Citroën C4 (2022) Manual

Citroën auto C4 (2022)

Læs nedenfor 📖 manual på dansk for Citroën C4 (2022) (260 sider) i kategorien auto. Denne guide var nyttig for 157 personer og blev bedømt med 4.5 stjerner i gennemsnit af 2 brugere

Side 1/260
INSTRUCTIEBOEKJE
2
Inhoudsopgave
Overzicht
Eco-rijden
1Instrumentenpaneel
Informatie voor de bestuurder 9
Instrumentenpanelen 9
Head-up display 10
Waarschuwings- en verklikkerlampjes
12
Meters 18
Handmatige controle 23
Kilometerteller 23
Dimmer verlichting 23
Boordcomputer
24
BLUETOOTH audiosysteem met touchscreen
25
10 inch touchscreen 26
Op afstand bedienbare functies (elektrische auto)
27
2Toegang tot de auto
Elektronische sleutel met afstandsbedieningsfunctie
en geïntegreerde sleutel
29
Proximity Keyless Entry and Start
31
Centrale vergrendeling
33
Noodprocedures 34
Portieren 36
Achterklep 36
Alarm 37
Elektrische ruitbediening
39
Schuif-/kanteldak 40
3Ergonomie en comfort
Voorstoelen 42
Het stuurwiel verstellen
44
Verwarmd stuurwiel 44
Spiegels 45
Achterbank 46
Verwarming en ventilatie
48
Handbediende airconditioning
49
Automatische airconditioning met gescheiden
regeling 50
Ontwasemen - ontdooien voorruit en voorste
zijruiten 52
Voorruitverwarming 53
Ontwasemen - ontdooien achterruit
53
Temperatuurconditionering (Elektrisch)
53
Voorzieningen in het interieur
54
Plafonnier 57
Sfeerverlichting interieur 58
Voorzieningen in de bagageruimte
58
4Verlichting en zicht
Lichtschakelaar 60
Richtingaanwijzers
61
Automatisch inschakelen van de koplampen
62
Hoogteverstelling van de koplampen
62
Follow me home- en instapverlichting
62
Automatische verlichtingssystemen - Algemene
aanbevelingen
63
Grootlichtassistent 63
Statische bochtverlichting 64
Ruitenwisserschakelaar
65
Intervalstand ruitenwissers
66
Automatische stand ruitenwissers
66
Ruitenwisserbladen vervangen
67
5Veiligheid
Algemene aanbevelingen met betrekking tot de
veiligheid 69
Alarmknipperlichten 69
Claxon 70
Geluidssignaal voor voetgangers (elektrisch)
70
Noodoproep of pechhulpoproep
70
Elektronisch stabiliteitsprogramma (ESP)
72
Veiligheidsgordels 74
Airbags 77
Kinderzitjes 79
De airbag vóór aan passagierszijde uitschakelen
81
ISOFIX-kinderzitjes 82
i-Size-kinderzitjes
84
Kinderzitjes plaatsen 84
Kinderbeveiliging 87
6Rijden
Rijadviezen 88
Starten / afzetten van de motor met de sleutel
90
Starten/afzetten van de motor met Keyless
Entry and Start 91
Handbediende parkeerrem
94
Elektrische parkeerrem
94
Handgeschakelde 6-versnellingsbak
97
Automatische transmissie 97
Keuzeschakelaar
100
Rijstanden 101
Hill Start Assist 101
Schakelindicator 102
Stop & Start 102
Bandenspanningscontrolesysteem
104
ConnectedCAM Citroën 105
Rij- en parkeerhulpsystemen - Algemene
adviezen 107
Verkeersbordherkenning
108
Snelheidsbegrenzer 112
Snelheidsregelaar - Specieke adviezen
113
Snelheidsregelaar
114
4
Overzicht
Presentatie
Deze afbeeldingen en beschrijvingen dienen slechts
als voorbeeld. De aanwezigheid en locatie van
bepaalde elementen kunnen variëren, afhankelijk
van de uitvoering of het uitrustingsniveau.
Cockpit
1. Plafonnier / leeslampjes vóór
Toetsen noodoproep en pechhulpoproep
Schuif-/kanteldak
Waarschuwingslampjes voor veiligheidsgordels
en airbag vóór aan passagierszijde
2. Binnenspiegel
3. Head-up display
4. Instrumentenpaneel
5. Zekeringkast
6. Elektrische ruitbediening
Elektrisch verstelbare buitenspiegels
7. Ontgrendeling motorkap
8. Smart Pad Support Citroën
9. Dashboardlade
10. Dashboardkastje
1. BLUETOOTH-audiosysteem met touchscreen
of
Touchscreen van 10 inch met MyCitrn Play of
CITROËN Connect Nav
2. Toegang tot het menu of Rijverlichting Auto
Toegang tot de touchscreenmenu's
Aan/uit en volumeregeling touchscreen
3. Alarmknipperlichten
4. Centrale vergrendeling
5. Motor aan- / afzetten
6. Airconditioning
Stoelverwarming
7. USB-aansluitingen (type A/type C)
8. Opbergruimte of draadloze smartphonelader
9. Versnellingspook of selectiehendel
10. Selectie van de rijstand
11. Toegang tot het menu Energie
12. Elektrische parkeerrem
Schakelaars op en rondom het stuurwiel
9
Instrumentenpaneel
1
Informatie voor de
bestuurder
Instrumentenpaneel
Het instrumentenpaneel geeft alle informatie over de
status van de diverse systemen van de auto die de
bestuurder nodig heeft.
Deze informatie wordt in de vorm van
waarschuwings- en controlelampjes, en meldingen
aangegeven.
Afhankelijk van de uitrusting van de auto kan het
instrumentenpaneel zijn:
Een lcd-display.
Een volledig digitaal display.
Instrumentenpaneel met
lcd-display
1. Koelvloeistoftemperatuurmeter (°C)
2. Instellingen snelheidsregelaar /
snelheidsbegrenzer
3. Weergave van verkeersborden met een
snelheidslimiet
4. Motorolieniveaumeter (afhankelijk van type
motor)
5. Kilometerteller (km of mijl)
6Digitale snelheidsmeter (km/h of mph)
7. Stand selectiehendel en ingeschakelde
versnelling bij automatische transmissie
Schakelindicator
Geselecteerde rijmodus
8. Onderhoudsindicator
Informatie van de boordcomputer
9. Brandstofniveaumeter
Digitaal instrumentenpaneel
Dit digitale instrumentenpaneel kan naar wens
worden aangepast.
Afhankelijk van de geselecteerde weergavemodus
wordt bepaalde informatie verborgen of anders
gepresenteerd.
1. Digitale snelheidsmeter (km/h of mph)
2. Stand van de selectiehendel en ingeschakelde
versnelling bij een auto met een automatische
transmissie (benzine of diesel)
Stand selectiehendel (elektrische uitvoering)
Schakelindicator (benzine of diesel)
Geselecteerde rijmodus
3. Te personaliseren zone
Zie het betre󰀨ende hoofdstuk voor meer
informatie over de weergavemodi.
4. Brandstofniveaumeter (benzine of diesel)
Indicator laadniveau (elektrisch)
Resterende actieradius (km of mijl)
5. Kilometerteller (km of mijl)
6. Instellingen snelheidsregelaar of
snelheidsbegrenzer
Weergave van herkende borden
Indicatie van gevarenzones (met online
navigatie)
Zie het betre󰀨ende hoofdstuk voor meer
informatie over koppelen van de smartphone.
12
Instrumentenpaneel
Waarschuwings- en
verklikkerlampjes
De waarschuwings- en verklikkerlampjes
(weergegeven als symbolen) informeren de
bestuurder over een storing (waarschuwingslampjes)
of de werking van een systeem (verklikkerlampjes
ingeschakelde of uitgeschakelde functie). Bepaalde
lampjes kunnen op twee manieren (permanent of
knipperend) en/of in verschillende kleuren branden.
Bijbehorende waarschuwingen
Een lampje kan branden in combinatie met een
geluidssignaal en/of een melding op het display.
Door de weergegeven waarschuwingen te relateren
aan de werkingstoestand van de auto kan worden
bepaald of er sprake is van een normale situatie of
van een storing; zie de beschrijving van ieder lampje
voor meer informatie.
Bij het aanzetten van het contact
Als het contact wordt aangezet, gaan bepaalde rode
of oranje waarschuwingslampjes enkele seconden
branden. Deze lampjes moeten doven als de motor
draait.
Raadpleeg de desbetre󰀨ende rubriek voor meer
informatie over een systeem of een functie.
Continu brandend
waarschuwingslampje
Als er een rood of oranje waarschuwingslampje gaat
branden, is er een storing die verder moet worden
onderzocht.
Wanneer een lampje blijft branden
De aanduidingen en in de beschrijvingen (1) (2), (3)
van de waarschuwings- en verklikkerlampjes geven
aan of u naast de onmiddellijk aanbevolen acties
contact met een gekwaliceerde professional moet
opnemen.
(1): Zet de auto stil.
Zet de auto zo snel mogelijk stil op een veilige plaats
en zet het contact af.
(2): Neem contact op met een CITROËN-dealer of
een gekwaliceerde werkplaats.
(3): Neem contact op met een CITROËN-dealer of
een gekwaliceerde werkplaats.
Lijst met
waarschuwingslampjes
Rode waarschuwingslampjes
STOP
Permanent, in combinatie met een ander
lampje, de weergave van een melding en
een geluidssignaal.
Een ernstige storing in de motor, het remsysteem,
de stuurbekrachtiging of de automatische
transmissie, of een ernstige elektrische storing.
Voer (1) en dan (2) uit.
Zelfdiagnosesysteem motor (benzine of
diesel)
Brandt permanent.
Er is sprake van een ernstige
motorstoring.
Voer (1) en dan (2) uit.
Te hoge koelvloeistoftemperatuur
Permanent.
De temperatuur van de koelvloeistof is te
hoog.
Zie (1) en wacht totdat de motor is afgekoeld voordat
u koelvloeistof bijvult. Zie (2) als het probleem niet
verdwijnt.
Motoroliedruk (benzine of diesel)
Brandt permanent.
Er is een probleem met het smeersysteem
van de motor.
Voer (1) en dan (2) uit.
Systeemstoring (elektrisch)
Brandt permanent.
Er is een storing in de elektromotor of
tractiebatterij gedetecteerd.
Voer (1) en vervolgens (2) uit.
Kabel aangesloten (elektrisch)
Brandt permanent bij het aanzetten van het
contact.
De laadkabel is aangesloten op de aansluiting van
de auto.
Brandt permanent bij het aanzetten van het
contact, in combinatie met een melding.
De auto kan niet worden gestart als de laadkabel op
de aansluiting van de auto is aangesloten.
Koppel de laadkabel los en sluit de klep.
Laadtoestand van de 12V-accu
Brandt permanent.
Het laadcircuit van de accu werkt niet goed
(bijvoorbeeld door vuile klemmen, of een losse of
afgescheurde dynamoriem).
14
Instrumentenpaneel
Laat de onderhoudsbeurt van uw auto zo snel
mogelijk uitvoeren.
Alleen bij BlueHDi-dieselmotoren.
Remsysteem
Brandt permanent.
Er is een kleine storing in het remsysteem
gedetecteerd.
Rijd voorzichtig.
Voer (3) uit.
Storing (met elektrische parkeerrem)
Brandt permanent, in combinatie met
de melding "Storing parkeerrem".
De auto kan niet stil blijven staan terwijl de motor
draait.
Als de parkeerrem niet handmatig kan worden in- en
uitgeschakeld, dan is de hendel van de elektrische
parkeerrem defect.
De automatische functies moeten te allen tijde
worden gebruikt: ze worden automatisch geactiveerd
bij een storing in de hendel.
Zie (2).
Brandt permanent, in
combinatie met de melding
"Storing parkeerrem".
De parkeerrem is defect; de handmatige en
elektrische bediening werken mogelijk niet meer.
Om de auto bij stilstand op zijn plaats te houden:
Trek aan de hendel en houd deze ongeveer 7 tot
15 seconden aangetrokken tot het controlelampje op
het instrumentenpaneel gaat branden.
Als deze procedure niet werkt, beveilig uw auto dan
op de volgende wijze tegen wegrollen:
Parkeer de auto op een vlakke ondergrond.
Bij auto's met een handgeschakelde
versnellingsbak: schakel een versnelling in.
Bij auto's met een automatische transmissie of
selectiehendel (elektrisch): selecteer en plaats het P
meegeleverde wielblok tegen een van de wielen.
Zie (2).
Automatische functies uitgeschakeld
(elektrische parkeerrem)
Brandt permanent.
De functies "automatisch aantrekken" (bij het
afzetten van de motor) en "automatisch vrijzetten"
(bij het wegrijden) zijn uitgeschakeld.
Als automatisch aantrekken / vrijzetten niet meer
mogelijk is:
Start de motor.
Gebruik de hendel om de elektrische parkeerrem
aan te trekken.
Laat het rempedaal volledig los.
Houd de hendel 10 tot 15 seconden in de richting
voor het vrijzetten.
Laat de hendel of lus los.
Trap het rempedaal in en houd het ingetrapt.
Trek de hendel 2 seconden in de richting voor
het aantrekken.
Laat de hendel en het rempedaal los.
Antiblokkeersysteem (ABS)
Brandt permanent.
EStoring in het antiblokkeersysteem.
De normale remwerking blijft behouden.
Rijd voorzichtig en met lage snelheid en voer (3) uit.
Stuurbekrachtiging
Permanent.
Er is een storing in de stuurbekrachtiging.
Rijd voorzichtig met matige snelheid en zie (3).
Zelfdiagnosesysteem motor (benzine of
diesel)
Knippert.
Een storing in het
motormanagementsysteem.
De katalysator kan onherstelbaar beschadigd raken.
U moet (2) uitvoeren.
Brandt permanent.
Een storing in de emissieregeling.
Het waarschuwingslampje moet uit gaan als de
motor draait.
Voer direct (3) uit.
Brandt permanent.
Er is sprake van een kleine
motorstoring.
Voer (3) uit.
Dynamische stabiliteitscontrole (DSC)/
antispinregeling (ASR)
Knippert.
De DSC/ASR-regeling wordt ingeschakeld bij
minder grip of afwijken van de rijbaan.
Permanent.
Een storing in het DSC-/ASR-systeem.
Zie (3).
15
Instrumentenpaneel
1
Storing noodremassistentie (met elektrische
parkeerrem)
Permanent, in combinatie met de
melding "Storing parkeerrem".
De noodremassistentie werkt niet optimaal.
Als automatisch uitschakelen niet mogelijk is,
gebruik de handmatige uitschakeling of zie (3).
Hill Start Assist
Brandt permanent, in combinatie met
de melding "Storing in
antiterugrolsysteem".
Er is een storing in het systeem.
Zie (3).
Dynamische stabiliteitsregeling (DSC) /
antispinregeling (ASR)
Permanent.
De functie is uitgeschakeld.
De functie DSC/ASR wordt automatisch weer
ingeschakeld als de motor opnieuw wordt gestart en
vanaf een snelheid van ongeveer 50 km/h.
Bij een snelheid lager dan 50 km/h kan het
handmatig weer worden ingeschakeld.
Bandenspanning te laag
Brandt permanent.
De bandenspanning van een of meerdere
banden is te laag.
Controleer zo snel mogelijk de bandenspanning.
Reset het controlesysteem na het aanpassen van de
bandenspanning.
Waarschuwingslampje voor te lage
bandenspanning knippert en brandt
vervolgens permanent, en waarschuwingslampje
Service brandt permanent.
Er is een storing in het
bandenspanningscontrolesysteem.
Het systeem kan geen lage bandenspanning meer
aangeven.
Controleer de bandenspanning zo snel mogelijk en
zie (3).
Voorgloeien (diesel)
Brandt tijdelijk
(tot ongeveer 30 seconden bij lage
temperaturen).
Wanneer het contact wordt aangezet, als de
weersomstandigheden en de motortemperatuur dit
noodzakelijk maken.
Wacht met starten totdat het lampje uit gaat.
Wanneer het waarschuwingslampje uit gaat, wordt
de motor onmiddellijk gestart wanneer u:
bij een auto met een handgeschakelde
versnellingsbak het koppelingspedaal ingetrapt
houdt.
bij een auto met een automatische transmissie het
rempedaal ingetrapt houdt.
Als de motor niet start, druk dan nogmaals op de
knop START/STOP terwijl u het pedaal ingetrapt
houdt.
Roetlter (diesel)
Brandt permanent, in combinatie met een
geluidssignaal en een melding over de kans
op verstopping van het roetlter.
Het roetlter is bijna verzadigd.
Regenereer het roetlter zodra de
verkeersomstandigheden dit toelaten door met een
snelheid van minimaal 60 km/u te rijden totdat het
lampje uit gaat.
Brandstolter (diesel)
Brandt permanent.
Het dieselbrandstolter bevat water.
Voer direct (2) uit. Kans op schade aan het
brandstonspuitsysteem!
Airbags
Permanent.
Een van de airbags of pyrotechnische
gordelspanners is defect.
Zie (3).
Airbag voorpassagier (ON)
Brandt permanent.
De passagiersairbag vóór is geactiveerd.
De schakelaar staat in de stand "ON".
Plaats in dit geval GEEN kinderzitje met de "rug
in de rijrichting" op de voorpassagiersstoel -
risico op zwaar letsel!
Airbag vóór aan passagierszijde (OFF)
Brandt permanent.
De airbag vóór aan passagierszijde is
uitgeschakeld.
De schakelaar is in de stand " " gezet.OFF
Er kan een kinderzitje met de rug in de rijrichting
worden geplaatst, tenzij er een probleem met de
airbags is (waarschuwingslampje airbags aan).
Laag brandstofniveau (benzine of diesel)
Brandt permanent, waarbij de
reservehoeveelheid in rood wordt
16
Instrumentenpaneel
aangegeven, in combinatie met een geluidssignaal
en een melding.
Als het lampje gaat branden, zit er nog ongeveer 6
liter brandstof in de tank (reservevoorraad).
Zolang er geen brandstof wordt getankt, wordt deze
waarschuwing iedere keer herhaald wanneer het
contact wordt aangezet, en met een toenemende
frequentie naarmate het brandstofniveau verder zakt
en de nul nadert.
Tank bij de eerstvolgende gelegenheid om een lege
brandstoftank te voorkomen.
Rijd nooit door totdat de tank helemaal leeg is;
hierdoor kunnen het emissieregelsysteem en het
injectiesysteem beschadigd raken.
Tractiebatterij bijna leeg (elektrisch)
Brandt permanent, in combinatie met een
geluidssignaal.
De tractiebatterij is bijna leeg.
Controleer de resterende actieradius
Laad de tractiebatterij zo snel mogelijk op.
Schildpadmodus bij geringe actieradius
(elektrische auto)
Brandt permanent.
De laadtoestand van de tractiebatterij is
kritiek.
Het motorvermogen neemt geleidelijk af.
De tractiebatterij moet direct worden opgeladen.
Als het waarschuwingslampje blijft branden, voer
dan (2) uit.
Geluidssignaal voor voetgangers (elektrisch)
Brandt permanent.
Storing in geluidssignaal gedetecteerd.
Voer (3) uit.
Collision Risk Alert/Active Safety Brake
Brandt permanent, in combinatie met de
weergave van een melding.
Het systeem is via het touchscreen uitgeschakeld
(menu ).Rijverlichting/Auto
Knippert.
Het systeem activeert en remt de auto kort af
om de snelheid te verlagen.
Raadpleeg de rubriek voor meer informatie.Rijden
Permanent, in combinatie met een melding
en een geluidssignaal.
Er is een storing in het systeem.
Zie (3).
Brandt permanent.
Er is een storing in het systeem.
Als deze waarschuwingslampjes gaan branden
nadat de motor is uitgeschakeld en opnieuw is
gestart, zie (3).
Active Lane Departure Warning System
Brandt permanent.
Het systeem is automatisch uitgeschakeld of
in de wachtstand gezet.
Knippert.
De auto dreigt een onderbroken
rijstrookmarkering te overschrijden zonder dat de
richtingaanwijzer is ingeschakeld.
Het systeem wordt geactiveerd en corrigeert
vervolgens de koers afhankelijk van de zijde van
de rijstrookmarkering die overschreden dreigt te
worden.
Raadpleeg de rubriek voor meer informatie.Rijden
Permanent.
Er is een storing in het systeem.
Zie (3).
Lane Positioning Assist
Brandt permanent, in combinatie met
het waarschuwingslampje Service.
Er is een storing in het systeem.
Voer (3) uit.
Stop & Start (benzine of diesel)
Brandt permanent, in combinatie met de
weergave van een melding.
Het Stop & Start-systeem is handmatig
uitgeschakeld.
De volgende keer dat de auto tot stilstand komt,
wordt de motor niet afgezet.
Brandt permanent.
Het Stop & Start-systeem is automatisch
uitgeschakeld.
De volgende keer dat de auto tot stilstand
komt, wordt de motor niet afgezet bij een
buitentemperatuur:
lager dan 0 °C.
hoger dan +35 °C.
Raadpleeg de rubriek voor meer informatie.Rijden
Knippert en brandt vervolgens permanent, in
combinatie met een melding.
Er is een storing in het systeem.
Zie (3).
AdBlue ® (BlueHDi)
Brandt ongeveer 30 seconden nadat de
motor is gestart, in combinatie met een
19
Instrumentenpaneel
1
Onderhoudssleutel
Brandt tijdelijk bij het aanzetten van het
contact.
Er kan nog 1.000 tot 3.000 km worden gereden
totdat de eerstvolgende beurt moet worden
uitgevoerd.
Permanent, bij het aanzetten van het contact.
De volgende onderhoudsbeurt moet binnen
1.000 km worden uitgevoerd.
Laat zeer binnenkort een onderhoudsbeurt aan uw
auto uitvoeren.
Onderhoudssleutel knippert
Knippert en brandt vervolgens
permanent, bij het inschakelen van
het contact.
(Bij uitvoeringen met de BlueHDi-dieselmotor, in
combinatie met het waarschuwingslampje Service.)
Het interval voor de onderhoudsbeurt is
overschreden.
Laat zo spoedig mogelijk een onderhoudsbeurt aan
uw auto uitvoeren.
Resetten van de onderhoudsindicator
Na elke onderhoudsbeurt moet de
onderhoudsindicator worden gereset.
Als u zelf onderhoud aan uw auto hebt uitgevoerd:
Zet het contact af.
Houd de knop op het uiteinde van de
lichtschakelaar ingedrukt.
Zet het contact aan zonder de motor te starten;
er wordt een tijdelijk displayvenster weergegeven en
de teller begint terug te tellen.
Als =0 wordt weergegeven, laat dan de knop op
de lichtschakelaar los; het symbool van de sleutel
verdwijnt.
Als u de accu na deze handeling wilt
loskoppelen, vergrendel dan de auto en
wacht minimaal 5 minuten. Anders wordt het
resetten van de onderhoudsindicator niet
geregistreerd.
Herinnering onderhoudsinformatie
U kunt service-informatie weergeven door op
de toets " " in het menu Check
Rijverlichting / Auto van het touchscreen te
drukken.
Motorolieniveaumeter
(Afhankelijk van de uitvoering)
Bij uitvoeringen met een elektrische
motorolieniveaumeter wordt bij het aanzetten van
het contact eerst de onderhoudsindicator op het
instrumentenpaneel weergegeven en daarna enkele
seconden het motorolieniveau.
Een controle van het olieniveau is alleen
betrouwbaar als de auto op een vlakke
ondergrond staat en de motor minstens 30
minuten niet heeft gedraaid.
Olieniveau correct
Dit wordt aangegeven met de tekst " " of OLIE OK
door de melding " " (afhankelijk van Olieniveau juist
het instrumentenpaneel).
Laag olieniveau
Als het motorolieniveau te laag is, wordt OLIE
of de melding "Te laag olieniveau" op het
instrumentenpaneel weergegeven (afhankelijk
van het instrumentenpaneel), gaat het
waarschuwingslampje Service branden en klinkt er
een geluidssignaal.
Controleer het olieniveau met de peilstok. Als blijkt
dat het olieniveau inderdaad te laag is, moet olie
worden bijgevuld om te voorkomen dat ernstige
motorschade ontstaat.
Zie het betreende hoofdstuk voor meer informatie
over het controleren van de niveaus.
Storing in de olieniveaumeter
Dit wordt aangegeven met of de melding OLIE_ _
Olieniveaumeting ongeldig (afhankelijk van het
22
Instrumentenpaneel
Het actuele laadniveau van de tractiebatterij en de
resterende actieradius worden continu weergegeven
als de auto is gestart.
Als het contact is afgezet, wordt de meter bij
het openen van het bestuurdersportier
geactiveerd.
Bijbehorende waarschuwingslampjes
De bestuurder wordt door middel van twee
opeenvolgende waarschuwingen gewaarschuwd
voor een laag energieniveau:
1e waarschuwing: reserve
De tractiebatterij is bijna leeg.
Brandt permanent, in combinatie met een
geluidssignaal.
Bekijk de resterende actieradius op het
instrumentenpaneel.
Laad de tractiebatterij zo snel mogelijk op.
2e waarschuwing: kritiek
De laadtoestand van de tractiebatterij is
kritiek.
Brandt permanent, in combinatie met het
waarschuwingslampje voor de reservehoeveelheid
en een geluidssignaal.
De tractiebatterij moet direct worden opgeladen.
De resterende actieradius wordt niet meer
berekend. Het vermogen van de aandrijijn
neemt geleidelijk af.
De verwarming en airconditioning worden
uitgeschakeld (ook als de verbruiksmeter van
de thermische comfortfuncties niet op het
niveau " " staat). ECO
Stroomindicator (elektrisch)
De stroomindicator toont de actuele energiestromen
in de auto.
Deze is beschikbaar in de weergavemodi
"Persoonlijk 1 Persoonlijk 2"/" " van het
instrumentenpaneel.
Zie de desbetreende rubriek voor meer informatie
over de weergavemodi.
De indicator verandert van kleur afhankelijk van hoe
energie van de tractiebatterij wordt gebruikt:
Blauw: energieverbruik
Groen: terugwinning van energie
Deze indicator geeft niet het actuele
laadniveau van de tractiebatterij weer.
Verbruiksmeter thermisch-
comfortfuncties (elektrisch)
(Afhankelijk van de uitvoering)
Deze is beschikbaar in de weergavemodi
"Persoonlijk 1 Persoonlijk 2"/" " van het
instrumentenpaneel.
Zie het betreende hoofdstuk voor meer informatie
over de weergavemodi.
Deze meter toont het verbruik van de elektrische
energie van de tractiebatterij door de voorzieningen
voor het thermische comfort in het interieur.
De betreende voorzieningen zijn de verwarmings-
en airconditioningssystemen.
Deze systemen kunnen worden gebruikt:
Als de auto niet wordt opgeladen, wanneer het
lampje READY brandt.
Als de auto wordt opgeladen, wanneer het contact
is aangezet (stand "Lounge").
Wanneer de -modus is geselecteerd, worden ECO
de prestaties van bepaalde uitrustingselementen
beperkt. De verbruiksmeter van de thermisch-
comfortfuncties gaat dan naar de zone "ECO".
Als u het interieur snel wilt verwarmen of
koelen, dan kunt u tijdelijk de maximale
stand van de verwarming of airconditioning
selecteren.
Wanneer de verwarming op de hoogste
stand staat, bevindt de verbruiksmeter van de
thermisch-comfortfuncties zich in de zone MAX.
Wanneer de airconditioning op de hoogste stand
staat, blijft de meter in de zone ECO.
39
Toegang tot de auto
2
Automatisch inschakelen van
het alarm
(Afhankelijk van de uitvoering)
Het systeem wordt automatisch ingeschakeld 2
minuten nadat het laatste portier of de bagageruimte
is gesloten.
Om het afgaan van het alarm bij het openen
van een portier of de achterklep te voorkomen,
moet u eerst op de ontgrendeltoets van de
afstandsbediening drukken of moet u de
auto ontgrendelen met het Keyless Entry and
Start-systeem.
Elektrische ruitbediening
1. Linksvoor
2. Rechtsvoor
3. Rechtsachter
4. Linksachter
5. Uitschakeling van de elektrische ruitbediening bij
de achterbank
Handmatige bediening
Openen/sluiten van de ruit: druk op of trek
aan de schakelaar zonder het weerstandspunt te
passeren; de ruit stopt zodra de schakelaar wordt
losgelaten.
Automatische werking
Wanneer u de ruit wil openen/sluiten, druk op of
trek aan de schakelaar voorbij het weerstand: de ruit
opent of sluit volledig wanneer de schakelaar wordt
losgelaten.
Bedien de schakelaar opnieuw om het openen of
sluiten te stoppen.
De elektrisch bedienbare ruiten kunnen nog
45 seconden nadat het contact is uitgezet,
worden bediend.
Daarna wordt de bediening uitgeschakeld. Zet
het contact aan om deze weer te activeren.
Beveiliging tegen beknellen
Als de ruit tijdens het sluiten een obstakel
tegenkomt, stop de ruit onmiddellijk en gaat
gedeeltelijk weer omlaag.
Blokkering van de
ruitbediening voor de
elektrische achterruiten
Druk vanwege de veiligheid van uw kinderen op
toets 5 om de ruitbediening voor de elektrische
achterruiten uit te schakelen, ongeacht hun positie.
Het rode lampje van de toets gaat branden.
De elektrische achterruiten kunnen nog altijd
worden bediend met de ruitbediening bij de
bestuurderspositie.
Bij een ernstige botsing wordt de bediening
van de elektrische achterruiten weer
ingeschakeld als deze was uitgeschakeld.
Resetten van de ruitbediening
Wanneer de accu opnieuw is aangesloten of
wanneer de ruit een abnormale beweging maakt,
moet de beveiliging tegen beknellen gereset.
De beveiliging tegen beknellen wordt tijdens de
volgende handelingen uitgeschakeld.
Doe het volgende voor elke ruit:
Open de ruit volledig en sluit de ruit. Telkens
als de schakelaar omhoog wordt gedrukt, sluit de
ruit enkele centimeters. Laat de schakelaar los en
trek deze opnieuw omhoog totdat de ruit volledig is
gesloten.
Blijf nog minimaal één seconde aan de
schakelaar trekken nadat de ruit is gesloten.
Wanneer er tijdens het bedienen van de ruit
iets tussen de elektrische ruit en de
sponning bekneld raakt, moet de ruit weer
worden geopend. Druk hiervoor op de
betreende schakelaar.
Wanneer de bestuurder de elektrische
ruitbediening van een van de andere portieren
bedient, moet hij/zij controleren of de ruit zonder
problemen kan worden gesloten.
46
Ergonomie en comfort
Automatisch "elektrochroom" model
Het elektrochroomsysteem gebruikt een sensor voor
het detecteren van het niveau van het buitenlicht
en van het licht dat van achteren op de auto valt
zodat er automatisch en geleidelijk tussen dag- en
nachtstand kan worden geschakeld.
Voor optimaal zicht bij het manoeuvreren
wordt het spiegelglas automatisch helderder
als de achteruitversnelling wordt ingeschakeld.
Het systeem wordt uitgeschakeld als de lading in
de bagageruimte hoger dan de bagageafdekking
is of als er voorwerpen op de bagageafdekking
zijn geplaatst.
Achterbank
Achterbank met vaste zittingen en een in twee delen
(2/3 - 1/3) neerklapbare rugleuning waarmee de
bagageruimte kan worden vergroot.
Het kussen van de achterbank blijft
bevestigd. U kunt de rugleuning van de
bank neerklappen voor meer bagageruimte.
Hoofdsteunen achter
De hoofdsteunen hebben twee standen:
Een hoge stand, voor als er iemand op de stoel
zit:
Beweeg de hoofdsteun omhoog tot aan de
aanslag.
Een lage stand (opgeborgen stand), voor als er
niemand op de stoel zit:
Druk het ontgrendelknopje (A) in om de
hoofdsteun los te halen en duw deze omlaag.
De hoofdsteunen achter kunnen worden verwijderd.
Een hoofdsteun verwijderen
Ontgrendel de rugleuning met de hendel (1).
Kantel de rugleuning iets naar voren.
Beweeg de hoofdsteun omhoog tot aan de
aanslag.
Druk vervolgens het ontgrendelknopje )A) in om
de hoofdsteun te ontgrendelen en zet hem helemaal
omhoog.
Een hoofdsteun terugplaatsen
Steek de pennen van de hoofdsteun in de
geleiders van de betre󰀨ende rugleuning.
Duw de hoofdsteun omlaag tot aan de aanslag.
Druk het ontgrendelknopje (A) in om de
hoofdsteun los te halen en duw deze omlaag.
Ga nooit rijden met passagiers op de
achterbank als de hoofdsteunen zijn
verwijderd; de hoofdsteunen moeten zijn
geplaatst en in de hoge stand staan.
De hoofdsteun van de middelste zitplaats en de
hoofdsteunen van de buitenste zitplaatsen zijn
niet uitwisselbaar.
De rugleuningen neerklappen
Verplaats de rugleuningen uitsluitend bij
stilstaande auto.
Eerste handelingen:
Zet de hoofdsteunen omlaag.
Schuif waar nodig de voorstoelen naar voren.
Controleer of er geen persoon of voorwerp
(zoals kleding of bagage) in de buurt is en u de
rugleuningen ongehinderd kunt neerklappen.
56
Ergonomie en comfort
Draadloze smartphonelader
Met dit systeem kunt u apparaten zoals een
smartphone draadloos opladen volgens het principe
van magnetische inductie, in overeenstemming met
de norm Qi 1.1.
Het op te laden apparaat moet zelf compatibel
zijn met de norm Qi of moet zijn voorzien van een
compatibele hoes of houder.
Er kan ook een mat worden gebruikt, mits deze door
de fabrikant is goedgekeurd.
Het laadgedeelte is te herkennen aan het symbool
Qi.
De lader werkt terwijl de motor draait en het Stop &
Start-systeem in de STOP-stand staat.
Het opladen wordt aangestuurd door de
smartphone.
Bij het Keyless Entry and Start-systeem kan de
werking van de lader kort worden onderbroken als er
een portier wordt geopend of als het contact wordt
uitgeschakeld.
Opladen
Als het laadgedeelte leeg is, kunt u een apparaat
in het midden plaatsen.
Als het apparaat wordt waargenomen, gaat het
controlelampje van de lader groen branden.
Het lampje blijft branden terwijl de batterij wordt
opgeladen.
Het systeem is niet bedoeld om meerdere
apparaten tegelijkertijd op te laden.
Zorg dat er geen metalen voorwerpen (zoals
munten, sleutels of afstandsbediening van
de auto) in het laadgedeelte liggen tijdens het
opladen van een apparaat - kans op
oververhitting of onderbreking van het opladen!
Wanneer apparaten langere tijd worden
gebruikt in combinatie met draadloos laden,
kunnen sommige smartphones overschakelen op
een thermische beveiliging, waardoor sommige
functies worden geblokkeerd.
Controle van de werking
De status van het controlelampje geeft de werking
van de lader aan.
Status van
controlelampje
Betekenis
Uit Motor afgezet.
Geen geschikt apparaat
gevonden.
Laden voltooid.
Groen,
permanent
Detectie van een compatibel
apparaat.
Laden bezig.
Knipperend
oranje
Detectie van een
vreemd voorwerp in het
oplaadgedeelte.
Apparaat niet goed
gecentreerd op het
laadgedeelte.
Permanent
oranje
Storing in de accumeter van
het draagbare apparaat.
Temperatuur van batterij
apparaat te hoog.
Storing in de lader.
Als het controlelampje permanent oranje brandt:
Verwijder het apparaat en plaats het opnieuw in
het midden van het oplaadgedeelte.
of
Verwijder het apparaat en probeer het een
kwartier later nog eens.
63
Verlichting en zicht
4
Handmatig
Trek bij afgezet contact de lichtschakelaar
naar u toe (lichtsignaal) om de functie in en uit te
schakelen.
De handbediende "follow me home"-verlichting
wordt na een bepaalde tijd automatisch
uitgeschakeld.
Instapverlichting
Wanneer de auto wordt ontgrendeld, er weinig licht
is en de functie "Automatisch inschakelen van de
koplampen" is geactiveerd, schakelt dit systeem
automatisch bepaalde lampen aan de buitenzijde en
bepaalde lampen in het interieur in.
U kunt deze functie in- en uitschakelen en de
duur van de instapverlichting instellen in het
menu Rijverlichting / Auto van het touchscreen.
Instapverlichting
buitenspiegels
Deze lampen verlichten de grond bij de
voorportieren zodat u gemakkelijker kunt instappen.
Als de schakelaar van de plafonnier vóór in
deze stand staat, wordt de instapverlichting
automatisch ingeschakeld:
als de auto wordt ontgrendeld.
als een van de portieren wordt geopend.
als er een verzoek van de afstandsbediening
wordt ontvangen voor het lokaliseren van de auto.
Ongeacht de stand van de schakelaar van de
plafonnier vóór wordt de instapverlichting in de
buitenspiegels ook ingeschakeld in combinatie
met de instapverlichting en de "follow me
home"-verlichting.
De verlichting dooft na 30 seconden automatisch.
Automatische
verlichtingssystemen -
Algemene aanbevelingen
Automatische verlichtingssystemen gebruiken een
detectiecamera, die zich bovenaan de voorruit
bevindt.
Werkingslimieten
In de volgende gevallen kan het systeem
tijdelijk worden uitgeschakeld of niet goed
werken:
Bij zeer slecht zicht (bijvoorbeeld bij sneeuw of
zware regen).
Als de voorruit vóór de camera vuil, beslagen
of afgedekt (bijvoorbeeld door een sticker) is.
Als er reecterende borden of reectoren van
veiligheidsbarrières vóór de auto staan.
Het systeem detecteert geen:
Weggebruikers die geen verlichting voeren,
zoals voetgangers.
Auto's met verborgen verlichting (als u
bijvoorbeeld achter een veiligheidsbarrière op de
snelweg rijdt).
Auto's die zich aan de top of de voet van een
steile helling, in een bocht of op een zijweg
bevinden.
Onderhoud
Reinig de voorruit, met name het gedeelte
vóór de camera, regelmatig.
De binnenkant van de voorruit kan ook beslaan
ter hoogte van de camera. Bij vochtige en
koude weersomstandigheden moet u de voorruit
regelmatig ontwasemen.
Laat geen sneeuw op de motorkap of het dak
van de auto liggen omdat de camera daardoor
kan worden afgedekt.
Grootlichtassistent
Zie voor meer informatie de Algemene
aanbevelingen voor automatische
verlichtingssystemen.
Als de ring van de lichtschakelaar in de stand
"AUTO" staat en de functie op het touchscreen is
ingeschakeld, dan schakelt dit systeem automatisch
tussen dimlicht en grootlicht, afhankelijk van de
66
Verlichting en zicht
Bij een automatische airconditioning zorgt
elke beweging van de
ruitensproeierbediening dat de luchtinlaat tijdelijk
wordt gesloten om te voorkomen dat er geurtjes
in het interieur komen.
Bedien de ruitensproeiers niet zolang het
reservoir van de ruitensproeiervloeistof leeg
is; kans op beschadiging van de
ruitenwisserbladen.
Bedien de ruitensproeiers alleen als er geen
risico is van bevriezing van de vloeistof op de
voorruit; hierdoor zou het zicht namelijk kunnen
afnemen. Gebruik tijdens de winter producten die
geschikt zijn voor zeer lage temperaturen.
Vul nooit bij met water.
Intervalstand ruitenwissers
voorruit
In de intervalstand kan de bestuurder
wisserfrequentie aanpassen door de ring in een van
de 5 beschikbare standen te zetten.
De eerste (bovenste) stand is het langste interval
tussen 2 wisserbewegingen, voor gebruik bij lichte
regen.
De laatste (onderste) stand is het kortste interval
tussen 2 wisserbewegingen, voor gebruik bij zware
regen.
Wanneer de ring van een hogere stand naar
een lagere stand wordt gedraaid, bewegen de
ruitenwissers ter bevestiging.
Als het contact langer dan 1 minuut is
afgezet met de ruitenwisserschakelaar in
stand , INT 1 of 2, en het contact weer wordt
aangezet:
het systeem werkt zodra de rijsnelheid hoger
dan 10 km/h wordt en de buitentemperatuur lager
dan +3 °C is.
het systeem werkt meteen als de
buitentemperatuur hoger dan +3 °C is.
Automatische ruitenwissers
voorruit
In de stand werken de ruitenwissers van AUTO
de voorruit automatisch en worden ze aangepast
aan de regenval, op basis van de ingestelde
gevoeligheid van de sensor.
De regendetectiefunctie gebruikt een regen- /
zonnesensor middenboven op de voorruit, achter de
achteruitkijkspiegel.
Onder bepaalde weersomstandigheden
(bijvoorbeeld bij mist, ijs, sneeuw of
projecties op zoute wegen) moet de bestuurder
mogelijk overschakelen op handmatige
bediening.
Inschakelen / uitschakelen
Inschakelen:
Zet de ruitenwisserschakelaar in de stand AUTO.
Draai de ring om de gevoeligheid van de sensor
aan te passen.
Een wissercyclus bevestigt samen met een melding
dat het verzoek wordt verwerkt.
Voor uitschakelen zet u de
ruitenwisserschakelaar in een andere stand dan
stand 0.
De gevoeligheid aanpassen
De eerste stand (boven) is de laagste gevoeligheid
van de sensor.
De laatste stand (onder) is de hoogste gevoeligheid
van de sensor.
Hoe hoger de gevoeligheid, hoe sneller het systeem
reageert en de wisserfrequentie verhoogt.
Wanneer de ring van een hogere stand naar
een lagere stand wordt gedraaid, bewegen de
ruitenwissers ter bevestiging.
Als het contact langer dan 1 minuut is
afgezet met de ruitenwisserschakelaar in
stand AUTO, en het contact weer wordt
aangezet:
het systeem werkt, afhankelijk van de
hoeveelheid regen die wordt gedetecteerd, zodra
69
Veiligheid
5
Algemene aanbevelingen
met betrekking tot de
veiligheid
Verwijder de stickers niet die op de
verschillende plaatsen van uw auto zijn
aangebracht. Ze bevatten
veiligheidswaarschuwingen en informatie over de
identicatie van de auto.
Neem voor alle werkzaamheden aan uw
auto contact op met een gekwaliceerde
werkplaats die beschikt over de juiste technische
informatie, vakkennis en apparatuur. Het
CITROËN-netwerk is in staat u dit te bieden.
Afhankelijk van de landelijke wetgeving kan
de aanwezigheid van bepaalde
veiligheidsuitrusting verplicht zijn:
veiligheidsvesten, gevarendriehoeken,
alcoholtests, een set reservelampen,
reservezekeringen, een brandblusser, een
verbandtrommel, spatlappen aan de achterzijde
van de auto enz.
Monteren van elektrische accessoires:
Het monteren van elektrische
uitrustingselementen of accessoires die niet
onder een artikelnummer in het assortiment
van CITRN voorkomen, kan tot een hoger
stroomverbruik leiden en kan storingen in het
elektrische systeem van uw auto veroorzaken.
Ga naar het CITRN-netwerk voor meer
informatie over het aanbod aan accessoires met
een artikelnummer.
Uit veiligheidsoverwegingen is toegang tot de
diagnose-aansluiting, die is gekoppeld aan de
elektronische systemen in de auto, uitsluitend
voorbehouden aan het CITRN-netwerk of een
gekwaliceerde werkplaats waar de beschikking
is over geschikt gereedschap (kans op storingen
in de elektronische systemen die kunnen leiden
tot pech of ernstige ongevallen). De fabrikant
kan niet aansprakelijk worden gesteld als dit
voorschrift niet wordt opgevolgd.
Wijzigingen of aanpassingen die niet door
CITROËN zijn voorzien of toegestaan, of die
niet volgens de technische voorschriften van de
fabrikant zijn uitgevoerd, leiden tot het vervallen
van de commerciële garantie.
Monteren van als accessoire geleverde
radiocommunicatiezenders
Voordat u een radiocommunicatiezender
met buitenantenne monteert, moet u bij
het CITRN-netwerk de technische
gegevens (frequentieband, maximaal
uitgangsvermogen, positie antenne, specieke
installatievoorschriften) van de voor montage
geschikte zenders opvragen, conform de Richtlijn
Elektromagnetische Compatibiliteit (2004/104/
EG).
Conformiteitsverklaring voor
radioapparatuur
De relevante certicaten zijn beschikbaar op de
website http://service.citroen.com/ACddb/.
Alarmknipperlichten
Wanneer u op deze rode toets drukt, gaan alle
richtingaanwijzers knipperen.
Ze werken ook als het contact is afgezet.
Automatisch inschakelen van
de alarmknipperlichten
Bij een noodstop worden de alarmknipperlichten
automatisch ingeschakeld, afhankelijk van de mate
van remvertraging. Zodra u weer gas geeft, gaan de
alarmknipperlichten uit.
Ze kunnen ook worden uitgeschakeld door weer op
de toets te drukken.
70
Veiligheid
Claxon
Druk op het middelste gedeelte van het stuurwiel.
Geluidssignaal voor
voetgangers (elektrisch)
Dit systeem waarschuwt voetgangers dat de auto
nadert.
Het geluidssignaal voor voetgangers klinkt als
de auto rijdt, bij snelheden tot 30 km/h in een
versnelling vooruit of achteruit.
Deze functie kan niet worden uitgeschakeld.
Storing
Bij een storing gaat dit waarschuwingslampje
op het instrumentenpaneel branden.
* In overeenstemming met de algemene gebruiksvoorwaarden van de dienst, die u bij een dealer kunt opvragen en afhankelijk van de technische beperkingen van het
systeem.
** Afhankelijk van de geograsche dekking van de systemen "eCall (SOS)" en ASSISTANCE.
Bij een dealer kunt u een lijst van landen waar het systeem werkzaam is en een lijst met beschikbare telematicadiensten opvragen; deze lijst staat ook op de website
voor uw land.
Laat het systeem door een CITROËN-dealer of een
gekwaliceerde werkplaats controleren.
Noodoproep of
pechhulpoproep
1. eCall (SOS)
2. ASSISTANCE
eCall (SOS)
Uw auto kan standaard of optioneel zijn voorzien
van het systeem eCall (SOS).
Het systeem eCall (SOS) biedt direct contact met de
hulpdiensten en is volledig in de auto geïntegreerd.
Dit contact gaat automatisch via de sensoren die in
de auto zijn geïntegreerd of door op de toets ( ) te 1
drukken.
Afhankelijk van het land van verkoop komt het
systeem eCall (SOS) overeen met de systemen
PE112, ERAGLONASS, 999 etc.
Het systeem eCall (SOS) is standaard geactiveerd.
Wanneer u handmatig een noodoproep wilt
maken, houd de toets ( ) langer dan 2 seconden 1
ingedrukt.
Het brandende controlelampje en een spraakbericht
bevestigen dat de oproep naar de hulpdiensten is
verstuurd*.
Het systeem eCall (SOS) zoekt onmiddellijk uw auto
en brengt u in contact met de juiste hulpdiensten.**.
Wanneer u deze toets meteen opnieuw indrukt,
wordt de oproep geannuleerd.
Het controlelampje knippert wanneer de
autogegevens worden verzonden en blijft branden
wanneer de communicatie tot stand is gebracht.
Wanneer de sensoren in de auto een ernstig
ongeval detecteren, bijvoorbeeld door de
elektronische eenheid airbags, wordt er
automatisch een noodoproep gedaan.
Het systeem eCall (SOS) is een gratis
openbare dienst.
81
Veiligheid
5
"Met de rug in de rijrichting"
De airbag vóór aan passagierszijde moet
worden uitgeschakeld als u een kinderzitje
“met de rug in de rijrichting” op de voorstoel
plaatst. Wanneer u dat niet doet, dan kan het
kind ernstig of dodelijk letsel oplopen als de
airbag wordt opgeblazen.
Waarschuwingssticker - Airbag vóór aan
passagierszijde
U moet zich aan het volgende voorschrift houden,
dat ook op de waarschuwingssticker aan beide
zijden van de zonneklep aan passagierszijde wordt
vermeld:
Plaats NOOIT een kinderzitje met de rug in de
rijrichting op een zitplaats waarvan de AIRBAG is
INGESCHAKELD. Bij het afgaan van de airbag
kan het KIND LEVENSGEVAARLIJK GEWOND
RAKEN.
De airbag vóór aan
passagierszijde uitschakelen
Airbag passagierszijde UIT
Schakel voor de veiligheid van uw kind de
airbag vóór aan passagierszijde ALTIJD uit
als u een kinderzitje "met de rug in de rijrichting"
op de voorstoel plaatst. Anders kan het kind
ernstig of dodelijk gewond raken wanneer de
airbag wordt geactiveerd.
Auto's zonder schakelaar voor het uit-/
inschakelen
Het is ten strengste verboden om een
kinderzitje met de rug in de rijrichting op de
voorpassagiersstoel te plaatsen - kans op
dodelijk of ernstig letsel bij het afgaan van de
airbag!
De airbag vóór aan passagierszijde uit-
of inschakelen
Bij auto's met dit systeem bevindt de schakelaar
zich aan de zijkant van het dashboard of in het
dashboardkastje.
Bij afgezet contact:
Steek de sleutel in de schakelaar voor de airbag
en draai deze in de stand " " om de airbag uit te OFF
schakelen.
Draai de sleutel in de stand "ON" om de airbag
weer in te schakelen.
Als het contact wordt aangezet:
Dit waarschuwingslampje gaat branden en
blijft branden om aan te geven dat de airbag
is uitgeschakeld.
82
Veiligheid
Of
Dit waarschuwingslampje gaat ongeveer 1
minuut branden om aan te geven dat de
airbag is ingeschakeld.
Aanbevolen kinderzitjes
Kinderzitjes die met een
driepuntsveiligheidsgordel kunnen worden
vastgemaakt.
Categorie 0+: vanaf geboorte tot 13 kg.
L1
"RÖMER Baby-Safe"
Wordt naar achteren gericht geplaatst.
Categorie 2 en 3: van 15 tot 36 kg
Categorie 2 en 3: van 15 tot 36 kg
L5
"RÖMER KIDFIX 2R"
Kan aan de ISOFIX-bevestigingspunten van de
auto worden bevestigd.
Het kind wordt beschermd door de
veiligheidsgordel.
Alleen geschikt voor plaatsing op de buitenste
zitplaatsen achter.
De hoofdsteun van de stoel moet worden
verwijderd.
Categorie 2 en 3: van 15 tot 36 kg
L6
"GRACO Booster"
Het kind wordt beschermd door de
veiligheidsgordel.
Alleen geschikt voor plaatsing op de
voorpassagiersstoel of op de buitenste
zitplaatsen achter.
ISOFIX-bevestigingen
De hieronder aangegeven zitplaatsen zijn uitgerust
met de voorgeschreven ISOFIX-bevestigingen:
Elke zitplaats is voorzien van drie bevestigingsringen
die worden aangegeven door een markering:
Twee ringen, , tussen de rugleuning en de zitting A
van de stoel.
Deze ringen bevinden zich achter ritssluitingen.
De 2 sloten van worden ISOFIX-kinderzitjes
hieraan verankerd.
Ring B, aan de achterzijde van de stoel, wordt de
TOP TETHER genoemd en is bedoeld om zitjes met
een bovenste riem te bevestigen.
86
Veiligheid
(b) Wanneer u een kinderzitje met de rug in de
rijrichting op deze plaats wilt installeren,
dan moet de airbag vóór aan passagierszijde
worden uitgeschakeld ("OFF").
(c) met Op deze plaats mag alleen een kinderzitje
het gezicht in de rijrichting worden geplaatst
wanneer de airbag vóór aan passagierszijde is
ingeschakeld ("ON").
(d) Stel een stoel met hoogteverstelling in op
de hoogste stand en zet deze volledig naar
achteren, met de rugleuning rechtop.
Zet een stoel zonder hoogteverstelling volledig
naar achteren, met de rugleuning rechtop.
(e) Plaats een kinderzitje met steun nooit op de
middelste zitplaats achter.
(f) Stoelen zonder "ISOFIX"-bevestigingen.
(g) Zet de voorpassagiersstoel in de middelste
stand van de verstelling in lengterichting, met
de rugleuning rechtop.
(h) Voor een universeel kinderzitje met de rug in de
rijrichting en / of met het gezicht in de rijrichting
(U) in de groep 0, 0+, 1, 2 of 3.
(i) Voor een universeel kinderzitje met het gezicht
in de rijrichting (UF) in de groep 1, 2 of 3.
(j) Raadpleeg afhankelijk van de uitvoering de
wetgeving in uw land voordat u een kinderzitje
op deze zitplaats bevestigt.
(k) Zet de voorpassagiersstoel helemaal naar
achteren.
Belangrijk
Plaatsen waar geen kinderzitje mag worden
geïnstalleerd.
Airbag vóór aan passagierszijde
uitgeschakeld.
Airbag vóór aan passagierszijde
ingeschakeld.
Plaatsen die geschikt zijn voor het installeren
van een universeel goedgekeurd kinderzitje
dat met de veiligheidsgordel wordt bevestigd met de
rug en/of het gezicht in de rijrichting (U), voor alle
lengtes en gewichtsgroepen.
Plaatsen die geschikt zijn voor het installeren
van een kinderzitje met de veiligheidsgordel
en universeel goedgekeurd met het gezicht in de
rijrichting UF ( ) alleen voor de groepen 1, 2 en 3.
Plaats goedgekeurd voor het plaatsen van
een i-Size-kinderzitje.
Plaatsen waar geen kinderzitje met steun
kan worden geplaatst.
Aanwezigheid van een Top Tether-
verankeringspunt aan de achterzijde van de
rugleuning zodat een universeel ISOFIX-kinderzitje
kan worden gemonteerd.
ISOFIX-kinderzitje met de rug in de
rijrichting:
: R1 ISOFIX-kinderzitje voor een baby.
: R2 ISOFIX-kinderzitje met kleiner formaat.
: R3 ISOFIX-kinderzitje met groot formaat.
ISOFIX-kinderzitje met het gezicht in de
rijrichting:
: -kinderzitje F2X ISOFIX voor peuters.
: F2 ISOFIX-kinderzitje met lagere hoogte.
: F3 ISOFIX-kinderzitje met volledige hoogte.
Zitverhoger:
: B2 lage zitverhoger.
: B3 hoge zitverhoger.
90
Rijden
Remsysteem
Remmen op de motor wordt aangeraden om
oververhitting van de remmen te beperken. Met
een aangekoppelde aanhanger heeft de auto een
langere remweg.
Zijwind
Vergeet niet dat de auto tijdens het slepen meer last
heeft van de wind.
Diefstalbeveiliging
Elektronische startblokkering
De sleutels bevatten een code die door de auto
moet worden herkend voordat deze kan worden
gestart.
Bij een storing in het systeem wordt er een melding
weergegeven en start de motor niet.
Neem contact op met een CITROËN-dealer.
Starten / afzetten van de
motor met de sleutel
Contactslot
Het contactslot heeft 3 standen:
1. Stop: sleutel in het contactslot steken en uit het
contactslot verwijderen, stuurslot vergrendeld.
2. Contact: stuurslot ontgrendeld, contact
ingeschakeld, voorgloeien dieselmotor, draaien van
de motor.
3. Starten.
Bevestig geen zware objecten aan de
sleutel of aan de afstandsbediening.
Hierdoor worden deze zwaarder en zouden een
storing in het contactslot kunnen veroorzaken.
Stand
Stand Contact AAN
In deze stand werkt de elektrische uitrusting van
de auto en kunnen externe apparaten worden
opgeladen.
Als het laadniveau van de accu een bepaalde
minimale grenswaarde heeft bereikt, schakelt het
systeem over op de eco-mode: de elektrische
voeding wordt automatisch uitgeschakeld zodat de
accu voldoende opgeladen blijft.
De motor starten
Met een aangetrokken parkeerrem:
Zet bij een auto met een handgeschakelde
versnellingsbak de versnellingshendel in de
neutraalstand en trap het koppelingspedaal volledig
in.
Zet bij een auto met een automatische
transmissie de selectiehendel in de stand of en N P
trap het rempedaal in.
Steek de sleutel in het contactslot; het systeem
herkent de code.
Ontgrendel het stuurslot door gelijktijdig aan het
stuurwiel en de sleutel te draaien.
In bepaalde gevallen moet u meer kracht
uitoefenen om het stuurwiel te bewegen
(bijvoorbeeld wielen helemaal tot de maximale
aanslag gedraaid).
Bij een auto met een benzinemotor: activeer de
startmotor door de sleutel in de stand te houden 3
tot de motor is aangeslagen. Geef hierbij geen gas.
Wanneer de motor is gestart, laat u de sleutel los,
zodat deze terug in stand gaat.2
Benzinemotoren
Na een koude start kunt u 2 minuten
lang duidelijke motortrillingen voelen (bij
99
Rijden
6
omgevingstemperatuur, het wegproel, de belading
van de auto en de rijstijl.
Trap voor een maximale acceleratie het gaspedaal
volledig in (kickdown). De transmissie schakelt
automatisch terug of handhaaft de ingeschakelde
versnelling totdat de motor het maximumtoerental
bereikt.
Met de schakelippers kan de bestuurder tijdelijk zelf
schakelen als de rijsnelheid en het motortoerental
dit toelaten.
Bijzonderheden van de handbediende
stand
De transmissie schakelt alleen een andere
versnelling in als de wagensnelheid en het
motortoerental dit toelaten.
De auto starten
Trap het rempedaal volledig in.
Start de motor.
Beweeg, met uw voet op het rempedaal, de
keuzeschakelaar een of twee keer naar achteren om
de automatische stand te selecteren of naar voren D
om de achteruitversnelling R in te schakelen.
Laat het rempedaal los.
Geef geleidelijk gas om de elektrische
parkeerrem automatisch vrij te zetten.
De auto begint onmiddellijk te rijden.
Automatische transmissie
Probeer de motor nooit te starten door de
auto aan te duwen.
De auto afzetten
Stand P wordt direct automatisch ingeschakeld
wanneer het contact wordt afgezet, ongeacht de
huidige stand van de transmissie.
In stand wordt stand echter na een vertraging N P
van 5 seconden ingeschakeld (tijd om de
vrijloopstand in te schakelen).
Controleer of stand inderdaad is ingeschakeld P
en of de elektrische parkeerrem automatisch is
aangetrokken; zo niet, trek de parkeerrem dan
handmatig aan.
De betreende controlelampjes op de
keuzeschakelaar van de transmissie en de
hendel van de elektrische parkeerrem, en de
lampjes op het instrumentenpaneel moeten
branden.
Storing in de transmissie
Dit waarschuwingslampje gaat branden, in
combinatie met een geluidssignaal en een
melding.
Neem contact op met een CITROËN-dealer of een
gekwaliceerde werkplaats.
Rijd niet sneller dan 100 km/h waar dat is
toegestaan.
Overschakelen van de transmissie op het
noodprogramma
Stand D wordt geblokkeerd in de derde versnelling.
De ippers op het stuurwiel werken niet en stand M
is niet meer beschikbaar.
U kunt een hevige schok voelen als de
achteruitversnelling wordt ingeschakeld. Dit is niet
schadelijk voor de transmissie.
Storing in de selectiehendel
Kleine storing
Dit waarschuwingslampje gaat branden, in
combinatie met een melding en een
geluidssignaal.
Rijd voorzichtig.
Neem contact op met een CITROËN-dealer of een
gekwaliceerde werkplaats.
In bepaalde gevallen gaan de lampjes van de
selectiehendel niet meer branden, maar wordt
de status van de transmissie nog wel op het
instrumentenpaneel weergegeven.
Ernstige storing
Dit waarschuwingslampje gaat branden, in
combinatie met een melding.
Zet de auto stil.
Zet de auto zo snel mogelijk stil op een
veilige plaats en zet het contact af.
Neem contact op met een CITROËN-dealer of
een gekwaliceerde werkplaats.


Produkt Specifikationer

Mærke: Citroën
Kategori: auto
Model: C4 (2022)

Har du brug for hjælp?

Hvis du har brug for hjælp til Citroën C4 (2022) stil et spørgsmål nedenfor, og andre brugere vil svare dig




auto Citroën Manualer

auto Manualer

Nyeste auto Manualer