Ford Fiesta 2008 Manual

Ford Personbil Fiesta 2008

Læs nedenfor 📖 manual på dansk for Ford Fiesta 2008 (212 sider) i kategorien Personbil. Denne guide var nyttig for 13 personer og blev bedømt med 4.5 stjerner i gennemsnit af 2 brugere

Side 1/212
Feel the difference
FordFiesta
Instructieboekje
De informatie in deze publicatie was correct ten tijde van het ter perse gaan. In het belang van de
technische ontwikkeling behouden wij ons het recht voor, specificaties, ontwerpen of onderdelen
zonder voorafgaande kennisgeving of verplichtingen te wijzigen. Deze publicatie, of een deel daarvan,
mag niet worden gereproduceerd of vertaald zonder onze toestemming. Fouten of omissies uitgesloten.
© Ford Motor Company 2008
Alle rechten voorbehouden.
Onderdeelnummer: 9V2J-19A321-ACA (CG3545nl) 05/2008 20080618161847
Inleiding
Over deze handleiding..............................7
Overzicht van symbolen...........................7
Onderdelen en accessoires....................7
Kort overzicht
Kort overzicht...........................................10
Veiligheidsuitrusting voor
kinderen
Kinderzitjes................................................18
Plaatsing van kinderzitjes........................19
Zitverhogers.............................................21
ISOFIX verankeringspunten...................22
Kindersloten.............................................24
Bescherming van
inzittenden
Werking.....................................................25
Veiligheidsgordels vastmaken..............27
Hoogte van veiligheidsgordels
afstellen.................................................28
Waarschuwingssignaal
veiligheidsgordel..................................28
Gebruik van veiligheidsgordels tijdens
zwangerschap.....................................28
Passagiersairbag uitschakelen.............29
Sleutels en afstandsbe-
diening
Algemene informatie over
radiofrequenties..................................30
Gebruik van de sleutel............................30
Programmeren van de
afstandsbediening...............................30
Batterij van afstandsbediening
vervangen.............................................30
Sloten
Vergrendelen en ontgrendelen............32
Sleutelloze toegang................................34
Motorstartblokkering
Werking.....................................................37
Gecodeerde sleutels..............................37
Immobilisatiesysteem inschakelen.......37
Immobilisatiesysteem uitschakelen.....37
Alarm
Werking.....................................................38
Alarm inschakelen...................................38
Alarm uitschakelen.................................38
Stuurwiel
Stuurwiel afstellen...................................39
Audiobediening.......................................39
Spraaksturing...........................................40
Ruitenwissers en ruiten-
sproeiers
Voorruitwissers.........................................41
Voorruitsproeiers.....................................42
Achterruitwissers en -sproeiers...........43
Voorruitsproeiers afstellen.....................44
Ruitenwisserbladen controleren..........44
Ruitenwisserbladen vervangen............44
Verlichting
Verlichtingsbediening.............................46
Automatisch in- en uitschakelende
verlichting..............................................47
Voorste mistlampen................................47
Mistachterlichten.....................................47
Koplamphoogte afstellen......................48
Waarschuwingsknipperlichten..............49
Richtingaanwijzers..................................49
Interieurverlichting...................................49
Een koplamp verwijderen......................50
Gloeilampen vervangen.........................50
Gloeilampentabel....................................54
1
Inhoudsopgave
Ruiten en spiegels
Elektrisch bedienbare ruiten.................56
Buitenspiegels.........................................57
Elektrisch verstelbare
buitenspiegels......................................58
Binnenspiegel..........................................58
Automatisch dimmende spiegel..........59
Instrumenten
Meters.......................................................60
Waarschuwings- en
indicatielampen....................................60
Akoestische waarschuwingssignalen
en -indicaties........................................64
Infodisplays
Algemene informatie..............................65
Tripcomputer...........................................69
Persoonlijke instellingen.........................69
Infoberichten............................................70
Klimaatregeling
Werking.....................................................74
Ventilatieroosters.....................................74
Handmatige klimaatregeling.................75
Automatische klimaatregeling...............77
Verwarmde ruiten en spiegels..............79
Stoelen
De juiste zitpositie innemen...................80
Hoofdsteunen.........................................80
Handmatig verstelbare stoelen.............81
Achterbank..............................................82
Gemaksfuncties
Zonnekleppen.........................................83
Klok............................................................83
Bekerhouders..........................................83
Aansteker.................................................83
Opbergruimtes........................................83
Wegenkaartopbergvakken...................84
Glashouder .............................................84
Paslezer tolwegen .................................84
Aansluiting Auxiliary ingang (AUX IN)
................................................................85
USB-poort................................................85
De motor starten
Algemene informatie..............................86
Sleutelloos starten..................................86
Stuurwielblokkering.................................87
Een benzinemotor starten.....................87
Een dieselmotor starten........................89
Dieselroetfilter (DPF)...............................89
Brandstof en tanken
Veiligheidsmaatregelen..........................90
Brandstofkwaliteit - Benzine.................90
Brandstofkwaliteit - Diesel.....................90
Tankklep...................................................90
Katalysator................................................91
Tanken.......................................................91
Brandstofverbruik ..................................92
Technische specificatie..........................92
Versnel-
lingsbak/transmissie
Handgeschakelde versnellingsbak......94
Automatische transmissie.....................94
Remmen
Werking.....................................................97
Tips voor rijden met ABS........................97
Parkeerrem..............................................97
Stabiliteitsregeling
Werking.....................................................98
Gebruik maken van
stabiliteitsregeling................................98
2
Inhoudsopgave
Parkeerhulp
Werking.....................................................99
Gebruik maken van de parkeerhulp -
Auto's met Parkeerhulp achteruit.....99
Gebruik maken van de parkeerhulp -
Auto's met Parkeerhulp voor en
achter ..................................................100
Snelheidsregeling (cruise
control)
Werking...................................................102
Gebruik maken van snelheidsregeling
(cruise control)...................................102
Transport
Algemene informatie............................104
Bagageafdekkingen.............................104
Dakrekken en bagagedragers............104
Aanhangers trekken
Trekken van een aanhanger................105
Tips voor het rijden
Inrijden.....................................................106
Nooduitrusting
Eerstehulpset.........................................107
Gevarendriehoek...................................107
Staat na een aanrijding
Componenten van veiligheidssysteem
inspecteren.........................................108
Zekeringen
Plaatsen zekeringenhouders..............109
Een zekering vervangen......................109
Specificatie-overzicht zekeringen.......110
Bergen van de auto
Sleeppunten............................................117
Auto op vier wielen slepen....................117
Onderhoud
Algemene informatie.............................119
De motorkap openen en sluiten.........120
Overzicht motorruimte - 1,25 l
Duratec-16V (Sigma) /1,4 l
Duratec-16V (Sigma) .........................121
Overzicht motorruimte - 1,6 l
Duratec-16V Ti-VCT (Sigma) ...........122
Overzicht motorruimte - 1,4 l
Duratorq-TDCi (DV) diesel ...............123
Overzicht motorruimte - 1,6 l
Duratorq-TDCi (DV) diesel ...............125
Oliepeilstaaf - 1,25 l Duratec-16V (Sigma)
/1,4 l Duratec-16V (Sigma) /1,6 l
Duratec-16V Ti-VCT (Sigma) ...........126
Oliepeilstaaf - 1,4 l Duratorq-TDCi (DV)
diesel /1,6 l Duratorq-TDCi (DV) diesel
..............................................................126
Motorolie controleren...........................126
Motorkoelvloeistof controleren...........127
Ruitensproeiervloeistof controleren....128
Controle vloeistofpeil koppeling en
remsysteem.......................................128
Technische specificatie........................129
Verzorging van de auto
Reinigen van buitenzijde auto.............132
Reinigen van binnenzijde auto............133
Kleine lakschade repareren.................133
Accu van de auto
Gebruik van startkabels.......................134
Aansluitpunten van de accu ...............135
Velgen en banden
Algemene informatie............................136
Een wiel vervangen...............................136
Bandenreparatieset ..............................141
Verzorging van banden........................145
Gebruik van winterbanden..................146
3
Inhoudsopgave
Gebruik van sneeuwkettingen............146
Technische specificatie........................146
Voertuigidentificatie
Voertuigidentificatieplaatje...................149
Voertuigidentificatienummer (VIN)......149
Technische specificaties
Technische specificatie........................150
Inleiding audio-installatie
Belangrijke audio-informatie................154
Overzicht audio-
installatie
Overzicht audio-installatie....................155
Beveiliging van uw audio-
installatie
Beveiligingscode...................................159
Werking van de audio-
installatie
Aan/uit toets...........................................160
Bass/treble (lage/hoge tonen)
regeling................................................160
Balance/fade (balans links/rechts,
voor/achter) regeling........................160
Golfband toets.......................................160
Station afstemtoetsen..........................160
Voorkeuzetoetsen.................................161
Autostore toets......................................161
Regeling functie
verkeersinformatie.............................162
Menu's audio-installatie
Automatische volumeregeling............163
Regionale modus (REG)......................163
Alternatieve frequenties.......................163
Nieuwsberichten...................................164
CD-speler
CD afspelen............................................165
Nummer selecteren..............................165
Versneld vooruit/achteruit....................165
Shuffle/random (door
elkaar/willekeurig)..............................165
CD-nummers herhalen........................166
CD-nummers scannen.........................166
MP3-bestand afspelen.........................166
MP3 weergave-opties..........................169
Afspelen CD beëindigen......................169
Ingangsaansluiting (AUX
IN)
Ingangsaansluiting (AUX IN).................170
Storingen verhelpen audio-
installatie
Storingen verhelpen
audio-installatie....................................171
Telefoon
Algemene informatie.............................172
Setup telefoon........................................172
Setup Bluetooth.....................................173
Bedieningselementen telefoon...........174
Gebruik maken van de telefoon ........174
Spraaksturing
Werking...................................................177
Spraakgestuurd regelsysteem
gebruiken.............................................177
Commandos audio-unit .....................178
Commandos telefoon.........................186
Commandos klimaatregeling.............190
Verbinding
Algemene informatie............................193
Extern apparaat aansluiten .................194
USB-apparaat gebruiken ....................195
4
Inhoudsopgave
iPod gebruiken ......................................196
Bijlagen
Typegoedkeuringen..............................198
Elektromagnetische compatibiliteit.....198
5
Inhoudsopgave
6
OVER DEZE HANDLEIDING
Hartelijk dank voor het kiezen van een
Ford. Wij raden u aan de tijd te nemen om
uw auto goed te leren kennen door dit
instructieboekje zorgvuldig te lezen. Hoe
meer u van uw auto afweet, des te beter
kunt u ermee omgaan en dat komt de
veiligheid en het rijplezier ten goede.
N.B.:
In deze handleiding worden de
producteigenschappen en beschikbare
opties van de gehele serie beschreven
(soms zelfs wanneer deze nog niet
algemeen verkrijgbaar zijn). Soms worden
opties beschreven waarmee uw auto niet
is uitgerust.
N.B.:
Gebruik uw auto altijd volgens de
geldende regels en wetgeving.
N.B.:
Overhandig bij verkoop van uw auto
dit instructieboekje aan de nieuwe
eigenaar. Het instructieboekje is een
onderdeel van de auto.
OVERZICHT VAN
SYMBOLEN
Symbolen in dit
instructieboekje
WAARSCHUWING
U riskeert de dood of ernstige
verwonding van uzelf en anderen
wanneer u niet de instructies
opvolgt waarop u door dit
waarschuwingssymbool wordt
geattendeerd.
LET OP
U riskeert beschadiging van uw auto
wanneer u niet de instructies opvolgt
waarop u door dit
waarschuwingssymbool wordt
geattendeerd.
Symbolen op uw auto
Wanneer u deze symbolen ziet, lees dan
eerst de betreffende instructies in dit
instructieboekje en volg deze op voordat
u iets aanraakt of probeert af te stellen.
ONDERDELEN EN
ACCESSOIRES
Nu kunt u er zeker van zijn dat
uw Ford onderdelen Ford
onderdelen zijn.
U Ford is volgens de hoogste normen
gebouwd met gebruik van Originele Ford
onderdelen van hoge kwaliteit. Met als
resultaat dat u er vele jaren met plezier in
kunt rijden.
Mocht het onverwachte plaatsvinden en
een belangrijk onderdeel moet worden
vervangen, dan raden wij u aan met niets
minder dan Originele Ford Onderdelen
genoegen te nemen.
Het gebruik van Originele Ford
Onderdelen verzekert dat uw auto in de
oorspronkelijke staat wordt teruggebracht
en zijn maximale restwaarde behoudt.
Originele Ford Onderdelen voldoen aan
de strenge veiligheidseisen en hoge eisen
ten aanzien van pasvorm, afwerking en
betrouwbaarheid. Eenvoudig gezegd: zij
staan in voor de laagst mogelijke
reparatiekosten, inclusief onderdelen en
arbeidsloon.
7
Inleiding
Het is nu eenvoudiger te bewijzen dat
werkelijk Originele Ford Onderdelen zijn
gebruikt. Het Ford logo is duidelijk op de
volgende onderdelen zichtbaar wanneer
Originele Ford Onderdelen zijn gebruikt.
Wanneer uw auto moet worden
gerepareerd, kijk dan of het duidelijk
zichtbare Ford beeldmerk te zien is en
controleer of uitsluitend Originele Ford
Onderdelen zijn gebruikt.
Kijk voor het Ford logo op de
volgende onderdelen
Plaatwerk
Motorkap
Spatscherm
Portieren
Kofferdeksel/ achterklep
E102435
Bumper en radiateurgrille
Radiateurgrille
Voor- en achterbumper
E102436
Buitenspiegel
E102437
8
Inleiding
Ruit
Achterruit
Zijruiten
Voorruit
E89939
Verlichting
Achterlichtunits
Koplampen
E102438
9
Inleiding
KORT OVERZICHT
Overzicht instrumentenpaneel
Stuur links
E102562
HGFEDCBA
S R Q P O N M L JK I
10
Kort overzicht
Stuur rechts
E102559
AECDBFGH
I J L K Q O PNM SR
Luchtroosters. Zie Ventilatieroosters (bladzijde 74).
A
Multifunctionele hendel: Richtingaanwijzers. Zie Richtingaanwijzers
(bladzijde 49). Grootlicht. Zie Verlichtingsbediening (bladzijde 46). Zie
Spraaksturing (bladzijde 40). Zie Tripcomputer (bladzijde 69).
B
Instrumentengroep. Zie Meters (bladzijde 60). Zie Waarschuwings- en
indicatielampen (bladzijde 60).
C
Startknop. Zie Sleutelloos starten (bladzijde 86).
D
Ruitenwisserschakelaar. Zie Ruitenwissers en ruitensproeiers (bladzijde
41).
E
Multifunctioneel display.F
Audio-installatie. Zie Overzicht audio-installatie (bladzijde 155).
G
11
Kort overzicht
Portiervergrendelingsknop. Zie Vergrendelen en ontgrendelen (bladzijde
32).
H
Schakelaar waarschuwingsknipperlichten. Zie
Waarschuwingsknipperlichten (bladzijde 49).
I
Toetsen van klimaatregeling. Zie Klimaatregeling (bladzijde 74).
J
Waarschuwingslamp parkeerhulp. Zie Gebruik maken van de
parkeerhulp (bladzijde 100).
K
Controlelamp airbag aan passagierszijde uitgeschakeld. Zie
Passagiersairbag uitschakelen (bladzijde 29).
L
Contactslot.M
Automatische snelheidsregeling. Zie Gebruik maken van
snelheidsregeling (cruise control) (bladzijde 102).
N
Claxon.O
Stuurwielverstelling. Zie Stuurwiel afstellen (bladzijde 39).
P
Bediening audio-installatie. Zie Audiobediening (bladzijde 39).
Q
Ontgrendeling motorkap. Zie De motorkap openen en sluiten (bladzijde
120).
R
Bediening verlichting. Zie Verlichtingsbediening (bladzijde 46).
Mistlampen. Zie Voorste mistlampen (bladzijde 47). Mistachterlicht. Zie
Mistachterlichten (bladzijde 47).
S
12
Kort overzicht
Vergrendelen en ontgrendelen
Auto ontgrendelen
E71963
A
B
C
OntgrendelenA
VergrendelenB
Bagageruimte ontgrendelenC
Druk de ontgrendelknop eenmaal in om
de auto te ontgrendelen. Zie
Programmeren van de
afstandsbediening (bladzijde 30).
Druk de vergrendelknop eenmaal in om
de centrale vergrendeling te activeren.
Druk de vergrendelknop tweemaal binnen
drie seconden in om de dubbele
vergrendeling te activeren.
Druk de ontgrendelknop van de
achterklep tweemaal binnen drie
seconden in om de bagageruimte te
openen.
Zie Vergrendelen en ontgrendelen
(bladzijde 32).
Sleutelloze toegang
Voor het passief vergrendelen en
ontgrendelen is een geldige passive key
nodig die zich in de omgeving van een
van de drie externe detectiezones
bevindt.
Auto vergrendelen
E87384
Op ieder voorportier zijn
vergrendelknoppen aangebracht.
Druk een vergrendelknop eenmaal in.
13
Kort overzicht
Auto ontgrendelen
E87384
Druk een vergrendelknop eenmaal in.
Zie Sleutelloze toegang (bladzijde
34).
Keyless starten
E85766
Druk eenmaal de startknop in.
Motor starten bij uitvoeringen met
automatische transmissie
N.B.:
Door tijdens het starten het
rempedaal op te laten komen, wordt de
startmotor uitgeschakeld maar blijft het
contact aan.
1. Controleer of de transmissie in stand
P of N staat.
2. Druk het rempedaal volledig in.
3. Druk de startknop kortstondig in.
Motor starten bij uitvoeringen met
handgeschakelde versnellingsbak
N.B.:
Door tijdens het starten het
koppelingspedaal op te laten komen,
wordt de startmotor uitgeschakeld maar
blijft het contact aan.
1. Druk het koppelingspedaal volledig in.
2. Druk de startknop kortstondig in.
Zie Sleutelloos starten (bladzijde 86).
Controlelamp overmatige
hoeveelheid roet
E95449
De controlelamp gaat branden
als regeneratie nodig is. Zie
Dieselroetfilter (DPF)
(bladzijde 89).
LET OP
Als de controlelamp samen met de
controlelamp motorstoring brandt,
dan geeft dit een overmatige
hoeveelheid roetdeeltjes aan. Laat dit
onmiddellijk door een geschoolde
monteur controleren.
Als de controlelamp samen met de
controlelamp brandt, dan moet het
dieselroetfilter wellicht worden
vervangen. Laat dit onmiddellijk door een
geschoolde monteur controleren.
Stuurwiel instellen
WAARSCHUWING
Verstel het stuurwiel nooit wanneer
de auto in beweging is.
14
Kort overzicht
1
2
2
E95178
WAARSCHUWING
Duw de ontgrendelingshendel
helemaal op zijn plaats wanneer u
deze weer in de oude stand zet.
3
E95179
Zie Stuurwiel afstellen (bladzijde 39).
Handmatige klimaatregeling
Voorruit ontdooien en
ontwasemen
E102397
Interieur snel verwarmen
E102393
Interieur snel afkoelen
E102396
Zie Handmatige klimaatregeling
(bladzijde 75).
15
Kort overzicht
Automatische klimaatregeling
Voorruit ontdooien en
ontwasemen
E91392
Druk de knop voorruit ontdooien en
ontwasemen in.
Zie Automatische klimaatregeling
(bladzijde 77).
Automatische inschakeling van
de verlichting
E70719
Afhankelijk van de lichtsituatie worden de
koplampen automatisch in- en
uitgeschakeld.
Zie Verlichtingsbediening (bladzijde
46).
Richtingaanwijzers
E102016
Indien de hendel licht naar boven of naar
beneden wordt bewogen knipperen de
richtingaanwijzers driemaal.
Zie Richtingaanwijzers (bladzijde 49).
Automatisch wissen
E102034
B
Beweeg de hendel één stand naar boven.
De regensensor meet voortdurend de
hoeveelheid water op de voorruit en stelt
de wissnelheid van de voorruitwissers
automatisch af.
Stel de gevoeligheid van de regensensor
met de draaiknop in.
Zie Voorruitwissers (bladzijde 41).
16
Kort overzicht
Airbag
E69213
WAARSCHUWING
Om het risico van fataal letsel of
ernstige verwonding te vermijden,
mag nooit een kinderzitje
achterwaarts op een voorstoel worden
geplaatst, tenzij de airbag is
uitgeschakeld.
Zie Veiligheidsuitrusting voor
kinderen (bladzijde 18).
Zie Passagiersairbag uitschakelen
(bladzijde 29).
17
Kort overzicht
KINDERZITJES
E68916
WAARSCHUWINGEN
Laat kinderen met een lengte van
minder dan 150 centimeter of jonger
dan 12 jaar plaatsnemen in een
geschikt, goedgekeurd kinderzitje, dat op
de achterbank is geplaatst.
Oorspronkelijke tekst volgens ECE
R94.01: Extreme Hazard! Do not use
a rearward facing child restraint on
a seat protected by an air bag in front of
it!
Lees de instructies van de fabrikant
en volg deze op wanneer u een
kinderzitje aanbrengt.
Verander op geen enkele wijze het
kinderzitje.
Neem tijdens het rijden geen
kinderen op schoot.
Laat kinderen niet zonder toezicht
in uw auto achter.
Wanneer uw auto bij een aanrijding
betrokken is geweest, laat dan het
kinderzitje door een hiertoe
opgeleide monteur controleren.
N.B.:
De wettelijke voorschriften t.a.v. het
gebruik van kinderzitjes zijn per land
verschillend.
Alleen kinderzitjes die volgens
ECE-R44.03 (of later) gecertificeerd zijn,
zijn getest en goedgekeurd voor gebruik
in uw auto. Een aantal zijn leverbaar via
uw dealer.
Kinderzitjes voor verschillende
gewichtsgroepen
Gebruik het correcte kinderzitje als volgt:
Babyzitje
E68918
Plaats kinderen met een lichaamsgewicht
van minder dan 13 kilogram in een
achterwaarts gericht babyzitje (groep 0+),
dat op de achterstoel is geplaatst.
18
Veiligheidsuitrusting voor kinderen
Kinderveiligheidszitje
E68920
Vervoer kinderen met een
lichaamsgewicht van 13 tot 18 kilogram in
een kinderveiligheidszitje (groep 1), dat op
de achterbank is geplaatst.
PLAATSING VAN
KINDERZITJES
WAARSCHUWINGEN
Wanneer een kinderzitje met
steunpoot wordt gebruikt, dan moet
de steunpoot stevig op de vloer
rusten.
Wanneer een kinderzitje met een
gordel wordt gebruikt, dan mag de
gordel niet slap hangt of is gedraaid.
LET OP
Het kinderzitje moet stevig tegen de
stoel aan rusten. De hoofdsteun
moet wellicht worden opgetild of
verwijderd. Zie Hoofdsteunen
(bladzijde 80).
N.B.:
Wanneer u een kinderzitje op een
voorstoel gebruikt, kan het moeilijk zijn de
heupgordel strak te trekken. Zet in een
dergelijk geval de rugleuning volledig
rechtop en de stoel in een hogere stand.
Zie Stoelen (bladzijde 80).
GewichtsgroepenPlaats
3210+0
22 - 36 kg15 - 25
kg
9 - 18 kgTot 13 kgTot 10 kg
UF¹UF¹UF¹XXVoorstoel aan passa-
gierszijde, met airbag
AAN
Voorstoel aan passa-
gierszijde met airbag
UIT
UUUUUAchterbank
X Niet geschikt voor kinderen in deze gewichtsgroep.
U Geschikt voor universele kinderzitjes die zijn goedgekeurd voor deze gewichtsgroep.
19
Veiligheidsuitrusting voor kinderen
Geschikt voor universele kinderzitjes die zijn goedgekeurd voor deze gewichtsgroep.
Wij raden u echter aan een door de overheid goedgekeurd kinderzitje te gebruiken dat
op de achterbank is geplaatst.
UF¹ Geschikt voor universele, voorwaarts gekeerde kinderzitjes, die zijn goedgekeurd
voor gebruik in deze gewichtsgroep. Wij raden u echter aan een door de overheid
goedgekeurd kinderzitje te gebruiken dat op de achterbank is geplaatst.
ISOFIX-kinderzitjes
GewichtsgroepenPlaats
3210+0
22 - 36 kg15 - 25
kg
9 - 18 kgTot 13 kgTot 10 kg
XXIL, IUF**ILILISOFIX kinderzitjes
achterbank
XXB, B1EEISOFIX kinderzitjes
achterin, klassen*
X Niet geschikt voor kinderen in deze gewichtsgroep.
IUF Geschikt voor universele ISOFIX kinderzitjes die zijn goedgekeurd voor deze
gewichtsgroep.
IL Geschikt voor de volgende ISOFIX kinderzitjes: Roemer Duo ISOFIX (groep 1), Roemer
Babysafe ISOFIX (groep 0+). Bovendien kan ieder semi-universeel ISOFIX kinderzitje
worden gebruikt wanneer de auto in de lijst met auto's van de fabrikant is vermeld.
N.B.:
* Als omschreven in ECE-R16.
N.B.:
** Wanneer u een ISOFIX kinderzitje aanschaft, let er dan op dat dit geschikt is
voor de gewichtsgroep van uw kind en dat de ISOFIX maatklasse geschikt is voor de
plaats waar het zitje wordt aangebracht.
N.B.:
** Let erop dat het mechanisme van de bovenste veiligheidsriem niet in aanraking
komt met het bagage-afdekpaneel.
20
Veiligheidsuitrusting voor kinderen
ZITVERHOGERS
WAARSCHUWINGEN
Bevestig een kinderzitje of een
zitverhoger nooit alleen met de
heupgordel.
Bevestig een kinderzitje of een
zitverhoger niet met een
veiligheidsgordel die niet gespannen
is of gedraaid zit.
Leg de schoudergordel niet onder
de arm of achter de rug van het kind
langs.
Gebruik geen kussens, boeken of
handdoeken om het kind hoger te
laten zitten.
Zorg ervoor dat uw kinderen
rechtop zitten.
Laat kinderen met een
lichaamsgewicht van meer dan 15
kilogram maar met een lengte van
minder dan 150 centimeter in een
kinderzitje of op een zitverhoger
plaatsnemen.
LET OP
Wanneer u een kinderzitje op een
achterbank gebruikt, zorg dan dat
het kinderzitje stevig tegen de stoel
rust. De hoofdsteun moet wellicht worden
opgetild of verwijderd. Zie
Hoofdsteunen (bladzijde 80).
Kinderzitje (groep 2)
E70710
Wij raden het gebruik van een kinderzitje
aan, dat uit een zitverhoger met een
rugleuning bestaat in plaats van alleen een
zitverhoger. De hogere zitpositie zorgt
ervoor dat de standaard veiligheidsgordel
correct over het midden van de schouder
van het kind en de heupgordel over de
heupen komt te liggen.
Zitverhoger (groep 3)
E68924
21
Veiligheidsuitrusting voor kinderen
ISOFIX
VERANKERINGSPUNTEN
WAARSCHUWING
Gebruik bij toepassing van het
ISOFIX systeem een voorziening dat
voorkomt dat de veiligheidsgordel
kan draaien. Wij raden het gebruik van
een veiligheidsgordel aan de bovenzijde
of met een voet aan.
Uw auto is uitgerust met ISOFIX
verankeringspunten die geschikt zijn voor
het gebruik van goedgekeurde ISOFIX
kinderzitjes.
Het ISOFIX systeem bestaat uit twee
stevige bevestigingsarmen aan het
kinderzitje, die op de verankeringspunten
op de buitenste zitplaatsen van de
tweede zitrij tussen de rugleuning en de
zitting worden bevestigd.
Verankeringspunten voor de
veiligheidsgordels aan de bovenzijde
zitten achter de zitplaatsen links- en
rechtsachter.
Verankeringspunten bovenste
gordel
E87146
Kinderzitje met een
veiligheidsriem aan de
bovenzijde bevestigen
WAARSCHUWING
Bevestig de veiligheidsgordel aan
de bovenzijde aan geen ander punt
dan aan het verankeringspunt dat
hiervoor is bestemd.
N.B.:
Verwijder zo nodig het
bagageafdekpaneel om de montage te
vergemakkelijken. Zie
Bagageafdekkingen (bladzijde 104).
E87591
1. Plaats het kinderzitje op de zitting van
de zitplaats achterin en klap de
betreffende rugleuning naar voren.
Zie Achterbank (bladzijde 82).
2. Verwijder de hoofdsteun. Zie
Hoofdsteunen (bladzijde 80).
WAARSCHUWING
Zorg ervoor dat de veiligheidsriem
aan de bovenzijde niet doorhangt
of gedraaid is en goed op het
verankeringspunt is bevestigd.
3. Geleid de gordel naar het
verankeringspunt.
22
Veiligheidsuitrusting voor kinderen
WAARSCHUWING
Controleer of de rugleuning van de
zitplaats achterin stevig vastzit en
goed is vergrendeld.
4. Druk de rugleuning weer in verticale
stand.
E87145
5. Druk het kinderzitje stevig naar
achteren zodat de onderste ISOFIX
verankeringspunten goed aangrijpen.
6. Bevestig de veiligheidsgordel volgens
de instructies van de fabrikant van het
kinderzitje.
23
Veiligheidsuitrusting voor kinderen
KINDERSLOTEN
WAARSCHUWING
Wanneer de kindersloten in werking
zijn gesteld, kunnen de portieren
niet van binnenuit worden geopend.
E73697
A
B
VergrendelenA
OntgrendelenB
24
Veiligheidsuitrusting voor kinderen
WERKING
Airbags
WAARSCHUWINGEN
Wijzig de voorzijde van de wagen
op geen enkele wijze. Dit zou
nadelige gevolgen voor het
ontvouwen van de airbags kunnen
hebben.
Oorspronkelijke tekst volgens ECE
R94.01: Extreme Hazard! Do not use
a rearward facing child restraint on
a seat protected by an airbag in front of
it!
Draag een veiligheidsgordel en houd
voldoende afstand tussen uzelf en
het stuurwiel. Alleen wanneer de
veiligheidsgordel correct wordt gedragen,
kan deze u in een zodanige positie
houden dat de airbag optimaal zijn werk
kan doen. Zie De juiste zitpositie
innemen (bladzijde 80).
Laat reparaties aan het stuurwiel,
de stuurkolom, stoelen, airbags en
veiligheidsgordel uitvoeren door een
goed opgeleide monteur.
Houd de gebieden voor de airbags
vrij. Breng niets aan op of over de
panelen van de airbags.
Steek geen scherpe voorwerpen in
gebieden waar airbags zijn
gemonteerd. Dit zou nadelige
gevolgen voor het ontvouwen van de
airbags kunnen hebben en de airbags
kunnen beschadigen.
Gebruik stoelhoezen die zijn
ontworpen voor stoelen met
zij-airbags. Laat deze aanbrengen
door een goed opgeleide monteur.
N.B.:
Het opblazen van een airbag gaat
gepaard met een luide knal en u ziet een
onschadelijke, poederachtige stofwolk.
Dit is normaal.
N.B.:
Reinig de panelen van de airbags
met een vochtige doek.
Airbags voor de bestuurder en
passagier, voorin
E74302
De frontairbags treden in werking bij
zware frontale aanrijdingen of bij
aanrijdingen binnen een hoek van
maximaal 30 graden van links of van
rechts. De airbags worden in enkele
milliseconden opgeblazen en stromen
weer leeg zodra zij in contact komen met
de lichamen van de inzittenden, waardoor
de voorwaartse beweging wordt
opgevangen. Bij lichte aanrijdingen, het
over de kop slaan van de auto of bij
aanrijdingen van opzij of van achteren
worden de frontairbags niet geactiveerd.
Knieairbag voor de bestuurder
LET OP
Probeer het paneel van de knieairbag
voor de bestuurder niet te openen.
25
Bescherming van inzittenden
De knieairbag voor de bestuurder treedt
in werking bij zware frontale aanrijdingen
of bij aanrijdingen binnen een hoek van
maximaal 30 graden van links of van
rechts. De airbag wordt in enkele
milliseconden opgeblazen en stroomt
weer leeg zodra hij in contact komt met
het lichaam van de inzittende, waardoor
hij een kussen vormt tussen de knieën
van de bestuurder en de stuurkolom.
Tijdens het over de kop slaan van de auto,
aanrijdingen van achteren en opzij wordt
de knieairbag niet geactiveerd.
Positie van onderdeel: Zie Kort
overzicht (bladzijde 10).
N.B.:
De knieairbag heeft een lagere
activeringsdrempel dan de frontairbags.
Tijdens een lichte aanrijding is het mogelijk
dat alleen de knieairbag wordt
geactiveerd.
Zijairbags
E72658
De zijairbags bevinden zich in de zijkant
van de rugleuningen van de voorstoelen.
Een label op de rugleuning geeft aan dat
uw auto is uitgerust met zijairbags.
De zijairbags worden geactiveerd bij
zware zijdelingse aanrijdingen. De airbags
worden in enkele milliseconden
opgeblazen en stromen weer leeg zodra
zij in contact komen met de lichamen van
de inzittenden, waardoor zij bescherming
bieden aan de omgeving van borst en
schouder. Bij lichte aanrijdingen van opzij,
het over de kop slaan van de auto,
aanrijdingen van voren of van achteren
worden de zijairbags niet geactiveerd.
Side curtains
E75004
Achter de bekledingspanelen boven de
voorste en achterste zijruiten zijn side
curtains aangebracht. Opschriften in reliëf
op de B-stijlen geven aan dat de wagen
is uitgerust met side curtains.
De side curtains worden geactiveerd bij
zware zijdelingse aanrijdingen. De airbag
wordt in enkele milliseconden opgeblazen
en stroomt weer leeg zodra hij in contact
komt met het lichaam van de inzittende,
waardoor hij bescherming biedt aan het
hoofd. Bij lichte zijdelingse aanrijdingen,
frontale aanrijdingen, aanrijdingen van
achteren of het over de kop slaan van de
auto worden de side curtains niet
geactiveerd.
26
Bescherming van inzittenden
Veiligheidsgordels
WAARSCHUWINGEN
Draag een veiligheidsgordel en houd
voldoende afstand tussen uzelf en
het stuurwiel. Alleen wanneer u de
veiligheidsgordel op de juiste wijze draagt,
kan deze u op uw plaats houden,
waardoor de airbag zijn maximale
bescherming kan bieden. Zie De juiste
zitpositie innemen (bladzijde 80).
Gebruik een veiligheidsgordel nooit
voor meer dan een persoon.
Gebruik voor iedere stoel het juiste
gordelslot.
Zorg ervoor dat de veiligheidsgordel
niet slap of gedraaid zit.
Draag geen dikke kleding. De
veiligheidsgordels bieden optimale
bescherming wanneer ze
nauwsluitend worden gedragen.
Leg de schoudergordel over het
midden van de schouder en leg de
heupgordel strak over uw heupen.
De oprolmechanismen van de
veiligheidsgordels voor de bestuurder en
de passagier voorin zijn voorzien van een
gordelspanner. De gordelspanners
hebben een lagere activeringsdrempel
dan de airbags. Bij lichte aanrijdingen is
het mogelijk dat alleen de gordelspanners
worden geactiveerd.
VEILIGHEIDSGORDELS
VASTMAKEN
WAARSCHUWING
Steek de slottong in het gordelslot
tot een zachte klik hoorbaar is.
Wanneer de veiligheidsgordel niet
correct is bevestigd, hoort u geen klik.
E74124
E85817
Trek de veiligheidsgordel gelijkmatig uit.
De veiligheidsgordel kan blokkeren
wanneer deze te snel wordt uitgetrokken
of wanneer de wagen op een helling
staat.
Druk op de rode knop om de
veiligheidsgordel te ontgrendelen. Laat
hem volledig en geheel oprollen.
27
Bescherming van inzittenden
HOOGTE VAN
VEILIGHEIDSGORDELS
AFSTELLEN
E104440
N.B.:
Door het stelmechanisme iets in te
drukken terwijl u de knop indrukt komt het
verstelmechanisme makkelijker los.
Druk voor het hoger of lager stellen de
vergrendelknop op het
verstelmechanisme in en beweeg deze
zonodig.
WAARSCHUWINGSSIGNAAL
VEILIGHEIDSGORDEL
WAARSCHUWING
Ga niet op een in het gordelslot
gestoken veiligheidsgordel zitten
om te voorkomen dat het
herinneringssysteem wordt geactiveerd.
Het veiligheidssysteem voor inzittenden
biedt alleen optimale veiligheid wanneer
u de veiligheidsgordel correct gebruikt.
De lamp van het
herinneringssysteem gaat
branden en er klinkt een
akoestisch signaal wanneer u of de
passagier op de voorstoel de
veiligheidsgordel niet hebt omgedaan en
de rijsnelheid meer dan 25 km/u
bedraagt. De lamp gaat ook branden
wanneer de veiligheidsgordels worden
losgemaakt wanneer de wagen in
beweging is. Het akoestisch signaal wordt
na na vijf minuten uitgeschakeld maar de
lamp van het herinneringssysteem blijft
branden tot u de veiligheidsgordel hebt
omgedaan.
Herinneringssysteem
uitschakelen
Neem contact op met uw Ford dealer.
GEBRUIK VAN
VEILIGHEIDSGORDELS
TIJDENS ZWANGERSCHAP
E68587
WAARSCHUWING
Breng de veiligheidsgordel voor uw
eigen veiligheid, maar ook voor dat
van uw ongeboren kind op correcte
wijze aan. Draag niet alleen de heupgordel
of de schoudergordel.
28
Bescherming van inzittenden
De heupgordel moet comfortabel over
de heupen liggen aan de onderzijde van
uw zwangere buik. Leg de
schoudergordel tussen uw borsten,
boven en aan de zijkant van uw zwangere
buik.
PASSAGIERSAIRBAG
UITSCHAKELEN
WAARSCHUWING
Zorg ervoor dat de airbag aan
passagierszijde is uitgeschakeld
wanneer u een kinderzitje
achterwaarts op de passagiersstoel
voorin plaatst.
E71313
Schakelaar voor airbag aan
passagierszijde monteren
WAARSCHUWING
Wanneer u een kinderzitje op een
stoel moet plaatsen, waarvoor zich
een operationele airbag bevindt, laat
dan een schakelaar monteren waarmee
de airbag aan passagierszijde kan worden
uitgeschakeld. Raadpleeg uw dealer voor
meer informatie.
N.B.:
De sleutelschakelaar wordt in het
handschoenenkastje gemonteerd en op
het instrumentenpaneel wordt een
controlelamp aangebracht.
Wanneer de controlelamp van de airbag
tijdens het rijden gaat branden of
knipperen, duidt dit op een storing. Zie
Waarschuwings- en
indicatielampen (bladzijde 60).
Verwijder het kinderzitje en laat het
systeem onmiddellijk controleren.
Airbag aan passagierszijde
uitschakelen
A B
E71312
UitgeschakeldA
IngeschakeldB
Zet de schakelaar in stand A.
Controleer bij het aanzetten van het
contact, of de controlelamp airbag aan
passagierszijde uitgeschakeld gaat
branden.
Airbag aan passagierszijde
inschakelen
WAARSCHUWING
Zorg ervoor dat de airbag aan de
passagierszijde is ingeschakeld
wanneer zich geen kinderzitje op
de passagiersstoel voorin bevindt.
Zet de schakelaar in stand B.
29
Bescherming van inzittenden
ALGEMENE INFORMATIE
OVER RADIOFREQUENTIES
LET OP
De radiofrequentie van de
afstandsbediening kan ook worden
gebruikt door andere zenders met
een klein bereik (bijvoorbeeld
zendamateurs, medische apparatuur,
draadloze hoofdtelefoons,
afstandsbedieningen en alarmsystemen).
Wanneer de frequenties worden
gestoord, kunt u geen gebruik meer
maken van uw afstandsbediening. De
portieren kunt u met de sleutel
vergrendelen en ontgrendelen.
N.B.:
U kunt de portieren ontgrendelen
wanneer u de toetsen op de
afstandsbediening per ongeluk indrukt.
Het bereik tussen uw afstandsbediening
en uw auto is afhankelijk van de
omgeving.
GEBRUIK VAN DE SLEUTEL
Afstandsbediening met
inklapbaar sleutelblad
E74382
PROGRAMMEREN VAN DE
AFSTANDSBEDIENING
U kunt maximaal acht
afstandsbedieningen voor uw auto
programmeren (inclusief die met uw auto
werd meegeleverd). Vraag uw dealer om
instructies.
BATTERIJ VAN
AFSTANDSBEDIENING
VERVANGEN
Afstandsbediening met
inklapbaar sleutelblad
E74383
1
1. Steek een schroevendraaier zover
mogelijk in de sleuf aan de zijkant van
de afstandsbediening. Druk de
schroevendraaier in de richting van
het sleutelblad en verwijder dit.
E74384
2
30
Sleutels en afstandsbediening
2. Draai de schroevendraaier in de
afgebeelde richting om een begin te
maken de twee huishelften van de
afstandsbediening van elkaar te
scheiden.
3
E74385
3. Draai de schroevendraaier in de
afgebeelde richting om de twee
huishelften van de afstandsbediening
van elkaar te scheiden.
LET OP
Raak de batterijcontacten of de
printplaat niet met de
schroevendraaier aan.
4. Maak de batterij voorzichtig met de
schroevendraaier los.
5. Breng een nieuwe batterij (3V CR
2032) aan met de + naar beneden
gekeerd.
6. Zet de twee huishelften van de
afstandsbediening op elkaar vast.
7. Breng het sleutelblad aan.
Afstandsbediening zonder
inklapbaar sleutelblad
E74386
1. Steek een schroevendraaier in de
uitsparing aan de achterzijde van de
sleutel en verwijder het sleutelblad.
2. Maak de klemmen met de
schroevendraaier los en scheid de
twee huishelften van de
afstandsbediening.
LET OP
Raak de batterijcontacten of de
printplaat niet met de
schroevendraaier aan.
3. Maak de batterij voorzichtig met de
schroevendraaier los.
4. Breng een nieuwe batterij (3V CR
2032) aan met de + naar boven
gekeerd.
5. Zet de twee huishelften van de
afstandsbediening op elkaar vast.
6. Breng het sleutelblad aan.
31
Sleutels en afstandsbediening
VERGRENDELEN EN
ONTGRENDELEN
Centrale vergrendeling
U kunt de portieren alleen centraal
vergrendelen wanneer alle portieren zijn
gesloten.
N.B.:
Het bestuurdersportier kan met de
sleutel worden ontgrendeld. Deze moet
worden gebruikt wanneer de
afstandsbediening of de keyless entry niet
werkt.
Dubbel vergrendelen
WAARSCHUWING
Schakel de dubbele vergrendeling
niet in wanneer zich personen of
dieren in de auto bevinden.
Wanneer de dubbele vergrendeling is
ingeschakeld kunnen de portieren niet
van binnenuit worden ontgrendeld.
Dubbele vergrendeling is een voorziening
tegen diefstal die voorkomt dat personen
de portieren van binnenuit kunnen
ontgrendelen. Alleen wanneer alle
portieren zijn gesloten kunnen deze
dubbel worden vergrendeld.
Bevestiging van het
vergrendelen en ontgrendelen
Wanneer u de portieren ontgrendelt,
knipperen de richtingaanwijzers eenmaal.
Wanneer u de portieren vergrendelt,
knipperen de richtingaanwijzers
tweemaal.
N.B.:
Wanneer uw auto is uitgerust met
dubbele vergrendeling, knipperen de
richtingaanwijzers slechts tweemaal
wanneer u de dubbele vergrendeling
inschakelt.
Portieren met de sleutel
vergrendelen en ontgrendelen
B
E71962
A
B
A
OntgrendelenA
VergrendelenB
Portieren met de sleutel
dubbel vergrendelen
Draai de sleutel tweemaal binnen drie
seconden in de stand vergrendelen om
de portieren dubbel te vergrendelen.
32
Sloten
Portieren en achterklep
vergrendelen en ontgrendelen
met de afstandsbediening
E87379
ABC
OntgrendelenA
VergrendelenB
Bagageruimte ontgrendelenC
Portieren en achterklep
vergrendelen met de
afstandsbediening
Druk toets B eenmaal in.
Portieren en achterklep dubbel
vergrendelen met de
afstandsbediening
Druk toets B tweemaal binnen drie
seconden in.
De portieren van binnenuit
vergrendelen en ontgrendelen
E102566
Voor locatie. Zie Kort
overzicht (bladzijde 10).
Kofferdeksel/ achterklep
Achterklep openen met de
afstandsbediening
Druk toets C op de afstandsbediening
tweemaal binnen drie seconden in.
De kofferdeksel/ achterklep
sluiten
E89132
Aan de binnenzijde van de kofferdeksel/
achterklep bevindt zich een greep die het
sluiten vereenvoudigt.
Automatisch opnieuw
vergrendelen
De portieren worden automatisch
opnieuw vergrendeld wanneer u niet
binnen 45 seconden na het ontgrendelen
met de afstandsbediening een portier
opent. De portieren worden vergrendeld
en de alarminstallatie keert terug in de
vorige stand.
Ontgrendelfunctie opnieuw
programmeren
Indien de ontgrendelfunctie opnieuw is
geprogrammeerd zodat alleen het
bestuurdersportier wordt ontgrendeld (
Zie Programmeren van de
afstandsbediening (bladzijde 30). ), let
dan op het volgende:
33
Sloten
Wanneer u de ontgrendeltoets op de
afstandsbediening indrukt, worden alle
portieren ontgrendeld of wordt alleen het
bestuurdersportier ontgrendeld. Door
opnieuw op de ontgrendeltoets te
drukken worden alle portieren
ontgrendeld.
SLEUTELLOZE TOEGANG
Algemene informatie
WAARSCHUWING
De sleutelloze toegang werkt
misschien niet wanneer de sleutel
zich dicht bij metalen voorwerpen
of elektronische apparaten, zoals mobiele
telefoons, bevindt.
Het passive entry systeem werkt niet
indien:
De accu van de auto leeg is.
De frequenties van de passive key
worden verstoord.
De batterij in de passive key leeg is.
N.B.:
Wanneer het passive entry systeem
niet werkt, moet u voor het vergrendelen
en ontgrendelen van uw auto de
sleutelbaard gebruiken.
De sleutelloze toegang maakt het gebruik
van een sleutel of afstandsbediening
overbodig.
Voor het passief vergrendelen en
ontgrendelen is een geldige passive key
nodig die zich in de omgeving van een
van de drie externe detectiezones
bevindt. Deze zones bevinden zich op
ongeveer anderhalve meter afstand van
de portierkrukken aan bestuurders- en
passagierszijde en de achterklep.
Passive key
De auto kan met de passive key worden
ontgrendeld en vergrendeld. De passieve
key kan tevens als afstandsbediening
worden gebruikt. Zie Vergrendelen en
ontgrendelen (bladzijde 32).
Auto vergrendelen
E87384
WAARSCHUWING
De auto wordt niet automatisch
vergrendeld. Indien er geen
vergrendelknop wordt ingedrukt
blijft de auto ontgrendeld.
Op ieder voorportier zijn
vergrendelknoppen aangebracht.
Activeren van centraal
vergrendelingssysteem en alarminstallatie:
Druk een vergrendeltoets eenmaal in.
Activeren van dubbele vergrendeling en
alarminstallatie:
Druk een vergrendeltoets tweemaal
binnen drie seconden in.
34
Sloten
N.B.:
Eenmaal geactiveerd, blijft de auto
gedurende drie seconden vergrendeld.
Na de vertragingsperiode kunnen de
portieren weer worden ontgrendeld, op
voorwaarde dat de passive key zich
binnen het detectiegebied bevindt.
Twee korte knippersignalen van de
richtingaanwijzers geeft aan dat alle
portieren en de bagageruimte zijn
vergrendeld en dat de alarminstallatie is
ingeschakeld.
Kofferdeksel/ achterklep
N.B.:
Als de passive key zich bij gesloten
portieren in de bagageruimte bevindt, kan
de kofferdeksel/achterklep niet worden
gesloten en komt deze weer omhoog.
N.B.:
Indien zich een tweede geldige
passive key binnen het detectiegebied
van de kofferdeksel/ achterklep bevindt,
kan de bagageruimte niet worden
afgesloten.
Auto ontgrendelen
N.B.:
Indien de auto langer dan drie
dagen niet wordt ontgrendeld, schakelt
de sleutelloze toegang over op een
energiebesparende modus. Hierdoor
wordt voorkomen dat de accu leegraakt.
Wanneer de auto in deze modus wordt
ontgrendeld kan de reactietijd enigszins
langer zijn dan normaal. Nadat de auto na
eenmaal is ontgrendeld, wordt de
energiebesparende modus
uitgeschakeld.
E87384
Druk een vergrendeltoets eenmaal in.
N.B.:
De passive key moet zich binnen
het detectiegebied van dat portier
bevinden.
Een lang lichtsignaal van de
richtingaanwijzers geeft aan dat alle
portieren en de bagageruimte zijn
ontgrendeld en dat de alarminstallatie is
uitgeschakeld.
Alleen bestuurdersportier
ontgrendelen
Indien de ontgrendelfunctie opnieuw is
geprogrammeerd zodat alleen het
bestuurdersportier wordt ontgrendeld (
Zie Programmeren van de
afstandsbediening (bladzijde 30). ), let
dan op het volgende:
Als het bestuurdersportier als eerste
wordt geopend blijven de andere
portieren en de bagageruimte
vergrendeld. Alle andere portieren kunnen
vanuit het interieur worden ontgrendeld
door de ontgrendeltoets op het
instrumentenpaneel in te drukken. Voor
locatie: Zie Kort overzicht (bladzijde
10). De portieren kunnen afzonderlijk
worden ontgrendeld door vanuit het
interieur de portierkruk van het
betreffende portier uit te trekken.
Als het passagiersportier als eerste wordt
geopend, worden alle portieren en de
bagageruimte ontgrendeld.
35
Sloten
Uitgeschakelde sleutels
In de auto achtergebleven sleutels
worden uitgeschakeld bij het
vergrendelen van de auto.
Een uitgeschakelde sleutel kan niet meer
worden gebruikt voor het aanzetten van
het contact of het starten van de motor.
Om deze passive keys opnieuw te
kunnen gebruiken moeten ze opnieuw
worden geactiveerd.
Ontgrendel de auto met behulp van een
passive key of de afstandsbediening om
al uw passive keys te activeren.
Bij het aanzetten van het contact of
wanneer de motor met een geldige
sleutel wordt gestart worden alle passive
keys worden geactiveerd.
Portieren met de sleutelbaard
vergrendelen en ontgrendelen
1
2
1
E87964
1. Verwijder voorzichtig de kapje.
2. Verwijder de sleutelbaard en steek
hem in het slot.
N.B.:
Alleen de handgreep van het
bestuurdersportier is uitgerust met een
slotcilinder.
36
Sloten
WERKING
Het immobilisatiesysteem is een
diefstalbeveiligingssysteem dat voorkomt
dat iemand de motor van uw auto met
een onjuist gecodeerde sleutel kan
starten.
GECODEERDE SLEUTELS
N.B.:
Dek uw sleutels niet met metalen
voorwerpen af. Hierdoor kan de
ontvanger uw sleutel niet herkennen als
geldige sleutel.
N.B.:
Wanneer u een sleutel bent
verloren, laat dan de code bij al uw
overige sleutels wissen. Raadpleeg uw
dealer voor meer informatie. Laat de
vervangingssleutels samen met uw
overige sleutels opnieuw coderen.
Wanneer u een sleutel verliest, kunt u bij
uw Ford dealer een vervangingssleutel
verkrijgen. Geef, indien mogelijk, uw
dealer het sleutelnummer door, dat op
het plaatje staat dat met de originele
sleutels is geleverd. U kunt ook extra
sleutels bij uw Ford dealer verkrijgen.
IMMOBILISATIESYSTEEM
INSCHAKELEN
Korte tijd nadat u het contact hebt afgezet
wordt het immobilisatiesysteem
automatisch ingeschakeld.
IMMOBILISATIESYSTEEM
UITSCHAKELEN
Het immobilisatiesysteem wordt
automatisch uitgeschakeld bij het met een
correct gecodeerde sleutel aanzetten van
het contact.
De controlelamp in de instrumentengroep
brandt ongeveer drie seconden en gaat
vervolgens uit. Wanneer de controlelamp
langer dan een minuut blijft branden of
knipperen en vervolgens met
onregelmatige intervallen gaat branden,
dan is uw sleutel niet herkend. Neem de
sleutel uit het slot en probeer het
nogmaals.
Wanneer u de motor met een correct
gecodeerde sleutel niet kunt starten, duidt
dit op een storing. Laat het
immobilisatiesysteem onmiddellijk
controleren.
37
Motorstartblokkering
WERKING
Het alarm is een afschrikmiddel voor
personen die ongeoorloofd de portieren
en de motorkap proberen te openen. Het
beveiligt ook de audio-installatie.
Alarm activeren
Wanneer het alarm is ingeschakeld, kan
het op een van de volgende manieren
worden geactiveerd:
Wanneer iemand een portier, het
bagagecompartiment of de motorkap
zonder de juiste sleutel of
afstandsbediening opent.
Wanneer iemand de audio-installatie
verwijdert.
Wanneer iemand het contactslot in
stand I, II of III zet zonder geldige
sleutel.
Wanneer het alarm is geactiveerd, klinkt
de alarmclaxon 30 seconden en
knipperen de
waarschuwingsknipperlichten vijf minuten.
Iedere verdere poging om een van
bovenstaande handelingen uit te voeren
activeert het alarm opnieuw.
ALARM INSCHAKELEN
Het systeem wordt geactiveerd zodra de
auto is vergrendeld en beschermt uw
auto tegen indringers die trachten de
portieren, de motorkap of het
bagagecompartiment te openen of de
audio-installatie te verwijderen.
Wanneer door onbevoegden een portier,
de bagageruimte of de motorkap wordt
geopend, klinkt het alarmsignaal 30
seconden. De
waarschuwingsknipperlichten knipperen
vijf minuten.
Bij elke poging de auto zonder een
geldige sleutel te starten of om de
audio-installatie te verwijderen gaat het
alarm opnieuw af.
Automatische vertraging van
het inschakelen
De vertraging van 12 seconden treedt in
werking zodra de motorkap, de
bagageruimte en alle portieren gesloten
zijn.
ALARM UITSCHAKELEN
Schakel de alarminstallatie en het
alarmsignaal uit door de deuren met de
sleutel te ontgrendelen, zet het contact
met een correct gecodeerde sleutel aan
of ontgrendel de deuren met de
afstandsbediening.
38
Alarm
STUURWIEL AFSTELLEN
WAARSCHUWING
Verstel nooit het stuurwiel als de
auto in beweging is.
N.B.:
Controleer of u in de juiste positie
zit. Zie De juiste zitpositie innemen
(bladzijde 80).
1
2
2
E95178
3
E95179
WAARSCHUWING
Duw de ontgrendelingshendel
helemaal op zijn plaats wanneer u
deze weer in de oude stand zet.
AUDIOBEDIENING
E72288
A
C
B
D
E
Volume hogerA
Opwaarts zoekenB
Volume lagerC
Neerwaarts zoekenD
ModusE
Modus
Druk de modus toets in en houd deze
ingedrukt om de audiobron te kiezen.
Druk de modus toets in om:
op het volgende radiostation af te
stemmen
een inkomende telefoonoproep te
beantwoorden
een telefoongesprek te beëindigen.
Seek (zoekfunctie)
Druk de seek toets in om:
39
Stuurwiel
af te stemmen op het volgende
radiostation op een hogere of lagere
frequentie
het volgende of vorige nummer op de
CD af te spelen.
Druk de seek toets in en houd deze
ingedrukt om:
af te stemmen op een radiostation op
een hogere of lagere frequentie
door een CD nummer te zoeken
SPRAAKSTURING
E102756
Druk op de toets om de spraakbesturing
in of uit te schakelen.
Voor meer informatie Zie
Spraaksturing (bladzijde 177).
40
Stuurwiel
VOORRUITWISSERS
D
C
B
A
E102032
Enkele wisslagA
Wissen met intervallen of
automatisch wissen
B
Normale wissnelheidC
Wissen met hoge snelheidD
Intervalwissen
E102033
B
C
A
Wissen met korte intervallenA
IntervalwissenB
Wissen met lange intervallenC
De intervalwerking kan met de
draaischakelaar worden ingesteld.
Automatisch wissen
E102034
B
WAARSCHUWINGEN
Vervang de ruitenwisserbladen
zodra deze strepen water en vuil
achterlaten of wanneer ze het water
niet meer volledig verwijderen. Indien de
ruitenwisserbladen niet worden
vervangen, zal de regensensor water op
de voorruit blijven waarnemen. Dit heeft
tot gevolg dat de ruitenwissers blijven
werken terwijl het grootste gedeelte van
de voorruit droog is.
Zorg er in geval van ijsvorming voor
dat de voorruit volledig is ontdooid
voordat u de automatische
ruitenwisserfunctie inschakelt.
Schakel de automatische
ruitenwisserfunctie uit voordat u een
wasstraat ingaat.
N.B.:
De automatische
ruitenwisserfunctie is uitsluitend bedoeld
voor gebruik tijdens natte
weersomstandigheden. Deze functie
moet niet onder droge omstandigheden
worden ingeschakeld, daar het systeem
bijzonder gevoelig is voor vuil, mist of
vliegen die in de omgeving van de
regensensor met de voorruit in aanraking
komen. Hierdoor kan het systeem in
werking treden al is de voorruit
grotendeels droog.
41
Ruitenwissers en ruitensproeiers
N.B.:
De automatische
ruitenwisserfunctie moet niet worden
ingeschakeld bij sneeuw, mist of wanneer
de wegen zijn gepekeld. Kies onder deze
weersomstandigheden zonodig stand A,
C of D.
Afhankelijk van de uitrusting zullen de
ruitenwissers bij aangezet contact en de
hendel reeds in stand B niet in werking
treden tenzij er water op de voorruit wordt
waargenomen. Zet als alternatief de
hendel in een andere stand en vervolgens
weer terug in stand B of schakel de
ruitensproeiers in.
De regensensor meet daarna continu de
hoeveelheid water op de voorruit en zal
de snelheid van de voorruitwissers
automatisch instellen (enkele
wisbeweging, met intervallen, normale of
hoge wissnelheid).
E102035
B
A
Hoge gevoeligheidA
Lage gevoeligheidB
A. De ruitenwissers treden alleen in
werking wanneer een grotere
hoeveelheid water op de voorruit
wordt waargenomen.
B. De ruitenwissers treden ook in
werking wanneer een kleine
hoeveelheid water op de voorruit
wordt waargenomen.
Er zijn tussen lage en hoge gevoeligheid
zes instellingen mogelijk.
Automatisch
ruitenwissersysteem
Sommige uitvoeringen zonder een
automatisch ruitenwissersysteem zijn
uitgerust met een snelheidsafhankelijk
ruitenwissersysteem voor de voorruit.
Wanneer de auto tot loopsnelheid of tot
stilstand wordt gebracht, wordt de
ruitenwissersnelheid automatisch naar de
volgende lagere snelheid teruggebracht.
Wanneer de auto in snelheid toeneemt,
keert de ruitenwissersnelheid terug naar
de met de hand gekozen instelling.
Wanneer de ruitenwisserhendel wordt
bediend terwijl het systeem is
ingeschakel, wordt het systeem
uitgeschakeld.
Indien de auto opnieuw in snelheid
mindert of tot stilstand wordt gebracht,
wordt het systeem opnieuw geactiveerd.
VOORRUITSPROEIERS
E102051
WAARSCHUWING
Schakel de ruitensproeiers niet
langer dan tien seconden achtereen
in; schakel de ruitensproeiers nooit
in als het reservoir leeg is.
Wanneer de knop op het uiteinde van de
hendel wordt ingedrukt worden zowel de
sproeiers als de ruitenwissers
ingeschakeld.
42
Ruitenwissers en ruitensproeiers
Na het loslaten van de knop of de hendel
blijven de ruitenwissers nog kortstondig
in werking.
ACHTERRUITWISSERS EN -
SPROEIERS
Intervalwissen
E102052
Beweeg de schakelaarhendel naar het
stuurwiel.
Wissen tijdens achteruitrijden
De achterruitwisser wordt automatisch
ingeschakeld wanneer de achteruit wordt
ingeschakeld als:
treedt deze automatisch in werking
wanneer de achteruit wordt
ingeschakeld,
de ruitenwisserhendel in de stand A,
B, C of D staat en
de voorruitwisser is ingeschakeld (in
de stand B).
De achterruitwisser volgt de interval van
de voorruitwissers (bij wissen met
intervallen of normale wissnelheid).
Ruitensproeier, achter
E102053
WAARSCHUWING
Schakel de ruitensproeiers niet
langer dan tien seconden achtereen
in; schakel de ruitensproeiers nooit
in als het reservoir leeg is.
Wanneer de hendel naar het stuurwiel
wordt getrokken treden zowel de sproeier
als de ruitenwissers in werking.
Zodra de wis/was cyclus is voltooid,
pauzeren de voorruitwissers en maken
vervolgens nog één wisslag om de ruit te
drogen.
Na het loslaten van de hendel blijven de
ruitenwissers nog kortstondig in werking.
43
Ruitenwissers en ruitensproeiers
VOORRUITSPROEIERS
AFSTELLEN
E73425
De ruitensproeiers kunnen worden
afgesteld door een speld in de
kogelvormige sproeierkoppen te steken
en de sproeiers in de gewenste stand te
draaien.
RUITENWISSERBLADEN
CONTROLEREN
E66644
Controleer met uw vingertoppen de
rubber randen van de ruitenwisserbladen
op oneffenheden.
Reinig de ruitenwisserbladen met een in
water gedrenkte, zachte spons.
RUITENWISSERBLADEN
VERVANGEN
Voorruitwisserbladen
E72899
1
2
1. Druk de lip in.
2. Verwijder het ruitenwisserblad.
N.B.:
Zorg ervoor dat het
ruitenwisserblad goed op zijn plaats komt
te zitten.
3. Breng de eerder verwijderde
onderdelen in omgekeerde volgorde
aan.
Achterruitwisserblad
1. Til de ruitenwisserarm op.
2
3
4
E86456
2. Draai het ruitenwisserblad onder een
rechte hoek op de ruitenwisserarm.
44
Ruitenwissers en ruitensproeiers
3. Maak het ruitenwisserblad los van de
wisserarm.
4. Verwijder het ruitenwisserblad.
N.B.:
Zorg ervoor dat het
ruitenwisserblad goed op zijn plaats komt
te zitten.
5. Breng de eerder verwijderde
onderdelen in omgekeerde volgorde
aan.
45
Ruitenwissers en ruitensproeiers
VERLICHTINGSBEDIENING
Standen van de
lichtschakelaar
E70718
A B C
Off (uit)A
Stads- en achterlichtenB
KoplampenC
Parkeerlichten
LET OP
Door langdurig gebruik van de
parkeerlichten wordt de accu
ontladen.
Schakel het contact uit.
Zet de lichtschakelaar in stand B.
Grootlicht en dimlicht
E101829
Trek de hendel geheel naar het stuurwiel
toe om tussen grootlicht en dimlicht te
wisselen.
Lichtsignaal
Trek de schakelaarhendel naar het
stuurwiel toe.
Home safe verlichting
Schakel de verlichting uit en trek de
richtingaanwijzer naar het stuurwiel toe
om de koplampen in te schakelen. Er
klinkt kort een signaal. Bij een geopende
deur gaan de koplampen automatisch na
drie minuten uit, of 30 seconden nadat
de laatste deur is gesloten.
Wanneer alle deuren zijn gesloten en een
deur wordt binnen de 30 seconden
vertragingstijd weer geopend, start de
tijdschakeling van drie minuten opnieuw.
De home safe functie kan worden
uitgeschakeld door hetzij de
richtingaanwijzerhendel opnieuw naar het
stuurwiel te trekken of door het contact
aan te zetten.
46
Verlichting
AUTOMATISCH IN- EN
UITSCHAKELENDE
VERLICHTING
E70719
N.B.:
Wanneer u de automatisch
in-/uitschakelende verlichting hebt
ingeschakeld, kunt u alleen het grootlicht
inschakelen wanneer de functie de
koplampen heeft ingeschakeld.
Afhankelijk van de lichtsituatie worden de
koplampen automatisch in- en
uitgeschakeld.
VOORSTE MISTLAMPEN
E70721
WAARSCHUWING
Gebruik de mislampen alleen
wanneer het zicht ernstig wordt
belemmerd door mist, sneeuw of
regen.
MISTACHTERLICHTEN
E70720
WAARSCHUWINGEN
Gebruik de mistachterlichten alleen
wanneer het zicht minder dan 50
meter bedraagt.
Schakel de mistachterlichten niet in
bij regen of sneeuwval en wanneer
het zicht meer dan 50 meter
bedraagt.
47
Verlichting
KOPLAMPHOOGTE
AFSTELLEN
E70722
AB
Hoge stand van de
koplamplichtbundels
A
Lage stand van de
koplamplichtbundels
B
U kunt de hoogte van de
koplamplichtbundels aanpassen aan de
belading van de auto.
Aanbevolen regelknopstanden
Regelknopstand
Gewicht in bagage-
ruimte1
Belading
AchterbankVoorstoelen
0--1-2
2-31-2
2,5Max.31-2
4Max.-1
1 Zie Voertuigidentificatieplaatje (bladzijde 149).
48
Verlichting
WAARSCHUWINGSKNIP-
PERLICHTEN
E71943
Voor locatie: Zie Kort overzicht
(bladzijde 10).
RICHTINGAANWIJZERS
E102016
N.B.:
Beweeg de
richtingaanwijzerschakelaar kort omhoog
of omlaag om de richtingaanwijzers
driemaal te laten knipperen.
INTERIEURVERLICHTING
Interieurverlichting
C
B
A
E71945
Off (uit)A
PortiercontactB
AanC
Wanneer u de schakelaar in stand B zet,
gaat de interieurverlichting branden
wanneer u een portier of het kofferdeksel
/ de achterklep ontgrendelt of opent.
Wanneer u bij afgezet contact een portier
open laat staan, gaat de
interieurverlichting enige tijd later
automatisch uit om te voorkomen dat de
accu leegraakt. Zet het contact even aan
om de verlichting weer in te schakelen.
De interieurverlichting gaat ook branden
wanneer u het contact afzet. De
verlichting gaat korte tijd later automatisch
uit of wanneer u de motor start of
opnieuw start.
Wanneer u bij afgezet contact de
schakelaar in stand C zet, gaat de
interieurverlichting branden. De verlichting
gaat korte tijd later automatisch uit om te
voorkomen dat de accu leegraakt. Zet
het contact even aan om de verlichting
weer in te schakelen.
49
Verlichting
Leeslampen
E71946
Wanneer u het contact afzet, gaan de
leeslampen korte tijd later automatisch uit
om te voorkomen dat de accu leegraakt.
Zet het contact korte tijd aan om de
verlichting weer in te schakelen.
EEN KOPLAMP
VERWIJDEREN
1. Open de motorkap. Zie De
motorkap openen en sluiten
(bladzijde 120).
E102589
2
2. Verwijder de schroeven.
E102590
3
4
3. Trek de stekker los.
4. Verwijder de koplamp.
N.B.:
Zorg er bij het monteren van de
koplamp voor dat deze volledig in de
klemmen voor de koplamp aangrijpt.
GLOEILAMPEN VERVANGEN
WAARSCHUWINGEN
Schakel de verlichting uit en zet het
contact af.
Laat de gloeilamp afkoelen voordat
u deze verwijdert.
LET OP
Raak het glas van de gloeilamp niet
aan.
Breng alleen gloeilampen met het
juiste vermogen aan. Zie
Gloeilampentabel (bladzijde 54).
Koplampen
Richtingaanwijzer
1. Verwijder de koplamp. Zie Een
koplamp verwijderen (bladzijde
50).
50
Verlichting
E102593
2
4
2. Verwijder het paneeltje.
3. Draai de lamphouder linksom en
verwijder deze.
4. Druk voorzichtig de gloeilamp in de
lamphouder en draai de gloeilamp
linksom. Verwijder de gloeilamp.
Koplamp, dimlicht
1. Verwijder de koplamp. Zie Een
koplamp verwijderen (bladzijde
50).
E102598
2
4
2. Verwijder het paneeltje.
3. Draai de lamphouder linksom en
verwijder deze.
4. Verwijder de gloeilamp.
Grootlicht
1. Verwijder de koplamp. Zie Een
koplamp verwijderen (bladzijde
50).
E102597
2
4
2. Verwijder het paneeltje.
3. Draai de lamphouder linksom en
verwijder deze.
4. Verwijder de gloeilamp.
Stadslicht
1. Verwijder de koplamp. Zie Een
koplamp verwijderen (bladzijde
50).
51
Verlichting
E102596
2
3
2. Verwijder het paneeltje.
3. Trek aan de lamphouder en verwijder
deze. Verwijder de gloeilamp.
Zijknipperlichten
1
E99397
1. Verwijder het paneeltje.
2
3
E99398
2. Maak de klem los.
3. Verwijder de gloeilamp en de
lamphouder. Verwijder de gloeilamp.
Voormistlichten
N.B.:
De voormistlichten voor kunnen
niet worden gerepareerd, raadpleeg bij
defecten uw dealer.
Achterlichtunits
E102854
1
1. Verwijder de schroeven.
52
Verlichting
E102620
2
3
2. Verwijder de vleugelmoer.
3. Verwijder de achterlichtunit en maak
de lamphouder los.
B
C
A
E102621
Rem- en achterlichtA
AchteruitB
ControlelampjeC
4. Verwijder de gloeilamp.
Achtermistlichten
N.B.:
De achtermistlichten kunnen niet
worden gerepareerd, raadpleeg bij
defecten uw dealer.
Derde remlicht
N.B.:
De LED verlichting kan niet worden
gerepareerd, raadpleeg bij defecten uw
dealer.
Kentekenplaatverlichting
E72789
3
2
1
1. Maak voorzichtig de klemveer los.
2. Verwijder het lamphuis.
3. Verwijder de gloeilamp.
Interieurverlichting
E99452
2
3
1
1. Werk de lamp voorzichtig los.
2. Draai de lamphouder linksom en
verwijder deze.
3. Verwijder de gloeilamp.
53
Verlichting
Leeslampen
E99453
2
3
1
1. Werk de lamp voorzichtig los.
2. Draai de lamphouder linksom en
verwijder deze.
3. Verwijder de gloeilamp.
Verlichting
bagagecompartiment
E72784
1. Werk de lamp voorzichtig los.
2. Verwijder de gloeilamp.
GLOEILAMPENTABEL
Vermogen (watt)SpecificatieLampje
21PY21WRichtingaanwijzer, voor
55H1Grootlicht
55H7Koplamp, dimlicht
5WY5WZijknipperlicht
55H11Mistlamp, vóór
5W5WStadslicht
21PY21WRichtingaanwijzer, achter
21/5P21/5WRemlicht en achterlicht
21P21WMistachterlicht
16W16WAchteruitrijlamp
Informatie niet
beschikbaar
1 x LED-paneelDerde remlicht
54
Verlichting
Vermogen (watt)SpecificatieLampje
5W5WKentekenplaatverlichting
6W6WInterieurverlichting
5W5WLeeslamp
Informatie niet
beschikbaar
Informatie niet beschik-
baar
Verlichting bagagecompartiment
55
Verlichting
ELEKTRISCH BEDIENBARE
RUITEN
WAARSCHUWING
Schakel de elektrisch bedienbare
ruiten niet in tenzij deze vrij zijn van
obstructies.
N.B.:
Wanneer de ruiten gedurende
korte tijd vaak worden bediend kan het
systeem een bepaalde tijd buiten werking
treden om schade door oververhitting te
voorkomen.
Zet het contact aan om de elektrisch
bedienbare ruiten te openen of te sluiten.
Module portier
bestuurderszijde
Met behulp van de schakelaars op het
bestuurdersportier kunt u alle ruiten
bedienen.
E70848
Ruit van bestuurdersportier
automatisch openen en sluiten
Druk de schakelaar tot het tweede
schakelpunt in of trek hem tot het tweede
schakelpunt omhoog en laat hem los.
Druk de toets opnieuw in of trek hem
omhoog om de ruit te stoppen.
Veiligheidsschakelaar voor de
achterste ruiten
N.B.:
U kunt altijd de ruiten achterin vanaf
het bestuurdersportier bedienen.
E70850
Met een schakelaar op het
bestuurdersportier kan de elektrische
bediening van de achterste ruiten worden
geblokkeerd.
Het lampje in de schakelaar gaat branden
en de lampjes in de schakelaars van de
achterste ruiten gaan uit wanneer de
blokkering is ingeschakeld.
Antiklemfunctie
WAARSCHUWING
Het onzorgvuldig sluiten van de
ruiten kan deze
beschermingsfunctie opheffen en
verwonding tot gevolg hebben.
De ruit stopt automatisch tijdens het
sluiten en gaat een stukje terug wanneer
de ruit een obstakel tegenkomt.
Antiklemfunctie uitschakelen
LET OP
Wanneer u de ruit voor de derde
keer sluit, wordt de antiklemfunctie
uitgeschakeld. Controleer of er geen
obstakels in de weg zitten.
56
Ruiten en spiegels
Om deze veiligheidsvoorziening uit te
schakelen wanneer er meer weerstand
is, bijvoorbeeld in de winter, gaat u als
volgt te werk:
1. Sluit de ruiten tweemaal tot aan de
weerstand en laat deze
terugschuiven.
2. Sluit de ruit voor een derde keer tot
deze weerstand ondervindt. De
antiklemfunctie wordt uitgeschakeld
en u kunt de ruit niet meer
automatisch sluiten. De ruit zal de
weerstand overbruggen en u kunt de
ruit volledig sluiten.
3. Laat de ruit door een deskundige
controleren indien deze na de derde
poging niet sluit.
Geheugen van de elektrisch
bedienbare ruiten opnieuw
instellen
WAARSCHUWING
De antiklemfunctie wordt buiten
werking gesteld tot het geheugen
opnieuw is ingesteld.
Nadat de accukabels zijn losgenomen
moet het geheugen van elke ruit
afzonderlijk opnieuw worden ingesteld:
1. Trek de schakelaar omhoog tot de ruit
volledig is gesloten. Houd de
schakelaar nog een seconde
omhooggetrokken.
2. Laat de schakelaar los en trek hem
twee tot drie keer opnieuw een
seconde lang omhoog.
3. Open de ruit en probeer hem
automatisch te sluiten.
4. Herhaal de procedure wanneer de ruit
niet automatisch sluit.
BUITENSPIEGELS
Groothoekspiegels
E71042
WAARSCHUWING
Vergis u niet in de afstand van
voorwerpen die u in deze
groothoekspiegel ziet. Voorwerpen
die u in deze spiegels ziet, zien er kleiner
uit en lijken verder weg te zijn dan in
werkelijkheid het geval is.
Inklapbare spiegels
E71043
Zorg ervoor dat de spiegel weer volledig
wordt vergrendeld wanneer u deze weer
in zijn oorspronkelijke stand terugzet.
57
Ruiten en spiegels
ELEKTRISCH VERSTELBARE
BUITENSPIEGELS
E66485
A
B
C
Linker spiegelA
Off (uit)B
Rechter spiegelC
Richtingen waarin de spiegel
kan worden gekanteld
E66486
Elektrisch inklapbare
buitenspiegels
Automatisch inklappen en
uitklappen
N.B.:
Als de spiegels zijn ingeklapt met
behulp van de toets handmatig inklappen,
dan kunnen deze alleen worden uitgeklapt
met behulp van de toets handmatig
inklappen.
De spiegels klappen automatisch uit
wanneer u de auto vergrendelt met
behulp van de sleutel, de
afstandsbediening of een verzoek van de
sleutelloze toegang. De spiegels klappen
uit wanneer u de auto ontgrendelt met
behulp van de sleutel, de
afstandsbediening, een verzoek van de
sleutelloze toegang, de binnenhandgreep
van het bestuurdersportier of door de
motor te starten.
Handmatig inklappen en
uitklappen
E72184
BINNENSPIEGEL
E71272
Kantel de spiegel om verblinding 's nachts
te verminderen.
58
Ruiten en spiegels
AUTOMATISCH DIMMENDE
SPIEGEL
E71028
De automatisch dimmende
achteruitkijkspiegel voorkomt verblinding
door achteropkomend verkeer. Bij
ingeschakelde achteruitversnelling werkt
hij niet.
59
Ruiten en spiegels
METERS
E102660
C
A
DE
B
ToerentellerA
InformatiedisplayB
SnelheidsmeterC
BrandstofpeilmeterD
Terugsteltoets dagtellerE
Brandstofpeilmeter
De pijl naast het symbool van de
benzinepomp duidt aan, aan welke zijde
zich de brandstofvulklep bevindt.
WAARSCHUWINGS- EN
INDICATIELAMPEN
De volgende waarschuwings- en
controlelampen gaan branden wanneer
het contact wordt aangezet:
ABS
Airbag
Remsysteem
Niet goed gesloten portier(en)
Motor
Vorst
Contact
Oliedruk
Stuurbekrachtiging
Stabiliteitsregeling (ESP)
Indien een van deze waarschuwings- of
controlelampen niet gaat branden
wanneer het contact wordt aangezet,
duidt dit op een storing. Laat het systeem
onmiddellijk door een geschoolde
monteur controleren.
60
Instrumenten
Controlelamp ABS
Wanneer deze lamp tijdens het
rijden brandt, duidt dit op een
storing. Laat het systeem
onmiddellijk door een geschoolde
monteur controleren. De remmen blijven
normaal werken (zonder ABS) maar laat
deze storing zo spoedig mogelijk
controleren.
Controlelamp airbag
Wanneer deze lamp tijdens het
rijden brandt, duidt dit op een
storing. Laat het systeem
onmiddellijk door een geschoolde
monteur controleren.
Controlelamp remsysteem
WAARSCHUWING
Verlaag geleidelijk uw snelheid. Druk
het rempedaal bijzonder voorzichtig
in. Druk het rempedaal vooral niet
abrupt in.
Wanneer de controlelamp
tijdens het rijden gaat branden,
duidt dit op een storing in één
van beide remcircuits. Controleer het
remvloeistofniveau. Zie Controle
vloeistofpeil koppeling en
remsysteem (bladzijde 128).
WAARSCHUWING
Laat deze storing onmiddellijk
controleren.
Als de controlelamp remsysteem samen
met de ABS-controlelamp gaat branden,
dan duidt dit op een storing. Breng de
wagen zo snel mogelijk tot stilstand
wanneer dit veilig kan en laat deze storing
controleren voordat u uw reis hervat.
Waarschuwingslamp
koelvloeistoftemperatuur
LET OP
Hervat uw reis niet wanneer de
waarschuwingslamp gaat branden
terwijl het peil correct is. Laat het
systeem onmiddellijk door een
geschoolde monteur controleren.
Wanneer de lamp na het starten
blijft branden of oplicht tijdens
het rijden, dan duidt dit op een
storing. Breng de auto tot stilstand zodra
dit veilig kan en zet de motor af.
Controleer het koelvloeistofpeil. Zie
Motorkoelvloeistof controleren
(bladzijde 127).
Controlelamp automatische
snelheidsregeling
E71340
De lamp gaat branden wanneer
het systeem wordt gebruikt.
Richtingaanwijzer
Knippert bij ingeschakelde
richtingaanwijzers. Een
plotselinge toename van de
knipperfrequentie duidt op een defecte
gloeilamp. Zie Gloeilampen
vervangen (bladzijde 50).
Controlelamp niet goed
gesloten portieren
Deze lamp gaat branden
wanneer het contact wordt
aangezet en blijft branden als
een portier, de motorkap of de
bagageruimte niet goed is gesloten.
61
Instrumenten
Controlelampen motor
Controlelamp motorstoring
Controlelamp aandrijflijn
Alle modelvarianten
Als een van deze lampen gaat branden
bij een draaiende motor, dan duidt dit op
een storing. De motor blijft draaien maar
levert wellicht minder vermogen. Wanneer
deze tijdens het rijden knippert, minder
dan onmiddellijk snelheid. Blijft de
lamp knipperen, vermijd dan snel
optrekken en krachtig afremmen. Laat
het systeem onmiddellijk door een
geschoolde monteur controleren.
WAARSCHUWING
Laat deze storing onmiddellijk
controleren.
Als beide lampen samen gaan branden,
breng de wagen dan zo snel
mogelijk tot stilstand wanneer dit
veilig kan. Doet u dit niet, dan kan dit
leiden tot verminderd vermogen en
afslaan van de motor. Zet de wagen van
contact en probeer de motor te starten.
Laat het systeem onmiddellijk door een
geschoolde monteur controleren als de
motor kan worden gestart. Als de motor
niet start, moet de wagen worden
gecontroleerd alvorens de rit kan worden
voortgezet.
Controlelamp mistlampen,
vóór
De controlelamp gaat branden
wanneer u de mistlampen, vóór
inschakelt.
Controlelamp 'Vorst'
WAARSCHUWING
Ook wanneer de temperatuur tot
boven + 4 ºC stijgt, is dit nog geen
garantie dat de weg vrij is van
gevaren die door plotselinge
weersveranderingen kunnen ontstaan.
De lamp gaan branden en
wordt oranje wanneer de
buitentemperatuur tussen 4 ºC
en 0 ºC ligt. De lamp wordt rood wanneer
de temperatuur lager is dan 0 ºC.
Waarschuwingslamp olie-in-
brandstof
De lamp gaat branden wanneer
de motorolie is verdund met
brandstof. Laat de motorolie zo
spoedig mogelijk verversen.
Controlelamp voorgloeien
Als de lamp brandt, wacht dan
tot deze dooft alvorens de
motor te starten.
Controlelamp koplampen
De controlelamp gaat branden
wanneer u het dimlicht van de
koplamp, de zijlichten of de
achterlichten inschakelt.
Controlelamp laadstroom
Wanneer deze lamp tijdens het
rijden brandt, duidt dit op een
storing. Schakel alle onnodige
stroomverbruikers uit. Laat het systeem
onmiddellijk door een geschoolde
monteur controleren.
62
Instrumenten
Controlelamp laag
brandstofniveau
Wanneer deze lamp brandt, ga
dan zo spoedig mogelijk tanken.
Controlelamp grootlicht
De controlelamp gaat branden
wanneer u het grootlicht
inschakelt. De lamp knippert
wanneer u een lichtsignaal geeft.
Controlelamp maximum
motortoerental
Brandt wanneer de motor het
maximumtoerental bereikt.
Berichtenindicator
De controlelamp gaat branden
wanneer een nieuw bericht is
opgeslagen in de
informatiedisplay. Zie Infoberichten
(bladzijde 70).
Controlelamp oliedruk
LET OP
Hervat uw reis niet wanneer de
controlelamp gaat branden terwijl het
peil correct is. Laat het systeem
onmiddellijk door een geschoolde
monteur controleren.
Wanneer de lamp na het starten
blijft branden of oplicht tijdens
het rijden, dan duidt dit op een
storing. Breng de auto tot stilstand zodra
dit veilig kan en zet de motor af.
Controleer het motoroliepeil. Zie
Motorolie controleren (bladzijde 126).
Controlelamp
stuurbekrachtiging
Deze lamp gaan branden
wanneer zich een storing in het
stuurbekrachtigingssysteem
voordoet. De auto blijft bestuurbaar, maar
hiervoor is meer kracht vereist. Laat het
systeem zo snel mogelijk door een goed
opgeleide monteur controleren.
Controlelamp mistachterlicht
De controlelamp gaat branden
wanneer u de mistachterlichten
inschakelt.
Herinneringssysteem
veiligheidsgordel
Wanneer de rijsnelheid hoger
wordt dan 25 km/u, gaat de
herinneringslamp branden als
de bestuurder zijn veiligheidsgordel niet
heeft omgegespt.
Controlelamp overmatige
hoeveelheid roet
E95449
De controlelamp gaat branden
als regeneratie nodig is. Zie
Dieselroetfilter (DPF)
(bladzijde 89).
LET OP
Als de controlelamp samen met de
controlelamp motorstoring brandt,
dan geeft dit een overmatige
hoeveelheid roetdeeltjes aan. Laat dit
onmiddellijk door een geschoolde
monteur controleren.
Als de controlelamp samen met de
controlelamp brandt, dan moet het
dieselroetfilter wellicht worden
vervangen. Laat dit onmiddellijk door een
geschoolde monteur controleren.
63
Instrumenten
Controlelamp Elektronisch
Stabiliteits Programma (ESP)
N.B.:
Wanneer bij het aanzetten van het
contact de controlelamp niet brandt of
wanneer hij tijdens het rijden blijft branden,
duidt dit op een storing.
De lamp knippert wanneer de
stabiliteitsregeling (ESP) is
geactiveerd.
AKOESTISCHE
WAARSCHUWINGSSIGNALEN
EN -INDICATIES
Automatische transmissie
Indien de keuzehendel niet in de stand P
staat klinkt een akoestisch
waarschuwingssignaal wanneer het
bestuurdersportier wordt geopend.
Vorst
WAARSCHUWING
Ook wanneer de temperatuur tot
boven + 4 ºC stijgt, is dit nog geen
garantie dat de weg vrij is van
gevaren die door plotselinge
weersveranderingen kunnen ontstaan.
Een waarschuwingssignaal klinkt onder
de volgende weersomstandigheden:
+4 ºC of lager: waarschuwing voor
bevriezing
0 ºC of lager: gevaar van een bevroren
wegdek
Sleutel niet in auto
Auto's met sleutelloze toegang
Indien de motor draait en er niet langer
een passive key in het interieur wordt
waargenomen, klinkt een akoestisch
waarschuwingssignaal zodra het portier
wordt gesloten.
Verlichting ingeschakeld
Wanneer bij afgezet contact het
bestuurdersportier wordt geopend terwijl
de buitenverlichting niet is uitgeschakeld,
klinkt een akoestisch
waarschuwingssignaal.
Laag brandstofpeil
Er klinkt een akoestisch
waarschuwingssignaal wanneer de
waarschuwingslamp laag brandstofpeil
brandt.
Herinneringssysteem
veiligheidsgordel
WAARSCHUWINGEN
Het herinneringssysteem
veiligheidsgordel blijft in de
standby-modus wanneer de
veiligheidsgordels voor zijn vastgemaakt.
Het systeem wordt geactiveerd wanneer
de gordel wordt losgemaakt.
Ga niet op een in het gordelslot
gestoken veiligheidsgordel zitten
om te voorkomen dat het
herinneringssysteem wordt geactiveerd.
Het veiligheidssysteem voor inzittenden
biedt alleen optimale veiligheid wanneer
u de veiligheidsgordel correct gebruikt.
Wanneer de voertuigsnelheid de vooraf
bepaalde grens overschrijdt, klinkt een
waarschuwingssignaal als een van de
voorste veiligheidsgordels niet is
vastgemaakt. Na vijf minuten stopt de
gong.
64
Instrumenten
ALGEMENE INFORMATIE
WAARSCHUWING
Bedien de toetsen van het
informatiedisplay niet wanneer de
auto in beweging is.
N.B.:
Het informatiedisplay blijft nadat u
het contact hebt afgezet gedurende
enkele minuten aan.
Meerdere systemen kunnen
geprogrammeerd worden m.b.v. de
bedieningselementen van de audio-unit.
Bedieningstoetsen
E103626
Druk op de pijltoetsen omhoog en
omlaag om door de opties in het menu
te scrollen en deze te selecteren.
Druk op de rechter pijltoets om een
submenu op te vragen.
Druk op de linker pijltoets om een menu
te verlaten.
Houd telkens de linker pijltoets ingedrukt
wanneer u naar het hoofdmenu wilt
terugkeren (escape toets).
Druk op de OK toets om een keuze te
maken en een instelling te bevestigen.
Menustructuur
Type 1
AM AST
AM
FM AST
FM
Map / Tracks
Audio-ingang
Zenders
Zenders
Zenders
Zenders
E104381
65
Infodisplays
RADIO AUT/HAND HANDM. AFSTELLEN
SCAN
AUTOM. OPSLAAN
AVC NIVEAU
GELUID
DSP BEZETTING
DSP EQUALISER
NIEUWS
ALTERNAT. FREQ.
RDS REGIONAAL
NORMAAL
Herh.
SHUFFLE
SCAN
CD OPTIE
AUDIO MENU
SLOT/SPIEG INKLAP
RICHT. AANW. -BOCHT
SFEERVERLICHTING
WAARSCH. SIGNALEN
INFO. SIGNALEN
VOERTG INSTELL.
NORMAAL
Herh.
SHUFFLE
SCAN
MP3 OF CD OPTIE
TIJD INSTELLEN
DATUM INSTELLEN
12/24-UURSMODUS
INSTELLING KLOK
MEET-UNIT
SCHERM TAAL
DIMMEN
SCHERMINSTELL.
BERICHTEN
E104129
66
Infodisplays
Type 2
N.B.:
Het telefoonmenu hangt af van de
telefoonfuncties, de gespreksstatus, etc.
Gebruik de knop MENU en de linker
pijltoets om toegang tot de menu's te
krijgen.
67
Infodisplays
Aanpassing volume
Geluid
DSP-instelling
DSP equalizer
Nieuws
Alternat. freq.
RDS regionaal
AudioMenu
Telefoon
AUX
Nummer kiezen
Actief gesprek
Opnieuw kiezen
Telefoonboek
Oproepen
Telefoon kiezen
Bluetooth aan
Alles weigeren
Gemiste oproepen
Ontv. Oproepen
Uitg. Oproepen
Slot/spieg inkl.
Ri. aamw. rijstr.
Sfeerverlichting
Signalen
Voertuig
Tijd instellen
Datum instellen
24-uurs
Tijd
Meet units
Taal
Dimmen
Scherm
Berichten
E104130
USB
iPOD
AM AST
AM
FM AST
FM
Map / Tracks
Audio-ingang
Afspeellijsten
Artiesten
Albums
Nummers
Genres
Map / Tracks
Radio
CD
Zenders
Zenders
Zenders
Zenders
68
Infodisplays
TRIPCOMPUTER
E103499
A
B
C
BuitentemperatuurA
BoordcomputerB
KilometertellerC
Boordcomputer
E102759
Druk op de toets om door de schermen
te scrollen.
Scroll naar het gewenste display en houd
de toets ingedrukt om de tripsnelheid en
gemiddelde snelheid te resetten.
De boordcomputer beschikt over de
volgende informatiedisplays:
Trip
De dagteller registreert het aantal
kilometers van een bepaald traject.
Actieradius tot de brandstoftank
leeg is
Duidt bij benadering de afstand aan die
nog kan worden afgelegd voordat de tank
leeg is. De waarde zal variëren naarmate
de rijomstandigheden veranderen.
Gemiddeld brandstofverbruik
Geeft het gemiddelde brandstofverbruik
aan vanaf het moment dat de functie op
nul werd teruggesteld.
Gemiddelde snelheid
Geeft de berekende gemiddelde snelheid
aan vanaf het moment dat de functie op
nul werd teruggesteld.
Kilometerteller
De kilometerteller geeft het totale aantal
gereden kilometers weer.
PERSOONLIJKE
INSTELLINGEN
Maateenheden
Blader naar dit display en druk op de
OK-toets om te wisselen tussen
metrische en Engelse eenheden.
Het wisselen naar andere maateenheden
via dit display heeft invloed op de
volgende displays:
Actieradius tot de brandstoftank leeg
is
Gemiddeld brandstofverbruik
Momentaan brandstofverbruik
Gemiddelde snelheid
69
Infodisplays
Gong uitschakelen
De volgende geluidssignalen kunnen
worden uitgeschakeld:
Waarschuwingsmeldingen.
Informatiemeldingen.
INFOBERICHTEN
Niet goed gesloten portier(en)
SysteemControlelampMededeling
Sloten. Auto is in beweging. Stop
de auto zo snel en veilig mogelijk
en sluit het portier.
roodDriver door open
Sloten. Auto is in beweging. Stop
de auto zo snel en veilig mogelijk
en sluit het portier.
roodDriver rear door open
Sloten. Auto is in beweging. Stop
de auto zo snel en veilig mogelijk
en sluit het portier.
roodPassenger door open
Sloten. Auto is in beweging. Stop
de auto zo snel en veilig mogelijk
en sluit het portier.
roodPassenger rear door open
Sloten. Auto is in beweging. Stop
de auto zo snel en veilig mogelijk
en sluit de kofferbak.
roodBoot open
Sloten. Auto is in beweging. Stop
de auto zo snel en veilig mogelijk
en sluit de motorkap.
roodBonnet open
Sloten. Auto is niet in bewegingoranjeDriver door open
Sloten. Auto is niet in bewegingoranjeDriver rear door open
Sloten. Auto is niet in bewegingoranjePassenger door open
Sloten. Auto is niet in bewegingoranjePassenger rear door open
Sloten. Auto is niet in bewegingoranjeBoot open
Sloten. Auto is niet in bewegingoranjeBonnet open
70
Infodisplays
Sleutelloze toegang
SysteemControlelampMededeling
Sleutelloze toegang.rood
Immobiliser malfunction service
now
Sleutelloze toegang.oranjeKey not detected
Sleutelloze toegang.oranjeKey outside car
Sloten.oranjeKey battery low replace battery
Sleutelloze toegang.oranje
Turn ignition off use POWER
button
Sleutelloze toegang.-To start press brake
Sleutelloze toegang.-To start press clutch
Sleutelloze toegang.-Close boot or use spare key
Verlichting
SysteemControlelampMededeling
Verlichting.-
Left indicator malfunction change
bulb
Verlichting.-
Right indicator malfunction
change bulb
Onderhoud
SysteemControlelampMededeling
Remmen.rood
Brake fluid level very low stop
safely
Remmen.rood
Brake system malfunction stop
safely
Motor.rood
Engine oil pressure low stop
safely
Motor. Onderhoudsindicatie.oranjeEngine malfunction service now
Informatie.oranje
Auto wiper/lights malfunction next
service
71
Infodisplays
SysteemControlelampMededeling
Motor. Onderhoudsindicatie.-
Engine oil change due next
service
Motor. Raadpleeg handboek.-
Diesel filter overloaded refer to
handbook
Stuurinrichting
SysteemControlelampMededeling
StuurinrichtingroodSteering malfunction service now
StuurinrichtingroodSteering malfunction stop safely
Stuurbekrachtiging. De auto blijft
bestuurbaar, maar hiervoor is
meer kracht vereist. Laat het
systeem zo snel mogelijk door
een deskundige controleren.
oranje
Power steering malfunction
service now
Stuurinrichting-Steering locked retry unlock
Transmissie
SysteemControlelampMededeling
Transmissie.rood
Transmission malfunction service
now
Transmissie. Onder bepaalde
rijomstandigheden kunnen de
koppelingen in de transmissie
oververhit raken. Onder dergelijke
omstandigheden moet het
rempedaal worden ingetrapt en
rood
Transmission overtemp. stop
safely
de auto worden stilgezet om
beschadiging van de transmissie
te voorkomen. Selecteer N
(NEUTRAL) of P (PARK) en
bedien de parkeerrem tot de
transmissie is afgekoeld en het
bericht uit de display is
verdwenen.
Transmissie.-Vehicle not in PARK select P
72
Infodisplays
SysteemControlelampMededeling
Transmissie.-To start select N or P
Transmissie.-To start press brake
Transmissie.-To start select N
Transmissie.-Door open apply brake
Stabiliteitsregeling (ESP)
SysteemControlelampMededeling
Stabiliteitsregeling (ESP).oranjeABS malfunction service now
Stabiliteitsregeling (ESP).-ESP malfunction next service
Stabiliteitsregeling (ESP).-ESP off
Motor
SysteemControlelampMededeling
Motor (alleen diesel).oranjeEngine preheating
Alarm
SysteemControlelampMededeling
Alarm.oranjeAlarm triggered check vehicle
Alarm.oranjeInterior scan deactivated
Alarm.-
Alarm system malfunction next
service
Airbag
SysteemControlelampMededeling
Airbag.oranjeAirbag malfunction service now
73
Infodisplays
WERKING
Buitenlucht
Houd de luchtinlaten voor de voorruit vrij
van belemmeringen (sneeuw, bladeren,
enz.) zodat het klimaatregelsysteem
effectief kan werken.
Gerecirculeerde lucht
LET OP
Wanneer de luchtrecirculatiestand
langdurig wordt ingeschakeld,
kunnen de ruiten beslaan. Wanneer
de ruiten beslaan, stel dan de standen in
om de voorruit te ontdooien en te
ontwasemen.
De lucht die zich in het
passagierscompartiment bevindt, wordt
gerecirculeerd. Er stroomt geen
buitenlucht de auto in.
Verwarming
De verwarmingscapaciteit is afhankelijk
van de koelvloeistoftemperatuur.
Airconditioning
N.B.:
De airconditioning werkt alleen
wanneer de temperatuur hoger is dan 4
ºC.
N.B.:
Wanneer de airconditioning is
ingeschakeld, zal het brandstofverbruik
hoger zijn.
De lucht wordt door de warmtewisselaar
gevoerd, waar deze wordt gekoeld. Om
de ruiten wasemvrij te houden wordt
vocht aan de lucht onttrokken. Het
condens wordt naar buiten afgevoerd en
daarom is het normaal dat zich een klein
plasje water onder de auto vormt.
Algemene informatie over de
klimaatregeling in het interieur
Sluit alle ruiten.
Het interieur verwarmen
Laat de lucht naar de beenruimten
stromen. Laat, bij koud of vochtig weer,
een geringe hoeveelheid lucht naar de
voorruit en de portierruiten stromen.
Het interieur afkoelen
Laat de lucht naar het hoofdniveau
stromen.
VENTILATIEROOSTERS
E71942
74
Klimaatregeling
HANDMATIGE
KLIMAATREGELING
Toetsen voor luchtverdeling
A
C
D
B
E
E102387
BeenruimteA
Beenruimte en voorruitB
VoorruitC
HoofdniveauD
Hoofdniveau en beenruimteE
De luchtverdeelknop kan in elke gewenste
stand tussen de symbolen worden gezet.
Ventilator
E102390
A
Off (uit)A
N.B.:
Wanneer u de aanjager uitschakelt
kan de voorruit beslaan.
Gerecirculeerde lucht
Druk op de toets om te kiezen tussen
toevoer van buitenlucht en het
recirculeren van de in het interieur
aanwezige lucht.
Interieur snel verwarmen
E102393
75
Klimaatregeling
Ventilatie
E102394
Stel de regelknoppen van de luchtstroom,
de aanjager en luchtroosters naar wens
in.
Airconditioning
Airconditioning in- en uitschakelen
Wanneer u de aanjager uitschakelt, wordt
ook de airconditioning uitgeschakeld.
Wanneer u de aanjager weer inschakelt,
schakelt de airconditioning automatisch
in.
Koelen met buitenlucht
E102395
Interieur snel afkoelen
E102396
Voorruit ontdooien en
ontwasemen
E102397
Wanneer de temperatuur hoger is dan 4
°C, schakelt de airconditioning
automatisch in. Let erop dat de aanjager
aanstaat. De controlelamp in de
schakelaar brandt tijdens het ontdooien
en ontwasemen.
Wanneer u de luchtverdeelknop in een
andere stand dan stand C zet, blijft de
A/C ingeschakeld.
U kunt de airconditioning en
luchtrecirculatie in- en uitschakelen terwijl
de luchtverdeelknop in de stand C staat.
Schakel zo nodig de ruitverwarming in.
Zie Verwarmde ruiten en spiegels
(bladzijde 79).
76
Klimaatregeling
Luchtvochtigheid in het interieur
verlagen
E102398
AUTOMATISCHE KLIMAATREGELING
E102705
Het systeem regelt automatisch de
temperatuur, de hoeveelheid en verdeling
van de lucht en past deze aan de rij- en
weersomstandigheden aan. Door
eenmaal op de AUTO toets te drukken
wordt de auto modus ingeschakeld.
N.B.:
Vermijd het wijzigen van de
instellingen wanneer het in de auto
extreem warm of koud is. De
automatische klimaatregeling past zich
automatisch aan de actuele
omstandigheden aan. Voor een correcte
werking van het systeem moeten de
midden- en zijroosters volledig zijn
geopend.
N.B.:
De zonnesensor bevindt zich
bovenop het instrumentenpaneel. Bedek
de zonnesensor niet.
77
Klimaatregeling
N.B.:
Als het systeem bij lage
buitentemperaturen in de auto modus
staat, wordt de lucht zolang de motor
koud is naar de voorruit en de zijruiten
geleid.
Temperatuur instellen
E102706
U kunt de temperatuur tussen 16 ºC en
28 ºC met stappen van of 0,5 ºC instellen.
In de stand LO (lager dan 16 ºC) schakelt
het systeem over op continu koelen, in
de stand HI (hoger dan 28 °C) op continu
verwarmen en wordt de temperatuur niet
geregeld.
Ventilator
E102731
De ventilatorinstelling wordt op het display
weergegeven.
Druk om terug te keren naar de auto
modus op de AUTO toets.
Luchtverdeling
Druk op de gewenste toets om de
luchtverdeling in te stellen. Iedere
combinatie van instellingen kan
tegelijkertijd worden geselecteerd.
E70308
ABC
BeenruimteA
HoofdniveauB
VoorruitC
Wanneer u voorruit ontdooien en
ontwasemen kiest schakelen A, B en C
automatisch uit en wordt de
airconditioning ingeschakeld. Buitenlucht
stroomt nu het interieur in. U kunt de
recirculatiestand niet selecteren.
Voorruit ontdooien en
ontwasemen
E91392
Druk de toets voorruit ontdooien en
ontwasemen in. Buitenlucht stroomt nu
het interieur in. De airconditioning wordt
automatisch ingeschakeld. Zolang de
luchtverdeling in deze stand blijft staan,
kunt u de recirculatiestand niet selecteren.
Het ventilatortoerental en de
temperatuurregeling werken automatisch
en kunnen niet met de hand worden
bediend. De aanjager draait met een hoog
toerental en de temperatuur wordt op HI
ingesteld.
Wanneer u voorruit ontdooien en
ontwasemen selecteert, schakelt de
voorruitverwarming automatisch in en na
korte tijd weer uit.
Druk om terug te keren naar de auto
modus op de AUTO toets.
78
Klimaatregeling
Airconditioning in- en
uitschakelen
E91393
Druk op de A/C toets om de
airconditioning in of uit te schakelen. A/C
OFF verschijnt op het display wanneer
de airconditioning is uitgeschakeld.
A/C ON verschijnt op het display
wanneer de airconditioning wordt
ingeschakeld.
Gerecirculeerde lucht
Druk op de recirculatietoets om de lucht
te laten recirculeren.
N.B.:
In de auto modus wordt bij hoge
binnen- en buitentemperaturen voor een
maximale koeling van het interieur
automatisch de recirculatiestand
ingeschakeld. Wanneer de ingestelde
temperatuur eenmaal is bereikt, selecteert
het systeem automatisch toevoer van
buitenlucht.
Automatische airconditioning
uitschakelen
E91394
Druk op de OFF toets.
Het verwarmings-, ventilatie- en
airconditioningsysteem wordt
uitgeschakeld en de recirculatiestand
ingeschakeld.
VERWARMDE RUITEN EN
SPIEGELS
Verwarmbare ruiten
Schakel de ruitverwarming in om de voor-
of achterruit te ontdooien of ontwasemen.
N.B.:
De ruitverwarming werkt alleen bij
een draaiende motor.
Verwarmde voorruit
E103392
Verwarmde achterruit
E72507
Verwarmbare buitenspiegels
In de elektrisch bedienbare buitenspiegels
is een verwarmingselement gemonteerd
dat het spiegelglas ontdooit of
ontwasemt. Wanneer u de
achterruitverwarming inschakelt, worden
deze elementen automatisch
ingeschakeld.
79
Klimaatregeling
DE JUISTE ZITPOSITIE
INNEMEN
E68595
WAARSCHUWINGEN
Verstel de stoelen nooit tijdens het
rijden.
Alleen wanneer de veiligheidsgordel
correct wordt gedragen, kan deze
u in een zodanige positie houden
dat de airbag optimaal kan functioneren.
Wanneer u de veiligheidsgordel correct
draagt kunnen de stoel, hoofdsteun,
veiligheidsgordel en airbags bij een
eventuele aanrijding optimaal
bescherming bieden. Wij raden aan dat
u:
zoveel mogelijk rechtop gaat zitten
met de onderzijde van uw rug zover
mogelijk naar achteren.
de rugleuning van de stoel niet meer
dan 30 graden achterover kantelt.
de hoofdsteun zodanig instelt, dat de
bovenzijde gelijkligt met de bovenzijde
van uw hoofd. Stel de hoofdsteun
zover mogelijk naar voren in, maar u
moet comfortabel kunnen zitten.
voldoende afstand houdt tussen uzelf
en het stuurwiel. minimaal 254 mm (10
inch) tussen uw borstbeen en de kap
van de airbag aanhoudt.
het stuurwiel met licht gebogen armen
vasthoudt.
uw benen licht buigt zodat u de
pedalen volledig kunt indrukken.
de schoudergordel over het midden
van uw schouder en de heupgordel
strak over uw heupen legt.
Zorg ervoor dat uw zitpositie comfortabel
is en dat u de volledige controle over de
wagen hebt.
HOOFDSTEUNEN
Hoofdsteun instellen
WAARSCHUWINGEN
Trek de achterste hoofdsteun
omhoog wanneer iemand achterin
plaatsneemt.
Wanneer een voorwaarts gericht
kinderzitje op een stoel van de
tweede of derde zitrij wordt
geplaatst, verwijder dan altijd de
hoofdsteun van die stoel.
E66539
Stel de hoofdsteun zo in, dat de
bovenzijde ervan gelijkligt met de
bovenzijde van uw hoofd.
80
Stoelen
Hoofdsteun verwijderen
Druk de knoppen in en verwijder de
hoofdsteun.
HANDMATIG VERSTELBARE
STOELEN
WAARSCHUWINGEN
Breng geen extra stoelhoezen aan
die niet speciaal zijn ontwikkeld voor
het gebruik op stoelen met
zij-airbags. Laat het aanbrengen van deze
stoelhoezen over aan de gedegen
getrainde monteurs.
Verstel de stoelen niet terwijl de
wagen in beweging is.
Stoelen naar voren of naar
achteren schuiven
E70728
WAARSCHUWING
Schuif de stoel naar voren en naar
achteren nadat u de hendel hebt
losgelaten om ervoor te zorgen dat
de stoel weer goed wordt vergrendeld.
Lendensteun instellen
E70729
Hoogte van de
bestuurdersstoel verstellen
E70730
Bij elke beweging omhoog of omlaag van
de hendel komt de stoel een stukje
omhoog of omlaag.
81
Stoelen
Hellingshoek van de
rugleuning instellen
E70731
Rugleuning naar voren
klappen
E102926
1
2
ACHTERBANK
WAARSCHUWINGEN
Wanneer u de rugleuningen
neerklapt, let er dan op dat uw
vingers niet tussen de rugleuning en
het stoelframe komen.
WAARSCHUWINGEN
Zorg ervoor dat de stoelen en de
rugleuningen goed vastzitten en
volledig zijn vergrendeld.
LET OP
Verwijder het zitkussen van de
achterbank niet.
Rugleuningen neerklappen
LET OP
Laat de hoofdsteunen zakken. Zie
Hoofdsteunen (bladzijde 80).
1
2
1
E102532
1. Druk de ontgrendelknoppen naar
beneden en houd ze in deze stand.
2. Druk de rugleuning naar voren.
WAARSCHUWING
Zorg er bij het omhoog klappen van
de rugleuningen voor dat de gordels
zichtbaar zijn voor de inzittende en
niet achter de bank bekneld raken.
82
Stoelen
ZONNEKLEPPEN
E72973
KLOK
N.B.:
U kunt de klok instellen met de uur
en minuten toetsen naast het display.
Druk op resp. op de H en M toetsen om
de tijd in te stellen.
Schakel het contact in.
BEKERHOUDERS
WAARSCHUWING
Plaats tijdens het rijden geen hete
dranken in de bekerhouders.
AANSTEKER
LET OP
Wanneer u het aansluitpunt gebruikt
terwijl de motor niet draait, wordt
hierdoor de accu ontladen.
Houd het verwarmingselement van
de aansteker niet ingedrukt.
N.B.:
U kunt het elektrische aansluitpunt
gebruiken voor 12 volt accessoires met
een maximum vermogen van 15 ampère.
Gebruik alleen Ford stekkers of stekkers
die geschikt zijn voor gebruik in SAE
gestandaardiseerde aansluitingen.
E103382
Druk het verwarmingselement in om de
aansteker te laten gloeien. Hij springt
automatisch in de oorspronkelijke stand
terug.
OPBERGRUIMTES
WAARSCHUWING
Rijd niet met openstaande kleppen
van de opbergvakken. Doe voordat
u wegrijdt de klep dicht.
LET OP
Bewaar geen voor warmte gevoelige
voorwerpen en vloeistoffen in enig
opbergvak.
83
Gemaksfuncties
E72980
WEGENKAARTOP-
BERGVAKKEN
E74686
GLASHOUDER
E75193
PASLEZER TOLWEGEN
E99272
40
13
70
120
Bij auto's met een warmtewerende
voorruit moet de transponder zoals
afgebeeld worden aangebracht (alle
maten zijn in millimeters weergegeven),
anders kan de chipkaart bij de tolpoorten
niet goed worden afgelezen.
84
Gemaksfuncties
De transponder moet aan passagierszijde
worden aangebracht om te voorkomen
dat het zicht van de bestuurder wordt
belemmerd (bijv. verkeerslichten).
AANSLUITING AUXILIARY
INGANG (AUX IN)
E102671
Zie Ingangsaansluiting (AUX IN)
(bladzijde 170).
USB-POORT
E102670
Zie Verbinding (bladzijde 193).
85
Gemaksfuncties
ALGEMENE INFORMATIE
Algemene opmerkingen over
het starten
Als de accu losgekoppeld is geweest kan
de motor, nadat de accukabels weer zijn
aangesloten, een afwijkende
draaikarakteristiek vertonen gedurende
ca. 8 kilometer.
De oorzaak is, dat het motormanagement
zich weer aan de motor moet aanpassen.
Ongebruikelijke rijkarakteristieken tijdens
deze periode moeten worden genegeerd.
Motor starten door middel van
slepen of duwen
WAARSCHUWING
Om beschadiging te voorkomen
moet u uw auto niet aanduwen of
aanslepen. Gebruik hulpstartkabels
en een hulpaccu. Zie Gebruik van
startkabels (bladzijde 134).
SLEUTELLOOS STARTEN
WAARSCHUWINGEN
Het is mogelijk dat het keyless
startsysteem niet werkt wanneer de
sleutel zich te dicht bij metalen
voorwerpen of elektronische apparaten,
zoals een mobiele telefoon, bevindt.
Controleer altijd voordat u probeert
uw wagen in beweging te brengen
of het stuurslot is uitgeschakeld.
N.B.:
Om het contact aan te zetten en
de motor te starten moet zich een geldige
passive key in de wagen bevinden.
N.B.:
Druk het rempedaal of
koppelingspedaal, afhankelijk van het type
versnellingsbak, volledig in om de motor
te starten.
E85766
Contact aan
Druk eenmaal de startknop in. Alle
elektrische circuits zijn operationeel, de
waarschuwings- en controlelampen
branden.
Motor starten bij uitvoeringen
met automatische transmissie
N.B.:
Door tijdens het starten het
rempedaal op te laten komen, wordt de
startmotor uitgeschakeld maar blijft het
contact aan.
1. Controleer of de transmissie in stand
P of N staat.
2. Druk het rempedaal volledig in.
3. Druk de startknop kortstondig in.
Motor starten bij uitvoeringen
met handgeschakelde
versnellingsbak
N.B.:
Door tijdens het starten het
koppelingspedaal op te laten komen,
wordt de startmotor uitgeschakeld maar
blijft het contact aan.
1. Druk het koppelingspedaal volledig in.
2. Druk de startknop kortstondig in.
Een dieselmotor starten
N.B.:
De startmotor kan pas worden
ingeschakeld wanneer de het voorgloeien
is voltooid. Onder extreem koude
omstandigheden kan dit enkele seconden
duren.
86
De motor starten
N.B.:
Houd het koppelings- of rempedaal
ingetrapt tot de motor wordt gestart.
Motor slaat niet aan.
Het startsysteem met passive key werkt
niet indien:
De frequenties van de passive key
worden verstoord.
De batterij in de passive key leeg is.
Volg de volgende procedure wanneer de
motor niet kan worden gestart.
E99666
1. Houd de passive key precies zoals is
weergegeven naast de
stuurkolomkap.
2. Met de passive key in deze stand kunt
u de startknop gebruiken om het
contact aan te zetten en de motor te
starten.
De motor afzetten
Druk bij stilstaande wagen op de
startknop om de motor af te zetten. Het
contact, alle elektrische circuits,
waarschuwings- en controlelampen
worden uitgeschakeld.
STUURWIELBLOKKERING
WAARSCHUWING
Controleer altijd voordat u probeert
uw wagen in beweging te brengen
of het stuurslot is uitgeschakeld.
Uitvoeringen zonder keyless
startsysteem
Stuurslot activeren:
1. Neem de sleutel uit het contactslot.
2. Draai het stuurwiel.
Uitvoeringen met keyless
startsysteem
Uw wagen is uitgerust met een
elektronisch bediend stuurslot. Deze
werkt automatisch.
Het stuurslot is geactiveerd bij afgezet
contact, als de motor niet draait en de
wagen stilstaat.
Het stuurslot wordt automatisch
uitgeschakeld zodra het contact wordt
aangezet.
EEN BENZINEMOTOR
STARTEN
N.B.:
U kunt de startmotor per
startpoging slechts maximaal 30
seconden inschakelen.
87
De motor starten
Koude of warme motor
Alle modelvarianten
LET OP
Zet, wanneer de temperatuur lager
dan -20 ºC is, het contact minimaal
één seconde aan voordat u de motor
start. Hierdoor zorgt u ervoor dat de
maximale benzinedruk wordt opgebouwd
voordat de motor wordt gestart.
Auto's met handgeschakelde
versnellingsbak
N.B.:
Druk het gaspedaal niet in.
1. Druk het koppelingspedaal volledig in.
2. Start de motor.
Uitvoeringen met automatische
transmissie
N.B.:
Raak het gaspedaal niet aan.
1. Schakel park of neutral in.
2. Druk het rempedaal volledig in.
3. Start de motor.
Alle modelvarianten
Wacht even wanneer de motor niet
binnen 15 seconden aanslaat en probeer
het nogmaals.
Wanneer de motor na drie startpogingen
nog niet is aangeslagen, wacht dan tien
seconden en ga te werk zoals is
beschreven onder Verzopen motor.
Wanneer het starten problemen oplevert
bij temperaturen onder -25 ºC, druk dan
het gaspedaal ¼ tot ½ van de pedaalslag
in en probeer het opnieuw.
Verzopen motor
Auto's met handgeschakelde
versnellingsbak
1. Druk het koppelingspedaal volledig in.
2. Druk het gaspedaal volledig in en houd
het ingedrukt.
3. Start de motor.
Uitvoeringen met automatische
transmissie
1. Schakel park of neutral in.
2. Druk het gaspedaal volledig in en houd
het ingedrukt.
3. Druk het rempedaal volledig in.
4. Start de motor.
Alle modelvarianten
Slaat de motor niet aan, herhaal dan de
startprocedure zoals beschreven onder
Koude of warme motor.
Stationair toerental na het
starten
Het stationaire toerental waarmee de
motor direct na het aanslaan draait is
afhankelijk van de motortemperatuur.
Wanneer de motor koud is, wordt het
stationaire toerental automatisch
verhoogd om de katalysator zo snel
mogelijk op temperatuur te brengen.
Hierdoor wordt de uitlaatgasemissie van
de auto tot een absoluut minimum
beperkt.
Het stationaire toerental neem langzaam
af tot normaal zodra de katalysator
opwarmt.
88
De motor starten
EEN DIESELMOTOR
STARTEN
Koude of warme motor
Alle modelvarianten
N.B.:
Wanneer de temperatuur lager is
dan -15 ºC, mag u de startmotor 25
seconden achtereen inschakelen.
Wanneer de auto frequent wordt gebruikt
bij dergelijk lage temperaturen raden wij
aan een verwarmingselement in het
motorblok te laten monteren.
N.B.:
Schakel de startmotor in tot de
motor aanslaat.
N.B.:
U kunt de startmotor per
startpoging slechts maximaal 30
seconden inschakelen.
Zet het contact aan en wacht
tot de controlelamp van het
voorgloeisysteem uitgaat.
Auto's met handgeschakelde
versnellingsbak
N.B.:
Raak het gaspedaal niet aan.
1. Druk het koppelingspedaal volledig in.
2. Start de motor.
Uitvoeringen met automatische
transmissie
1. Selecteer park of neutral.
2. Druk het rempedaal volledig in.
3. Start de motor.
DIESELROETFILTER (DPF)
Het DPF is een onderdeel van het
uitlaatgasemissiesysteem van uw wagen.
Het zuivert de uitlaatgassen van
schadelijke roetdeeltjes bij wagens met
dieselmotor.
Regeneratie
WAARSCHUWING
Laat de motor niet stationair draaien
of parkeer de wagen niet op droge
bladeren, droog gras of ander
brandbaar materiaal. Het
regeneratieproces werkt met bijzonder
hoge uitlaatgastemperaturen en na het
afzetten van de motor en tijdens en na
regeneratie blijft de uitlaat een aanzienlijke
hoeveelheid hitte uitstralen. Hierdoor
ontstaat het gevaar van brand.
In tegenstelling tot een gewoon filter, dat
regelmatig vervangen moet worden, is
het DPF zodanig ontworpen dat het
regenereert (zichzelf reinigt) om
doeltreffend te blijven. Het
regeneratieproces vindt automatisch
plaats. Onder sommige
rijomstandigheden moet u echter het
regeneratieproces ondersteunen.
Als u alleen korte afstanden rijdt of als
tijdens de ritten vaak wordt gestopt en
opgetrokken, dan moet u het
regeneratieproces starten als de
controlelamp voor overmatige
hoeveelheden roetdeeltjes gaat branden
in de instrumentengroep. Zie
Waarschuwings- en
indicatielampen (bladzijde 60). Indien
u denkt dat het veilig kan:
Maak een rit van 30 minuten met de
wagen en voorkom langdurig
stationair draaien.
Zet de wagen niet van contact.
Kies een lagere versnelling dan
normaal om tijdens deze rit een hoger
motortoerental te verkrijgen.
Deze procedure moet wellicht worden
herhaald. De controlelamp dooft als het
regeneratieproces met succes is voltooid.
89
De motor starten
VEILIGHEIDSMAATREGELEN
WAARSCHUWINGEN
Stop met tanken nadat het
vulpistool voor de tweede keer is
afgeslagen. Alle brandstof die u dan
nog toevoegt vult de expansieruimte in
de brandstoftank, hetgeen er toe kan
leiden dat de brandstof overstroomt. Het
morsen van brandstof kan gevaarlijk zijn
voor andere weggebruikers.
Vermijd open vuur of hittebronnen
in de nabijheid van het
brandstofsysteem. Het
brandstofsysteem staat onder druk.
Wanneer het brandstofsysteem lekt,
bestaat het gevaar van verwonding.
BRANDSTOFKWALITEIT -
BENZINE
N.B.:
Gebruik uitsluitend brandstof van
hoge kwaliteit zonder additieven of
andere toevoegingen.
LET OP
Gebruik geen gelode benzine of
benzine met additieven die andere
metallische bestanddelen (bijv. op
mangaan gebaseerd) bevat. Deze kunnen
het emissiesysteem beschadigen.
Gebruik ongelode benzine met een
minimum octaangetal van 95 die
voldoet aan de specificatie EN 228, of
een equivalent.
BRANDSTOFKWALITEIT -
DIESEL
N.B.:
Gebruik uitsluitend brandstof van
hoge kwaliteit zonder additieven of
andere toevoegingen.
WAARSCHUWING
Meng de dieselolie niet met olie,
benzine of andere vloeistoffen. Deze
kunnen een chemische reactie
veroorzaken.
LET OP
Voeg geen kerosine, paraffine of
petroleum aan de dieselolie toe.
Deze kunnen het brandstofsysteem
beschadigen.
N.B.:
Wij raden het langdurig gebruik van
additieven af die vlokvorming moeten
voorkomen.
Gebruik dieselolie die voldoet aan de
specificatie EN 590, of een equivalent.
U kunt dieselolie gebruiken die maximaal
5% RME (biodiesel) bevat.
TANKKLEP
WAARSCHUWINGEN
Voorkom dat tijdens het tanken
brandstof wordt gemorst, die zich
in het vulpistool bevindt.
Wij raden aan minimaal 10 seconden
te wachten alvorens het vulpistool
uit de vulbuis te halen, zodat alle
achtergebleven brandstof in de
brandstoftank kan stromen.
LET OP
Wanneer u een hogedrukspuit
gebruikt om uw auto te wassen, spuit
dan kort op de tankklep vanaf een
afstand van niet minder dan 20
centimeter (8 inch).
90
Brandstof en tanken
E103203
Druk op de klep om deze te openen.
Open de klep volledig tot hij vergrendelt.
Wanneer u het vulpistool in de vulbuis
steekt, opent een veerbelaste klep
wanneer de correcte vulpistooldiameter
wordt geregistreerd. Hierdoor wordt
voorkomen dat onjuiste brandstof wordt
getankt.
Plaats het vulpistool tot de eerste inkeping
en houd het pistool op de plaats in de
vulopening.
Auto's met dieselmotor
Uitvoeringen met een
bandenreparatieset
In de reservewielkuip bevindt zich een
trechter. Gebruik deze wanneer u
brandstof uit een jerrycan tankt.
Uitvoeringen zonder
bandenreparatieset
In het dashboardkastje is een trechter
aangebracht. Gebruik deze wanneer u
brandstof uit een jerrycan tankt.
KATALYSATOR
Rijden met een auto met
katalysator
LET OP
Zorg ervoor dat u de tank niet leeg
rijdt.
Schakel de startmotor niet langdurig
achtereen in.
Laat de motor niet met een
losgekoppelde bougiekabel draaien.
Sleep of duw de auto niet aan.
Gebruik hulpstartkabels. Zie
Gebruik van startkabels
(bladzijde 134).
Zet het contact tijdens het rijden niet
af.
Parkeren
WAARSCHUWING
Parkeer uw auto niet boven droge
bladeren of gras. Na het afzetten
van de motor straalt het
uitlaatsysteem nog gedurende enige tijd
veel warmte uit. Hierdoor ontstaat het
gevaar van brand.
TANKEN
LET OP
Probeer niet de motor te starten
wanneer u de tank met de onjuiste
brandstofsoort hebt gevuld. Hierdoor
kan de motor worden beschadigd. Laat
het systeem onmiddellijk door een
geschoolde monteur controleren.
91
Brandstof en tanken
BRANDSTOFVERBRUIK
De CO2 waarden en de
brandstofverbruikcijfers zijn afgeleid van
laboratoriumtests volgens EEC richtlijn
80/1268/EEC en aanvullingen daarop.
Deze richtlijnen worden door alle
automobielfabrikanten aangehouden.
Deze gegevens zijn bedoeld voor het
vergelijken van merken en modellen. Ze
zijn niet bedoeld als weergave van het
werkelijke brandstofverbruik van uw
wagen. Het werkelijke brandstofverbruik
wordt door vele factoren bepaald,
waaronder de rijstijl, rijden met hoge
snelheden, starten/stoppen, gebruik van
de airconditioning, de gemonteerde
accessoires, rijden met een aanhanger,
enz.
Uw Ford dealer dient u gaarne van advies
hoe u het brandstofverbruik kunt
verlagen.
TECHNISCHE SPECIFICATIE
Brandstofverbruikscijfers
CO2-
emissie
Gecombi-
neerd
Buitenweg
Stadsver-
keer
Variant
g/km
l/100 km
(mpg)
l/100 km
(mpg)
l/100 km
(mpg)
1285,4 (52,3)4,3 (65,7)7,3 (38,7)
1.25L Duratec (60 PK) -
handgeschakelde versnel-
lingsbak
1335,7 (49,6)4,6 (61,4)7,5 (37,7)
1.25L Duratec (80 PK) -
handgeschakelde versnel-
lingsbak
1335,7 (49,6)4,6 (61,4)7,5 (37,7)
1.4L Duratec (91 PK) -
handgeschakelde versnel-
lingsbak
Informatie
niet beschik-
baar
Informatie
niet beschik-
baar
Informatie
niet beschik-
baar
Informatie
niet beschik-
baar
1.4L Duratec (91 PK) - auto-
matische transmissie
1395,9 (47,9)4,7 (60,1)7,9 (35,8)
1.6L Duratec-16V Ti-VCT
(115 pk) - handgeschakelde
versnellingsbak
1104,2 (67,3)3,5 (80,7)5,3 (53,3)
1.4L Duratorq-TDCi (DV4)
Diesel (68 PK) - handge-
schakelde versnellingsbak
92
Brandstof en tanken
CO2-
emissie
Gecombi-
neerd
Buitenweg
Stadsver-
keer
Variant
g/km
l/100 km
(mpg)
l/100 km
(mpg)
l/100 km
(mpg)
1104,2 (67,3)3,6 (78,5)5,2 (54,3)
1.6L Duratorq-TDCi (DV6)
Diesel (90 PK) - handge-
schakelde versnellingsbak
93
Brandstof en tanken
HANDGESCHAKELDE
VERSNELLINGSBAK
Alle modelvarianten
LET OP
Schakel de achteruit niet in wanneer
de wagen in beweging is. Dit kan
inwendige schade aan de
versnellingsbak veroorzaken.
Oefen een onnodige zijdelingse
kracht uit op de schakelhendel
wanneer u van de 5e naar de 4e
versnelling schakelt. Hierdoor kan per
ongeluk de 2e versnelling worden
ingeschakeld, waardoor de
versnellingsbak kan worden beschadigd.
De achteruit inschakelen
Bij sommige auto's moet de kraag
omhoog worden gebracht tijdens
inschakelen van de achteruit.
E99067
AUTOMATISCHE
TRANSMISSIE
Algemene informatie
Met deze transmissie kunt u ook
handmatig schakelen (als een
handgeschakelde versnellingsbak).
Standen van
transmissiehendel
E78310
ParkerenP
AchteruitR
NeutraalN
RijdenD
Handmatig schakelenM
WAARSCHUWING
Druk het rempedaal in voordat u de
keuzehendel verplaatst en houd het
ingedrukt tot u wegrijdt.
N.B.:
Een koude motor heeft een hoger
stationair toerental. Daarom heeft de
wagen meer de neiging te gaan kruipen
wanneer u een rijstand hebt ingeschakeld.
Druk de knop op de keuzehendel in om
de achteruit of de parkeerstand in te
schakelen.
De stand van de keuzehendel wordt op
het informatiedisplay weergegeven.
Parkeren
WAARSCHUWINGEN
Schakel de parkeerstand alleen in
wanneer de auto stilstaat.
94
Versnellingsbak/transmissie
WAARSCHUWINGEN
Trek voordat u de wagen
verlaat de handrem aan en
schakel de parkeerstand in.
Controleer of de keuzehendel is
vergrendeld.
N.B.:
Wanneer u het bestuurdersportier
opent en de parkeerstand is niet
ingeschakeld, klinkt er een akoestisch
waarschuwingssignaal.
N.B.:
De accubeveiliging zal het
akoestische waarschuwingssignaal na
een bepaalde tijd uitschakelen.
In deze stand wordt geen kracht op de
aangedreven wielen overgebracht en de
transmissie is geblokkeerd. Wanneer de
keuzehendel in deze stand staat kunt u
de motor starten.
Achteruit
WAARSCHUWING
Schakel de achteruit alleen in
wanneer de auto stilstaat en de
motor stationair draait.
Neutraal
In deze stand wordt geen kracht op de
aangedreven wielen overgebracht, maar
de transmissie is niet geblokkeerd.
Wanneer de keuzehendel in deze stand
staat kunt u de motor starten.
Rijden
Schakel de rijstand in om automatisch
gebruik te maken van alle voorwaartse
versnellingen.
Handmatig schakelen
N.B.:
Het schakelen vindt alleen plaats
bij bepaalde rijsnelheden en
motortoerentallen.
Selecteer handmatig schakelen om
handmatig gebruik te maken van de
voorwaartse versnellingen. Druk de
keuzehendel naar voren om terug te
schakelen en trek hem naar achteren om
op te schakelen.
WAARSCHUWING
Houd de keuzehendel niet constant
in of +.
U kunt versnellingen overslaan door de
keuzehendel met korte intervallen
herhaaldelijk te bewegen.
De handmatige modus beschikt ook over
een kickdown functie. Zie Kickdown.
De transmissie schakelt automatisch
terug wanneer het motortoerental te laag
is en schakelt automatisch op wanneer
het motortoerental te hoog is.
Rijmodi
De transmissie schakelt de juiste
versnelling in voor optimale prestaties
gebaseerd op de omgevingstemperatuur,
de hellingshoek van het wegdek, de
belading van de auto en de inbreng van
de bestuurder.
Aanwijzingen voor het rijden
met een automatische
transmissie
Wegrijden
WAARSCHUWING
Een auto met automatische
transmissie kan niet worden gestart
door middel van slepen of duwen.
Zie Gebruik van startkabels
(bladzijde 134).
1. Zet de handrem los.
2. Laat het rempedaal opkomen en druk
het gaspedaal in.
95
Versnellingsbak/transmissie
Stoppen
1. Laat het gaspedaal opkomen en druk
het rempedaal in.
2. Trek de handrem aan.
Kickdown
Druk het gaspedaal volledig in terwijl het
keuzehendel in de rijstand staat om voor
optimale prestaties de eerstvolgende
lagere versnelling in te schakelen. Laat
het gaspedaal los wanneer kickdown niet
langer gewenst is.
Voorziening voor het
ontgrendelen van de
keuzehendel
Gebruik de hefboom om bij een
elektrische storing of bij een lege accu de
keuzehendel uit de parkeerstand te
zetten.
E78321
LET OP
Wees voorzichtig bij het
omhoogtrekken van het paneel.
Verwijder met een klein plat voorwerp het
paneeltje in de middenconsole naast de
keuzehendel.
E78322
Druk met een geschikt voorwerp de
vergrendelhendel in de opening en
verplaats tegelijkertijd de keuzehendel uit
de stand P.
N.B.:
Wanneer de keuzehendel opnieuw
in de stand P wordt geplaatst, moet deze
procedure worden herhaald.
96
Versnellingsbak/transmissie
WERKING
Schijfremmen
Natte remschijven hebben een lagere
wrijvingscoëfficiënt. Druk na het verlaten
van een wasstraat het rempedaal even
voorzichtig in om de waterfilm op de
remschijven te laten verdampen.
ABS
WAARSCHUWING
ABS is niet bedoeld om de
bestuurder te ontheffen van zijn
plicht om tijdens het rijden
voorzichtig en oplettend te zijn.
Het ABS voorkomt dat de wielen
blokkeren, zelfs tijdens krachtig remmen,
waardoor de auto in noodsituaties volledig
bestuurbaar en stabiel blijft.
TIPS VOOR RIJDEN MET
ABS
Wanneer het ABS in werking is, pulseert
het rempedaal. Dit is normaal. Blijf het
rempedaal indrukken.
Het ABS voorkomt geen gevaren die
ontstaan wanneer:
u te weinig afstand ten opzichte van
voor u rijdend verkeer houdt.
de auto te maken krijgt met
aquaplaning.
u bochten te snel neemt.
het wegdek slecht is.
PARKEERREM
Alle uitvoeringen
WAARSCHUWING
Bij auto's met automatische
transmissie moet de keuzehendel
altijd in de stand P staan.
Druk het rempedaal krachtig in.
Trek de handremhendel krachtig en
zover mogelijk aan.
Druk de ontgrendelknop tijdens het
aantrekken niet in.
Wanneer uw auto op een helling
geparkeerd staat met de voorzijde in
opwaartse richting, schakel dan de
eerste versnelling in en draai het
stuurwiel van de trottoirband af.
Wanneer uw auto op een helling
geparkeerd staat met de voorzijde in
neerwaartse richting, schakel dan de
achteruit in en draai het stuurwiel naar
de trottoirband toe.
Druk, om de handrem los te zetten, het
rempedaal krachtig in, trek de hefboom
iets omhoog, druk de ontgrendelknop in
en laat de hefboom zakken.
97
Remmen
WERKING
Elektronisch Stabiliteits
Programma (ESP)
WAARSCHUWING
ESP houdt niet in dat u niet langer
voorzichtig en aandachtig hoeft te
rijden.
E72903
AA
A
B
B
B
B
zonder ESPA
met ESPB
Het ESP ondersteunt de stabiliteit van de
auto wanneer deze dreigt uit te breken.
Dit wordt bewerkstelligd door de wielen
afzonderlijk af te remmen en door het
motorkoppel zo nodig te verlagen.
Het systeem zorgt ook voor een betere
tractieregeling door het motorkoppel te
verlagen wanneer de wielen bij het
accelereren beginnen door te spinnen.
Het verbetert de mogelijkheden om op
gladde of losse oppervlakken te kunnen
optrekken en het verbetert het comfort
door wielspin in haarspeldbochten te
beperken.
Controlelamp Elektronisch
Stabiliteits Programma (ESP)
De controlelamp ESP knippert wanneer
het systeem wordt geactiveerd. Zie
Waarschuwings- en
indicatielampen (bladzijde 60).
Noodremassistent
WAARSCHUWING
De noodremassistent is niet
bedoeld om de bestuurder te
ontheffen van zijn plicht om tijdens
het rijden voorzichtig en oplettend te zijn.
De noodremassistent kan een
noodstopsituatie herkennen aan de
snelheid waarmee u het rempedaal
indrukt. Hij zorgt voor een maximale
remdruk zolang het rempedaal wordt
ingedrukt. De noodremassistent kan de
remweg in kritieke situaties reduceren.
GEBRUIK MAKEN VAN
STABILITEITSREGELING
Op het display wordt een bericht
weergegeven. Zie Infoberichten
(bladzijde 70).
Telkens wanneer u het contact aan zet
wordt het systeem automatisch
ingeschakeld.
98
Stabiliteitsregeling
WERKING
WAARSCHUWING
Ondanks de parkeerhulp bent u
verplicht voorzichtig en aandachtig
te rijden.
LET OP
Bij zware regenval of andere
omstandigheden waardoor
verstorende reflecties ontstaan is het
mogelijk dat de sensoren bepaalde
voorwerpen niet 'zien'.
De sensoren kunnen voorwerpen
met een oppervlak de ultrasone
geluidsgolven absorberen niet 'zien'.
De sensoren kunnen voorwerpen die
zich dicht bij de auto bevinden (ca.
30 centimeter aan de achterzijde en
boven of onder de sensoren) niet 'zien'.
Wanneer u een hogedrukspuit
gebruikt om uw auto te wassen, spuit
dan kort op de sensoren vanaf een
afstand van niet minder dan 20
centimeter (8 inch).
N.B.:
Wanneer de parkeerhulp een
signaal registreert dat op dezelfde
frequentie wordt uitgezonden als de
sensoren gebruiken, of wanneer de auto
maximaal is beladen, kan een vals signaal
worden gegeven.
N.B.:
De buitenste sensoren kunnen de
zijmuren van een garage detecteren.
Wanneer de afstand tussen de buitenste
sensor en de muur gedurende drie
seconden constant blijft, wordt het
akoestisch signaal uitgeschakeld.
Wanneer u doorrijdt, kunnen de binnenste
sensoren objecten achter de auto
detecteren.
GEBRUIK MAKEN VAN DE
PARKEERHULP - AUTO'S
MET PARKEERHULP
ACHTERUIT
E77927
LET OP
Uitvoeringen met een
trekhaakmodule die niet door ons is
goedgekeurd, kunnen obstakels niet
correct detecteren.
Wees bijzonder voorzichtig wanneer
u met een gemonteerde
trekhaakkogel of accessoires zoals
een fietsdrager achteruitrijdt, omdat de
parkeersensor alleen de afstand vanaf de
bumper tot het obstakel meet.
De parkeerhulp detecteert geen
obstakels die van de wagen af
bewegen. Deze worden alleen kort
nadat zij opnieuw naar de wagen toe
bewegen gedetecteerd.
N.B.:
Bij wagens met een afneembare
trekhaakkoppeling wordt de parkeerhulp
automatisch uitgeschakeld wanneer een
van de aanhangerlampen (of verlichting)
wordt aangesloten op de 13 pins
stekkerdoos via een door ons
goedgekeurde trekhaakmodule.
N.B.:
Houd de sensoren vrij van vuil, ijs
en sneeuw. Reinig de sensoren niet met
scherpe voorwerpen.
N.B.:
Bij uitvoeringen met een
automatische transmissie werkt de
parkeerhulp niet in stand P.
99
Parkeerhulp
De parkeerhulp wordt automatisch
geactiveerd wanneer u bij aangezet
contact de achteruit inschakelt.
U hoort een onderbroken signaal wanneer
de afstand tussen de achterbumper en
een obstakel 180 cm bedraagt of 60 cm
aan de zijkanten. Wanneer de afstand
kleiner wordt, volgen de signalen elkaar
sneller op. Bij een afstand van minder dan
30 cm klinkt een ononderbroken signaal.
N.B.:
Wanneer u drie seconden lang een
hoge pieptoon hoort, duidt dit op een
storing. Het systeem schakelt bij storingen
automatisch uit. Laat deze storing zo
spoedig mogelijk controleren.
GEBRUIK MAKEN VAN DE
PARKEERHULP - AUTO'S
MET PARKEERHULP VOOR
EN ACHTER
N.B.:
Houd de sensoren vrij van vuil, ijs
en sneeuw. Reinig de sensoren niet met
scherpe voorwerpen.
Parkeerhulp in- en
uitschakelen
N.B.:
De parkeerhulp schakelt
automatisch uit wanneer u de motor start
of wanneer de rijsnelheid hoger is dan 16
km/h (10 mph).
N.B.:
Bij uitvoeringen met een
trekhaakmodule die niet door ons is
goedgekeurd, kunnen obstakels niet
correct worden gedetecteerd.
N.B.:
Bij wagens met een afneembare
trekhaakkoppeling worden de sensoren
automatisch uitgeschakeld wanneer een
van de aanhangerlampen (of verlichting)
wordt aangesloten op de 13 pins
stekkerdoos via een door ons
goedgekeurde trekhaakmodule. Bij
wagens zonder een door Ford
goedgekeurde trekhaakmodule, moet u
de parkeerhulp met behulp van de
schakelaar uitschakelen.
N.B.:
De sensoren aan de voor- en
achterzijde worden altijd samen in- of
uitgeschakeld.
N.B.:
Bij uitvoeringen met een
automatische transmissie werkt de
parkeerhulp niet in stand P.
De parkeerhulp is standaard
uitgeschakeld. Druk de schakelaar op het
instrumentenpaneel in of schakel de
achteruit in om de parkeerhulp in te
schakelen.
Wanneer de parkeerhulp is ingeschakeld,
brandt het lampje in de schakelaar.
Druk nogmaals op de schakelaar om de
functie uit te schakelen.
Manoeuvreren met de
parkeerhulp
E72902
100
Parkeerhulp
LET OP
De parkeerhulp detecteert geen
obstakels die van de wagen af
bewegen. Zij worden alleen kort
nadat zij opnieuw naar de wagen toe
bewegen gedetecteerd.
Wees bijzonder voorzichtig wanneer
u met een gemonteerde
trekhaakkogel of accessoires zoals
een fietsdrager achteruitrijdt, omdat de
parkeersensor alleen de afstand vanaf de
bumper tot het obstakel meet.
N.B.:
Wanneer een hoge, harde
waarschuwingstoon drie seconden lang
klinkt en het lampje in de schakelaar
knippert, duidt dit op een storing. Het
systeem wordt uitgeschakeld. Laat het
systeem door goed opgeleide monteurs
controleren.
U hoort een onderbroken signaal wanneer
de afstand tussen de achterbumper en
een obstakel 180 cm bedraagt, 80 cm
tussen een obstakel en de voorbumper
of 60 cm aan de zijkanten. Wanneer de
afstand kleiner wordt, volgen de signalen
elkaar sneller op. Bij een afstand van
minder dan 30 cm klinkt een
ononderbroken signaal.
U hoort een wisselend signaal wanneer
de obstakels aan de voor- en achterzijde
minder dan 30 centimeter van de voor-
of achterbumper zijn verwijderd.
101
Parkeerhulp
WERKING
Met cruise control (automatische
snelheidsregeling) kunt u met behulp van
de schakelaars op het stuurwiel de
rijsnelheid instellen. U kunt cruise control
gebruiken bij snelheden hoger dan
ongeveer 30 km/u.
GEBRUIK MAKEN VAN
SNELHEIDSREGELING
(CRUISE CONTROL)
WAARSCHUWING
Schakel onder drukke
verkeersomstandigheden, op
trajecten met veel bochten en op
gladde wegen cruise control niet in.
Cruise control inschakelen
E102679
N.B.:
Het systeem is gereed op de
snelheid in te stellen.
Snelheid instellen
E102680
Druk de schakelaar in om de huidige
snelheid op te slaan en aan te houden.
De controlelamp van de cruise control
gaat branden. Zie Waarschuwings-
en indicatielampen (bladzijde 60).
Ingestelde snelheid
veranderen
WAARSCHUWING
Wanneer u een heuvel afrijdt, kan
de snelheid hoger worden dan de
ingestelde snelheid. Het systeem
stelt niet de remmen in werking. Schakel
terug en druk op de SET- schakelaar om
het systeem te helpen de ingestelde
snelheid te handhaven.
N.B.:
Wanneer u het gaspedaal indrukt,
verandert de ingestelde snelheid niet.
Wanneer u het gaspedaal loslaat, gaat de
auto weer met de eerder ingestelde
snelheid rijden.
102
Snelheidsregeling (cruise control)
E102681
B
A
Accelereren (versnellen)A
Decelereren (vertragen)B
Ingestelde snelheid
uitschakelen
E102682
Druk het rempedaal of de CAN RES
schakelaar in.
N.B.:
Het systeem regelt niet langer de
rijsnelheid. De controlelamp van de cruise
control gaat niet branden, maar de laatst
ingestelde rijsnelheid blijft in het geheugen
opgeslagen.
Ingestelde snelheid opnieuw
inschakelen
E102682
De controlelamp van de cruise control
gaat branden en het systeem zal
proberen de auto met de eerder door u
ingestelde snelheid te laten rijden.
Cruise control uitschakelen
E102683
De eerder door u ingestelde snelheid blijft
niet in het geheugen opgeslagen. De
controlelamp van de cruise control gaat
niet branden.
103
Snelheidsregeling (cruise control)
ALGEMENE INFORMATIE
WAARSCHUWINGEN
Gebruik bevestigingsriemen die
voldoen aan een norm, bijv. DIN.
Zorg ervoor dat alle losse
voorwerpen goed zijn vastgezet.
Plaats bagage en ander
voorwerpen zo laag mogelijk en zo
ver mogelijk naar voren in de
bagageruimte of de laadruimte.
Rijd niet met geopende achterklep
of achterdeur. Uitlaatgassen kunnen
de auto worden binnengezogen.
Overschrijd niet de maximum voor-
en achterasbelasting voor uw auto.
Zie Voertuigidentificatie
(bladzijde 149).
BAGAGEAFDEKKINGEN
LET OP
Leg geen voorwerpen op het
bagageafdekpaneel.
1
2
E72512
DAKREKKEN EN
BAGAGEDRAGERS
Imperiaal
WAARSCHUWINGEN
Wanneer u een imperiaal gebruikt,
kan het brandstofverbruik van uw
auto hoger zijn en kan de
rijkarakteristiek anders zijn.
Wanneer u een imperiaal aanbrengt,
lees dan de instructies van de
fabrikant en volg deze op.
LET OP
Overschrijd de maximum toelaatbare
dakbelasting van 50 kg (inclusief de
imperiaal) niet.
Controleer of de imperiaal goed vastzit
en zet de bevestigingen als volgt vast:
voordat u vertrekt
na 50 kilometer (30 mijl) te hebben
gereden
na 1000 km intervallen of korter,
afhankelijk van de conditie van het
wegdek.
Als de rails in dwarsrichting niet worden
gebruikt, moeten ze worden verwijderd
om het brandstofverbruik te verlagen.
104
Transport
TREKKEN VAN EEN
AANHANGER
WAARSCHUWING
Overschrijd het maximum
toelaatbare totaalgewicht en het
aanhangergewicht dat op het
identificatieplaatje van de auto staat niet.
Zie Voertuigidentificatieplaatje
(bladzijde 149).
LET OP
Het elektrisch systeem is niet
geschikt voor het trekken van
aanhangers met meer dan één
mistlamp.
N.B.:
Niet alle auto's zijn geschikt of
goedgekeurd voor het aanbrengen van
een trekhaak. Vraag dit eerst bij uw dealer
na.
Plaats de lading zo laag mogelijk en
midden op de as(sen) van de aanhanger.
Wanneer u met een onbeladen auto rijdt,
moet de lading in de aanhanger zover
mogelijk naar de aanhangerkoppeling
worden geschoven, omdat dit voor de
beste stabiliteit zorgt. Overschrijd de
maximum toelaatbare kogeldruk niet.
N.B.:
De maximum kogeldruk kunt u
vinden in de originele
voertuigdocumenten
(conformiteitsverklaring). Neem eventueel
contact op met uw dealer.
De stabiliteit van de auto-aanhanger
combinatie is vooral afhankelijk van de
kwaliteit van de aanhanger.
In bergachtige streken moet vanaf
hoogten van 1.000 meter het maximum
toelaatbaar gewicht voor iedere 1.000
meter met 10% worden verlaagd.
Steile hellingen
WAARSCHUWING
Houd er rekening mee dat de
oplooprem van een aanhanger niet
door het ABS wordt geregeld.
Schakel terug voordat u een steile afdaling
bereikt.
105
Aanhangers trekken
INRIJDEN
Banden
WAARSCHUWING
Nieuwe banden hebben een
inlooptijd van ongeveer 500
kilometer (300 mijl). Gedurende
deze periode kan de auto een andere
rijkarakteristiek vertonen.
Remmen en koppeling
WAARSCHUWING
Vermijd indien mogelijk het intensief
gebruik van de remmen en de
koppeling gedurende de eerste 150
kilometer (100 mijl) in de stad en
gedurende de eerste 1.500 kilometer
(1.000 mijl) op snelwegen.
Motor
LET OP
Rijd de eerste 1.500 kilometer (1.000
mijl) niet te snel. Varieer uw snelheid
en schakel tijdig op. Laat de motor
niet zwoegen.
106
Tips voor het rijden
EERSTEHULPSET
Er is ruimte in de reservewielkuip.
GEVARENDRIEHOEK
Er is ruimte in de reservewielkuip.
107
Nooduitrusting
COMPONENTEN VAN
VEILIGHEIDSSYSTEEM
INSPECTEREN
Veiligheidsgordels
Veiligheidsgordels die zijn belast ten
gevolge van een aanrijding moeten
worden vervangen en de verankeringen
worden gecontroleerd. Deze
werkzaamheden moeten door een
correct hiertoe opgeleide monteur
worden uitgevoerd.
108
Staat na een aanrijding
PLAATSEN
ZEKERINGENHOUDERS
Zekeringenkast in de
motorcompartiment
E78332
Zekeringkast in de
passagiersruimte
De zekeringenkast bevindt zich achter het
handschoenenkastje. Open het
handschoenenkastje en maak het leeg.
Druk de zijwanden naar binnen en laat het
handschoenenkastje naar beneden
kantelen.
EEN ZEKERING
VERVANGEN
WAARSCHUWINGEN
Wijzig de elektrische installatie van
uw auto op geen enkele wijze. Laat
reparaties aan de elektrische
installatie en het vervangen van relais en
zekeringen voor hoge stroomsterktes
door goed getrainde monteurs uitvoeren.
Zet het contact af en schakel alle
elektrische onderdelen uit voordat
u probeert een zekering te
vervangen of deze aanraakt.
LET OP
Vervang een doorgeslagen zekering
door een exemplaar met hetzelfde
vermogen.
N.B.:
U kunt een doorgeslagen zekering
herkennen aan de gebroken smeltdraad.
N.B.:
Alle zekeringen, behalve zekeringen
voor hoge stroomsterktes, zijn
zogenaamde steekzekeringen.
109
Zekeringen
SPECIFICATIE-OVERZICHT ZEKERINGEN
Zekeringenkast in de motorcompartiment
Beveiligde circuitsAmpèreZekering
ABS-module401
ABS/ESP-module301
Hoog toerental ventilator koelsysteem602
Ventilator koelsysteem403
Laag toerental ventilator koelsysteem303
Verwarmingsaanjager304
Voeding zekeringenkast passagiersruimte (accu)605
Carrosserieregelmodule (BCM)306
Voeding zekeringenkast passagiersruimte (ontsteking)607
Gloeibougies608
Verwarmde voorruit609
Niet in gebruik-10
Relais startmotor3011
Relais grootlicht links1012
Relais grootlicht rechts1013
Relais dimlicht links1014
Relais dimlicht rechts1015
Computer motorregeling (PCM), koelventilator met hoge
en lage snelheid
1516
HEGO-sensoren (auto's met benzinemotor)1517
Voedingsspanningsmodule (auto's met dieselmotoren)2017
Computer motorregeling (PCM)1018
Niet in gebruik-19
Niet in gebruik-20
Niet in gebruik-21
110
Zekeringen
Beveiligde circuitsAmpèreZekering
Voeding verlichting1522
Voormistlichten1523
Richtingaanwijzers1524
Dagverlichting1025
Schakelaar buitenspiegels met elektrische afstelling,
elektrisch inklapbare buitenspiegels, elektrisch bediende
ruit (bestuurdersportier)
7,526
PCM7,527
ABS-module, ESP2028
Koppeling van compressor airconditioning1029
Niet in gebruik-30
Niet in gebruik-31
Claxon, accuspaarvoorziening, module sleutelloos-
voertuigsysteem
2032
Verwarmde achterruit2033
Brandstofpomprelais, verwarming dieselbrandstof2034
Niet in gebruik-35
Niet in gebruik-36
Niet in gebruik-37
Niet in gebruik-38
Niet in gebruik-39
Niet in gebruik-40
Geschakelde circuitsRelais
Ventilator koelsysteemR1
GloeibougiesR2
PCMR3
GrootlichtR4
111
Zekeringen
Geschakelde circuitsRelais
DimlichtR5
DagverlichtingR6
KoelventilateurR7
StartmotorR8
Koppeling van compressor airconditioningR9
VoormistlichtenR10
Brandstofpomp, brandstofverwarmingR11
AchteruitrijlichtR12
VerwarmingsaanjagerR13
Zekeringenkast passagiersruimte - Type 1
Beveiligde circuitsAmpèreZekering
Ontsteking, regensensor,
verwarmde voorruit
7,51
Remlichten102
Achteruitrijlamp7,53
Hoogteverstelling koplamp-
lichtbundels
7,54
Ruitenwissers205
Achterruitwisser156
Sproeierpomp107
Aanhangermodule,
parkeerhulp (auto's met
parkeerhulp voor)
108
Niet in gebruik109
Stoelverwarming7,510
Niet in gebruik-11
Airbagmodule1012
112
Zekeringen
Beveiligde circuitsAmpèreZekering
Ontsteking, elektrische
stuurbekrachtiging (EPAS),
instrumentengroep, passief
anti-diefstalsysteem (PATS),
ABS
1013
PCM, keuzehendel, brand-
stofpomp,
7,514
Audiosysteem, instrumen-
tengroep
7,515
Verwarmbare buitenspiegel7,516
Contactslot1517
Instrumentengroep7,518
Data link stekker1519
Multifunctioneel display,
klok, interne scanner,
paneel verwarming, venti-
latie en airconditioning
(HVAC)
7,520
Audiosysteem, Bluetooth1521
Aansteker, voorste
voedingspunt
2022
Aanhangermodule2023
Niet in gebruik-24
Elektrisch bediende ruiten
(voor)
3025
Niet in gebruik-26
Niet in gebruik-27
Geschakelde circuitsRelais
ContactR1
113
Zekeringen
Zekeringenkast passagiersruimte - Type 2
Beveiligde circuitsAmpèreZekering
Ontsteking, regensensor,
verwarmde voorruit
7,51
Remlichten102
Achteruitrijlamp7,53
Hoogteverstelling koplamp-
lichtbundels
7,54
Ruitenwissers205
Achterruitwisser156
Sproeierpomp107
Aanhangermodule158
Vooruit- en achteruitrijbevei-
liging
109
Stoelverwarming7,510
Niet in gebruik-11
Airbagmodule1012
Ontsteking, elektrische
stuurbekrachtiging (EPAS),
instrumentengroep, passief
anti-diefstalsysteem (PATS),
ABS
1013
PCM, keuzehendel, brand-
stofpomp,
7,514
Audiosysteem, instrumen-
tengroep
7,515
Verwarmbare buitenspiegel7,516
Contactslot1517
Instrumentengroep7,518
Data link stekker1519
114
Zekeringen
Beveiligde circuitsAmpèreZekering
Multifunctionele display,
klok, interne scanner,
HVAC-paneel
7,520
Audiosysteem, Bluetooth1521
Aansteker, voorste
voedingspunt
2022
Aanhangermodule2223
Niet in gebruik-24
Elektrisch bediende ruiten
(voor)
3025
Niet in gebruik-26
Niet in gebruik-27
Niet in gebruik-28
Niet in gebruik-29
Niet in gebruik-30
Elektrisch bediende ruiten
(achter)
3031
Voorruitverwarming, linker-
zijde
3032
Voorruitverwarming, rechter-
zijde
3033
Sleutelloze toegang2034
Sleutelloze toegang2035
Achterste voedingspunt,
accuspaarvoorziening
1536
Extra voedingspunt bagage-
ruimte
1537
Niet in gebruik-38
Niet in gebruik-39
Niet in gebruik-40
Contactslotpositie 17,541
115
Zekeringen
Beveiligde circuitsAmpèreZekering
Niet in gebruik-42
Niet in gebruik-43
Contactslotpositie 27,544
Niet in gebruik-45
Niet in gebruik-46
Niet in gebruik-47
Niet in gebruik-48
Niet in gebruik-49
Geschakelde circuitsRelais
ContactR1
Elektrisch inklapbare buitenspiegel 1R2
Elektrisch inklapbare buitenspiegel 2R3
Niet in gebruikR4
Verwarmde voorruitR5
Sleutelloze toegang (accessoire)R6
Sleutelloze toegang (ontsteking)R7
AccuspaarvoorzieningR8
Niet in gebruikR9
Niet in gebruikR10
Niet in gebruikR11
Niet in gebruikR12
116
Zekeringen
SLEEPPUNTEN
Sleepoog, voor
E99490
Er is ruimte in de reservewielkuip.
Het sleepoog moet altijd in de wagen
worden meegenomen.
Werk het paneel los en breng het
sleepoog aan.
LET OP
Het afneembare sleepoog heeft
linkse schroefdraad. Draai het
linksom om het vast te zetten.
Trekhaak
E102895
Wrik het klepje los.
N.B.:
Gebruik de trekhaak voor het
slepen van een voertuig bij voertuigen
met een trekhaak.
AUTO OP VIER WIELEN
SLEPEN
Alle uitvoeringen
WAARSCHUWINGEN
Zet het contact aan wanneer uw
auto wordt gesleept. Bij afgezet
contact treedt het stuurslot in
werking en werken de richtingaanwijzers
en de remlichten niet.
De rem- en stuurbekrachtiging
werken niet, tenzij de motor draait.
Druk het rempedaal harder in en
houd rekening met langere remafstanden
en een zwaarder draaiend stuurwiel.
LET OP
Te veel spanning op de sleepkabel
kan schade toebrengen aan uw en
aan de trekkende wagen.
Bevestig aan het voorste sleepoog
geen sleepstang.
Trek rustig en soepel zonder rukken op.
Wagens met automatische
transmissie
LET OP
Sleep uw wagen niet met snelheden
hoger dan 50 km/h (30 mph) of over
afstanden van meer dan 50 km (30
mijl).
Wanneer uw wagen met snelheden
boven 50 km/h (30 mph) en over
afstanden van meer dan 30 miles (40
mijl) moet worden gesleept, moet hij
worden getransporteerd terwijl alle vier
wielen vrij zijn van het wegdek.
Bij een mechanisch defect aan de
transmissie moeten de aangedreven
wielen worden opgehesen zodat
deze vrij zijn van het wegdek.
117
Bergen van de auto
LET OP
Sleep uw wagen niet achterwaarts.
Zet de versnellingsbak in neutraal
wanneer uw auto wordt gesleept.
118
Bergen van de auto
ALGEMENE INFORMATIE
Wanneer u uw auto regelmatig laat
onderhouden zal dit de betrouwbaarheid
en de inruilwaarde ten goede komen. Er
staat een groot netwerk van Ford
Erkende Reparateurs ter beschikking die
u met hun professionele expertise ter zijde
kunnen staan. De speciaal opgeleide
monteurs zijn het best gekwalificeerd om
het onderhoud aan uw auto snel en
vakkundig uit te voeren. Bovendien
beschikken zij over gereedschappen en
apparatuur die speciaal zijn ontwikkeld
om het onderhoud aan uw auto uit te
voeren.
Naast het normale onderhoud raden wij
aan de volgende extra controles uit te
voeren.
WAARSCHUWINGEN
Zet het contact af voordat u
onderdelen aanraakt of probeert af
te stellen.
Raak onderdelen van het
elektronisch ontstekingssysteem bij
aangezet contact of draaiende
motor niet aan. Het systeem werkt met
hoogspanning.
Zorg dat uw handen en
kledingstukken niet met de
koelventilateur in aanraking kunnen
komen. Onder bepaalde omstandigheden
kan de koelventilateur na het afzetten van
de motor nog enkele minuten blijven
doordraaien.
Dagelijkse controles
Buitenverlichting.
Binnenverlichting
Waarschuwings- en controlelampen.
Controles bij het tanken
Motoroliepeil. Zie Motorolie
controleren (bladzijde 126).
Remvloeistofpeil. Zie Controle
vloeistofpeil koppeling en
remsysteem (bladzijde 128).
Peil van de ruitensproeiervloeistof. Zie
Ruitensproeiervloeistof
controleren (bladzijde 128).
Bandenspanning (in koude toestand).
Zie Technische specificatie
(bladzijde 146).
Staat van de banden. Zie Velgen en
banden (bladzijde 136).
Maandelijkse controles
Koelvloeistofpeil (bij koude motor).
Zie Motorkoelvloeistof
controleren (bladzijde 127).
Slangen, leidingen en reservoirs op
lekkage.
Werking van de airconditioning.
Werking van de parkeerrem.
Werking van de claxon.
Vastzitten van de wielmoeren. Zie
Technische specificatie (bladzijde
146).
119
Onderhoud
DE MOTORKAP OPENEN EN
SLUITEN
De motorkap openen
E102165
Positie van onderdeel: Zie Kort
overzicht (bladzijde 10).
E102884
Trek de motorkap iets omhoog en
beweeg de veiligheidshaak naar links.
E87786
Open de motorkap en ondersteun deze
met de steunstang.
De motorkap sluiten
WAARSCHUWING
Zorg dat de motorkap goed wordt
gesloten.
Laat de motorkap zakken en vanaf een
hoogte van 20 30 cm dichtvallen.
120
Onderhoud
Vloeistofreservoir remsysteem en koppeling (stuur links)*: Zie Controle
vloeistofpeil koppeling en remsysteem (bladzijde 128).
E
Zekeringenkast in motorcompartiment: Zie Zekeringen (bladzijde 109).
F
Vloeistofreservoir voor de voor- en achterruitsproeiers*: Zie
Ruitensproeiervloeistof controleren (bladzijde 128).
G
Luchtfilter: geen onderhoud vereist.H
Motoroliepeilstaaf*: Zie Motorolie controleren (bladzijde 126). Zie
Motorolie controleren (bladzijde 126).
I
1Voor een gemakkelijke herkenbaarheid zijn alle vuldoppen en de motoroliepeilstaaf
met een kleur gemarkeerd.
OVERZICHT MOTORRUIMTE - 1,4 L DURATORQ-TDCI (DV)
DIESEL
E103508
A B C
H G FI
D E
123
Onderhoud
Expansiereservoir*: Zie Motorkoelvloeistof controleren (bladzijde 127).
A
Vloeistofreservoir remsysteem en koppeling (stuur rechts)*: Zie Controle
vloeistofpeil koppeling en remsysteem (bladzijde 128).
B
Motorolievuldop1: Zie Motorolie controleren (bladzijde 126).
C
Accu: Zie Accu van de auto (bladzijde 134).
D
Vloeistofreservoir remsysteem en koppeling (stuur links)*: Zie Controle
vloeistofpeil koppeling en remsysteem (bladzijde 128).
E
Zekeringkast in de motorruimte Zie Zekeringen (bladzijde 109).
F
Vloeistofreservoir voor de voor- en achterruitsproeiers: Zie
Ruitensproeiervloeistof controleren (bladzijde 128).
G
Luchtfilter: geen onderhoud vereist.H
Motoroliepeilstaaf1: Zie Motorolie controleren (bladzijde 126).
I
1 De vuldoppen en de motoroliepeilstaaf hebben een felle kleur voor een makkelijke
herkenning.
124
Onderhoud
OVERZICHT MOTORRUIMTE - 1,6 L DURATORQ-TDCI (DV)
DIESEL
E103509
A B C
H G FI
D E
Expansiereservoir*: Zie Motorkoelvloeistof controleren (bladzijde 127).
A
Vloeistofreservoir remsysteem en koppeling (stuur rechts)*: Zie Controle
vloeistofpeil koppeling en remsysteem (bladzijde 128).
B
Motorolievuldop1: Zie Motorolie controleren (bladzijde 126).
C
Accu: Zie Accu van de auto (bladzijde 134).
D
Vloeistofreservoir remsysteem en koppeling (stuur links)*: Zie Controle
vloeistofpeil koppeling en remsysteem (bladzijde 128).
E
Zekeringkast in de motorruimte Zie Zekeringen (bladzijde 109).
F
Vloeistofreservoir voor de voor- en achterruitsproeiers: Zie
Ruitensproeiervloeistof controleren (bladzijde 128).
G
125
Onderhoud
Luchtfilter: geen onderhoud vereist.H
Motoroliepeilstaaf1: Zie Motorolie controleren (bladzijde 126).
I
1 De vuldoppen en de motoroliepeilstaaf hebben een felle kleur voor een makkelijke
herkenning.
OLIEPEILSTAAF - 1,25 L
DURATEC-16V (SIGMA) /1,4
L DURATEC-16V (SIGMA)
/1,6 L DURATEC-16V TI-VCT
(SIGMA)
E95540
BA
MINA
MAXB
OLIEPEILSTAAF - 1,4 L
DURATORQ-TDCI (DV)
DIESEL /1,6 L DURATORQ-
TDCI (DV) DIESEL
E90983
A B
MINA
MAXB
MOTOROLIE
CONTROLEREN
LET OP
Gebruik geen additieven of andere
smeermiddelen. Onder bepaalde
omstandigheden kunnen deze de
motor beschadigen.
N.B.:
Het olieverbruik van nieuwe
motoren bereikt zijn normale waarde na
ongeveer 5.000 kilometer (3.000 mijl).
126
Onderhoud
Het oliepeil controleren
LET OP
Controleer of het peil tussen de MIN
en MAX merktekens staat.
N.B.:
Controleer het peil voordat de
motor wordt gestart.
N.B.:
De wagen moet op een vlakke
ondergrond staan.
N.B.:
Bij verwarming zet olie uit. Daardoor
kan het oliepeil enkele millimeters boven
het MAX merkteken staan.
Verwijder de oliepeilstaaf en veeg deze
met een schone, niet pluizende doek
schoon. Breng de oliepeilstaaf weer aan
en verwijder hem opnieuw om het oliepeil
te controleren.
Wanneer het peil bij het MIN merkteken
staat, vul dan direct bij.
Bijvullen
WAARSCHUWINGEN
Vul alleen bij wanneer de motor
koud is. Wacht wanneer de motor
heet is tien minuten om de motor te
laten afkoelen.
Verwijder de vuldop niet bij
draaiende motor.
Verwijder de brandstofdop.
LET OP
Het oliepeil mag niet boven het MAX
merkteken komen te staan.
Vul vloeistof bij die voldoet aan de Ford
specificatie. Zie Technische
specificatie (bladzijde 129).
MOTORKOELVLOEISTOF
CONTROLEREN
Koelvloeistofpeil controleren
WAARSCHUWING
Voorkom dat de vloeistof in contact
komt met de huid of de ogen.
Mocht dit toch gebeuren, spoel het
betreffende lichaamsdeel dan direct met
veel water schoon en neem contact op
met uw huisarts.
LET OP
Controleer of het peil tussen de MIN
en MAX merktekens staat.
N.B.:
Koelvloeistof zet bij verwarming uit.
Daardoor kan het koelvloeistofpeil enkele
millimeters boven het MAX merkteken
staan.
Wanneer het peil bij het MIN merkteken
staat, vul dan direct bij.
Bijvullen
WAARSCHUWINGEN
Vul alleen bij wanneer de motor
koud is. Wacht wanneer de motor
heet is tien minuten om de motor te
laten afkoelen.
Verwijder de vuldop niet bij
draaiende motor.
Verwijder de vuldop niet wanneer
de motor heet is. Laat de motor
eerst afkoelen.
Draai de dop langzaam los. Laat de druk
langzaam ontsnappen terwijl u de dop
losdraait.
LET OP
Mors geen koelvloeistof op
onderdelen van de motor.
127
Onderhoud
TECHNISCHE SPECIFICATIE
Vloeistoffen
SpecificatieAanbevolen vloeistofPunt
WSS-M2C913-B
Ford of Motorcraft
Formula E SAE 5W-30
motorolie*
Motorolie
WSS-M97B44-D
Motorcraft SuperPlus anti-
vries
Koelvloeistof
ESD-M6C57-A
Ford of Motorcraft Super
DOT 4 remvloeistof
Remvloeistof
* Als alternatief kunt u SAE 5W-30 motorolie gebruiken, wanneer deze voldoet aan
de specificatie WSS-M2C913-B.
N.B.:
Wanneer u uw wagen gebruikt bij temperaturen lager dan -20 °C, moet u geen
SAE 10W-40 motorolie gebruiken.
Olie bijvullen: Wanneer geen olie verkrijgbaar is die voldoet aan de specificatie
WSS-M2C913-B, moet u SAE 5W-30 gebruiken (aanbevolen), SAE 5W-40
(behalve Flexfuel uitvoeringen) of SAE 10W-40 die voldoet aan de specificatie ACEA
A1/B1 (aanbevolen) of ACEA A3/B3. Het gebruik van deze oliën kan tot gevolg
hebben dat de motor minder snel aanslaat, minder vermogen levert, meer brandstof
verbruikt en een hogere emissiewaarde heeft.
Inhouden
Inhoud in liter (gallons)Nr.Variant
2,5 (0,6)
Sproeiersysteem voor de
voorruit en achterruit
Alle
3,8 (0,8)
Smeersysteem van de
motor - inclusief oliefilter
1.25L Duratec-16V (Sigma)-
60pk-handgeschakelde
versnellingsbak
3,5 (0,8)
Smeersysteem van de
motor - exclusief oliefilter
1.25L Duratec-16V (Sigma)-
60pk-handgeschakelde
versnellingsbak
5,5 (1,2)Koelsysteem
1.25L Duratec-16V (Sigma)-
60pk-handgeschakelde
versnellingsbak
42 (9,2)Brandstoftank
1.25L Duratec-16V (Sigma)-
60pk-handgeschakelde
versnellingsbak
129
Onderhoud
Inhoud in liter (gallons)Nr.Variant
3,8 (0,8)
Smeersysteem van de
motor - inclusief oliefilter
1.25L Duratec-16V (Sigma)-
80pk-handgeschakelde
versnellingsbak
3,5 (0,8)
Smeersysteem van de
motor - exclusief oliefilter
1.25L Duratec-16V (Sigma)-
80pk-handgeschakelde
versnellingsbak
5,5 (1,2)Koelsysteem
1.25L Duratec-16V (Sigma)-
80pk-handgeschakelde
versnellingsbak
42 (9,2)Brandstoftank
1.25L Duratec-16V (Sigma)-
80pk-handgeschakelde
versnellingsbak
3,8 (0,8)
Smeersysteem van de
motor - inclusief oliefilter
1.4L Duratec-16V (Sigma)-
91pk-handgeschakelde
versnellingsbak
3,5 (0,8)
Smeersysteem van de
motor - exclusief oliefilter
1.4L Duratec-16V (Sigma)-
91pk-handgeschakelde
versnellingsbak
5,5 (1,2)Koelsysteem
1.4L Duratec-16V (Sigma)-
91pk-handgeschakelde
versnellingsbak
42 (9,2)Brandstoftank
1.4L Duratec-16V (Sigma)-
91pk-handgeschakelde
versnellingsbak
3,8 (0,8)
Smeersysteem van de
motor - inclusief oliefilter
1.4L Duratec-16V (Sigma)-
91pk-automatische trans-
missie
3,5 (0,8)
Smeersysteem van de
motor - exclusief oliefilter
1.4L Duratec-16V (Sigma)-
91pk-automatische trans-
missie
5,5 (1,2)Koelsysteem
1.4L Duratec-16V (Sigma)-
91pk-automatische trans-
missie
42 (9,2)Brandstoftank
1.4L Duratec-16V (Sigma)-
91pk-automatische trans-
missie
130
Onderhoud
REINIGEN VAN
BINNENZIJDE AUTO
Veiligheidsgordels
WAARSCHUWINGEN
Gebruik voor het reinigen geen
schurende middelen of chemische
oplosmiddelen.
Let er op dat geen vocht in het
oprolmechanisme komt.
Reinig de veiligheidsgordels met een
interieurreiniger of water met een zachte
spons. Laat de veiligheidsgordels op een
natuurlijke manier drogen. Gebruik geen
haardroger o.i.d.
Instrumentenpaneelschermen,
LCD-schermen,
radioschermen
WAARSCHUWING
Gebruik voor het reinigen geen
schurende middelen, oplosmiddelen
op basis van alcohol of chemische
oplosmiddelen.
KLEINE LAKSCHADE
REPAREREN
LET OP
Verwijder onmiddellijk ogenschijnlijk
onschadelijke substanties van het
lakwerk (bijvoorbeeld uitwerpselen
van vogels, boomsappen, dode insecten,
teervlekken, wegenzout en industriële
neerslag).
Lakbeschadigingen door steenslag of
kleine krasjes moeten zo spoedig mogelijk
worden hersteld. Uw Ford dealer heeft
een grote keuze aan producten. Lees en
volg nauwkeurig de instructies van de
fabrikant op.
133
Verzorging van de auto
GEBRUIK VAN
STARTKABELS
LET OP
Verbind alleen accu's met dezelfde
nominale spanning met elkaar.
Gebruik altijd hulpstartkabels met
geïsoleerde klemmen en een
voldoende dikke kern.
Koppel de ontladen accu niet los van
de elektrische installatie van de auto.
Hulpstartkabels aansluiten
A
B
CD
E102925
Wagen met de lege accuA
Wagen met de hulpaccuB
Positieve hulpstartkabelC
Negatieve hulpstartkabelD
1. Plaats de auto's zodanig dat ze elkaar
niet raken.
2. Zet het contact van beide wagens af
en schakel alle stroomverbruikers uit.
3. Verbind de plus (+) pool van auto B
met de plus (+) pool van auto A (kabel
C).
4. Verbind de min (-) pool van auto B
met de massa-aansluiting van auto A
(kabel D). Zie Aansluitpunten van
de accu (bladzijde 135).
LET OP
Sluit de kabel niet aan op de
minpool () van de ontladen
accu.
Zorg ervoor dat de kabels niet met
draaiende onderdelen in aanraking
kunnen komen.
Motor starten
1. Start de motor van auto B en laat
deze met een matig hoog toerental
draaien.
2. Start de motor van auto A.
3. Laat beide motoren minimaal drie
minuten draaien alvorens de kabels
los te koppelen.
LET OP
Schakel niet de koplampen tijdens
het loskoppelen van de
hulpstartkabels in. Door de
spanningspiek kunnen de gloeilampen
doorbranden.
Koppel de kabels in omgekeerde
volgorde los.
134
Accu van de auto
AANSLUITPUNTEN VAN DE
ACCU
E102923
LET OP
Sluit de kabel niet aan op de
minpool () van de ontladen
accu.
135
Accu van de auto
ALGEMENE INFORMATIE
LET OP
Gebruik uitsluitend banden en velgen
met de goedgekeurde maat. Het
gebruik van andere maten kan
schade aan de auto tot gevolg hebben
en kan de typegoedkeuring ongeldig
maken.
Wanneer u banden met een andere
diameter laat monteren dan die van
de in de fabriek gemonteerde
banden, geeft de snelheidsmeter niet
meer de juiste snelheid aan. Breng uw
wagen naar uw dealer en laat het motor
managementsysteem opnieuw
programmeren.
Op de B-stijl bij het bestuurdersportier
bevindt zich een plaatje met de
bandenspanning.
Controleer de bandenspanning bij een
temperatuur waarin u gaat rijden en
wanneer de banden koud zijn.
EEN WIEL VERVANGEN
Wielslotmoeren
Na het overleggen van het certificaat met
het referentienummer kunt u bij uw dealer
een vervangings dopsleutel en
vervangings slotmoeren verkrijgen.
Boordkrik
WAARSCHUWINGEN
De boordkrik waarmee uw auto
wordt geleverd mag alleen worden
gebruikt voor het wisselen van een
wiel in noodsituaties.
WAARSCHUWINGEN
Controleer, voordat u de boordkrik
gebruikt, of deze niet is beschadigd
of vervormd en dat de schroefdraad
is gesmeerd en vrij is van
verontreinigingen.
U mag nooit iets tussen de krik en
de grond of de krik en de auto
plaatsen.
N.B.:
Auto's met een bandenreparatieset
zijn niet uitgerust met een boordkrik en
een wielmoersleutel.
Het verdient aanbeveling een hydraulische
garagekrik te gebruiken wanneer u bijv.
de zomerbanden door winterbanden
vervangt.
N.B.:
Gebruik een krik met een minimum
hefvermogen van 1 ton en een krikkop
met een diameter van minimaal 80 mm
(3,1 inch).
Uitvoeringen zonder
bandenreparatieset
E103244
B
A
BoordkrikA
WielmoersleutelB
Uw boordkrik en wielmoersleutel
bevinden zich in de reservewielkuip.
136
Velgen en banden
Kriksteunpunten LET OP
Gebruik uitsluitend de aangegeven
kriksteunpunten. Wanneer u andere
punten gebruikt kan dit de
carrosserie, de stuurinrichting, de
wielophanging, de motor, het
remsysteem of de brandstofleidingen
beschadigen.
137
Velgen en banden
E102950
B
A
Alleen voor gebruik in noodsituatiesA
OnderhoudB
138
Velgen en banden
E93184
A
Uitsparingen in de dorpels A duiden de
kriksteunpunten aan.
E93020
Uitvoeringen met zijskirts
E95345
Wiel verwijderen
WAARSCHUWINGEN
Parkeer uw auto dusdanig dat u,
noch het verkeer hinder ondervindt
of gevaar loopt.
Zet een gevarendriehoek neer.
WAARSCHUWINGEN
Zorg ervoor dat de auto met de
wielen in de rechtuitstand op een
stevige, vlakke ondergrond staat.
Zet het contact af en schakel de
parkeerrem in.
Schakel de eerste versnelling of de
achteruit in wanneer uw auto is
uitgerust met een handgeschakelde
versnellingsbak. Selecteer stand 'P'
wanneer deze met een automatische
transmissie is uitgerust.
Laat de inzittenden uitstappen.
Blokkeer het diagonaal
tegenoverliggende wiel met een
geschikt blok hout of een wielkeg.
Let erop dat bij richting gebonden
banden de pijlen in de draairichting
wijzen wanneer de auto vooruit rijdt.
Wanneer een reservewiel moet worden
gemonteerd waarvan de pijlen
tegengesteld aan de draairichting wijzen,
laat dan de band zo spoedig mogelijk
door een deskundige in de juiste richting
monteren.
Voer geen werkzaamheden uit
onder een auto die alleen wordt
ondersteund door een krik.
Zorg ervoor dat de krik verticaal ten
opzichte van het kriksteunpunt staat
en dat de voet vlak op de grond
staat.
LET OP
Leg lichtmetalen velgen niet met de
buitenzijde op de grond, hierdoor
wordt de lak beschadigd.
N.B.:
Het reservewiel bevindt zich onder
het paneel in het bagagecompartiment.
139
Velgen en banden
1. Steek het platte uiteinde van de
wielmoersleutel tussen de velg en het
wieldeksel en verwijder voorzichtig de
naafdop of het wieldeksel.
E90922
2. Breng de dopsleutel voor de slotmoer
aan.
3. Klap de wielmoersleutel geheel uit.
4. Draai de wielmoeren een slag los.
5. Krik de auto op tot de band vrij is van
de grond.
6. Verwijder de wielmoeren en het wiel.
Wiel aanbrengen
WAARSCHUWINGEN
Gebruik uitsluitend banden en
velgen met de goedgekeurde maat.
Het gebruik van andere maten kan
beschadiging van de auto tot gevolg
hebben en maakt de typegoedkeuring
ongeldig. Zie Technische specificatie
(bladzijde 146).
Laat geen run flat banden monteren
als de auto hiermee oorspronkelijk
niet was uitgerust. Raadpleeg uw
dealer voor meer informatie over de
geschiktheid van banden.
LET OP
Bevestig lichtmetalen velgen niet met
moeren die voor stalen velgen zijn
bestemd.
N.B.:
Zorg ervoor dat de contactvlakken
tussen de velg en de naaf vrij zijn van
vreemde voorwerpen.
N.B.:
Zorg ervoor dat de conische zijde
van de wielmoeren naar de velg is
gekeerd.
1. Breng het wiel aan.
2. Draai de wielmoeren handvast aan.
E90922
3. Breng de dopsleutel voor de slotmoer
aan.
140
Velgen en banden
1 2
3
4
E90589
4. Zet de wielmoeren in de aangegeven
volgorde voorlopig vast.
5. Laat de auto zakken en verwijder de
krik.
6. Draai de wielmoeren in de
aangegeven volgorde definitief vast.
Zie Technische specificatie
(bladzijde 146).
7. Druk de naafdop of het wieldeksel met
de bal van uw hand vast.
WAARSCHUWING
Laat het aanhaalmoment van de
wielmoeren en de bandenspanning
zo spoedig mogelijk controleren.
N.B.:
Wanneer het reservewiel een
andere maat heeft of anders is
geconstrueerd dan de overige wielen, laat
deze dan zo spoedig mogelijk vervangen.
BANDENREPARATIESET
Uw wagen heeft eventueel geen
reservewiel. In dat geval is er een
bandenreparatieset aan boord, waarmee
u één lekke band kunt repareren.
De bandenreparatieset bevindt zich in de
reservewielkuip.
Algemene informatie
WAARSCHUWINGEN
Afhankelijk van het type en de
omvang van de beschadiging
kunnen sommige banden slechts
gedeeltelijk of soms geheel niet worden
gedicht. Een te lage bandenspanning kan
het weggedrag van de wagen
beïnvloeden, waardoor u de macht over
het stuur kunt verliezen.
Gebruik de bandenreparatieset niet
wanneer de band al beschadigd is
door het rijden met een te lage
bandenspanning.
Probeer geen andere lekken te
dichten dan zichtbare lekken in het
loopvlak van de band.
Probeer geen lekken te dichten in
de bandwang.
Met de bandenreparatieset kunt u de
meeste gaatjes dichten [tot een diameter
van zes millimeter], waarna u tijdelijk
verder kunt rijden.
Let op het volgende bij het gebruik van
de set:
Rijd voorzichtig en maak geen
plotselinge stuurbewegingen,
vooral wanneer de wagen zwaar is
beladen of tijdens het rijden met een
aanhanger.
De set zorgt voor een tijdelijke
reparatie, waardoor u uw reis tot de
volgende dealer of bandenspecialist
kunt voortzetten, of een afstand van
maximaal 200 km (125 mijl) kunt
afleggen.
Rijd niet sneller dan maximaal
80 km/u (50 mph).
141
Velgen en banden
E102881
A
B
C
D
E
F
G
H
I
LabelA
Fles afdichtmiddelB
Slang voor fles afdichtmiddelC
FlessenhouderD
DrukmeterE
Stekker met kabelF
CompressorschakelaarG
SlangreparatiesetH
AflaatklepI
1. Verwijder de bandenreparatieset uit
de verpakking.
143
Velgen en banden
2. Trek het label A waarop de maximaal
toelaatbare snelheid van 80 km/u
vermeld staat van de fles
afdichtmiddel en maak het binnen het
gezichtsveld van de bestuurder vast
op het instrumentenpaneel. Het label
mag niets belangrijks aan het oog
onttrekken.
3. Haal de slang H met de aflaatklep I en
de stekker met kabel F uit de set.
4. Sluit de slang H met de aflaatklep I
aan op de fles afdichtmiddel B.
5. Zet de fles afdichtmiddel K in de
flessenhouder D.
6. Draai het ventieldopje van de
beschadigde band af.
7. Schroef de slang C van de fles
afdichtmiddel stevig op het ventiel van
de beschadigde band.
8. Zorg dat de compressorschakelaar G
in stand 0 staat.
9. Sluit de stekker F aan op de
aansluiting van de aansteker of het
extra elektrisch aansluitpunt. Zie
Aansteker (bladzijde 83).
10. Start de motor.
11. Zet de compressorschakelaar G in
stand 1.
12. Pomp de band niet langer dan 10
minuten op voor een minimale druk
van 1,8 bar en een maximum druk
van 3,5 bar. Zet de
compressorschakelaar G in de stand
0 en controleer de huidige
bandenspanning met de drukmeter
E.
N.B.:
Als de bandenspanning van 1,8 bar
niet bereikt wordt, niet doorgaan.
N.B.:
Wanneer het afdichtmiddel in de
band wordt gepompt, kan de druk
toenemen tot 6 bar (87 psi) maar deze
neemt na ca. 30 seconden weer af.
13. Neem de stekker F uit de aansluiting
van de aansteker of het extra
elektrisch aansluitpunt.
14. Schroef de slang C snel van het
bandenventiel. Draai het ventieldopje
vast.
15. Laat de fles met afdichtmiddel B in
de flessenhouder D zitten.
16. Zorg dat de set veilig opgeborgen
wordt, maar makkelijk bereikbaar is.
De set kan weer nodig zijn wanneer
u de bandenspanning controleert.
17. Ga onmiddellijk ongeveer drie
kilometer (twee mijl) rijden, zodat het
afdichtmiddel het lek kan afdichten.
WAARSCHUWING
Wanneer u heftige trillingen,
onbalans in het stuurwiel of lawaai
tijdens het rijden waarneemt, minder
dan snelheid en rijd voorzichtig naar een
plaats waar u veilig kunt stoppen.
Controleer de band en de
bandenspanning opnieuw. Wanneer de
bandenspanning lager is dan 1 bar (14.7
psi) of wanneer er scheuren, knobbels of
dergelijke zichtbaar zijn, hervat dan uw
reis niet met deze band.
18. Stop na ongeveer drie kilometer
(twee mijl) te hebben gereden.
Controleer en corrigeer zo nodig de
spanning van de beschadigde band.
19. Breng de set aan en lees de
bandenspanning af van de
drukmeter E.
20. Breng de band op de
gespecificeerde bandenspanning.
Zie Technische specificatie
(bladzijde 146).
144
Velgen en banden
21. Als de band de correcte
bandenspanning heeft, zet dan de
compressorschakelaar G in stand
0, verwijder de stekker F uit de
aansluiting, draai de slang C los en
draai de ventieldop vast.
22. Laat slang C en H aangesloten op
de fles afdichtmiddel B en berg de
set veilig op.
23. Rijd naar de dichtstbijzijnde
bandenspecialist om de
beschadigde band te laten
vervangen. Vertel, voordat de band
van de velg wordt afgenomen, de
bandenspecialist dat de band een
afdichtmiddel bevat. Vervang de fles
afdichtmiddel B en slang C zo snel
mogelijk na gebruik.
N.B.:
Bedenk dat een
bandenreparatieset slechts voor tijdelijke
mobiliteit zorgt. Voorschriften aangaande
bandreparatie na gebruik van de
bandenreparatieset kunnen per land
verschillen. Raadpleeg een
bandenspecialist voor advies.
WAARSCHUWING
Voordat u wegrijdt moet de band
de voorgeschreven
bandenspanning hebben. Zie
Technische specificatie (bladzijde
146). Controleer voortdurend de
bandenspanning tot de band is
vervangen.
Lege flessen afdichtmiddel mogen samen
met het huishoudelijk afval worden
afgevoerd. Breng resten afdichtmiddel
naar uw dealer of voer ze af volgens de
lokale richtlijnen.
VERZORGING VAN BANDEN
E70415
Zorg voor een langere levensduur ervoor
dat de banden van de voor- en
achterwielen gelijkmatig slijten. Wij raden
aan dat de voor- en achterwielen met
regelmatige intervallen tussen 5.000 en
10.000 km te wisselen.
LET OP
Laat tijdens het parkeren de
bandwangen niet langs
trottoirbanden schuren.
Als u een stoeprand moet oprijden, doe
het dan zo langzaam mogelijk en rijd zo
mogelijk haaks met de wielen het trottoir
op.
Controleer regelmatig de banden op
scheuren, vreemde voorwerpen of
onregelmatige slijtage van het loopvlak.
Ongelijkmatige slijtage betekent dat de
wieluitlijning niet meer aan de specificaties
voldoet.
Controleer iedere twee weken de
bandenspanning (inclusief het
reservewiel) wanneer de banden koud
zijn.
145
Velgen en banden
Bandenspanning (koude banden)
Tot 80 km/h (50 mph)
Maximaal beladenNormale belasting
BandenmaatUitvoering AchterVoorAchterVoor
bar (psi)bar (psi)bar (psi)bar (psi)
3 (44)3 (44)3 (44)3 (44)175/65 R14Alle
Tot 160 km/u
Maximaal beladenNormale belasting
BandenmaatUitvoering AchterVoorAchterVoor
bar (psi)bar (psi)bar (psi)bar (psi)
3,2 (46)2,4 (35)1,8 (26)2,1 (31)
175/65 R14*
Alle auto's met
benzinemotor
3,2 (46)2,4 (35)1,8 (26)2,1 (31)195/50 R15
Alle auto's met
benzinemotor
3,2 (46)2,4 (35)2 (29)2,2 (32)195/45 R16
Alle auto's met
benzinemotor
2,8 (41)2,4 (35)2 (29)2,2 (32)205/40 R17
Alle auto's met
benzinemotor
2,6 (38)2,4 (35)1,8 (26)2,1 (31)195/60 R15
Alle auto's met
benzinemotor
*Breng alleen sneeuwkettingen aan op gespecificeerde banden.
Tot 160 km/u
Maximaal beladenNormale belasting
BandenmaatUitvoering AchterVoorAchterVoor
bar (psi)bar (psi)bar (psi)bar (psi)
3,2 (46)2,4 (35)1,8 (26)2,3 (33)
175/65 R14*
Alle auto's met
dieselmotor
3,2 (46)2,4 (35)1,8 (26)2,3 (33)195/50 R15
Alle auto's met
dieselmotor
147
Velgen en banden
Maximaal beladenNormale belasting
BandenmaatUitvoering AchterVoorAchterVoor
bar (psi)bar (psi)bar (psi)bar (psi)
3,2 (46)2,4 (35)2 (29)2,3 (33)195/45 R16
Alle auto's met
dieselmotor
2,8 (41)2,4 (35)2 (29)2,3 (33)205/40 R17
Alle auto's met
dieselmotor
2,6 (38)2,4 (35)1,8 (26)2,1 (31)195/60 R15
Alle auto's met
dieselmotor
*Breng alleen sneeuwkettingen aan op gespecificeerde banden.
Snelheid continu hoger dan 160 km/u
Maximaal beladenNormale belasting
BandenmaatUitvoering AchterVoorAchterVoor
bar (psi)bar (psi)bar (psi)bar (psi)
3,2 (46)2,4 (35)2 (29)2,3 (33)
175/65 R14*
Alle
3,2 (46)2,4 (35)2 (29)2,3 (33)195/50 R15Alle
3,2 (46)2,4 (35)2 (29)2,3 (33)195/45 R16Alle
2,8 (41)2,4 (35)2 (29)2,3 (33)205/40 R17Alle
2,6 (38)2,4 (35)1,8 (26)2,1 (31)195/60 R15Alle
*Breng alleen sneeuwkettingen aan op gespecificeerde banden.
148
Velgen en banden
VOERTUIGIDENTIFICA-
TIEPLAATJE
E85610
C
B
ED
A
Voertuig Identificatie NummerA
Maximaal toelaatbare
totaalgewicht
B
Maximaal toelaatbaar
treingewicht
C
Maximum voorasbelastingD
Maximum achterasbelastingE
Het Voertuig Identificatie Nummer en de
maximum toelaatbare gewichten zijn
vermeld op een plaatje aan slotzijde
onderin de opening van het
passagiersportier.
VOERTUIGIDENTIFI-
CATIENUMMER (VIN)
E87496
Het Voertuig Identificatie Nummer
(chassisnummer) is rechtsvoor naast de
voorstoel in de bodemplaat ingeslagen.
Het is ook op de linkerzijde van het
instrumentenpaneel vermeld.
149
Voertuigidentificatie
Afmetingen in mm
(inches)
AfmetingenNr.
1 433 - 1 481 (56,4 -
58,3)
Totale hoogte bij EC rijklaargewicht
C
2 489 (98)WielbasisD
1 473 - 1 493 (58 - 58,8)Spoorbreedte, voorE
1 460 - 1 480 (57,5 -
58,3)
Spoorbreedte, achter
E
151
Technische specificaties
Afstanden trekhaak 3- en 5-deurs
A
B
G
F
E
C
D
E101872
Afmetingen in mm
(inches)
AfmetingenNr.
124 (4,9)Bumper achterzijde trekhaakkogelA
7 (0,3)Bevestigingspunt hart trekhaakkogelB
761 (29,9)Hart wiel hart trekhaakkogelC
512 (20,2)Hart trekhaakkogel langsbalkD
1 024 (40,3)Buitenzijde langsbalkE
152
Technische specificaties
Afmetingen in mm
(inches)
AfmetingenNr.
267 (10,5)hart 1e bevestigingspunt hart 2e bevestigingspuntF
584 (23)Hart trekhaakkogel hart 2e bevestigingspuntG
153
Technische specificaties
OVERZICHT AUDIO-
INSTALLATIE
N.B.:
Audio-units zijn voorzien van een
geïntegreerd multifunctioneel display
boven de CD-sleuf. Hierop wordt
belangrijke informatie weergegeven over
de bediening van de audio-unit. Daarnaast
bevinden zich rondom het display diverse
pictogrammen die oplichten wanneer een
functie actief is (bijvoorbeeld CD, Radio of
Aux.)
Type 1
E103293
A B ED
FO
G
K
L
M
N
J H
I
C
CD-uitwerptoets. Zie CD-speler (bladzijde 165).
A
NavigatiepijlenB
CD-sleuf. Zie CD-speler (bladzijde 165).
C
OKD
InformatieE
155
Overzicht audio-installatie
Opwaarts zoeken. CD-nummerkeuze. Zie Station afstemtoetsen
(bladzijde 160). Zie Nummer selecteren (bladzijde 165).
K
Aan of uit en volumeregelknopL
Neerwaarts zoeken. CD-nummerkeuze. Zie Station afstemtoetsen
(bladzijde 160). Zie Nummer selecteren (bladzijde 165).
M
Functie 2N
Functie 1O
Menu selecterenP
Telefoon selecteren. Zie Telefoon (bladzijde 172).
Q
Extra ingang, USB en iPod selecteren. Zie Aansluiting Auxiliary ingang
(AUX IN) (bladzijde 85). Zie Ingangsaansluiting (AUX IN) (bladzijde 170).
Zie Verbinding (bladzijde 193).
R
Radio selecteren. Zie Werking van de audio-installatie (bladzijde 160).
S
CD selecteren. Zie CD-speler (bladzijde 165).
T
Functietoetsen 1 tot en met 4 zijn
contextafhankelijk en wijzigen als functie
van de huidige audio-unitmodus.
Beschrijvingen voor de functies worden
aan de onderzijde van het display
weergegeven.
158
Overzicht audio-installatie
AAN/UIT TOETS
Druk op de aan/uit knop. Hierdoor kan het
toestel nog een uur nadat het contact is
afgezet worden gebruikt.
Na een uur schakelt het radiotoestel
automatisch uit.
BASS/TREBLE (LAGE/HOGE
TONEN) REGELING
Druk op de geluidsmenutoets.
Druk op de pijltjestoetsen
omhoog/omlaag om de gewenste
instelling te selecteren.
Gebruik de pijltjestoetsen links/rechts
om de vereiste aanpassing uit te
voeren.
Het display geeft de gekozen instelling
weer. Druk op de toets OK om de nieuwe
instelling te bevestigen.
BALANCE/FADE (BALANS
LINKS/RECHTS,
VOOR/ACHTER) REGELING
De toets fade wordt gebruikt om de
geluidsverdeling tussen voor- en
achterzijde van de auto af te stellen bij
auto's voorzien van luidsprekers achterin.
De toets balance wordt gebruikt om de
geluidsverdeling tussen de linker en
rechter luidsprekers af te stellen.
Druk op de geluidsmenutoets.
Druk op de pijltjestoetsen
omhoog/omlaag om de gewenste
instelling te selecteren.
Gebruik de pijltjestoetsen links/rechts
om de vereiste aanpassing uit te
voeren.
Het display geeft de gekozen instelling
weer. Druk op de toets OK om de nieuwe
instelling te bevestigen.
GOLFBAND TOETS
Druk op de toets RADIO om een van de
beschikbare frequentiebanden te
selecteren.
Wanneer een andere geluidsbron is
ingeschakeld kan deze keuzetoets ook
worden gebruikt om weer over te
schakelen naar de radio.
Of druk op de linker pijltjestoets om de
beschikbare frequentiebanden weer te
geven. Blader naar de gewenste
frequentieband en druk op OK.
STATION AFSTEMTOETSEN
Zoeken
Selecteer een frequentieband en druk
kort op een van de zoektoetsen. Het
toestel stopt bij het eerste radiostation
dat in de door u gekozen richting wordt
gevonden.
Handmatig afstemmen
Type 1
Druk op de MENU toets.
Selecteer de modus RADIO en
vervolgens MANUAL TUNE.
Druk op één van de pijltjestoetsen om
de frequentieband in kleine stappen
omlaag of omhoog af te zoeken of
houd de toets ingedrukt om snel te
zoeken tot u een radiostation vindt
waarnaar u wilt luisteren.
Druk op OK om naar een radiostation
te blijven luisteren.
160
Werking van de audio-installatie
Type 2
Druk op functietoets 2.
Druk vervolgens op één van de
pijltjestoetsen om de golfband in kleine
stappen omlaag of omhoog af te
zoeken of houd de toets ingedrukt om
met grote stappen te zoeken tot u
een radiostation vindt waarnaar u wilt
luisteren.
Druk op OK om naar een radiostation
te blijven luisteren.
Scanfunctie
SCAN laat u elk gevonden radiostation
enkele seconden horen.
Type 1
Druk op de MENU toets.
Selecteer de modus RADIO en
vervolgens SCAN.
Zoek met behulp van de pijltjestoetsen
de geselecteerde golfband op- of
neerwaarts af.
Druk op OK om naar een radiostation
te blijven luisteren.
Type 2
Druk op functietoets 3.
Gebruik de zoektoetsen om de
geselecteerde frequentieband op- of
neerwaarts af te zoeken.
Druk opnieuw op functietoets 3 om
naar een radiostation te blijven
luisteren.
VOORKEUZETOETSEN
Met deze voorziening kunt u uw favoriete
radiostations opslaan, zodat u later hierop
direct kunt afstemmen door de juiste
golfband te selecteren en de betreffende
voorkeuzetoets in te drukken.
Selecteer een golfband.
Stem af op het gewenste radiostation.
Houd een van de voorkeuzetoetsen
ingedrukt. Er verschijnen een
voortgangsbalk en een melding.
Wanneer de voortgangsbalk vol is, is
het radiostation opgeslagen. Tevens
wordt ter bevestiging de
geluidsweergave kort onderbroken.
Dit kan op elke golfband en voor iedere
voorkeuzetoets worden herhaald.
In de radiomodus kunnen opgeslagen
radiostations ook worden geselecteerd
door te drukken op de pijltjestoetsen
omhoog/omlaag/rechts of de toets OK.
Blader vervolgens naar het gewenste
voorkeuzestation en druk op OK.
N.B.:
Wanneer u naar een ander deel
van het land rijdt, wordt de informatie van
FM radiostations die op een andere
frequentie uitzenden en onder een
voorkeuzetoets zijn opgeslagen,
automatisch geactualiseerd met de
correcte frequentie voor dat gebied.
AUTOSTORE TOETS
AutoStore kan worden gebruikt om
radiostations met het sterkste signaal op
te slaan, zowel op de AM- als de
FM-band.
Houd functietoets 1 of de toets RADIO
ingedrukt.
Wanneer het zoeken is voltooid, wordt
het geluid weer ingeschakeld en de
sterkste signalen worden onder de
voorkeuzetoetsen van AutoStore
opgeslagen.
N.B.:
AutoStore slaat maximaal de 10
sterkste beschikbare signalen op en
overschrijft daarbij de eerder opgeslagen
radiostations.
161
Werking van de audio-installatie
N.B.:
De AutoStore-band kan, net als bij
de andere golfbanden, ook worden
gebruikt om radiostations handmatig op
te slaan.
REGELING FUNCTIE
VERKEERSINFORMATIE
Veel radiostations die op de FM band
uitzenden hebben een TP code die
aanduidt dat zij verkeersinformatie
uitzenden.
Verkeersberichten
inschakelen
Voordat u verkeersberichten kunt
ontvangen, moet u op de TA toets
drukken. TA verschijnt op het display om
aan te duiden dat de functie is
ingeschakeld.
Wanneer u reeds op een radiostation had
afgestemd dat verkeersinformatie
uitzendt, verschijnt ook 'TP' op het display.
Anders gaat de unit zoeken naar een
station dat verkeersinformatie uitzendt.
Wanneer verkeersinformatie wordt
uitgezonden, wordt de normale weergave
van radio of CD automatisch onderbroken
en verschijnt 'TA - Traffic mededeling' op
het display.
Wanneer met behulp van de
voorkeuzetoetsen een radiostation wordt
gekozen dat geen verkeersinformatie
uitzendt, dan blijft het radiotoestel op dit
station afgestemd, tenzij:
TA wordt uitgeschakeld en vervolgens
weer wordt ingeschakeld.
Bij sommige toestellen wordt de
volumeknop vier minuten op nul
gezet, waarna het toestel op een
ander radiostation, dat
verkeersinformatie uitzendt, afstemt.
Volume van de
verkeersberichten
Verkeersberichten onderbreken de
normale geluidsweergave met een
voorgeprogrammeerd volume dat
gewoonlijk hoger is dan het gebruikelijke
luistervolume.
Instellen van het voorgeprogrammeerde
volume:
Gebruik de volumeknop om het
gewenste volume in te stellen tijdens
een inkomende TA-uitzending. Het
display geeft het geselecteerde niveau
weer.
Verkeersberichten beëindigen
Aan het einde van een verkeersbericht
gaat de audio-installatie weer door met
zijn normale werking. Om een
verkeersbericht voortijdig af te breken,
drukt u tijdens het verkeersbericht op TA.
N.B.:
Indien op een ander tijdstip op TA
wordt gedrukt, wordt de functie
uitgeschakeld.
162
Werking van de audio-installatie
Wanneer een radiostation wordt
gevonden wordt de weergave van het
geluid hervat; wanneer er geen
radiostation wordt gevonden, stemt het
systeemautomatisch af op de
oorspronkelijke frequentie.
Indien geselecteerd wordt 'AF' op het
display weergegeven.
Druk op de MENU toets.
Selecteer AUDIO.
Blader naar ALTERNAT. FREQ. en
schakel dit in of uit met de toets OK.
Druk op de toets MENU om terug te
keren.
NIEUWSBERICHTEN
Sommige radiotoestellen onderbreken
de normale ontvangst voor
nieuwsberichten van radiostations op de
FM band of RDS of EON geschakelde
stations op dezelfde wijze als bij
verkeersberichten.
Tijdens nieuwsuitzendingen zal het display
aangeven dat er een binnenkomend
bericht is. Het nieuwsbericht onderbreekt
de geluidsweergave met hetzelfde
voorgeprogrammeerde volume als bij
verkeersberichten.
Druk op de MENU toets.
Kies AUDIO.
Scroll naar NEWS, in- of uitschakelen
met de OK toets.
Druk op de MENU toets om terug te
gaan.
164
Menu's audio-installatie


Produkt Specifikationer

Mærke: Ford
Kategori: Personbil
Model: Fiesta 2008

Har du brug for hjælp?

Hvis du har brug for hjælp til Ford Fiesta 2008 stil et spørgsmål nedenfor, og andre brugere vil svare dig