Ford TRANSIT CUSTOM - april 2012 - jan 2013 Manual

Ford Personbil TRANSIT CUSTOM - april 2012 - jan 2013

Læs nedenfor 📖 manual på dansk for Ford TRANSIT CUSTOM - april 2012 - jan 2013 (272 sider) i kategorien Personbil. Denne guide var nyttig for 11 personer og blev bedømt med 4.5 stjerner i gennemsnit af 2 brugere

Side 1/272
FORD TRANSIT CUSTOM Instructieboekje
De informatie in deze publicatie was correct ten tijde van het ter perse gaan. In het belang van de continue
productontwikkeling behouden we ons het recht voor om specificaties, ontwerp en uitrusting op ieder
moment zonder aankondiging of verplichting te wijzigen. Niets uit deze uitgave mag in enigerlei vorm en
door enig middel gereproduceerd, verzonden of in een oproepsysteem opgeslagen of in een andere taal
vertaald worden zonder onze schriftelijke toestemming. Fouten of omissies uitgesloten.
© Ford Motor Company 2012
Alle rechten voorbehouden.
Onderdeelnummer: CG3577nl 09/2012 20120918205917
Inleiding
Over deze handleiding ...................................5
Overzicht van symbolen.................................5
Aanbeveling nieuwe onderdelen.................7
Speciale notificaties .......................................8
Uitrusting mobiele communicatie ............8
In één oogopslag
In één oogopslag ..............................................9
Veiligheidsuitrusting voor
kinderen
Kinderzitjes aanbrengen...............................14
Plaatsing van kinderzitjes.............................17
Kindersloten.....................................................20
Veiligheidsgordels
Veiligheidsgordels vastmaken....................21
Hoogte van veiligheidsgordels
afstellen.........................................................22
Herinnering veiligheidsgordel ...................22
Aanvullend veiligheids-
systeem
Werking..............................................................23
Bestuurdersairbag..........................................23
Passagiersairbag............................................24
Zij-airbags.........................................................25
Hoofdairbags...................................................25
Sleutels en afstandsbe-
diening
Algemene informatie over
radiofrequenties..........................................27
Afstandsbediening.........................................27
Een verloren sleutel of
afstandsbediening vervangen ..............27
Sloten
Vergrendelen en ontgrendelen.................28
Handmatig bediende achterklep..............31
Beveiliging
Passief antidiefstalsysteem ......................33
Antidiefstalsysteem .....................................33
Stuurwiel
Stuurwiel afstellen........................................34
Audiobediening...............................................34
Spraaksturing..................................................35
Snelheidsregeling (Cruise Control).........35
Bedieningsorganen informatiedisplay
..........................................................................36
Ruitenwissers en ruiten-
sproeiers
Voorruitwissers................................................37
Automatisch in- en uitschakelende
ruitenwissers................................................37
Voorruitsproeiers............................................38
Achterruitwissers en -sproeiers................39
Verlichting
Algemene informatie...................................40
Verlichtingsbediening..................................40
Automatisch in- en uitschakelende
verlichting......................................................41
Dimmer
instrumentenpaneelverlichting............42
Uitschakelvertraging koplampen ............42
Dagrijlicht..........................................................43
Voorste mistlampen.....................................43
Mistachterlichten...........................................43
Koplamphoogte afstellen...........................44
Zijrichtingaanwijzers.....................................45
Richtingaanwijzers........................................46
Tredeverlichting..............................................46
Interieurverlichting........................................46
1
Inhoudsopgave
Parkeerrem.....................................................100
Aandrijfregeling
Werking............................................................102
Gebruik maken van aandrijfregeling......102
Stabiliteitsregeling
Werking............................................................103
Parkeerhulp
Werking............................................................104
Parkeerhulp....................................................104
Achteruitkijkcamera....................................106
Snelheidsregeling (Cruise
Control)
Werking............................................................109
Gebruik maken van
snelheidsregeling.....................................109
Rijhulpmiddelen
Snelheidsbegrenzer.......................................111
Bestuurderswaarschuwing........................112
Systeem hulp bij blijven rijden op
rijstrook..........................................................114
Eco-modus......................................................116
Transport
Algemene informatie...................................118
Haken achterste laadruimte.....................118
Dakrekken en bagagedragers...................118
Bevestigingspunten voor lading..............119
Aanhangers trekken
Trekken van een aanhanger......................122
Antislingerregeling aanhanger ................122
Sleeppunten...................................................123
Auto op vier wielen slepen........................124
Tips voor het rijden
Inrijden..............................................................125
Gereduceerd motorvermogen.................125
Voorzorgsmaatregelen voor koude
weersomstandigheden..........................125
Door water rijden..........................................125
Vloermatten...................................................126
Wat te doen bij pech
Waarschuwingsknipperlichten................128
Eerstehulpset.................................................128
Gevarendriehoek..........................................128
Starten via starthulp...................................128
Zekeringen
Plaatsen zekeringenhouders...................130
Specificatie-overzicht zekeringen...........131
Een zekering vervangen...............................141
Onderhoud
Algemene informatie..................................142
De motorkap openen en sluiten.............143
Overzicht motorruimte - 2.2L
Duratorq-TDCi (114kW/155pk) -
Puma/2.2L Duratorq-TDCi
(74kW/100pk) - Puma/2.2L
Duratorq-TDCi (92kW/125pk) -
Puma............................................................144
Oliepeilstaaf - 2.2L Duratorq-TDCi
(114kW/155pk) - Puma/2.2L
Duratorq-TDCi (74kW/100pk) -
Puma/2.2L Duratorq-TDCi
(92kW/125pk) - Puma...........................145
Motorolie controleren.................................145
Motorkoelvloeistof controleren..............146
Controle vloeistofpeil koppeling en
remsysteem...............................................146
Stuurbekrachtigingsvloeistof
controleren..................................................147
Ruitensproeiervloeistof controleren......147
Water in brandstoffilter aftappen..........147
12 volt accu vervangen...............................148
3
Inhoudsopgave
Ruitenwisserbladen controleren............149
Ruitenwisserbladen vervangen..............150
Een koplamp verwijderen...........................151
Gloeilampen vervangen..............................151
Gloeilampentabel.........................................157
Technische specificatie..............................158
Verzorging van de auto
Reinigen van buitenzijde auto.................160
Reinigen van binnenzijde auto..................161
Kleine lakschade repareren.......................161
Lichtmetalen velgen reinigen....................161
Velgen en banden
Algemene informatie..................................163
Set tijdelijke mobiliteit................................163
Verzorging van banden...............................167
Gebruik van winterbanden........................167
Gebruik van sneeuwkettingen.................167
Een wiel vervangen......................................168
Technische specificatie..............................173
Inhouden en specificaties
Voertuigidentificatieplaatje......................175
Chassisnummer............................................176
Technische specificatie..............................176
Audiosysteem
Algemene informatie...................................179
Audio-installatie - Auto's met:
AM/FM/CD.................................................180
Audio-installatie - Auto's met:
AM/FM/CD/Digital Audio Broadcast
(DAB) radio/SYNC..................................186
Audio-installatie - Auto's met: Digital
Audio Broadcast (DAB)
radio/Navigatiesysteem /SYNC..........191
Digital Audio Broadcasting.......................197
Aansluiting Auxiliary ingang.....................199
Storingen verhelpen
audio-installatie......................................200
Navigatie
Navigatie..........................................................201
SYNC
Algemene informatie.................................206
Spraakherkenning gebruiken..................208
SYNC gebruiken met telefoon..............211
Toepassingen en diensten SYNC......223
SYNC gebruiken met Media
Player...........................................................226
Storingsdiagnose SYNC........................231
Bijlagen
Elektromagnetische compatibiliteit......238
Licentieovereenkomst
eindgebruiker............................................239
4
Inhoudsopgave
Accuzuur
Remvloeistof - niet op
petroleumbasis
Remsysteem
Interieurfilter
Brandstofvuldop controleren
Kinderslot ver-/ontgrendelen
Onderste verankering kinderzitje
Bovenste verankering kinderzitje
Snelheidsregeling
Niet openen indien heet
Motorluchtfilter
Koelvloeistof
Koelvloeistoftemperatuur
Motorolie
Explosief gas
Ventilatorwaarschuwing
Veiligheidsgordel vastmaken
Frontairbag
Mistlampen voor
Brandstofpomp resetten
Zekeringenbox
Waarschuwingsknipperlichten
Achterruitverwarming
Voorruitverwarming
Bagageruimteontgrendeling
Boordkrik
Verlichtingsschakelaar
Waarschuwing lage
bandenspanning
Correct vloeistofpeil aanhouden
6
Inleiding
SPECIALE NOTIFICATIES
Zie voor conversies of aanpassingen van
uw auto vanaf de productspecificatie het
handboek voor de bevestiging van
carrosserie-uitrusting (Body and
Equipment Mounting manual) op
www.etis.ford.com/fordservice.
UITRUSTING MOBIELE
COMMUNICATIE
Het gebruik van mobiele
communicatie-apparatuur wordt steeds
belangrijker op zowel zakelijk als
persoonlijk gebied. Bij het gebruik van
dergelijke apparatuur is het echter
belangrijk dat uw eigen veiligheid en die
van anderen niet in het geding komt. Indien
correct gebruikt, kan mobiele
communicatie de persoonlijke veiligheid
en bescherming verbeteren, met name in
noodsituaties. Bij het gebruik van mobiele
communicatie-apparatuur moet de
veiligheid altijd voorop worden gesteld, om
ervoor te zorgen dat deze voordelen
behouden blijven. Mobiele
communicatie-apparatuur omvat, maar is
niet beperkt tot, mobiele telefoons, pagers,
draagbare e-mailapparatuur,
sms-apparatuur en draagbare
zendontvangers.
WAARSCHUWING
Afleiding tijdens het rijden kan leiden
tot verlies van de controle over de
auto, ongelukken en letsel. We
adviseren zeer voorzichtig te werk te gaan
bij het gebruik van apparatuur of functies
die uw aandacht van de weg kunnen
afleiden. Uw hoofdverantwoordelijkheid is
de veilige bediening van uw auto. We raden
het gebruik van handheld-apparaten
tijdens het rijden af en adviseren alle
geldende regels van de wet in acht te
nemen.
8
Inleiding
Overzicht voorzijde exterieur
Zie Onderhoud (bladzijde 142).A
Zie Ruitenwisserbladen vervangen (bladzijde 150).B
Zie Rijhulpmiddelen (bladzijde 111).C
Zie Vergrendelen en ontgrendelen (bladzijde 28).D
Zie Een wiel vervangen (bladzijde 168).E
Bandenspanning Zie Technische specificatie (bladzijde 173).F
Zie Gloeilampen vervangen (bladzijde 151).G
Zie Sleeppunten (bladzijde 123).H
9
In één oogopslag
Overzicht interieur
Zie Versnellingsbak/transmissie (bladzijde 98).A
Zie Vergrendelen en ontgrendelen (bladzijde 28).B
Zie Elektrisch bedienbare ruiten (bladzijde 48).C
Zie Veiligheidsgordels vastmaken (bladzijde 21).D
Zie Hoofdsteunen (bladzijde 71).E
Zie Stoelen (bladzijde 71).F
Zie Parkeerrem (bladzijde 100).G
10
In één oogopslag
Overzicht instrumentenpaneel
Stuur links
11
In één oogopslag
Stuur rechts
Luchtroosters. Zie Ventilatieroosters (bladzijde 66).A
Schakelaar parkeerhulp. Zie Parkeerhulp (bladzijde 104).
Start/stop-schakelaar. Zie Start/stop knop (bladzijde 89).
B
Richtingaanwijzers. Zie Richtingaanwijzers (bladzijde 46). Grootlicht. Zie
Verlichtingsbediening (bladzijde 40).
C
Auto's met stuur links - Bediening van display in instrumentenpaneel. Zie
Infodisplays (bladzijde 57).
D
Auto's met stuur rechts - Bediening informatie- en entertainment-display. Zie
Audiosysteem (bladzijde 179).
D
Instrumentengroep. Zie Meters (bladzijde 51). Zie Waarschuwings- en
indicatielampen (bladzijde 52).
E
Auto's met stuur links - Bediening informatie- en entertainment-display. Zie
Audiosysteem (bladzijde 179).
F
12
In één oogopslag
Auto's met stuur rechts - Bediening van display in instrumentenpaneel. Zie
Infodisplays (bladzijde 57).
F
Ruitenwisserschakelaar. Zie Ruitenwissers en ruitensproeiers (bladzijde
37).
G
Schakelaar achterruitverwarming. Schakelaar voorruitverwarming. Zie
Verwarmde ruiten en spiegels (bladzijde 69).
H
Informatie- en entertainmentdisplay.I
Audioeenheid. Zie Audiosysteem (bladzijde 179).J
Controlelamp portiervergrendeling. Zie Vergrendelen en ontgrendelen
(bladzijde 28).
K
Schakelaar waarschuwingsknipperlichten. Zie Waarschuwingsknipperlichten
(bladzijde 128).
L
Bedieningselementen klimaatregeling. Zie Klimaatregeling (bladzijde 66).M
Contactslot. Zie Contactslot (bladzijde 85).N
Bediening audio-unit. Zie Audiobediening (bladzijde 34). Spraakbesturing.
Zie Spraaksturing (bladzijde 35).
O
Stuurwielverstelling. Zie Stuurwiel afstellen (bladzijde 34).P
Claxon.Q
Schakelaars snelheidsregeling (cruise control). Zie Snelheidsregeling (Cruise
Control) (bladzijde 109).
R
Lichtschakelaar. Zie Verlichtingsbediening (bladzijde 40). Mistlampen vóór.
Zie Voorste mistlampen (bladzijde 43). Mistachterlichten. Zie
Mistachterlichten (bladzijde 43). Bediening koplamphoogte-afstelling. Zie
Koplamphoogte afstellen (bladzijde 44). Regelknop instrumentenverlichting.
Zie Dimmer instrumentenpaneelverlichting (bladzijde 42).
S
13
In één oogopslag
KINDERZITJES AANBRENGEN
WAARSCHUWINGEN
Extreem gevaar! Gebruik een naar
achteren gericht kinderzitje niet op
een stoel die beschermd wordt door
een ervoor aangebrachte actieve airbag!
Gebruik een goedgekeurd kinderzitje
voor kinderen kleiner dan 150 cm op
de achterbank.
Lees de instructies van de fabrikant
en volg deze op wanneer u een
kinderzitje aanbrengt.
Verander op geen enkele wijze het
kinderzitje.
Houd een kinderzitje nooit op uw
schoot wanneer de auto rijdt.
Laat kinderen niet zonder toezicht in
uw auto achter.
WAARSCHUWINGEN
Wanneer uw auto bij een aanrijding
betrokken is geweest, laat dan het
kinderzitje door een erkende dealer
controleren.
Alleen kinderzitjes gecertificeerd voor
ECE-R44.03 (of recenter) zijn getest en
goedgekeurd voor gebruik in uw auto. Een
keuze hieruit is beschikbaar bij een erkende
dealer.
N.B.: De wettelijke voorschriften t.a.v. het
gebruik van kinderzitjes is per land
verschillend.
Kinderzitjes voor verschillende
gewichtsgroepen
Gebruik het correcte kinderzitje als volgt:
Babyzitje
Plaats kinderen met een lichaamsgewicht
van minder dan 13 kg in een achterwaarts
gericht babyzitje (groep 0+), dat op de
achterstoel is geplaatst.
14
Veiligheidsuitrusting voor kinderen
Kinderzitje
Vervoer kinderen met een lichaamsgewicht
van 13 kg tot 18 kg in een
kinderveiligheidszitje (groep 1), dat op de
achterstoel is geplaatst.
Zitverhogers
WAARSCHUWINGEN
Bevestig een kinderzitje of een
zitverhoger nooit alleen met de
heupgordel.
Bevestig een kinderzitje of een
zitverhoger niet met een
veiligheidsgordel die niet gespannen
is of gedraaid zit.
Leg de veiligheidsgordel niet onder
de arm of achter de rug van het kind
langs.
Gebruik geen kussens, boeken of
handdoeken om het kind hoger te
laten zitten.
Zorg ervoor dat uw kinderen rechtop
zitten.
WAARSCHUWINGEN
Wanneer u een kinderzitje op een
achterbank gebruikt, zorg dan dat
het kinderzitje stevig tegen de stoel
rust. Het mag de hoofdsteun niet raken.
Verwijder de hoofdsteun indien nodig. Zie
Hoofdsteunen (bladzijde 71).
U moet de hoofdsteun weer
aanbrengen nadat het kinderzitje is
verwijderd. Zie Hoofdsteunen
(bladzijde 71).
Laat kinderen met een lichaamsgewicht
van meer dan 15 kg maar met een lengte
van minder dan 150 cm in een kinderzitje
of op een zitverhoger plaatsnemen.
Zitverhoger (groep 2)
Wij raden het gebruik van een kinderzitje
aan, dat uit een zitverhoger met een
rugleuning bestaat in plaats van alleen een
zitverhoger. De hogere zitpositie zorgt
ervoor dat de standaard veiligheidsgordel
correct over het midden van de schouder
van het kind en de heupgordel over de
heupen komt te liggen.
15
Veiligheidsuitrusting voor kinderen
Zitverhoger (groep 3)
ISOFIX verankeringspunten
WAARSCHUWING
Gebruik bij toepassing van het ISOFIX
systeem een voorziening die
voorkomt dat de veiligheidsgordel
kan draaien. Wij raden het gebruik van een
veiligheidsgordel aan de bovenzijde of met
een voet aan.
Uw auto is uitgerust met ISOFIX
verankeringspunten die geschikt zijn voor
het gebruik van goedgekeurde ISOFIX
kinderzitjes.
Het ISOFIX-systeem bestaat uit twee
stevige bevestigingsarmen aan het
kinderzitje, die op de verankeringspunten
van de zitplaatsen op de tweede zitrij
tussen de rugleuning en de zitting worden
bevestigd. Verankeringspunten voor de
veiligheidsgordels bevinden zich aan de
onderzijde of de achterzijde van de
zitplaatsen op de tweede zitrij.
N.B.: Wanneer u een ISOFIX kinderzitje
aanschaft, let er dan op dat dit geschikt is
voor de gewichtsgroep van uw kind en dat
de ISOFIX maatklasse geschikt is voor de
plaats waar het zitje wordt aangebracht.
Zie Plaatsing van kinderzitjes (bladzijde
17).
Kinderzitje met
verankeringspunten aan de
bovenzijde bevestigen
16
Veiligheidsuitrusting voor kinderen
Bestelwagen met dubbele cabine
WAARSCHUWING
Bevestig de veiligheidsgordel aan de
bovenzijde aan geen ander punt dan
aan het verankeringspunt dat
hiervoor is bestemd.
PLAATSING VAN
KINDERZITJES
WAARSCHUWINGEN
Neem contact op met uw dealer voor
de laatste informatie betreffende
onze aanbevolen kinderzitjes.
WAARSCHUWINGEN
Extreem gevaar! Gebruik een naar
achteren gericht kinderzitje niet op
een stoel die beschermd wordt door
een ervoor aangebrachte airbag!
Wanneer een kinderzitje met
steunpoot wordt gebruikt, dan moet
de steunpoot stevig op de vloer
rusten.
Wordt een kinderzitje met een
veiligheidsgordel gebruikt, dan mag
deze niet slap hangen of gedraaid
zijn.
Het kinderzitje moet stevig tegen de
stoel aan rusten. Verwijder de
hoofdsteun wanneer een voorwaarts
gericht kinderzitje wordt gebruikt. Zie
Hoofdsteunen (bladzijde 71).
U moet de hoofdsteun weer
aanbrengen nadat het kinderzitje is
verwijderd. Zie Hoofdsteunen
(bladzijde 71).
N.B.: Bij gebruik van een kinderzitje op de
voorstoel, dient u de voorste passagiersstoel
altijd zo ver mogelijk naar achteren te
verschuiven. Is het heupgedeelte van de
veiligheidsgordel moeilijk strakker te zetten
zonder dat speling overblijft, zet dan de
rugleuning recht overeind en zet de stoel
hoger. Zie Stoelen (bladzijde 71).
17
Veiligheidsuitrusting voor kinderen
Gewichtsgroepen
Stoelposities 3210+0
22 - 36 kg15 - 25 kg9 - 18 kgTot 13 kgTot 10 kg
UF¹UF¹UF¹XX
Voorstoel passagier,
met airbag AAN
Voorstoel passagier,
met airbag UIT
UUUUUStoelen, achterin
X Niet geschikt voor kinderen in deze gewichtsgroep.
U Geschikt voor universele kinderzitjes die zijn goedgekeurd voor gebruik in deze
gewichtsgroep.
U¹ Geschikt voor universele kinderzitjes die zijn goedgekeurd voor gebruik in deze
gewichtsgroep. Wij raden u echter aan een door de overheid goedgekeurd kinderzitje te
gebruiken dat op de achterbank is geplaatst.
UF¹ Geschikt voor universele, naar voren gerichte kinderzitjes die zijn goedgekeurd voor
gebruik in deze gewichtsgroep. Wij raden u echter aan een door de overheid goedgekeurd
kinderzitje te gebruiken dat op de achterbank is geplaatst.
18
Veiligheidsuitrusting voor kinderen
KINDERSLOTEN
WAARSCHUWING
Wanneer de kindersloten in werking
zijn gesteld, kunnen de portieren niet
van binnenuit worden geopend.
De kinderveiligheidssloten bevinden zich
aan de achterrand van elk achterportier en
moeten voor elk portier afzonderlijk
worden ingesteld.
Linkerzijde
Draai linksom om te vergrendelen en
rechtsom om te ontgrendelen.
Rechterzijde
Draai rechtsom om te vergrendelen en
linksom om te ontgrendelen.
20
Veiligheidsuitrusting voor kinderen
VEILIGHEIDSGORDELS
VASTMAKEN
WAARSCHUWINGEN
Steek de slottong in het gordelslot
tot een zachte klik hoorbaar is. U
hebt de veiligheidsgordel niet correct
bevestigd wanneer u geen duidelijke klik
hoort.
Zorg dat de veiligheidsgordel correct
wordt opgeborgen en niet buiten de
auto hangt tijdens sluiten van het
portier.
Trek de veiligheidsgordel gelijkmatig uit.
Deze kan blokkeren wanneer u hem te snel
uittrekt of wanneer de auto op een helling
staat.
Druk de rode toets op het gordelslot in om
de veiligheidsgordel los te maken. Houd
de tong vast en laat deze volledig en
soepel in zijn opbergpositie terugtrekken.
Gebruik van veiligheidsgordels
tijdens zwangerschap
WAARSCHUWING
Breng de veiligheidsgordel voor uw
eigen veiligheid, maar ook voor dat
van uw ongeboren kind op correcte
wijze aan. Draag niet alleen de heupgordel
of de schoudergordel.
21
Veiligheidsgordels
Zwangere vrouwen moeten altijd een
veiligheidsgordel dragen. Het heupgedeelte
van een gecombineerde heup- en
schoudergordel moet laag rond de heupen
onder de buik worden geplaatst en zo strak
mogelijk worden gedragen zonder
comfortverlies. De schoudergordel moet
rond het midden van de schouder en het
midden van de borst worden geplaatst.
HOOGTE VAN
VEILIGHEIDSGORDELS
AFSTELLEN
WAARSCHUWING
Plaats de hoogteverstelling van de
veiligheidsgordel zodanig dat de riem
op het midden van uw schouder rust.
Wordt de veiligheidsgordel niet correct
afgesteld, dan kan dit de effectiviteit van
de gordel verminderen en het risico van
letsel tijdens een aanrijding vergroten.
1. Ondersteun de veiligheidsgordellus
terwijl op de verstelknop wordt gedrukt.
2. Schuif de verstelling naar de gewenste
positie en laat vervolgens de knop los.
3. Trek de veiligheidsgordellus naar
beneden om ervoor te zorgen dat deze
stevig in positie is.
HERINNERING
VEILIGHEIDSGORDEL
WAARSCHUWING
Het systeem biedt alleen
bescherming als u de
veiligheidsgordel correct gebruikt.
De waarschuwingslamp brandt en een
akoestisch waarschuwingssignaal
weerklint wanneer er aan de volgende
voorwaarden is voldaan:
De veiligheidsgordel van de
bestuurdersstoel is niet vastgemaakt.
Uw auto overschrijft een relatief lage
snelheid.
De lamp brandt ook wanneer de
veiligheidsgordel aan bestuurderszijde niet
is vastgemaakt terwijl uw auto rijdt.
Als u de veiligheidsgordel aan
bestuurderszijde niet vastmaakt, dam
worden zowel het akoestische
waarschuwingssignaal als de visuele
waarschuwingen na circa vijf minuten
automatisch uitgeschakeld.
Waarschuwing veiligheidsgordel
uitschakelen
Neem contact op met een erkende dealer.
22
Veiligheidsgordels
WERKING
WAARSCHUWINGEN
Bijzonder gevaarlijk! Plaats nooit een
kinderzitje achterwaarts op een stoel
waarvóór zich een airbag bevindt!
Wijzig de voorzijde van de auto op
geen enkele wijze. Dit zou nadelige
gevolgen voor het ontvouwen van de
airbags kunnen hebben.
Draag een veiligheidsgordel en houd
voldoende afstand tussen uzelf en
het stuurwiel. Alleen wanneer de
veiligheidsgordel correct wordt gedragen,
kan deze u in een zodanige positie houden
dat de airbag optimaal effect kan
bewerkstelligen. Zie De juiste zitpositie
innemen (bladzijde 71).
Laat reparaties aan het stuurwiel, de
stuurkolom, stoelen, airbags en
veiligheidsgordel uitvoeren door een
erkende dealer.
Houd de gebieden voor de airbags
vrij. Breng niets aan op of over de
panelen van de airbags.
Doorboor de stoel niet met scherpe
voorwerpen. Dit zou nadelige
gevolgen voor het ontvouwen van de
airbags kunnen hebben en de airbags
kunnen beschadigen.
Gebruik uitsluitend stoelhoezen die
zijn ontworpen voor zij-airbags. Laat
deze aanbrengen door een erkende
dealer.
N.B.: Het opblazen van een airbag gaat
gepaard met een luide knal en u ziet een
onschadelijke, poederachtige stofwolk. Dit
is normaal.
N.B.: De front-airbag aan passagierszijde
biedt bescherming voor een dubbele
voorstoel.
N.B.: Reinig de panelen van de airbags met
een vochtige doek.
BESTUURDERSAIRBAG
De airbag treedt in werking bij zware
frontale aanrijdingen of bij aanrijdingen
binnen een hoek van maximaal 30 graden
van links of van rechts. De airbag wordt in
enkele milliseconden opgeblazen en
stromen weer leeg zodra deze in contact
komt met het lichaam van de inzittenden,
waardoor de voorwaartse beweging wordt
opgevangen. Bij lichte frontale
aanrijdingen, het over de kop slaan van de
auto of bij aanrijdingen van achteren of
opzij wordt de airbag niet geactiveerd.
23
Aanvullend veiligheidssysteem
PASSAGIERSAIRBAG
De airbag treedt in werking bij zware
frontale aanrijdingen of bij aanrijdingen
binnen een hoek van maximaal 30 graden
van links of van rechts. De airbag wordt in
enkele milliseconden opgeblazen en
stromen weer leeg zodra deze in contact
komt met het lichaam van de inzittenden,
waardoor de voorwaartse beweging wordt
opgevangen. Bij lichte frontale
aanrijdingen, het over de kop slaan van de
auto of bij aanrijdingen van achteren of
opzij wordt de airbag niet geactiveerd.
De passagiersairbag uitschakelen
WAARSCHUWING
U moet de airbag uitschakelen
wanneer een naar achteren gericht
kinderzitje op de voorstoel wordt
gebruikt.
De sleutelschakelaar en de controlelamp
"airbag uitgeschakeld" zijn aangebracht in
het instrumentenpaneel.
24
Aanvullend veiligheidssysteem
UitschakelenA
InschakelenB
Zet de schakelaar in stand A.
Controleer bij het aanzetten van het
contact, of de controlelamp airbag
uitgeschakeld gaat branden.
De passagiersairbag inschakelen
WAARSCHUWING
U moet de airbag inschakelen
wanneer er geen kinderzitje op de
voorstoel wordt gebruikt.
Zet de schakelaar in stand B.
ZIJ-AIRBAGS
WAARSCHUWING
Gebruik uitsluitend stoelhoezen die
zijn ontworpen voor zij-airbags. Laat
deze aanbrengen door een erkende
dealer.
De zij-airbags bevinden zich in de zijkant
van de rugleuningen van de voorstoelen.
Op de zijkant van de rugleuning is een label
aangebracht om dit aan te geven.
De airbag wordt geactiveerd bij zware
zijdelingse aanrijdingen. De airbag wordt
tevens geactiveerd tijdens zware frontale
aanrijdingen. De airbag wordt niet
geactiveerd bij lichte zijdelingse en frontale
aanrijdingen, aanrijdingen van achteren of
over de kop slaan van de auto.
HOOFDAIRBAGS
De airbags zijn aangebracht boven de
zijruiten voor. Er zijn gegoten emblemen
aanwezig in de hemelbekleding boven de
ruiten om dit aan te geven.
25
Aanvullend veiligheidssysteem
De airbag wordt geactiveerd bij zware
zijdelingse aanrijdingen. De airbag wordt
tevens geactiveerd tijdens zware frontale
aanrijdingen. De gordijnairbag wordt niet
geactiveerd bij lichte zijdelingse en frontale
aanrijdingen, aanrijdingen van achteren of
over de kop slaan van de auto.
26
Aanvullend veiligheidssysteem
ALGEMENE INFORMATIE
OVER RADIOFREQUENTIES
N.B.: Het uitvoeren van wijzigingen of
modificaties zonder nadrukkelijke
toestemming van de verantwoordelijke partij
kan leiden tot vervallen van het recht op
bediening van het apparaat.
Het standaard werkingsbereik van de
zender is ongeveer 10 meter. Een afname
van het werkingsbereik kan worden
veroorzaakt door:
weersomstandigheden
radiotorens in de buurt
gebouwen rond de auto
andere geparkeerde auto's naast de
auto
De radiofrequentie van de
afstandsbediening kan ook worden
gebruikt door andere zenders met een klein
bereik (bijvoorbeeld zendamateurs,
medische apparatuur, draadloze
hoofdtelefoons, afstandsbedieningen en
alarmsystemen). Wanneer de frequenties
worden gestoord, kunt u geen gebruik meer
maken van uw afstandsbediening. De
portieren kunt u met de sleutel
vergrendelen en ontgrendelen.
N.B.: Controleer of uw auto vergrendeld is
voordat u deze onbeheerd achterlaat.
N.B.: Als u binnen het bereik bent, werkt de
afstandsbediening als u onbedoeld op een
toets drukt.
AFSTANDSBEDIENING
U kunt maximaal acht
afstandsbedieningen voor uw auto
programmeren. Dit geldt tevens voor
afstandsbedieningen die bij de auto zijn
geleverd. Neem contact op met een
erkende dealer.
EEN VERLOREN SLEUTEL OF
AFSTANDSBEDIENING
VERVANGEN
Vervangende sleutels of
afstandsbedieningen kunnen bij een
erkende dealer gekocht worden. Erkende
dealers kunnen afstandsbedieningen voor
de auto programmeren. Zie
Afstandsbediening (bladzijde 27).
Neem contact op met een erkende dealer
voor het herprogrammeren van de passieve
elektronische startbeveiliging.
27
Sleutels en afstandsbediening
VERGRENDELEN EN
ONTGRENDELEN
N.B.: Controleer of uw auto vergrendeld is
voordat u deze onbeheerd achterlaat.
N.B.: Laat uw sleutels niet in de auto liggen.
Vergrendelen
Met sleutel vergrendelen
Draai de bovenzijde van de sleutel in de
richting van de voorzijde van de auto.
Met afstandsbediening vergrendelen
Druk op de toets.
N.B.: U kunt het bestuurdersportier met de
sleutel vergrendelen. Gebruik de sleutel
wanneer de afstandsbediening niet werkt.
Dubbele vergrendeling
WAARSCHUWING
Gebruik de dubbele vergrendeling
niet wanneer er zich personen of
dieren in de auto bevinden. De
portieren kunnen niet van binnenuit worden
ontgrendeld indien de dubbele
vergrendeling is ingeschakeld.
Dubbele vergrendeling is een voorziening
tegen diefstal die voorkomt dat personen
de portieren van binnenuit kunnen
ontgrendelen.
N.B.: Als u de auto dubbel vergrendelt vanaf
de binnenzijde, schakel dan het contact in
om de portieren in de stand voor enkele
vergrendeling te zetten.
Met sleutel dubbel vergrendelen
Draai de sleutel tweemaal binnen drie
seconden in de vergrendelstand.
Met afstandsbediening dubbel
vergrendelen
Druk de toets tweemaal binnen
drie seconden in.
Ontgrendelen
Met sleutel ontgrendelen
Draai de bovenzijde van de sleutel in de
richting van de achterzijde van de auto.
Met afstandsbediening ontgrendelen
Druk op de toets.
N.B.: U kunt het bestuurdersportier met de
sleutel ontgrendelen. Gebruik de sleutel
wanneer de afstandsbediening niet werkt.
N.B.: Als u de auto een aantal weken
vergrendelt, wordt de afstandsbediening
uitgeschakeld. De auto moet met de sleutel
ontgrendeld en de motor met de sleutel
gestart worden. Door de auto op deze
manier te ontgrendelen en te starten, wordt
de afstandsbediening weer ingeschakeld.
Ontgrendelfunctie opnieuw
programmeren
De ontgrendelfunctie kan dusdanig worden
geprogrammeerd dat alleen het
bestuurdersportier wordt ontgrendeld. Zie
Afstandsbediening (bladzijde 27).
Bevestiging van vergrendelen en
ontgrendelen
Wanneer u de portieren vergrendelt,
knipperen de richtingaanwijzers eenmaal.
Wanneer u de portieren dubbel
vergrendelt, knipperen de
richtingaanwijzers driemaal.
Wanneer u de portieren ontgrendelt,
knipperen de richtingaanwijzers eenmaal.
28
Sloten
N.B.: Als uw auto dubbele vergrendeling
heeft, knipperen de richtingaanwijzers
eenmaal na vergrendeling, gevolgd door nog
tweemaal knipperen na dubbel
vergrendelen.
Portieren van binnenuit
vergrendelen en ontgrendelen
VergrendelenA
OntgrendelenB
U kunt de portierslotstatus zien in het
instrumentenpaneel. Voor locatie: Zie In
één oogopslag (bladzijde 9). De lamp
gaat branden wanneer u de auto
vergrendelt.
Schuifdeur openen
Dubbele achterdeuren openen
29
Sloten
Slagvergrendeling
Met behulp van slagvergrendeling kan een
portier worden gesloten met de sleutel of
de afstandsbediening bij een geopend
portier. Het portier wordt vergrendeld als
deze wordt gesloten.
N.B.: Laat uw sleutels niet in de auto liggen.
N.B.: U hoort een kort claxonsignaal
wanneer u probeert de deuren te
vergrendelen terwijl er nog een deur is
geopend.
Automatisch vergrendelen
Uw voertuig heeft de mogelijkheid om de
portieren automatisch te vergrendelen
wanneer uw snelheid hoger is dan 8 km/u.
U kunt deze functie inschakelen met
behulp van de informatiedisplay. Zie
Infodisplays (bladzijde 57). Als u deze
functie heeft ingeschakeld, gebruik dan de
portierontgrendelingstoets van het
interieur of zet de auto van contact en
gebruik de sleutel of de afstandsbediening
om de achter- of zijlaaddeuren te
ontgrendelen.
Automatisch opnieuw
vergrendelen
De portieren worden automatisch opnieuw
vergrendeld wanneer u niet binnen 45
seconden na het ontgrendelen met de
afstandsbediening een portier opent. De
portieren worden vergrendeld en het alarm
keert terug in de vorige stand.
Een fase ontgrendeling
Bij gebruik van deze functie ontgrendelt u
de achterdeuren of de achterklep en de
schuifdeur als u de ontgrendeltoets van de
bagageruimte eenmaal indrukt.
N.B.: De richtingaanwijzers knipperen
eenmaal wanneer u de deuren ontgrendelt.
U ontgrendelt alle deuren wanneer u:
de hendel aan de binnenzijde uittrekt
(behalve wanneer u de deuren dubbel
hebt vergrendeld)
of de sleutel in een van de deuren
draait.
Druk eenmaal op de ontgrendeltoets
op de afstandsbediening.
Twee fasen ontgrendeling
N.B.: De richtingaanwijzers knipperen
eenmaal wanneer u de deuren ontgrendelt.
U ontgrendelt de voorportieren wanneer
u:
de hendel aan de binnenzijde uittrekt
(behalve wanneer u de deuren dubbel
hebt vergrendeld)
of de sleutel in een van de deuren
draait.
Druk eenmaal op de ontgrendeltoets
op de afstandsbediening.
30
Sloten
Achterklep openen en sluiten
Achterklep openen
Druk op de knop bovenaan de handgreep
van de achterklep om de achterklep te
ontgrendelen en trek vervolgens aan de
buitenhandgreep.
Met afstandsbediening openen
Druk de toets tweemaal binnen
drie seconden in.
Achterklep sluiten
32
Sloten
PASSIEF
ANTIDIEFSTALSYSTEEM
Werking
Het systeem voorkomt starten van de
motor met behulp van een incorrect
gecodeerde sleutel.
Gecodeerde sleutels
Wanneer u een sleutel verliest, kunt u bij
een erkende dealer een vervangingssleutel
verkrijgen. Geef, indien mogelijk, uw dealer
het sleutelnummer door, dat op het plaatje
staat dat met de originele sleutels is
geleverd. U kunt ook extra sleutels bij een
erkende dealer verkrijgen.
N.B.: Wanneer u een sleutel bent verloren,
laat dan de code bij al uw overige sleutels
wissen. Laat de vervangingssleutels samen
met uw overige sleutels opnieuw coderen.
Neem voor meer informatie contact op met
een erkende dealer.
N.B.: Dek uw sleutels niet met metalen
voorwerpen af. De ontvanger herkent een
gecodeerde sleutel dan wellicht niet.
Immobilisatiesysteem inschakelen
Nadat het contact is afgezet wordt het
immobilisatiesysteem na een korte periode
automatisch ingeschakeld.
Immobilisatiesysteem
uitschakelen
Als u de auto op contact zet, wordt het
immobilisatiesysteem automatisch
uitgeschakeld wanneer een correct
gecodeerde sleutel wordt gebruikt.
Als u de motor niet kunt starten met
behulp van een correct gecodeerde sleutel,
laat de auto dan controleren door een
erkende dealer.
ANTIDIEFSTALSYSTEEM
Het systeem waarschuwt u bij
ongeoorloofde toegang tot uw auto. Het
wordt geactiveerd zodra een portier, de
bagageruimte of de motorkap wordt
geopend zonder de sleutel of de
afstandsbediening.
Als er geprobeerd wordt ongeoorloofde
toegang te verkrijgen terwijl het alarm
ingeschakeld is, dan knipperen de
parkeerverlichting en de richtingaanwijzers
en weerklinkt de claxon.
Ga bij eventuele problemen met het alarm
van uw voertuig naar een erkende dealer
en breng alle afstandsbedieningen mee.
Het alarm inschakelen
Het alarm kan worden ingeschakeld
wanneer er zich geen sleutel in het
contactslot bevindt. Vergrendel de auto
om het alarm in te schakelen.
Het alarm uitschakelen
Schakel het alarm uit door:
De portieren of de bagageruimte met
de afstandsbediening ontgrendelen.
Schakel het contact in of start de
motor.
Steek een sleutel in het
bestuurdersportier om het voertuig te
ontgrendelen en schakel binnen 12
seconden het contact in.
33
Beveiliging
STUURWIEL AFSTELLEN
WAARSCHUWING
Verstel nooit het stuurwiel als uw
auto in beweging is.
N.B.: Controleer of u in de juiste positie zit.
Zie De juiste zitpositie innemen (bladzijde
71).
1. Ontgrendel de stuurkolom.
2. Zet het stuurwiel in de gewenste stand.
3. Vergrendel het stuurkolom.
AUDIOBEDIENING
Selecteer de gewenste bron op de
audio-unit.
U kunt de volgende functies bedienen met
behulp van de regeling:
Type 1
Gebruik de pijlen op het stuurwiel om door
de menu's te navigeren. Druk op OK en
maak een selectie.
34
Stuurwiel
Type 2
Volume hogerA
Opwaarts zoeken of volgendeB
Volume lagerC
Neerwaarts zoeken of vorigeD
Zoeken, volgende of vorige
Druk de seek toets in om:
op het volgende of vorige radiostation
af te stemmen
het volgende of vorige nummer af te
spelen
Houd de seek toets ingedrukt om:
af te stemmen op het volgende
radiostation op een hogere of lagere
frequentie
door een nummer te zoeken
SPRAAKSTURING
Trek aan de bedieningsknop om de
spraakgestuurde bediening in of uit te
schakelen. Zie SYNC (bladzijde 206).
SNELHEIDSREGELING
(CRUISE CONTROL)
Zie Snelheidsregeling (Cruise Control)
(bladzijde 109).
35
Stuurwiel
BEDIENINGSORGANEN
INFORMATIEDISPLAY
Zie Infodisplays (bladzijde 57).
36
Stuurwiel
VOORRUITWISSERS
N.B.: Laat de voorruit volledig ontdooien
voordat u de ruitenwissers inschakelt.
N.B.: Controleer of de ruitenwissers zijn
uitgeschakeld voordat u een wasstraat
inrijdt.
N.B.: Reinig de voorruit en de wisserbladen
indien deze strepen of vlekken beginnen
achter te laten. Breng nieuwe wisserbladen
aan indien hiermee het probleem niet is
verholpen.
N.B.: Schakel de ruitenwissers niet in bij een
droge voorruit. Daardoor kunnen krassen op
de voorruit ontstaan, kunnen de
wisserbladen beschadigd raken en kan de
wissermotor verbranden. Gebruik altijd de
ruitensproeiers voordat u de wisfunctie op
een droge voorruit inschakelt.
Eenmaal wissenA
IntervalwissenB
Normaal wissenC
Hoge wissnelheidD
Intervalwissen
Kort wisintervalA
IntervalwissenB
Lang wisintervalC
Gebruik de draaiknop om het wisinterval
af te stellen.
Snelheidsafhankelijke
ruitenwissers
Wanneer de snelheid van uw auto
toeneemt, neemt het interval tussen de
wisslagen af.
AUTOMATISCH IN- EN
UITSCHAKELENDE
RUITENWISSERS
N.B.: Laat de voorruit volledig ontdooien
voordat u de ruitenwissers inschakelt.
N.B.: Controleer of de ruitenwissers zijn
uitgeschakeld voordat u een wasstraat
inrijdt.
N.B.: Reinig de voorruit en de wisserbladen
indien deze strepen of vlekken beginnen
achter te laten. Breng nieuwe wisserbladen
aan indien hiermee het probleem niet is
verholpen.
37
Ruitenwissers en ruitensproeiers
N.B.: Indien u de automatische verlichting
in combinatie met de automatische
wisfunctie inschakelt, wordt het dimlicht
automatisch ingeschakeld wanneer de
regensensor de continue wisfunctie van de
ruitenwissers activeert.
N.B.: Een nat wegdek kan onverwacht
inschakelen van de ruitenwissers en strepen
op de voorruit tot gevolg hebben.
Om het ontstaan van strepen te
verminderen, adviseren we het volgende:
Stel de gevoeligheid van de
automatische ruitenwissers lager in.
Schakel de normale of de hoge
wissnelheid in.
Schakel de automatische wisfunctie
uit.
Hoge gevoeligheidA
AanB
Lage gevoeligheidC
De ruitenwissers worden ingeschakeld
zodra vocht op de voorruit wordt ontdekt.
De regensensor meet voortdurend de
hoeveelheid vocht op de voorruit en stelt
de wissnelheid van de ruitenwissers
automatisch af.
Gebruik de draaiknop om de gevoeligheid
van de regensensor af te stellen. Bij lage
gevoeligheid treden de ruitenwissers in
werking wanneer de sensor een grote
hoeveelheid vocht op de voorruit ontdekt.
Bij hoge gevoeligheid treden de
ruitenwissers in werking wanneer de sensor
een kleine hoeveelheid vocht op de voorruit
ontdekt.
Houd de buitenzijde van de voorruit
schoon. De prestaties van de sensor
worden nadelig beïnvloed indien het gebied
rondom de binnenspiegel vuil is. De
regensensor is zeer gevoelig en de
ruitenwissers kunnen in werking treden
indien vuil, nevel of insecten met de
voorruit in contact komen.
VOORRUITSPROEIERS
N.B.: Bedien de sproeiers niet wanneer het
sproeierreservoir leeg is. Dit kan leiden tot
oververhitting van de sproeierpomp.
N.B.: Bedien de sproeiers niet langer dan
10 seconden per keer.
De ruitensproeiers blijven sproeien zo lang
de hendel naar u toe is getrokken. Na het
loslaten van de hendel blijven de
ruitenwissers nog kortstondig in werking.
38
Ruitenwissers en ruitensproeiers
ACHTERRUITWISSERS EN -
SPROEIERS
Achterruitenwisser
IntervalwissenA
Wissen met lage snelheidB
Druk op de toets op het uiteinde van de
hendel om te navigeren tussen
uitschakelen, intervalwissen en wissen met
lage snelheid.
Als u naar R (Reverse, achteruit) schakelt,
schakelt de achterruitenwisser naar
intervalwissen wanneer de
voorruitenwissers zijn geactiveerd.
Ruitensproeier achter
De ruitensproeier blijft sproeien zo lang de
hendel van u af is gedrukt. Na het loslaten
van de hendel blijft de ruitenwisser nog
kortstondig in werking.
39
Ruitenwissers en ruitensproeiers
ALGEMENE INFORMATIE
Condensvorming in lampen
Lampen van de buitenverlichting hebben
ontluchtingsopeningen ten behoeve van
normale wijzigingen in de luchtdruk
Condensvorming kan een natuurlijke
bijkomstigheid van deze constructie zijn.
Wanneer vochtige lucht via de
ontluchtingsopeningen in de lampeenheid
binnendringt, bestaat de mogelijkheid dat
condensvorming optreedt wanneer de
temperatuur laag is. Wanneer normale
condensvorming optreedt, kan zich een
licht waas aan de binnenzijde van de lens
vormen. Dit fijne waas verdwijnt wanneer
de lampen normaal in bedrijf zijn geleidelijk
via de ontluchtingsopeningen.
Onder droge weersomstandigheden kan
dit oplossen 48 uur duren.
Voorbeelden van acceptabele
condensvorming zijn:
De aanwezigheid van een fijn waas
(geen strepen, sporen van druppels of
grote druppels).
Een fijn waas dat 50% van de lens
bedekt.
Voorbeelden van onacceptabele
condensvorming zijn:
Een waterplas in de lamp.
Strepen, sporen van druppels of grote
druppels aan de binnenzijde van de
lens.
Ontdekt u onacceptabele condensvorming,
laat uw auto dan door een officiële dealer
controleren.
VERLICHTINGSBEDIENING
Standen van de lichtschakelaar
UitA
Parkeerlichten,
instrumentenpaneelverlichting,
kentekenplaatverlichting en
achterlichten
B
KoplampenC
Parkeerlichten
N.B.: Langdurig gebruik van de
parkeerlichten leidt ertoe dat de accu
leegraakt.
Schakel het contact uit.
Beide zijden
Zet de lichtschakelaar in stand B.
40
Verlichting
Een zijde
RechterzijdeA
LinkerzijdeB
Grootlicht
Druk de hendel naar voren om het
grootlicht in te schakelen.
Druk de hendel opnieuw naar voren of trek
de hendel naar u toe om het grootlicht uit
te schakelen.
Lichtsignaal
Trek de hendel licht naar u toe en laat deze
weer los voor een lichtsignaal met de
koplampen.
AUTOMATISCH IN- EN
UITSCHAKELENDE
VERLICHTING
N.B.: Onder slechte weersomstandigheden
kan het nodig zijn uw koplampen handmatig
in te schakelen.
N.B.: Wanneer u de automatische
verlichting hebt ingeschakeld, kunt u alleen
het grootlicht inschakelen wanneer de
functie de koplampen heeft ingeschakeld.
N.B.: Wanneer u de automatische
verlichting hebt ingeschakeld, kunt u alleen
de voorste mistlampen inschakelen
wanneer de functie de koplampen heeft
ingeschakeld.
41
Verlichting
De koplampen worden automatisch in- en
uitgeschakeld in situaties met weinig
daglicht of tijdens slechte
weersomstandigheden.
De koplampen blijven branden gedurende
een bepaalde periode nadat het contact
is afgezet. De tijdvertraging kan worden
afgesteld met behulp van de
bedieningselementen van de
informatiedisplay. Zie Infodisplays
(bladzijde 57).
N.B.: Indien u de automatische verlichting
in combinatie met de automatische
wisfunctie inschakelt, wordt het dimlicht
automatisch ingeschakeld wanneer de
regensensor de continue wisfunctie van de
ruitenwissers activeert.
DIMMER INSTRUMENTENPA-
NEELVERLICHTING
N.B.: Als u de accu loskoppelt of de accu
leegraakt, dan wordt de maximale instelling
van de verlichte componenten ingeschakeld.
Druk herhaaldelijk of houd ingedrukt tot
het gewenste niveau is bereikt.
UITSCHAKELVERTRAGING
KOPLAMPEN
Nadat u het contact uitschakelt, kunt u de
koplampen inschakelen door de
richtingaanwijzer naar u toe te trekken. Er
klinkt kort een signaal. Bij een geopende
deur gaan de koplampen automatisch na
drie minuten uit, of 30 seconden nadat de
laatste deur is gesloten. U kunt deze
functie annuleren door de richtingaanwijzer
nogmaals naar u toe te trekken of het
contact in te schakelen.
42
Verlichting
RICHTINGAANWIJZERS
Druk de hendel omhoog of omlaag om de
richtingaanwijzers te gebruiken.
N.B.: Tik de hendel omhoog of omlaag om
de richtingaanwijzers driemaal te laten
knipperen om aan te geven dat u van rijbaan
gaat wisselen.
TREDEVERLICHTING
De tredeverlichting wordt automatisch in-
en uitgeschakeld wanneer u de deuren
opent en sluit. Wanneer u de deuren met
de afstandsbediening ontgrendelt gaat de
tredeverlichting branden. Na korte tijd
schakelt gaat het automatisch uit.
INTERIEURVERLICHTING
Instapverlichting
UitA
PortiercontactB
AanC
Wanneer u de schakelaar in stand B zet,
gaat de instapverlichting branden wanneer
u een portier of de achterklep ontgrendelt
of opent. Wanneer u het contact
uitschakelt, gaat de instapverlichting korte
tijd later automatisch uit om te voorkomen
dat de accu leegraakt. Zet het contact
korte tijd aan om de verlichting weer in te
schakelen.
De instapverlichting gaat ook branden
wanneer u het contact uitschakelt. De
verlichting gaat korte tijd later automatisch
uit of wanneer u de motor start.
Wanneer u de schakelaar in stand C zet bij
uitgeschakeld contact, gaat de
instapverlichting branden. Deze gaat korte
tijd later automatisch uit om te voorkomen
dat de accu leegraakt. Zet het contact
korte tijd aan om de verlichting weer in te
schakelen.
46
Verlichting


Produkt Specifikationer

Mærke: Ford
Kategori: Personbil
Model: TRANSIT CUSTOM - april 2012 - jan 2013

Har du brug for hjælp?

Hvis du har brug for hjælp til Ford TRANSIT CUSTOM - april 2012 - jan 2013 stil et spørgsmål nedenfor, og andre brugere vil svare dig