [x2] de
optie [Classificatie] en druk
vervolgens op <0>.
2Selecteer een opname.
Druk op de pijltjestoetsen <Y> en
<Z> om een opname of movie te
selecteren voor classificatie.
U kunt drie opnamen weergeven door
op de knop <Hy> te drukken. Als u
wilt terugkeren naar de weergave van
een enkele opname, drukt u op de
knop <u>.
3Classificeer de opname.
Druk op de pijltjestoetsen <W> en
<X> om een classificatie te
selecteren.
Het totale aantal opnamen dat is
geclassificeerd, wordt voor elke
classificatie geteld en weergegeven.
Als u nog een opname wilt
classificeren, herhaalt u stap 2 en 3.
Als u wilt terugkeren naar het menu,
drukt u op de knop <M>.
3 Classificaties instellen
210
U kunt tijdens de weergave van één opname op de knop <Q> drukken
om de volgende opties in te stellen: [ : Beveilig beelden], [b: Beeld
roteren], [9: Classificatie], [U: Creatieve filters], [S: Wijzig formaat]
(alleen JPEG-bestanden) en [e: Spring met 6].
Voor movies kunnen alleen de functies die hierboven vetgedrukt
worden weergegeven worden ingesteld.
1Druk op de knop <Q>.
Druk tijdens de opnameweergave op
de knop <Q>.
De opties voor Snel instellen worden
weergegeven.
2
Selecteer een functie en stel deze in.
Druk op de pijltjestoetsen <W> en
<X> om een functie te selecteren.
De naam en huidige instelling van de
geselecteerde functie worden onder
aan het scherm weergegeven.
Stel de functie in door op de
pijltjetoetsen <Y> en <Z> te
drukken.
Druk op <0> voor Creatieve filters
en Wijzig formaat en stel de functie
in. Zie voor meer informatie pagina
234 voor Creatieve filters en pagina
237 voor Wijzig formaat. Druk op de
knop <M> om te annuleren.
3Verlaat de instelling.
Druk op de knop <Q> om het scherm
Snel instellen af te sluiten.
Q Snel instellen voor weergave
211
Q Snel instellen voor weergave
Stel [51: Auto. roteren] in op [AanzD] om een opname te draaien.
Als [51: Auto. roteren] is ingesteld op [AanD] of [Uit], wordt de instelling
[b Beeld roteren] toegevoegd aan de opname, maar de camera zal de
opname niet draaien voor weergave.
Wanneer u op de knop <Q> drukt tijdens de indexweergave, wordt er
overgeschakeld op de weergave van één opname en worden de
pictogrammen voor Snel instellen weergegeven. Druk nogmaals op de
knop <Q> om terug te keren naar de indexweergave.
Voor opnamen die zijn gemaakt met een andere camera, kan het aantal
opties dat u kunt selecteren beperkt zijn.
212
U kunt movies op de volgende drie manieren afspelen:
U hebt een HDMI-kabel (afzonderlijk
verkrijgbaar) nodig om de camera op
een televisie aan te sluiten. Ook een
HDMI-aansluiting op een tv is vereist.
Wanneer de camera met een HDMI-
kabel is aangesloten op een tv, kunt u
movies en foto's op de tv bekijken.
Als u over een HD-televisie beschikt en
uw camera met een HDMI-kabel
aansluit, kunt u movies in Full HD (Full
High-Definition: 1920x1080) en HD
(High-Definition: 1280x720) bekijken met
een hogere beeldkwaliteit.
k Genieten van movies
Afspelen op een televisie (pag. 222)
De camera heeft geen audio/video OUT-aansluiting. Daarom kan de
camera niet worden aangesloten op een tv met een analoge AV-kabel.
Omdat recorders met vaste schijf geen HDMI IN-poort bevatten, kan de
camera niet op de recorder met vaste schijf worden aangesloten met
behulp van een HDMI-kabel.
Ook wanneer de camera via een USB-kabel op een recorder met vaste
schijf is aangesloten, kunnen movies en opnamen niet worden
afgespeeld of opgeslagen.
Als het apparaat waarop u de movies wilt afspelen niet compatibel is met
MOV-bestanden, kan de movie niet worden afgespeeld.
213
k Genieten van movies
U kunt movies afspelen op het LCD-
scherm van de camera. U kunt
bovendien de eerste en laatste beelden
van een movie bewerken en de foto's en
movies op de kaart afspelen als
automatische diavoorstelling.
De moviebestanden op de kaart kunnen
worden overgezet naar een computer en
worden afgespeeld of bewerkt met
ImageBrowser EX (EOS-software).
Afspelen op het LCD-scherm van de camera
(pag. 214 - 221)
Afspelen en bewerken op een computer (pag. 319)
Een movie die op een computer is bewerkt, kan niet opnieuw op de kaart worden opgeslagen
en op de camera worden afgespeeld. Videosnapshotalbums die zijn bewerkt met EOS Video
Snapshot Task (pag. 171), kunnen wel op de camera worden weergegeven.
Om een movie vloeiend af te spelen op een computer, hebt u een
computer met een grote capaciteit nodig. Raadpleeg het pdf-bestand
ImageBrowser EX Gebruikershandleiding voor meer informatie over de
hardwarevereisten voor de computer voor ImageBrowser EX.
Als u commerciële software van derden wilt gebruiken om de movies af
te spelen of te bewerken, dient u te controleren of de software
compatibel is met MOV-bestanden. Voor meer informatie over
commerciële software van derden dient u de fabrikant van de software te
raadplegen.
214
1Geef de opname weer.
Druk op de knop <x> om een
opname weer te geven.
2Selecteer een movie.
Druk op de pijltjestoetsen <Y> en
<Z> om een movie te selecteren.
Bij de weergave van één opname geeft het
pictogram <
1s
> linksboven in het scherm
aan dat het een movie betreft. Als de movie een
videosnapshot is, wordt [
s
] weergegeven.
In de indexweergave geeft de perforatie
links van een miniatuur aan dat het een
movie is.
Movies kunnen niet in de
indexweergave worden weergegeven.
Druk op <
0
> om over te schakelen op
de weergave van één opname.
3Druk in de weergave van één
opname op <0>.
Het movieweergavepaneel verschijnt
onder in het scherm.
4Speel de movie af.
Selecteer [7] (Afspelen) en druk
vervolgens op <0>.
De movie wordt afgespeeld.
U kunt de movieweergave pauzeren
door op <0> te drukken.
U kunt het geluidsvolume aanpassen
door aan het instelwiel <6> te
draaien, zelfs tijdens het afspelen.
Zie de volgende pagina voor meer
informatie over de weergaveprocedure.
k Movies afspelen
Luidspreker
215
k Movies afspelen
Movieweergavepaneel
*
Als er achtergrondmuziek is ingesteld, wordt het geluid van de movie niet afgespeeld.
Bewerking Beschrijving van weergave
2 Afsluiten
Hiermee keert u terug naar de weergave van één opname.
7 Afspelen Door op <0> te drukken, kunt u schakelen tussen
weergeven en stoppen.
8 Vertraagd
Wijzig de vertragingssnelheid met behulp van de
pijltjestoetsen <Y> en <Z>. De vertragingssnelheid
wordt rechtsboven in het scherm weergegeven.
5 Eerste beeld
Hiermee wordt het eerste beeld van de movie weergegeven.
3 Vorige beeld
Elke keer dat u op <
0
> drukt, wordt het vorige beeld weergegeven. Als u
<
0
> ingedrukt houdt, wordt de movie teruggespoeld.
6 Volgende beeld
Elke keer dat u op <
0
> drukt, wordt de movie beeld voor beeld weergegeven.
Als u <
0
> ingedrukt houdt, wordt de movie vooruitgespoeld.
4 Laatste beeld
Hiermee wordt het eerste beeld van de movie weergegeven.
X Bewerken
Hiermee wordt het bewerkingsscherm geopend (pag. 216).
Achtergrondmuziek
*
Een movie afspelen met de geselecteerde achtergrondmuziek (pag. 221).
Weergavepositie
mm’ ss” Weergavetijd (minuten:seconden)
9 Volume
U kunt het geluidsvolume van de ingebouwde luidspreker (pag. 214)
aanpassen door aan het instelwiel <
6
> te draaien.
De camera kan mogelijk geen movies afspelen die zijn opgenomen met een andere camera.
De duur van ononderbroken weergave met een volledig opgeladen LP-E10-
accu bij kamertemperatuur (23 °C) is als volgt: circa 2 uur en 20 minuten.
U kunt tijdens de weergave van één opname op de knop <B>
drukken om het weergaveformaat te wijzigen (pag. 230).
Als u de camera op een tv (pag. 222) aansluit om een movie weer te
geven, moet u het geluidsvolume via de tv aanpassen. (Het
geluidsvolume kan niet worden aangepast met het instelwiel <6>.)
Als u een foto hebt gemaakt toen u de movie opnam, wordt de foto
tijdens de movieweergave circa 1 seconde weergegeven.
216
U kunt de eerste en laatste beelden van een movie bewerken in
tussenstappen van circa 1 seconde.
1Selecteer [X] in het
movieweergavescherm.
Het bewerkingsscherm wordt
weergegeven.
2Geef aan welk deel moet worden
verwijderd.
Selecteer [U] (Snijden begin) of [V]
(Snijden eind) en druk op <0>.
Druk op de pijltjestoetsen <Y> en
<Z> om een ander frame weer te
geven. Als u de knop ingedrukt houdt,
worden de beelden vooruitgespoeld.
Nadat u hebt bepaald welk deel u wilt
verwijderen, drukt u op <0>. Het
deel dat boven in het scherm grijs is
gemarkeerd, is het deel dat overblijft.
3Controleer de bewerkte movie.
Selecteer [7] en druk op <0> om
het grijs gemarkeerde deel af te
spelen.
Ga terug naar stap 2 om de
bewerking te wijzigen.
Selecteer [2] en druk op <0> om
de bewerking te annuleren. Selecteer
[OK] in het bevestigingsvenster en
druk op <0>.
X
De eerste en laatste beelden van een movie bewerken
218
U kunt de opnamen op de kaart weergeven als een automatische diavoorstelling.
1Selecteer [Diavoorstelling].
Selecteer op het tabblad [x2] de
optie [Diavoorstelling] en druk
vervolgens op <0>.
2
Selecteer de opnamen die u wilt afspelen.
Druk op de pijltjestoetsen <
W
> en <
X
> om de
gewenste optie te selecteren en druk
vervolgens op <
0
>.
Alle bldn/Movies/Foto's
Druk op de pijltjestoetsen <W> en
<X> om een van de volgende opties
te selecteren: [jAlle bldn]
[kMovies] of [zFoto's]. Druk
vervolgens op <0>.
Datum/Map/Classificatie
Druk op de pijltjestoetsen
<
W
>
en
<
X
>
om een van de
volgende opties te selecteren:
[
iDatum
],
[
nMap
]
of
[
9Classificatie
]
.
Wanneer <
zH
> wordt gemarkeerd,
drukt u op de knop <
B
>.
Druk op de pijltjestoetsen <
W
> en <
X
> om de
optie te selecteren en druk vervolgens op <
0
>.
3
Diavoorstelling (automatische weergave)
Aantal weer te geven opnamen
[Datum][Map][Classificatie]
221
3 Diavoorstelling (automatische weergave)
1Selecteer [Achtergrondmuziek].
Stel [Achtergrondmuziek] in op
[Inschakelen] en druk dan op <0>.
Als de kaart geen achtergrondmuziek
bevat, kunt u stap 2 niet uitvoeren.
2Selecteer de achtergrondmuziek.
Druk op de pijltjestoetsen <
W
> en <
X
> om de
gewenste achtergrondmuziek te selecteren en
druk vervolgens op <
0
>. U kunt ook
meerdere tracks met achtergrondmuziek
selecteren.
3Speel de achtergrondmuziek af.
Druk op de knop <B> om naar
een voorbeeld van de
achtergrondmuziek te luisteren.
Druk op de pijltjestoetsen <
W
> en <
X
> om een
andere track met achtergrondmuziek af te spelen.
Druk nogmaals op de knop <
B
> om het
beluisteren van achtergrondmuziek te stoppen.
Pas het geluidsvolume aan door aan
het instelwiel <6> te draaien.
Als u een track met achtergrondmuziek
wilt verwijderen, drukt u op de
pijltjestoetsen <
W
> en <
X
> om de track
te selecteren. Druk vervolgens op de
knop <
L
>.
De achtergrondmuziek selecteren
Na aanschaf kunt u niet meteen met de camera een achtergrondmuziek
selecteren. U moet eerst EOS Utility (EOS-software) gebruiken om de
achtergrondmuziek naar de kaart te kopiëren. Raadpleeg de EOS Utility
Instructiehandleiding (pdf) op de dvd-rom voor meer informatie.


Produkt Specifikationer

Mærke: Canon
Kategori: Kamera
Model: EOS 1200D
Bredde: 129.6 mm
Dybde: 77.9 mm
Højde: 99.7 mm
Vægt: 480 g
Produktfarve: Sort
Skærm diagonal: 3 "
Kompatible hukommelseskort: SD, SDHC, SDXC
Batteriteknologi: Lithium-Ion (Li-Ion)
HD-type: Fuld HD
Relativ luftfugtighed ved drift (H-H): 5 - 85 %
Format til analogt signal: NTSC, PAL
OSD-sprog: ARA, CHI (SIMPL), CHI (TR), CRO, CZE, DAN, DEU, DUT, ENG, FIN, FRE, GRE, HUN, ITA, JPN, KOR, NOR, POL, POR, RUM, RUS, SWE, THA, TUR, UKR
Understøttede videoformater: MOV
Driftstemperatur (T-T): 0 - 40 °C
Skærm: TFT
Intern hukommelse: - MB
Batterier inkluderet: Ja
Understøttede billedformater: 3:2
Strømkilde type: Batteri
HDMI: Ja
Videooptagelse: Ja
Batteritype: LP-E10
Antal understøttede batterier: 1
USB version: 2.0
PictBridge: Ja
Understøttede Mac-operativsystemer: Mac OS X 10.7 Lion, Mac OS X 10.8 Mountain Lion, Mac OS X 10.9 Mavericks
Hvidbalance: Auto, Cloudy, Custom modes, Daylight, Flash, Fluorescent, Shade, Tungsten
Scenetilstande: Close-up (macro), Night portrait, Portrait, Sports, Landscape (scenery)
Fotoeffekter: Sort & hvid
Selvudløserens forsinkelse: 2, 10 sek./side
Optagelsestilstande: Aperture priority, Manual, Shutter priority
Histogram: Ja
Skærmopløsning (numerisk): 460000 pixel
Flashtilstande: Auto, Flash off, Manual, Red-eye reduction
Kompensation for flash-eksponering: Ja
Korrektion af flasheksponering: ±2EV (1/2, 1/3 EV step)
Flash-synkroniseringshastighed: 0.005 sek./side
Megapixel: 18 MP
Kameratype: SLR kamerasæt
Sensortype: CMOS
Maksimal billedopløsning: 5184 x 3456 pixel
Opløsning på stillbillede(r): 5184x3456, 3456x2304, 2592x1728, 1920x1280, 720x480, 4608x3456, 3072x2304, 2304x1728, 1696x1280, 640x480, 5184x2912, 3456x1944, 2592x1456, 1920x1080, 720x400, 3456x3456, 2304x2304, 1728x1728, 1280x1280, 480x480
Billedstabilisator: Ingen
Billede sensor størrelse: - "
Samlet antal megapixels: 18.7 MP
Billedsensor størrelse (BxDxH): 22.3 x 14.9 mm
Maksimal videoopløsning: 1920 x 1080 pixel
Videoopløsninger: 640 x 480,1280 x 720,1920 x 1080 pixel
Bevægelse JPEG-billedhastighed: 50 fps
Søgertype: Elektronisk
Forstørrelse: 0.8 x
Hukommelsesstik: 1
HDMI- stiktype: Mini
Grænseflade til montering af objektiv: Canon EF, Canon EF-S
Optisk zoom: - x
Digital zoom: - x
Fokus: TTL
Autofokus (AF) tilstande: Servo autofokus
Autofokus (AF) punkter: 9
Lyseksponeringstilstande: Auto, Manual
Korrektion af lyseksponering: ±5EV (1/2; 1/3 EV step)
Lysmåling: Centre-weighted, Evaluative (Multi-pattern)
Automatisk eksponering (AE) lås: Ja
ISO-følsomhed (min.): 100
ISO-følsomhed (maks.): 12800
Hurtigste hastighed for kameralukker: 1/4000 sek./side
Langsomste hastighed for kameralukker: 30 sek./side
Batteri levetid (CIPA-standard): 500 skud
Brændviddeområde: 18 - 55 mm
Mindste brændvidde (svarende til 35 mm film): - mm
Maksimale brændvidde (svarende til 35 mm film): - mm
ISO-følsomhed: 100,200,400,800,1600,3200,6400,12800,Auto
Indbygget flash: Ja
Kamerafilsystem: DPOF, Exif 2.3
Objektivstruktur (elementer/grupper): 6/5
Filterstørrelse: 52 mm
Autofokus (AF) hjælpestråle: Ja
Realtidsvisning: Ja
Mindste blænderåbnimg tal: 1.8
Billedprocessor: DIGIC 4
Afspilningszoom (maks.): 10 x
Autofokus (AF) lås: Ja
Flash ledetal: 9.2 m
Flash genopladningstid: 2 sek./side
Orienteringssensor: Ja

Har du brug for hjælp?

Hvis du har brug for hjælp til Canon EOS 1200D stil et spørgsmål nedenfor, og andre brugere vil svare dig




Kamera Canon Manualer

Canon

Canon WFT-E9 Manual

13 Januar 2025
Canon

Canon PowerShot PX Manual

14 December 2024
Canon

Canon EOS R10 Manual

3 Oktober 2024
Canon

Canon WFT-E1A Manual

3 September 2024
Canon

Canon WFT-E2A Manual

3 September 2024
Canon

Canon WP-DC47 Manual

28 August 2024
Canon

Canon WP-DC41 Manual

27 August 2024
Canon

Canon WP-DC51 Manual

27 August 2024
Canon

Canon WP-DC44 Manual

27 August 2024

Kamera Manualer

Nyeste Kamera Manualer