Suzuki VL 1500 (2016) Manual
Læs nedenfor 📖 manual på dansk for Suzuki VL 1500 (2016) (189 sider) i kategorien Motor. Denne guide var nyttig for 35 personer og blev bedømt med 4.5 stjerner i gennemsnit af 2 brugere
Side 1/189

Deze handleiding dient te worden beschouwd als een onderdeel
van de motorfiets en moet bij verkoop samen met de motorfiets
aan de nieuwe eigenaar worden overhandigd. De handleiding
bevat belangrijke veiligheidsinformatie en instructies die
zorgvuldig dienen te worden doorgelezen voordat de motorfiets
in gebruik wordt genomen.

BELANGRIJKE INFORMATIE
HET INRIJDEN INFORMATIE OVER UW
MOTORFIETS
De eerste 1600 km zijn de belangrijkste voor
de levensduur van uw motorfiets. Een strict
nagevolgde inrijperiode verzekert een maxi-
male duurzaamheid en een optimale wer-
king van uw nieuwe motorfiets. Suzuki
onderdelen zijn vervaardigd van materialen
van hoge kwaliteit en deze zijn in de fabriek
afgewerkt met het oog op nauwkeurig
bepaalde belastingen. Correcte bediening
zorgt ervoor dat de afgewerkte oppervlak-
ken elkaar insmeren en zich harmonieus
aan elkaar aanpassen.
De betrouwbare werking van uw motorfiets
hangt af van de speciale zorg en het navol-
gen van de beperkingen tijdens de inrijpe-
riode. Let er vooral op de motor niet te
overbelasten om oververhitting van de
motoronderdelen te voorkomen.
Zie het hoofdstuk HET INRIJDEN voor ver-
dere aanbevelingen en voorschriften betref-
fende het inrijden.

WAARSCHUWING/
VOORZICHTIG/
LET OP/
OPMERKING
Lees deze handleiding zorgvuldig door en
volg alle aanwijzingen op. Wij leggen er de
nadruk op dat in deze handleiding het sym-
bool en de woorden WAARSCHUWING,
VOORZICHTIG, LET OP en OPMERKING
alle een speciale betekenis hebben en dat
er nauwkeurig aandacht aan dient te worden
besteed. De informatie die begint met de
volgende woorden is bijzonder belangrijk:
OPMERKING: Geeft speciale informatie
aan die het onderhoud vergemakkelijkt of de
instructies duidelijker maakt.
WAARSCHUWING
Geeft een potentieel gevaarlijke situatie
aan die kan resulteren in ernstig of fataal
letsel.
VOORZICHTIG
Geeft een potentieel gevaarlijke situatie
aan die kan resulteren in min of meer
ernstig letsel.
LET OP
Geeft een potentieel gevaarlijke situatie
aan die kan resulteren in beschadiging
van het voertuig en toebehoren.


INHOUDSOPGAVE
1
2
3
4
5
6
7
8
INFORMATIE VOOR DE GEBRUIKER
BEDIENINGSORGANEN
AANBEVOLEN BENZINE, OLIE EN KOELVLOEISTOF
HET INRIJDEN EN DE CONTROLE VÓÓR HET RIJDEN
TIPS VOOR TIJDENS HET RIJDEN
INSPECTIE EN ONDERHOUD
STORINGZOEKEN
WERKWIJZE VOOR STALLING EN SCHOONMAKEN VAN DE MOTORFIETS
TECHNISCHE GEGEVENS
INDEX


1-1
1
INFORMATIE VOOR DE GEBRUIKER
GEBRUIK VAN ACCESSOIRES EN BELADING VAN DE MOTORFIETS ............................................... 1-2
VEILIGHEIDSADVIES VOOR MOTORRIJDERS ....................................................................................... 1-6
LABELS ...................................................................................................................................................... 1-8
PLAATS VAN DE SERIENUMMERS ......................................................................................................... 1-8
LAWAAI-ONDERDRUKKINGSSYSTEEM (ALLEEN VOOR AUSTRALIE) ............................................ 1-10

1-2
INFORMATIE VOOR DE
GEBRUIKER
GEBRUIK VAN ACCESSOIRES EN
BELADING VAN DE MOTORFIETS
GEBRUIK VAN ACCESSOIRES
De veiligheid kan minder worden bij mon-
tage of toevoeging van ongeschikte acces-
soires. Het is onmogelijk voor Suzuki om elk
accessoire dat te verkrijgen is of om combi-
naties van alle leverbare accessoires te tes-
ten, maar uw dealer kan u helpen bij het
uitkiezen van kwaliteitsonderdelen en de
montage ervan. Betracht uiterste voorzich-
tigheid bij het uitkiezen en monteren van
accessoires voor uw motorfiets en raad-
pleeg uw Suzuki-dealer als u vragen hebt.
WAARSCHUWING
Verkeerde montage van accessoires of
modificaties aan de motorfiets kunnen
de stuureigenschappen beïnvloeden,
wat kan resulteren in een ongeluk.
Gebruik geen ongeschikte accessoires
en let op dat de gebruikte accessoires
goed worden aangebracht. Alle onderde-
len en accessoires voor de motorfiets
moeten originele Suzuki onderdelen zijn
of gelijkwaardige onderdelen die ontwor-
pen zijn voor gebruik met deze motor-
fiets. Monteer en gebruik de accessoires
overeenkomstig de bijgeleverde instruc-
ties. Raadpleeg uw Suzuki-dealer als u
vragen hebt.

1-3
RICHTLIJNEN VOOR DE MONTAGE VAN
ACCESSOIRES
• Accessoires die van invloed zijn op de
windgevoeligheid, zoals stroomlijnkap-
pen, windschermen, rugsteunen, zadel-
tassen en reiskoffers, moeten zo laag
mogelijk worden gemonteerd en boven-
dien zo dicht mogelijk bij het zwaarte-
punt. Zorg dat de bevestigingsbeugels
en het andere bevestigingsmateriaal ste-
vig is aangebracht.
• Controleer de tussenruimte tussen de
motorfiets en de grond, en de schuinte
van de zit. Let er tevens op dat de acces-
soires de werking van de vering, stuurin-
richting en andere bedieningsorganen
niet hinderen.
• Accessoires die aan het stuur of de voor-
vork worden gemonteerd, kunnen een
zeer nadelige invloed op de stabiliteit
hebben. Door het extra gewicht zal uw
motorfiets minder goed reageren op uw
stuurbediening. Het extra gewicht kan
ook trillingen in het voorgedeelte veroor-
zaken en kan zodoende leiden tot min-
der stabiliteit. Eventuele accessoires
aan het stuur of de voorvork moeten zo
licht mogelijk zijn en dienen beperkt te
worden tot een minimum.
• Door sommige accessoires wordt de
motorrijder gedwongen om zijn/haar nor-
male rijhouding te veranderen. Hierdoor
wordt de bestuurder in de bewegingen
beperkt en dit beperkt weer de besturing
van de motorfiets.
• Extra elektrische accessoires kunnen
het bestaande elektrische systeem over-
belasten. Zware overbelasting kan de
bedrading beschadigen of kan gevaar
opleveren als gevolg van het uitvallen
van de stroom wanneer de motorfiets in
gebruik is.
• Trek geen aanhangwagen of een zij-
span. Deze motorfiets is niet ontworpen
voor het trekken van een aanhangwagen
of zijspan.

1-4
LAADLIMIET • Overschrijd nooit het maximaal toelaat-
bare totaalgewicht (MTT) van deze
motorfiets. Het MTT is het totale gewicht
van de machine, accessoires, nuttige
belastingen, de bestuurder en de passa-
gier tesamen. Denk bij het uitkiezen van
accessoires aan het gewicht van de
bestuurder en ook aan het gewicht van
de andere accessoires. Het extra
gewicht van de accessoires kan niet
alleen onveilige rijomstandigheden ver-
oorzaken, maar kan ook een nadelige
invloed hebben op de stabiliteit van de
motorfiets.
MTT: 560 kg
bij bandenspanning (indien koud)
Voor: 225 kPa (2,25 kgf/cm
2
)
Achter: 280 kPa (2,80 kgf/cm
2
)
WAARSCHUWING
Overbelading of verkeerde belading kan
resulteren in verlies van de controle over
de motorfiets met een ongeluk tot
gevolg.
Neem alle laadlimieten en beladings-
richtlijnen in deze handleiding in acht.

1-5
RICHTLIJNEN VOOR DE BELADING
Deze motorfiets kan kleine voorwerpen ver-
voeren wanneer u niet met een passagier
rijdt. Volg de onderstaande richtlijnen voor
de belading:
• Verdeel de bagage gelijk over de linker- en
de rechterkant van de motorfiets en maak
deze goed vast.
• Zorg dat het gewicht van de bagage zo
laag mogelijk is en houd dit ook zo dicht
mogelijk bij het midden van de motor-
fiets.
• Bevestig geen grote of zware voorwer-
pen aan het stuur, de voorvork of het
achterspatscherm.
• Monteer geen bagagedrager of een baga-
gekoffer die over het achtereind van de
motorfiets uitsteekt.
• Vervoer ook geen voorwerpen die over
het achtereind van de motorfiets uitste-
ken.
• Controleer of beide banden de juiste
bandenspanning hebben voor de bela-
ding van de motorfiets. Zie blz. 6-59.
• Een verkeerde belading heeft een nade-
lige invloed op de balans en de stuurei-
genschappen van de motorfiets. Minder
uw snelheid en rijd nooit harder dan 130
km/uur wanneer u bagage meeneemt of
als er accessoires zijn aangebracht.
• Wijzig indien nodig de instellingen voor
de vering.
WIJZIGINGEN
Het aanbrengen van wijzigingen aan de
motorfiets of het verwijderen van oorspron-
kelijk aangebrachte onderdelen kan het
voertuig onveilig of onwettelijk maken.
WAARSCHUWING
Plaatsen van voorwerpen in de ruimte
achter het windscherm kan het sturen
belemmeren en kan leiden tot verlies van
de controle over de motorfiets.
Plaats daarom geen voorwerpen in de
ruimte achter het windscherm.

1-6
VEILIGHEIDSADVIES VOOR
MOTORRIJDERS
Motorrijden is een geweldige en opwin-
dende sport. Er moeten echter ook enkele
voorzorgsmaatregelen genomen worden om
de veiligheid van de bestuurder en de pas-
sagier te waarborgen. Deze voorzorgsmaat-
regelen zijn:
DRAAG ALTIJD EEN HELM
Veiligheidsuitrusting voor de motorfiets
begint met een veiligheidshelm van goede
kwaliteit. Een van de meest ernstige ver-
wondingen die u kunt oplopen is een ver-
wonding aan het hoofd. Draag ALTIJD een
goedgekeurde helm. Ook is het aan te
raden om passende oogbescherming te dra-
gen.
MOTORKLEDING
Loszittende vrijetijdskleding kan ongemak-
kelijk en onveilig zijn bij het motorrijden. Kies
motorkleding van goede kwaliteit wanneer u
motorrijdt.
CONTROLE VÓÓR HET RIJDEN
Lees nog eens grondig de instructies door in
het hoofdstuk CONTROLE VÓÓR HET RIJ-
DEN in deze handleiding. Vergeet niet een
algehele veiligheidscontrole uit te voeren om
de veiligheid van bestuurder en passagier te
waarborgen.
MAAK UZELF VERTROUWD MET DE
MOTORFIETS
Uw rijvaardigheid en uw kennis van het
mechanisme van de motorfiets vormen de
basis voor veilig rijden. Wij raden u aan om
eerst wat te oefenen met uw motorfiets op
een plaats waar geen verkeer kan komen,
totdat u volledig vertrouwd bent met uw
machine en de bedieningsorganen. Oefe-
ning baart kunst!

1-7
KEN UW GRENZEN
Rijd binnen de grenzen van uw eigen vaar-
digheid. Door deze grenzen te kennen en
altijd binnen deze grenzen te blijven kunt u
ongelukken voorkomen.
DENK AAN EXTRA VEILIGHEID BIJ
SLECHT WEER
Rijden bij slecht weer, vooral bij nat weer,
vereist extra voorzichtigheid. De remafstand
is bij regen tweemaal zo groot. Geverfde pij-
len op de weg, putdeksels en vettige wegge-
deelten kunnen bijzonder glad zijn. Wees
extra voorzichtig bij het rijden over rails, ijze-
ren platen en bruggen. Verminder snelheid
bij enige twijfel over de staat van de weg!
RIJD DEFENSIEF
De meeste ongelukken met motorfietsen
gebeuren wanneer een tegemoetkomende
auto plotseling vlak voor de motorfiets
afslaat. Rijd voorzichtig en defensief. Een
verstandige motorrijder gaat er voor de
zekerheid van uit dat hij of zij zelf onzicht-
baar is voor de andere weggebruikers, zelfs
op klaarlichte dag. Draag felle, reflecterende
kleding. Schakel de koplamp en het achter-
licht altijd in, ook al schijnt de zon, opdat u
zo opvallend mogelijk bent. En vermijd
vooral de blinde hoek van automobilisten.

1-8
LABELS
Lees alle labels op de motorfiets en volg de
instructies op. Zorg dat u alle aanwijzingen
van de labels goed begrijpt. Verwijder nooit
enig label van de motorfiets.
PLAATS VAN DE SERIENUMMERS
De serienummers op het frame en/of de
motor worden gebruikt om de motorfiets te
registreren. Zij komen ook van pas wanneer
u bij een officiële Suzuki-dealer onderdelen
bestelt of om te verwijzen naar speciale ser-
vice-informatie.

1-9
Het framenummer 1 is op het balhoofd
geslagen. Het motornummer 2 is op het
motorcarter geslagen.
Noteer de serienummers in het onder-
staande vakje zodat deze later gemakkelijk
teruggevonden kunnen worden.
Framenummer:
Motornummer:

1-10
LAWAAI-ONDERDRUKKINGSSYSTEEM
(ALLEEN VOOR AUSTRALIE)
WIJZIGINGEN AANBRENGEN IN HET
LAWAAI-ONDERDRUKKINGSSYSTEEM
IS VERBODEN
U wordt erop attent gemaakt dat de wet de
volgende zaken verbiedt:
(a) Het verwijderen of ongeschikt maken,
behalve wanneer dit gebeurt voor het
verrichten van onderhoud, reparatie of
vervanging, van enigerlei uitrusting of
systeem die tot doel heeft lawaai te ver-
minderen, en die in een nieuw voertuig
is ingebouwd voordat het voertuig werd
verkocht of aan de uiteindelijke gebrui-
ker werd geleverd, of terwijl het voertuig
in gebruik is; en
(b) Het gebruik van het voertuig nadat der-
gelijke uitrusting of systemen zijn verwij-
derd of ongeschikt zijn gemaakt.

2-1
2
BEDIENINGSORGANEN
PLAATS VAN DE ONDERDELEN ............................................................................................................. 2-2
SLEUTEL .................................................................................................................................................... 2-5
CONTACTSLOT ......................................................................................................................................... 2-5
STUURSLOT ............................................................................................................................................... 2-7
INSTRUMENTENPANEEL ......................................................................................................................... 2-8
LINKER HANDVAT ................................................................................................................................... 2-19
RECHTER STUURHANDVAT .................................................................................................................. 2-22
DOP VAN BENZINETANK ....................................................................................................................... 2-26
VERSNELLINGSPEDAAL ........................................................................................................................ 2-28
ACHTERREMPEDAAL ............................................................................................................................. 2-29
HELMHOUDER ......................................................................................................................................... 2-30
ZIJSTANDAARD ....................................................................................................................................... 2-31
ZIJKOFFER (VL1500T/BT) ....................................................................................................................... 2-32

2-2
BEDIENINGSORGANEN
PLAATS VAN DE ONDERDELEN
1Koppelingshendel
2Schakelaars op linker handvat
3Instrumentenpaneel
4Remvloeistofreservoir voor de voorrem
5Schakelaars op rechter handvat
6Gasgreep
7Voorremhendel
8Dop van benzinetank
VL1500B VL1500T/BT

2-8
INSTRUMENTENPANEEL
SNELHEIDSMETER 1
De snelheidsmeter geeft de rijsnelheid in
kilometer per uur en in mijl per uur aan.
Als de snelheidsmeternaald niet naar nul
wijst, volg dan de onderstaande aanwijzin-
gen om de toerenteller terug te stellen.
1. Houd de toets 9 ingedrukt en schakel
het contact in.
2. Houd de toets 9 gedurende 3 seconden
ingedrukt.
OPMERKING: Stap 1 t/m stap 2 van de
terugstelprocedure moet binnen 10 secon-
den worden uitgevoerd.
FI
E F
A B
GEAR

2-13
Wanneer het display “CHEC” aangeeft,
moet u de volgende punten controleren:
• Let op dat de motorstopschakelaar in de
“” stand staat.
• Zorg dat de versnelling in de vrijstand
staat of de zijstandaard volledig
omhooggeklapt is.
Als het display na het zeker stellen van de
bovenstaande punten nog steeds “CHEC”
aangeeft, controleer dan de ontstekingsze-
kering en de stekkers van de verbindingska-
bels.
COMBINATIESYSTEEM-DISPLAY 7
Het display heeft zes functies; het kan de
klok, de kilometerteller, twee dagtellers, de
instrumentenpaneel-lichtsterkte en de ver-
snellingsstand tonen. Wanneer het contact-
slot in de “ON” stand wordt gezet, zal het
onderstaande testpatroon twee seconden
lang in het display verschijnen. Nadat het
testpatroon is weergegeven, toont het dis-
play de functie die werd weergegeven de
laatste keer dat het contactslot werd uitge-
schakeld.
A B
GEAR

2-15
Klok
De klok heeft een 12-uren teller. Volg de
onderstaande aanwijzingen om de klok
gelijk te zetten.
1. Houd de toetsen 8 en 9 gelijktijdig 2
seconden lang ingedrukt totdat de uren-
aanduiding gaat knipperen.
2. Stel het uur in door op de toets 9 te
drukken.
OPMERKING: Zolang toets 9 ingedrukt
wordt gehouden, blijft de aanduiding continu
vooruitlopen.
3. Druk op de toets 8 om de minuten-aan-
duiding te selecteren.
4. Stel de minuten in door op toets 9 te
drukken.
5. Druk op toets 8 om weer de normale
tijdsaanduiding te zien.
WAARSCHUWING
Bedien het display niet tijdens het rijden;
dat is gevaarlijk. Wanneer u uw hand van
het stuur afneemt, ontstaat een bijzon-
der gevaarlijke situatie.
Schakel nooit tijdens de rit de aanduidin-
gen om. Houd beide handen aan het
stuur.

2-20
DIMLICHTSCHAKELAAR 3
“” stand
Het dimlicht van de koplamp en het achter-
licht gaan branden.
“” stand
Het grootlicht van de koplamp en het achter-
licht gaan branden. Tevens gaat het groot-
licht-verklikkerlampje branden.
LET OP
Wanneer u de dimlichtschakelaar tussen
de “
” en “
” stand houdt, zullen de
hoge en lage koplampbundels beide
tegelijk branden. Deze stand kan schade
aan de koplamp van de motorfiets ver-
oorzaken.
Gebruik de dimlichtschakelaar alleen in
de “
” of “
” stand.
LET OP
Het aanbrengen van plakband of andere
voorwerpen voorop de koplamp kan de
hittestraling van de koplamp blokkeren.
Dat kan leiden tot schade aan de kop-
lamp.
Plak geen plakband op de koplamp en
plaats er geen voorwerpen vlak voor.

2-21
RICHTINGAANWIJZERSCHAKELAAR
“ ” 4
Zet de schakelaar in de “” stand om de
linker richtingaanwijzer te laten knipperen.
Zet de schakelaar in de “” stand om de
rechter richtingaanwijzer te laten knipperen.
Het verklikkerlampje zal ook gaan knippe-
ren. Druk de schakelaar in om de richtin-
gaanwijzer stop te zetten.
CLAXONSCHAKELAAR “” 5
Druk op deze schakelaar om te claxonne-
ren.
LET OP
Plaats geen voorwerpen voor de inge-
schakelde koplamp en het achterlicht en
bedek ze ook niet met kleding wanneer
de motorfiets stilstaat.
Hierdoor kan de lens gaan smelten of het
voorwerp kan beschadigd worden door de
hitte van de lens.
WAARSCHUWING
Het kan gevaarlijk zijn om de richtin-
gaanwijzer niet te gebruiken als u een
bocht wilt nemen en om de richtingaan-
wijzer niet uit te schakelen nadat u een
bocht hebt genomen. Andere weggebrui-
kers zouden uw richting verkeerd kun-
nen inschatten en dit zou kunnen
resulteren in een ongeluk.
Maak altijd gebruik van de richtingaan-
wijzer wanneer u van plan bent om van
rijbaan te wisselen of een bocht te
maken. Let erop dat u de richtingaanwij-
zer uitschakelt nadat u van rijbaan hebt
gewisseld of de bocht hebt genomen.

2-22
ALARMKNIPPERLICHTSCHAKELAAR
“ ” 6
Wanneer deze schakelaar wordt aangezet
terwijl het contactslot in de “ON” of “P” stand
staat, zullen alle vier de richtingaanwijzers
en de verklikkerlampjes gelijktijdig gaan
knipperen. Gebruik de alarmknipperlichtin-
stallatie om uw medeweggebruikers te
waarschuwen wanneer uw motorfiets een
gevaar kan opleveren bij noodparkeren e.d.
RECHTER STUURHANDVAT
MOTORSTOPSCHAKELAAR 1
“” stand
Het ontstekingscircuit is uitgeschakeld. De
motor zal nu niet starten of draaien.
“” stand
Het ontstekingscircuit is ingeschakeld en de
motor kan draaien.

2-23
VOORREMHENDEL 2
Om de voorrem te gebruiken, trekt u de rem-
hendel zachtjes in de richting van de gas-
greep in. Deze motorfiets is uitgerust met
een schijfrem en er is geen grote kracht voor
nodig om de machine op de juiste wijze tot
stilstand te brengen. Wanneer de remhendel
wordt ingetrokken, gaat het remlicht bran-
den.
Afstellen van de voorremhendel
De afstand tussen de gasgreep en de voor-
remhendel kan in een van 5 mogelijke posi-
ties worden afgesteld. Druk de remhendel
naar voren en draai de afsteller in de
gewenste stand. Controleer na afstelling van
de remhendel altijd of de afsteller in de
juiste stand is vergrendeld; het uitsteeksel
op het remhendeldraaipunt moet in de uit-
holling van de afsteller vallen. Bij het verla-
ten van de fabriek staat de afsteller
ingesteld op positie 3.
WAARSCHUWING
Het is gevaarljik wanneer de positie van
de voorremhendel tijdens het rijden
wordt afgesteld. Wanneer u uw hand van
het stuur afneemt, ontstaat een bijzon-
der gevaarlijke situatie.
Verstel nooit tijdens de rit de stand van
de voorremhendel. Houd beide handen
aan het stuur.

2-24
ELEKTRISCHE STARTSCHAKELAAR
“ ” 3
Deze schakelaar wordt gebruikt om de
motor te starten. Wanneer het contactslot in
de “ON” stand is gezet, de motorstopscha-
kelaar op “” staat en de koppeling is inge-
trokken, kunt u op de elektrische
startschakelaar drukken om de startmotor te
activeren en de motor te starten.
OPMERKING: Deze motorfiets is uitgerust
met blokkeersysteem voor het contactslot
en het startcircuit. De motor kan alleen
gestart worden als:
• De versnelling in de vrijstand staat en de
koppelingshendel is ingetrokken, of
• Een versnelling is ingeschakeld, de zij-
standaard volledig is ingeklapt en de
koppelingshendel is ingetrokken.
OPMERKING: De koplamp gaat uit wanneer
de elektrische startschakelaar wordt inge-
drukt.

2-25
GASGREEP 4
Het motortoerental wordt bepaald door de
stand van de gasgreep. Draai de gasgreep
naar u toe om het toerental te verhogen.
Draai de gasgreep van u af om het toerental
te verlagen.
LET OP
Als de startmotor langer dan vijf secon-
den achtereen draait, kan er schade aan
de startmotor en bedrading ontstaan
door oververhitting.
Laat de startmotor niet langer dan vijf
seconden achtereen draaien. Als de
motor na verscheidene pogingen niet
aanslaat, dient u de brandstoftoevoer en
het ontstekingssysteem te controleren.
Raadpleeg het hoofdstuk STORINGZOE-
KEN in deze handleiding.

2-26
DOP VAN BENZINETANK
Om de dop van de benzinetank te openen,
steekt u de contactsleutel in het slot van de
dop en draait de sleutel dan naar rechts.
Terwijl de sleutel op de plaats blijft, tilt u de
dop met de sleutel omhoog. Om de dop van
de benzinetank te sluiten, duwt u de dop
stevig omlaag met de sleutel in het slot van
de dop.
Vul de brandstoftank altijd met verse ben-
zine. Gebruik geen benzine die al een tijd
staat en vervuild kan zijn door stof, vuil,
water of andere vloeistoffen. Let bij het vul-
len van de tank goed op dat er geen stof,
vuil of water in de brandstoftank kan komen.
OPMERKING: Zet de motorfiets op de zij-
standaard om de benzinetank te vullen; er
gaat 18,0 L benzine in de tank.
1
Benzinepeil
2
Vulhals

2-27
WAARSCHUWING
Als u de benzinetank te ver vult, kan die
overstromen wanneer de benzine uitzet
door de hitte van de motor of van de zon.
Benzine die uit de tank stroomt kan
gemakkelijk vlam vatten.
Stop met bijvullen wanneer de benzine
de onderzijde van de vulhals bereikt.
WAARSCHUWING
Als u de veiligheidsmaatregelen niet in
acht neemt bij het bijvullen van benzine,
kan er brand ontstaan of is het mogelijk
dat u giftige dampen inademt.
Tank uitsluitend in een goed geventi-
leerde ruimte. Zorg dat de motor is afge-
zet en let op dat er geen benzine op een
warme motor wordt gemorst. Rook niet
en houd open vuur en vonken uit de
buurt. Vermijd benzinedampen in te ade-
men. Houd kinderen en huisdieren uit de
buurt van de motorfiets wanneer u ben-
zine bijvult.

2-28
VERSNELLINGSPEDAAL
Deze motorfiets heeft 5 versnellingen die u
als volgt bedient. Om op de juiste wijze te
schakelen, trekt u de koppelingshendel in en
neemt u gas terug op hetzelfde moment dat
u het versnellingspedaal bedient. Voor
omhoogschakelen haalt u het vooreind van
het versnellingspedaal omhoog of drukt u op
het achtereind van het versnellingspedaal.
Voor omlaagschakelen drukt u op het voor-
eind van het versnellingspedaal. De vrij-
stand bevindt zich tussen de eerste en de
tweede versnelling. Om de motor stationair
te laten draaien, zet u het versnellingspe-
daal in de stand tussen de eerste en de
tweede versnelling.

2-29
OPMERKING: Wanneer de versnelling in de
vrijstand staat, brandt het groene verklikker-
lampje op het instrumentenpaneel. Ook al
brandt het lampje, laat de koppeling toch
altijd voorzichtig en langzaam los om uit te
vinden of de versnelling werkelijk in de vrij-
stand staat.
Verminder uw snelheid voordat u terugscha-
kelt. Geef gas om de motor harder te laten
draaien wanneer u terugschakelt. Hierdoor
voorkomt u onnodige slijtage van de onder-
delen van de aandrijfas en het achterwiel.
ACHTERREMPEDAAL
Druk het achterrempedaal naar beneden om
de achterrem in werking te stellen. Het rem-
licht gaat branden wanneer de achterrem
gebruikt wordt.

2-30
HELMHOUDER
VL1500B
VL1500T/BT
De helmhouder bevindt zich links onder het
achterzadel. Steek de sleutel naar binnen
en draai deze naar rechts om het slot te
openen. Haak de helmbevestigingsring om
het slot en draai de sleutel terug om de
helmhouder af te sluiten.
(VL1500T/BT)
OPMERKING: De gereedschapskist is voor-
zien van een helmhouderkabel. Open de
gereedschapskist zoals beschreven in het
hoofdstuk GEREEDSCHAPPEN.
WAARSCHUWING
Rijd niet met de motorfiets wanneer er
een helm aan de helmhouder is vastge-
maakt, aangezien dit ertoe zou kunnen
leiden dat u de controle over de motor-
fiets verliest.
Neem een helm niet mee in de helmhou-
der. Als u een helm moet meenemen,
dient u deze goed vast te maken op het
zadel.

2-31
ZIJSTANDAARD
Deze motorfiets is uitgerust met een zijstan-
daard om de motorfiets te ondersteunen
wanneer deze geparkeerd wordt. Er is een
blokkeersysteem aangebracht om het con-
tactcircuit te onderbreken als de zijstan-
daard uitgeklapt is of de versnelling in een
andere stand dan de vrijstand geschakeld
is.
De zijstandaard/contactcircuit-blokkeersys-
teem werkt als volgt:
• De motor kan niet gestart worden als de
zijstandaard uitgeklapt is en de versnel-
ling ingeschakeld is.
• De motor slaat af als met draaiende
motor en de zijstandaard uitgeklapt, de
versnelling ingeschakeld wordt.
• De motor slaat af als met draaiende
motor en de versnelling ingeschakeld,
de zijstandaard uitgeklapt wordt.
WAARSCHUWING
Als de zijstandaard niet volledig is inge-
klapt, kan dit resulteren in een ongeluk
wanneer u een bocht naar links maakt.
Controleer de werking van het zijstan-
daard/contactcircuit-blokkeersysteem
voordat u wegrijdt. Zorg ervoor dat de
zijstandaard volledig is ingeklapt voor-
dat u wegrijdt.

2-32
ZIJKOFFER (VL1500T/BT)
LET OP
Als u niet voorzichtig genoeg bent bij het
parkeren, kan de motorfiets omvallen.
Parkeer de motorfiets zo mogelijk op een
stevige, vlakke ondergrond. Als u moet
parkeren op een helling, dient u de voor-
kant van de motorfiets bergop te richten
en de transmissie in de eerste versnel-
ling te zetten, om de kans dat de motor-
fiets van de zijstandaard rolt te
verkleinen.

2-33
Openen van de zijkoffer:
Steek de contactsleutel in het slot en draai
de sleutel naar links om het deksel te ope-
nen.
OPMERKING:
• Als het deksel van de zijkoffer moeilijk
kan worden vergrendeld of ontgrendeld
met een reservesleutel zonder sleutel-
kapje, moet u een sleutel met sleutel-
kapje gebruiken.
• Als het slot bevroren is, giet u dan wat
warm water rond het slot om het te ont-
dooien.
Sluiten van de zijkoffer:
Sluit het deksel, steek de contactsleutel in
het slot en draai de sleutel naar rechts om
het deksel op slot te doen. Verwijder de con-
tactsleutel.
Het draagvermogen van de zijkoffer is 4,5
kg.
OPMERKING:
• Let op dat er geen waardevolle voorwer-
pen in de zijkoffer zijn wanneer u de
motorfiets onbeheerd achterlaat.
• Doe de voorwerpen in een waterdichte
zak wanneer u deze in de zijkoffer
opbergt want de zijkoffer kan van binnen
nat worden door de regen of bij het was-
sen van de motorfiets.


3-1
3
AANBEVOLEN BENZINE, OLIE EN KOELVLOEISTOF
OCTAANGETAL VAN DE BENZINE .......................................................................................................... 3-2
AANBEVOLEN ZUURSTOFVERRIJKTE BRANDSTOF ........................................................................... 3-3
MOTOROLIE ............................................................................................................................................... 3-5
EINDAANDRIJVINGSOLIE ........................................................................................................................ 3-7
KOELVLOEISTOFOPLOSSING ................................................................................................................. 3-8

3-2
AANBEVOLEN BENZINE, OLIE
EN KOELVLOEISTOF
OCTAANGETAL VAN DE BENZINE
Gebruik loodvrije benzine met een octaan-
getal van 91 of hoger (zoals door onderzoek
bepaald). Loodvrije benzine zal de levens-
duur van de bougie en van de onderdelen
van het uitlaatsysteem verlengen.
(Canada)
Uw motorfiets vereist loodvrije benzine met
een minimum pompoctaangetal van 87
((R+M)/2 methode). In sommige gebieden is
alleen zuurstofverrijkte brandstof verkrijg-
baar.
OPMERKING: Als er een storing in de motor
ontstaat zoals gebrek aan acceleratie of
onvoldoende vermogen, kan dit veroorzaakt
worden door de gebruikte brandstof. Pro-
beer in dit geval bij een ander benzinesta-
tion te gaan tanken. Als dit het probleem niet
oplost, moet u contact opnemen met uw
Suzuki-dealer om het voertuig te laten nakij-
ken.

3-3
AANBEVOLEN ZUURSTOFVERRIJKTE
BRANDSTOF
(Canada, EU)
Zuurstofverrijkte brandstof die voldoet aan
het minimum octaangehalte en aan de
onderstaande vereisten mag ook gebruikt
worden, zonder dat hierdoor de voorzienin-
gen van de Beperkte garantie voor een
nieuw voertuig (New Vehicle Limited War-
ranty) of de Garantie voor het emissieregel-
systeem (Emission Control System
Warranty) in gevaar worden gebracht.
OPMERKING: Zuurstofverrijkte brandstof is
brandstof die zuurstofdragende toevoegin-
gen bevat zoals MTBE of alcohol.
Benzine met MTBE
U mag in uw motorfiets loodvrije benzine
gebruiken die MTBE (Methyl Tertiary Butyl
Ether) bevat, mits het MTBE gehalte niet
meer is dan 15%. Deze zuurstofverrijkte
brandstof bevat geen alcohol.
Benzine/ethanol-mengsels
Mengsels van loodvrije benzine en ethanol
(graanalcohol), ook bekend als GASOHOL,
mag u ook in uw motorfiets gebruiken, mits
het ethanolgehalte niet meer is dan 10%.
Benzine/methanol-mengsels
Brandstof die 5% of minder methanol
(houtalcohol) bevat, kan ook geschikt zijn
indien deze complementerende oplosmid-
delen en roestwerende middelen bevat.
GEBRUIK NOOIT brandstof die meer dan
5% methanol bevat. Bij gebruik van derge-
lijke brandstoffen kan het brandstofsysteem
beschadigd worden en kan de prestatie van
de motorfiets afnemen. Suzuki kan hiervoor
niet verantwoordelijk worden gesteld en het
is mogelijk dat de Beperkte garantie voor
een nieuw voertuig (New Vehicle Limited
Warranty) of de Garantie voor het emissiere-
gelsysteem (Emission Control System War-
ranty) geen dekking geeft.

3-4
OPMERKING:
• Om luchtvervuiling tegen te gaan,
beveelt Suzuki aan om een zuurstofver-
rijkte brandstof te gebruiken.
• Zorg dat de zuurstofverrijkte brandstof
die u gebruikt het aanbevolen octaange-
tal heeft.
• Als u niet tevreden bent met de presta-
ties van uw motorfiets wanneer u een
geoxygeneerde brandstof gebruikt of als
de motor klopt, gebruik dan benzine van
een ander merk, omdat er verschil
bestaat tussen de merken.
LET OP
Gemorste benzine die alcohol bevat kan
de gelakte delen van uw motorfiets aan-
tasten.
Zorg ervoor dat u geen benzine morst bij
het vullen van de benzinetank. Veeg
gemorste benzine onmiddellijk op.
LET OP
Gebruik geen loodhoudende benzine.
Bij gebruik van loodhoudende benzine
kan de katalysator defect raken.

3-5
MOTOROLIE
Gebruik originele Suzuki motorolie of een
gelijkwaardig type. Als er geen originele
Suzuki motorolie verkrijgbaar is, kiest u dan
een geschikt type motorolie volgens de
onderstaande richtlijn.
De kwaliteit van de olie bepaalt in belang-
rijke mate de prestatie en de levensduur van
de motor. Gebruik altijd motorolie van goede
kwaliteit. Gebruik olie van API (American
Petroleum Institute) klasse SG, SH, SJ of
SL, of JASO klasse MA olie.
API: American Petroleum Institute
JASO: Japanese Automobile Standards
Organization
SAE motorolie-viscositeit
Suzuki beveelt het gebruik van SAE 10W-40
motorolie aan. Als SAE 10W-40 motorolie
niet verkrijgbaar is, kan een andere olie wor-
den gebruikt overeenkomstig de volgende
tabel.
SAE API JASO
10W-40 SG, SH, SJ of
SL MA

3-6
JASO T903
De JASO T903 norm is een maatstaf voor
het kiezen van motoroliën voor 4-taktmoto-
ren van motorfietsen en ATV’s. De motoren
van motorfietsen en ATV’s smeren de kop-
pelings- en versnellingstandwielen met
motorolie. JASO T903 specificeert de pres-
tatievereisten voor koppelingen en versnel-
lingen van motorfietsen en ATV’s.
Er zijn twee klassen, MA en MB. Op het olie-
blik wordt de classificatie als volgt aangege-
ven.
1
Codenummer van de olieverkoopfirma
2
Olieklasse
Energiebesparend (Energy Conserving)
Suzuki raadt het gebruik van oliën met de
aanduiding “ENERGY CONSERVING” of
“RESOURCE CONSERVING” af. Sommige
motoroliën die API klasse SH, SJ of SL zijn,
hebben de aanduiding “ENERGY CONSER-
VING” in het ringvormige API classificatie-
merkteken. Deze oliën kunnen een nadelige
invloed hebben op de levensduur van de
motor en de prestatie van de koppeling.

3-7
API SG, SH, SJ of SL
Aanbevolen
API SH, SJ of SL
Niet aanbevolen
EINDAANDRIJVINGSOLIE
Gebruik een SAE90 hypoïde tandwielolie
van API klasse GL-5. Als u de motorfiets
gewoonlijk gebruikt bij een buitentempera-
tuur die lager is dan 0°C, moet u een SAE80
hypoïde tandwielolie gebruiken.
A
P
I
S
E
R
V
I
C
E
S
J
SAE
10W-40
E
N
E
R
G
Y
C
O
N
S
E
R
V
I
N
G
A
P
I
S
E
R
V
I
C
E
S
J
SAE
10W-40

3-8
KOELVLOEISTOFOPLOSSING
Gebruik “SUZUKI SUPER LONG LIFE
COOLANT” (Suzuki koelvloeistof met super-
lange levensduur) of “SUZUKI LONG LIFE
COOLANT” (Suzuki koelvloeistof met lange
levensduur). Als er geen “SUZUKI SUPER
LONG LIFE COOLANT” of “SUZUKI LONG
LIFE COOLANT” verkrijgbaar zijn, gebruikt
u dan een antivries op glycolbasis die
geschikt is voor aluminium radiateurs,
gemengd met alleen gedistilleerd water in
een 50:50 verhouding.
WAARSCHUWING
Motorkoelvloeistof is schadelijk en
mogelijk zelfs fataal wanneer deze wordt
gedronken of de dampen ervan worden
ingeademd. De vloeistof kan giftig zijn
voor dieren.
Drink geen antivries of koelvloeistofop-
lossing. Indien remvloeistof per ongeluk
wordt gedronken, moet u geen braaknei-
gingen opwekken. Neem onmiddellijk
contact op met een vergiftiging-informa-
tiecentrum of een arts. Vermijd inade-
men van nevel of hete dampen. Indien dit
toch gebeurt, moet u frisse lucht inade-
men. Als koelvloeistof in uw ogen
terechtkomt, moet u de ogen overvloe-
dig met water spoelen en de hulp van
een arts inroepen. Was uw handen gron-
dig na het werken met remvloeistof. Bui-
ten het bereik van kinderen en dieren
houden.

3-9
Motorkoelvloeistof
De koelvloeistof werkt als antivries, maar
heeft ook de functie roest te voorkomen en
de waterpomp te smeren. Daarom dient de
koelvloeistof te allen tijde gebruikt te wor-
den, ook al is de buitentemperatuur niet
onder het vriespunt.
SUZUKI SUPER LONG LIFE COOLANT
(blauw)
De “SUZUKI SUPER LONG LIFE
COOLANT” koelvloeistof is kant-en-klaar
gemengd op de juiste verhouding. Voeg
alleen “SUZUKI SUPER LONG LIFE
COOLANT” koelvloeistof bij wanneer het
koelvloeistofpeil gedaald is. U hoeft de
“SUZUKI SUPER LONG LIFE COOLANT”
koelvloeistof voor het bijvullen niet te ver-
dunnen.
LET OP
Gemorste motorkoelvloeistof kan de
gelakte delen van uw motorfiets aantas-
ten.
Zorg ervoor dat u geen koelvloeistof
morst bij het vullen van de radiateur.
Veeg gemorste koelvloeistof onmiddel-
lijk op.

3-10
SUZUKI LONG LIFE COOLANT (groen)
Mengen met water
Gebruik alleen gedistilleerd water. Water dat
niet gedistilleerd is, kan in de aluminium radia-
teur corrosie of verstopping veroorzaken.
Voorgeschreven hoeveelheid
water/koelvloeistof
Volume van de koelvloeistofoplossing
(totaal): 2700 ml
OPMERKING: Dit mengsel met 50% koel-
vloeistof beschermt het koelsysteem tegen
bevriezing bij temperaturen boven –31°C.
Indien u verwacht dat de motorfiets zal wor-
den blootgesteld aan temperaturen beneden
–31°C, dient u de mengverhouding te verho-
gen tot 55% (–40°C) of 60% (–55°C). De
mengverhouding mag de 60% niet over-
schrijden.
50% Water 1350 ml
Koelvloeistof 1350 ml

4-1
4
HET INRIJDEN EN DE CONTROLE VÓÓR HET RIJDEN
AANBEVOLEN MAXIMALE GASGREEPSTAND ..................................................................................... 4-2
WISSEL HET MOTORTOERENTAL AF .................................................................................................... 4-2
INRIJDEN VAN DE NIEUWE BANDEN ..................................................................................................... 4-3
VERMIJD EEN CONSTANT LAAG TOERENTAL ..................................................................................... 4-3
LAAT DE MOTOROLIE CIRCULEREN VOOR HET RIJDEN .................................................................... 4-4
VERRICHT UW EERSTE EN BELANGRIJKSTE ONDERHOUDSBEURT ............................................... 4-4
CONTROLE VÓÓR HET RIJDEN .............................................................................................................. 4-5

4-2
HET INRIJDEN EN DE
CONTROLE VÓÓR HET RIJDEN
Hieronder volgt een uiteenzetting over het
belang van de inrijperiode voor een maxi-
male duurzaamheid en optimale werking
van uw nieuwe Suzuki. De volgende richtlij-
nen betreffen de juiste inrijprocedures.
AANBEVOLEN MAXIMALE
GASGREEPSTAND
De onderstaande tabel toont de aanbevolen
maximale gasgreepstand tijdens de inrijpe-
riode.
WISSEL HET MOTORTOERENTAL AF
Houd het toerental niet constant, maar wis-
sel het af. Zodoende worden de onderdelen
met druk belast en vervolgens ontlast, waar-
door de onderdelen kunnen afkoelen. Op
die manier kunnen de onderdelen zich
gemakkelijker aan elkaar aanpassen. Om dit
aanpassingsproces mogelijk te maken, is
het van uitzonderlijk belang dat de motoron-
derdelen belast worden tijdens de inrijpe-
riode. Let er wel op dat de motor niet
overbelast wordt.
Eerste 800 km Minder dan 1/2 gas
Tot 1600 km Minder dan 3/4 gas

4-3
INRIJDEN VAN DE NIEUWE BANDEN
Voor een optimale prestatie dient u de
nieuwe banden, net zoals de motor, goed in
te rijden. Voordat u probeert om de maxi-
male prestatie te behalen, moet u het profiel
van de banden inrijden door de helllings-
hoek bij het nemen van bochten geleidelijk
te laten toenemen gedurende de eerste 160
km. Vermijd snel optrekken, scherpe boch-
ten maken en hard remmen tijdens de eer-
ste 160 km.
VERMIJD EEN CONSTANT LAAG
TOERENTAL
Bij een constant laag toerental (lage belas-
ting) kunnen de motoronderdelen verglazen
en zich niet roderen. Laat de motor vrij
accelereren via de versnellingen zonder de
aanbevolen maximumgrenzen te overschrij-
den. Gebruik echter nooit volgas tijdens de
eerste 1600 km.
WAARSCHUWING
Als u de banden niet inrijdt, kan dit lei-
den tot slippen en verlies van controle
over de motorfiets.
U dient extra voorzichtig te zijn wanneer
u nieuwe banden inrijdt. Rijd de banden
goed in zoals beschreven in dit gedeelte
en vermijd snel optrekken, het scherp
nemen van bochten en hard remmen
gedurende de eerste 160 km.

4-4
LAAT DE MOTOROLIE CIRCULEREN
VOOR HET RIJDEN
Neem een voldoende wachttijd in acht na
warm of koud starten alvorens de motor te
belasten. Daardoor kan de smeerolie alle
belangrijke motoronderdelen bereiken.
VERRICHT UW EERSTE EN
BELANGRIJKSTE ONDERHOUDSBEURT
De eerste onderhoudersbeurt (1000 km
onderhoudsbeurt) is de meest belangrijke
onderhoudsbeurt in het leven van uw motor-
fiets. Tijdens de inrijperiode hebben de
afgewerkte oppervlakken elkaar ingesmeerd
en zich harmonieus aan elkaar aangepast.
Bij de eerste onderhoudsbeurt worden alle
afstellingen gecorrigeerd en eventueel bijge-
steld, alle bevestigingsdelen worden
opnieuw aangehaald en de afgewerkte olie
wordt ververst. Het tijdig uitvoeren van deze
onderhoudsbeurt zal garant staan voor een
lange levensduur en topprestatie van uw
motor.
OPMERKING: De 1000 km onder-
houdsbeurt moet worden uitgevoerd vol-
gens de richtlijnen in het hoofdstuk
INSPECTIE EN ONDERHOUD in deze
handleiding. Schenk speciale aandacht aan
alle LET OP en WAARSCHUWING informa-
tie in dat hoofdstuk.

4-5
CONTROLE VÓÓR HET RIJDEN
WAARSCHUWING
Als u er niet voor zorgt dat uw motorfiets
juist wordt geïnspecteerd en onderhou-
den, vergroot dit de kans op een ongeluk
of schade aan de motorfiets.
Inspecteer uw motorfiets telkens voordat
u gaat rijden, zodat u zeker weet dat de
motorfiets in veilige toestand verkeert.
Raadpleeg het hoofdstuk INSPECTIE EN
ONDERHOUD in deze handleiding.
WAARSCHUWING
Als u verkeerde banden gebruikt of als
de banden niet op de juiste spanning
zijn, kunt u de controle over de motor-
fiets verliezen. Dit zou kunnen leiden tot
een ongeluk.
Gebruik altijd de maat en het type ban-
den dat in deze handleiding wordt voor-
geschreven. Houd de bandenspanning
aan die is opgegeven in het hoofdstuk
INSPECTIE EN ONDERHOUD.

4-6
Controleer de volgende punten voordat u
gaat rijden. Onderschat deze punten niet.
Voer ze allemaal uit voordat u wegrijdt.
WAARSCHUWING
Het uitvoeren van onderhoudscontroles
wanneer de motor draait kan gevaarlijk
zijn. U zou zich ernstig kunnen verwon-
den als uw handen of kleding vast
komen te zitten.
Zet de motor af wanneer u onderhouds-
controles uitvoert, behalve wanneer u de
verlichting, de motorstopschakelaar en
het gas controleert.
WAT TE
CONTROLEREN CONTROLEER:
Stuurinrichting • Soepelheid
• Moet vrij kunnen bewegen
• Geen speling, mag niet loszitten
Gasgreep
( 6-38)
• Juiste speling in de gaskabel
• Soepele werking en
prompte terugkeer van de
gasgreep naar de gesloten
stand.
Koppeling
( 2-19, 6-42)
• Juiste speling van de hendel
• Soepele en betrouwbare
werking van de
koppelingshendel
Remmen
( 2-23, 2-29,
6-49)
• Juiste werking van het pedaal
en de hendel
• Het vloeistofpeil in het reservoir
moet boven de onderste
(LOWER) streep staan.
• Er mag geen vloeistof lekken
• Remblokken niet voorbij de
slijtagegrens afgesleten
• Juiste speling van het pedaal en
de hendel
• Geen “sponzige” werking
Vering Soepele beweging

4-7
Benzine
( 2-18)
Voldoende brandstof voor de
geplande rijafstand
Banden
( 6-57)
• Juiste spanning
• Genoeg profiel
• Geen barsten of scheuren
Motorolie
( 6-30) Juiste peil
Koelsysteem
( 6-44)
• Juiste koelvloeistofniveau
• Geen lekkage of beschadiging
Tandwielolie
( 6-47)
Juiste peil
Claxon
( 2-21)
Juiste werking
Motorstopschake-
laar
( 2-22)
Juiste werking
Lichten
( 2-5, 2-8,
2-19)
Werking van alle lichten
en verklikkerlampjes
Zijstandaard/
Contactslot-
koppelingsschake-
laar
( 6-63)
Juiste werking
Windscherm
(VL1500T/BT)
( 8-8)
Goede zichtbaarheid


5-1
5
TIPS VOOR TIJDENS HET RIJDEN
STARTEN VAN DE MOTOR ....................................................................................................................... 5-2
WEGRIJDEN ............................................................................................................................................... 5-4
GEBRUIK VAN DE VERSNELLING ........................................................................................................... 5-6
RIJDEN IN DE BERGEN ............................................................................................................................ 5-8
STOPPEN EN PARKEREN ........................................................................................................................ 5-8
MEENEMEN VAN EEN PASSAGIER ....................................................................................................... 5-11

5-2
TIPS VOOR TIJDENS HET
RIJDEN
STARTEN VAN DE MOTOR
Voordat u de motor start, dient u het vol-
gende te controleren:
• Staat de versnelling in z’n vrij?
• Staat de motorstopschakelaar in de “”
stand?
OPMERKING: Deze motorfiets is uitgerust
met blokkeersysteem voor het contactslot
en het startcircuit. De motor kan alleen
gestart worden als:
• De versnelling in de vrijstand staat en de
koppelingshendel is ingetrokken, of
• Een versnelling is ingeschakeld, de zij-
standaard volledig is ingeklapt en de
koppelingshendel is ingetrokken.
OPMERKING: Het benzinetoevoersysteem
stopt de motor wanneer de motorfiets kan-
telt of omvalt. Schakel het contactslot eerst
uit voordat u de motor opnieuw start.
Wanneer de motor koud is:
1. Draai het gas volledig dicht.
2. Trek de koppelingshendel in en druk op
de elektrische startschakelaar om de
motor te starten.
3. Nadat de motor aanslaat, laat u de
motor draaien totdat deze voldoende is
opgewarmd.
Wanneer de motor warm is:
Sluit het gas volledig en druk op de elektri-
sche startschakelaar om de motor te star-
ten.

5-3
Wanneer de motor moeilijk gestart kan
worden:
Draai het gas ongeveer 1/8 tot 1/4 slag open
en druk op de elektrische startschakelaar.
WAARSCHUWING
Uitlaatgassen bevatten koolmonoxide,
een gevaarlijk gas dat nauwelijks waar-
neembaar is omdat het kleurloos en
reukloos is. Het inademen van koolmo-
noxide kan zeer gevaarlijk of zelfs dode-
lijk zijn.
Start de motor niet en laat die niet
draaien in een ruimte met onvoldoende
ventilatie.
LET OP
Als u de motor te lang laat draaien zon-
der met de motorfiets te rijden, kan de
motor oververhit raken. Oververhitting
kan leiden tot schade aan de interne
motoronderdelen en het verkleuren van
de uitlaatpijpen.
Zet de motor af als u niet direct aan een
rit kunt beginnen.

5-4
WEGRIJDEN
WAARSCHUWING
Als u met zeer hoge snelheid met de
motorfiets rijdt, neemt de kans dat u de
controle over de motorfiets verliest toe,
wat kan resulteren in een ongeluk.
Rijd altijd met een snelheid die geschikt
is voor het terein, uw zicht, de omgeving-
somstandigheden, en uw vaardigheid en
ervaring.
WAARSCHUWING
Als u zelfs maar één hand of voet van de
motorfiets neemt, neemt de kans dat u
de controle over de motorfiets verliest
toe. U zou uw balans kunnen verliezen
en van de motorfiets kunnen vallen. Als
u uw voet van de voetsteun afneemt, kan
uw voet of been in contact komen met de
achterwielen. Dit kan letsel veroorzaken
of resulteren in een ongeluk.
Houd het stuur met beide handen vast
en houd beide voeten op de voetsteunen
van de motorfiets terwijl u rijdt.

5-5
Na het volledig omhoog klappen van de zij-
standaard trekt u de koppeling in en wacht u
even. Schakel in de eerste versnelling door
het versnellingspedaal naar beneden te
duwen. Draai de gasgreep een weinig naar
u toe en laat tegelijkertijd de koppeling lang-
zaam en geleidelijk los. Wanneer de koppe-
ling pakt, begint de motorfiets te rijden. Om
in een hogere versnelling te schakelen, trekt
u geleidelijk op. Daarna neemt u tegelijker-
tijd het gas terug en trekt u de koppeling in.
Breng met de voet het versnellingspedaal
omhoog en kies de volgende versnelling.
Laat de koppeling los en geef weer gas.
Schakel op deze manier door totdat de
motor in de hoogste versnelling staat.
OPMERKING: Deze motorfiets is uitgerust
met een zijstandaard/contactcircuit-blok-
keersysteem. Als u in een versnelling scha-
kelt terwijl de zijstandaard omlaag geklapt
is, zal de motor afslaan.
WAARSCHUWING
Plotselinge zijwind, zoals kan voorko-
men wanneer u wordt gepasseerd door
grotere voertuigen, bij de uitgang van
een tunnel of tussen de heuvels, kan zo
hard aankomen dat u de controle over de
motorfiets verliest.
Verminder uw snelheid en houd altijd
rekening met de kans op zijwind.

5-6
GEBRUIK VAN DE VERSNELLING
De transmissie laat de motor soepel draaien
binnen het bereik van iedere versnelling. De
verhoudingen van de versnellingen zijn
zorgvuldig bepaald overeenkomstig de
eigenschappen van de motor. Kies in alle
omstandigheden de juiste versnelling. Laat
nooit de koppeling slippen om de snelheid
van de motorfiets te regelen, maar schakel
liever terug om de motor binnen zijn nor-
male bereik te laten werken.
(Canada)
De onderstaande tabel toont de snelheids-
bereiken (bij benadering) voor de versnellin-
gen
Omhoogschakelen
Omlaagschakelen
Trek de koppeling in wanneer de snelheid
van de motorfiets lager wordt dan 20 km/uur.
Versnelling km/uur
1e → 2e 20
2e → 3e 30
3e → 4e 40
4e → 5e 50
Versnelling km/uur
5e → 4e 40
4e → 3e 30

5-7
WAARSCHUWING
Terugschakelen naar een lagere versnel-
ling wanneer het toerental te hoog is,
• kan ertoe leiden dat het achterwiel
wegslipt en zijn grip op de weg verliest
omdat u dan flink op de motor remt,
hetgeen kan leiden tot een ongeluk; of
• dat de motor met een te hoog toerental
draait in een lagere versnelling, het-
geen kan leiden tot schade aan de
motor.
Verlaag uw snelheid voordat u terug-
schakelt.
WAARSCHUWING
Als u terugschakelt naar een lagere ver-
snelling terwijl de motorfiets overhelt in
een bocht, kan dit ertoe leiden dat het
achterwiel wegslipt en dat u de controle
over de motorfiets verliest.
Verminder uw snelheid en schakel terug
voordat u een bocht neemt.
LET OP
Een verkeerde bediening van het ver-
snellingspedaal kan resulteren in
beschadiging van de versnellingsbak.
• Laat uw voet niet op het versnellings-
pedaal rusten.
• Schakel niet met geweld in een
bepaalde versnelling.

5-8
RIJDEN IN DE BERGEN
• Bij het beklimmen van steile hellingen
kan de motorfiets langzamer gaan rijden
en als het ware gaan sloffen. Op dat
moment moet u in een lagere versnelling
terugschakelen zodat de motor binnen
z’n normale bereik kan werken. Schakel
snel om te voorkomen dat de motorfiets
te veel snelheid verliest.
• Bij bergafwaarts rijden kunt u door terug
te schakelen afremmen met de motor.
• Let op dat de motor het maximaal toege-
stane toerental niet overschrijdt.
STOPPEN EN PARKEREN
1. Draai de gasgreep helemaal van u af om
het gas helemaal te sluiten.
2. Gebruik de voor- en achterrem gelijktij-
dig en in gelijke mate.
3. Schakel terug wanneer de snelheid
afneemt.
4. Zet de versnelling in z’n vrij met de kop-
peling ingetrokken (los, tegen de greep)
net voordat de motorfiets tot stilstand
komt. Aan het vrijstand-verklikkerlampje
kunt u controleren of de versnelling in z’n
vrij staat.

5-9
WAARSCHUWING
Onervaren rijders hebben de neiging te
weinig gebruik te maken van de voor-
rem. Dit kan ertoe leiden dat uw remweg
zeer lang wordt en kan resulteren in een
botsing. Als u uitsluitend gebruikt maakt
van de voor- of achterrem, kan dit ertoe
leiden dat u slipt of dat u de controle
over de motorfiets verliest.
Gebruik de remmen gelijkmatig en tege-
lijkertijd.
WAARSCHUWING
Als u hard remt terwijl u een bocht
neemt, kan dit ertoe leiden dat de wielen
slippen en dat u de controle over de
motorfiets verliest.
Rem voordat u de bocht aansnijdt.
WAARSCHUWING
Als u hard remt op een natte, losse, ruwe
of anderszins gladde ondergrond, kan
dit ertoe leiden dat de wielen slippen en
dat u de controle over de motorfiets ver-
liest.
Rem licht en voorzichtig op een gladde
of onregelmatige ondergrond.
WAARSCHUWING
Als u een ander voertuig te dicht volgt,
kan dit leiden tot een botsing. Naarmate
de snelheid van een voertuig toeneemt,
wordt de remweg langer.
Zorg voor een veilige afstand tussen uw
motorfiets en het voertuig voor u.

5-10
5. Parkeer de motorfiets op een stevige,
vlakke ondergrond waar deze niet kan
omvallen.
OPMERKING: Wanneer de motorfiets op de
zijstandaard op een niet te steile helling
wordt geparkeerd, dient u te zorgen dat het
voorwiel van de motorfiets heuvel op gericht
staat. Dit om te voorkomen dat de motorfiets
heuvelafwaarts van de zijstandaard af kan
rollen. Tevens is het raadzaam om de motor-
fiets in de eerste versnelling te laten staan.
Zet de versnelling in z’n vrij voordat u de
motor start.
LET OP
Wanneer de motorfiets op een helling
wordt gestopt en op zijn plaats wordt
gehouden met behulp van het gashendel
en het koppelingshendel, kan de koppe-
ling van de motorfiets worden bescha-
digd.
Gebruik de remmen wanneer u de motor-
fiets op een helling stopt.
VOORZICHTIG
U kunt zich ernstig branden aan een hete
knaldemper. De knaldemper blijft ook een
tijd nadat u de motor hebt afgezet nog zo
heet dat u zich eraan kunt branden.
Parkeer de motorfiets op een plaats waar
voetgangers of kinderen de knaldemper
niet snel zullen aanraken.

5-11
6. Draai de contactsleutel in de “OFF”
stand.
7. Draai het stuur volledig naar links en ver-
grendel het stuur om diefstal te voorko-
men.
8. Verwijder de sleutels.
OPMERKING: Als u de motorfiets tegen
diefstal hebt beveiligd met een beugelslot,
kettingslot of schijfremslot, vergeet dan niet
eerst het slot los te maken voordat u de
motorfiets verplaatst.
MEENEMEN VAN EEN PASSAGIER
Voordat u een passagier op uw motorfiets
meeneemt, dient u door en door vertrouwd
te zijn de bediening en het rijgedrag van de
motorfiets. Regel de bandenspanning en de
vering van de motorfiets volgens het hoofd-
stuk over Bandenspanning en belasting en
dat over Vering.
Uw passagier moet zich altijd stevig vast-
houden om uw middel of heupen of aan de
zadelband of handgreep, al naar voorzien.
Waarschuw de passagier om vooral geen
onverwachte bewegingen te maken. Wan-
neer u bij het nemen van een bocht zij-
waarts leunt, moet ook uw passagier
meeleunen. De passagier moet altijd zijn of
haar voeten op de voetsteunen houden, ook
wanneer u stopt voor een stoplicht e.d.
Waarschuw de passagier om bij het op- en
afstappen op te passen voor de hete uitlaat,
om eventuele brandwonden te voorkomen.


6-1
6
INSPECTIE EN ONDERHOUD
ONDERHOUDSSCHEMA ........................................................................................................................... 6-2
GEREEDSCHAP ......................................................................................................................................... 6-9
SMERINGSPUNTEN ................................................................................................................................. 6-10
ACCU ........................................................................................................................................................ 6-11
LUCHTFILTER .......................................................................................................................................... 6-17
BOUGIES .................................................................................................................................................. 6-25
MOTOROLIE ............................................................................................................................................. 6-30
AFSTELLEN VAN DE GASKABEL .......................................................................................................... 6-38
CONTROLEREN VAN HET STATIONAIR TOERENTAL ........................................................................ 6-40
BENZINESLANG ...................................................................................................................................... 6-40
AFSTELLEN VAN DE KOPPELING ......................................................................................................... 6-42
KOELVLOEISTOF .................................................................................................................................... 6-44
EINDAANDRIJVINGSOLIE ...................................................................................................................... 6-47
REMMEN ................................................................................................................................................... 6-49
BANDEN ................................................................................................................................................... 6-57
ZIJSTANDAARD/CONTACTCIRCUIT-BLOKKEERSYSTEEM ............................................................... 6-63
VERWIJDEREN VAN HET VOORWIEL ................................................................................................... 6-64
VERWIJDEREN VAN HET ACHTERWIEL .............................................................................................. 6-67
VERVANGEN VAN DE LAMPEN ............................................................................................................. 6-72
ZEKERINGEN ........................................................................................................................................... 6-80
KATALYSATOR ....................................................................................................................................... 6-82

6-2
INSPECTIE EN ONDERHOUD
ONDERHOUDSSCHEMA
Het schema geeft de intervallen aan, in kilo-
meters, tussen de periodieke onder-
houdsbeurten. U dient aan het einde van
elke periode de voorgeschreven inspecties,
controles, smering en onderhoud uit te voe-
ren. Als uw motorfiets onder zware omstan-
digheden wordt gebruikt, zoals wanneer
voortdurend met vol gas gereden wordt, of
wanneer de motorfiets gebruikt wordt in een
stoffig klimaat, moet bepaald onderhoud
vaker worden uitgevoerd om zeker te zijn
van de betrouwbaarheid van de machine.
Uw officiële Suzuki-dealer kan u verdere
aanbevelingen geven. De stuurinrichting,
vering en wielen zijn zeer belangrijke onder-
delen en hebben speciale zorg nodig. Voor
een optimale veiligheid raden wij u aan deze
onderdelen door een officiële Suzuki-dealer
of een vakkundige monteur te laten nakij-
ken.
WAARSCHUWING
Verkeerd onderhoud of niet uitvoeren
van het voorgeschreven onderhoud kan
ongelukken veroorzaken.
Zorg dat uw motorfiets altijd in goede
staat is. Vraag uw Suzuki-dealer of een
vakkundig monteur om de onderhoud-
staken te verrichten die met een sterretje
(*) zijn gemerkt. Als u zelf ervaring hebt
met technisch onderhoud, kunt u de niet
gemerkte onderhoudstaken verrichten
aan de hand van de instructies in dit
hoofdstuk. Als u niet zeker weet hoe u
deze onderhoudstaken moet uitvoeren,
dient u deze door uw Suzuki-dealer te
laten uitvoeren.

6-3
OPMERKING: Het ONDER-
HOUDSSCHEMA schrijft de minimale voor-
waarden voor onderhoud voor. Als u uw
motorfiets onder veeleisende omstandighe-
den gebruikt, dient u de onderhoudstaken
vaker uit te voeren dan staat aangegeven in
het schema. Als u vragen hebt betreffende
de periodes tussen de verschillende onder-
houdsbeurten, dient u uw Suzuki-dealer of
een vakkundige monteur te raadplegen.
WAARSCHUWING
Uitlaatgassen bevatten koolmonoxide,
een gevaarlijk gas dat nauwelijks waar-
neembaar is omdat het kleurloos en reuk-
loos is. Het inademen van koolmonoxide
kan zeer gevaarlijk of zelfs dodelijk zijn.
Start de motor niet en laat die niet
draaien in een ruimte met onvoldoende
ventilatie.
LET OP
Onderhoudswerkzaamheden aan elektri-
sche onderdelen terwijl het contactslot
in de “ON” stand staat, kan resulteren in
beschadiging van de elektrische onder-
delen als gevolg van kortsluiting.
Zet het contact af voordat u begint aan
onderhoud aan elektrische onderdelen
om beschadiging door kortsluiting te
voorkomen.
LET OP
Het gebruik van reserveonderdelen van
slechte kwaliteit kan ertoe leiden dat de
motorfiets sneller slijt en kan de levens-
duur van de motorfiets bekorten.
Gebruik uitsluitend originele Suzuki
reserveonderdelen of gelijkwaardige
onderdelen wanneer u onderdelen van
uw voertuig vervangt.

6-5
OPMERKING: I= Inspecteren en schoonmaken, afstellen, vernieuwen of smeren naar ver-
eist; V= Vervangen; A= Aandraaien
Periode maanden 2 12 24 36 48
Onderdeel km 1000 6000 12000 18000 24000
* Radiateurslang ( 6-46) – I I I I
Eindaandrijvingsolie ( 6-47) V – I – I
Speling van koppelingskabel ( 6-42) – I I I I
* Remmen ( 6-49) I I I I I
Remslang ( 6-49) –IIII
* Om de 4 jaar vernieuwen
Remvloeistof ( 6-49) –IIII
* Om de 2 jaar vernieuwen
Banden ( 6-57) – I I I I
* Stuurinrichting I – I – I
* Voorvorken – – I – I
* Achterwielvering – – I – I
* Bouten en moeren van het frame A A A A A
Smering ( 6-10) Smeer elke 1000 km

6-6
Voor Europese landen en landen in Oceanië
Periode maanden 2 12 24 36 48
Onderdeel km 1000 12000 24000 36000 48000
Luchtfilterelement ( 6-17)– – – I –
Om de 36000 km vernieuwen
* Uitlaatpijpbouten en demperbouten A A A A A
* Klepspeling I Inspecteer elke 12000 km
Bougies ( 6-25) – V V V V
Benzineleiding ( 6-40) – I I I I
Motorolie ( 6-30) V V V V V
Motoroliefilter ( 6-30) V – V – V
Speling van gaskabel ( 6-38) I I I I I
* PAIR (luchttoevoer) systeem – – I – I
* Gasklep-synchronisatie – I I I I
* Motorkoelvloeistof
( 6-44)
“SUZUKI SUPER LONG LIFE
COOLANT” (blauw) ––––V
“SUZUKI LONG LIFE
COOLANT” (groen) of een
andere motorkoelvloeistof dan
“SUZUKI SUPER LONG LIFE
COOLANT” (blauw)
– – V – V

6-7
OPMERKING: I en Inspecteren= Inspecteren en schoonmaken, afstellen, vernieuwen of
smeren naar vereist; V= Vervangen; A= Aandraaien
Periode maanden 2 12 24 36 48
Onderdeel km 1000 12000 24000 36000 48000
* Radiateurslang ( 6-46) – I I I I
Eindaandrijvingsolie ( 6-47) V – I – I
Speling van koppelingskabel ( 6-42) – I I I I
* Remmen ( 6-49) I I I I I
Remslang ( 6-49) –IIII
* Om de 4 jaar vernieuwen
Remvloeistof ( 6-49) Inspecteer elk jaar of elke 6000 km
*Om de 2 jaar vernieuwen
Banden ( 6-57) – I I I I
* Stuurinrichting I I I I I
* Voorvorken – I I I I
* Achterwielvering – I I I I
* Bouten en moeren van het frame A A A A A
Smering ( 6-10) Smeer elke 1000 km

6-8

6-9
GEREEDSCHAP
Bij uw motorfiets wordt een gereedschaps-
set geleverd. Het gereedschapskistje
bevindt zich aan de linkerkant van de motor-
fiets.
1. Maak de haken los en verwijder het dek-
sel.
2. Om de gereedschapskist te openen,
steekt u de contactsleutel in het slot en
draait u de sleutel naar links.

6-10
SMERINGSPUNTEN
Juiste smering is belangrijk voor een soepel
gebruik en lange levensduur van ieder wer-
kend onderdeel van uw motorfiets en ook
voor veilig rijden. Het is een goede
gewoonte om de motor te smeren na een
lange stevige rit en als de motor nat is
geworden in de regen of na het wassen. De
belangrijkste punten om te smeren zijn:
... Vet
LET OP
Smeren van de schakelaars kan resulte-
ren in beschadiging van de schakelaars.
Smeer geen vet of olie op de elektrische
schakelaars.

6-11
1Draaipunt koppelingshendel
2Draaipunten van versnellingspedaal
3Draaipunt en veerklem van zijstandaard
4Draaipunt van rempedaal
5Gaskabel
6Draaipunt van rempedaal
ACCU
De accu van deze motorfiets is een geslo-
ten-type accu, dus u hoeft het peil en het
soortelijk gewicht van de elektrolyt niet te
controleren. Vraag wel aan een officiële
Suzuki-dealer om de spanningstoestand
regelmatig te controleren.
De standaard laadstroom is 1,8A × 5 tot 10
uur en de maximale laadstroom is 9,0A × 1
uur.
WAARSCHUWING
De accupolen, aansluitklemmen en ver-
band houdende accessoires bevatten
lood en loodverbindingen. Lood is scha-
delijk voor de gezondheid wanneer dit in
uw bloed terechtkomt.
Was uw handen na het werken met
onderdelen die lood bevatten.

6-12
WAARSCHUWING
Verdund zwavelzuur van de accu kan
blindheid of ernstige brandwonden ver-
oorzaken.
Draag bij het werken rondom de accu
geschikte oogbescherming en hand-
schoenen. Spoel uw ogen of lichaam
overvloedig met water en roep meteen
de hulp van een arts in als u letsel
oploopt. Houd buiten het bereik van kin-
deren.
WAARSCHUWING
Waterstofgas dat wordt geproduceerd
door een accu kan ontploffen als het
wordt blootgesteld aan vuur of vonken.
Houd vuur en vonken uit de buurt van de
accu. Rook nooit wanneer u dichtbij de
accu aan het werk bent.
LET OP
Als u de maximale laadstroom voor de
accu overschrijdt, kan dit de levensduur
verkorten.
Overschrijd nooit de maximale laad-
stroom van de accu.
WAARSCHUWING
Bij schoonvegen van de accu met een
droge doek kan er een vonk ontstaan als
gevolg van statische elektriciteit met
mogelijk brand tot gevolg.
Veeg de accu met een licht bevochtigde
doek schoon om opbouw van statische
elektriciteit te voorkomen.

6-13
VERWIJDEREN VAN DE ACCU
Ga als volgt te werk om de accu te verwijde-
ren:
1. Zet de motorfiets op de zijstandaard.
2. Verwijder de bout 1.
3. Druk de voorkant van het achterzadel 2
omlaag en trek het zadel naar achteren.

6-14
4. Verwijder de bouten en de zadelband 3.
Voor het verwijderen van de voorzitting
4 tilt u de achterkant van het voorzadel
op en schuift u het naar achteren.
5. Maak de negatieve (–) accuklem 5 los.
6. Verwijder de kap. Maak de positieve (+)
accuklem 6 los.
7. Verwijder de accu 7.

6-15
Installeren van de accu:
1. Installeer de accu in de omgekeerde
volgorde van het verwijderen.
2. Maak de accuklemmen stevig vast.
OPMERKING:
• Kies voor het vervangen van de accu
hetzelfde type MF-accu.
• Wanneer u de motorfiets een tijd lang
niet gebruikt, dient u toch maandelijks de
accu bij te laden.
LET OP
Als u de accukabels op de verkeerde
polen aansluit, kunnen het oplaadsys-
teem en de accu worden beschadigd.
De rode accukabel dient te worden aan-
gesloten op de positieve (+) accupool en
de zwarte (of zwart met een wit streepje)
accukabel dient te worden aangesloten
op de negatieve (–) accupool.
WAARSCHUWING
Accu’s bevatten giftige stoffen waaron-
der zwavelzuur en lood. Deze stoffen zijn
schadelijk voor uw gezondheid en ook
voor het milieu.
Een versleten accu moet worden ingele-
verd of verwerkt via de plaatselijke wet-
telijke voorschriften en mag in geen
geval met het huisvuil worden wegge-
gooid. Let op dat u de accu niet kantelt
wanneer u die van de motorfiets verwij-
dert. Anders zou er zwavelzuur uit kun-
nen lopen, hetgeen brandwonden kan
veroorzaken.

6-16
Het symbool van een doorgestreepte afval-
container A op het acculabel betekent dat
de versleten accu niet met het normale huis-
vuil mag worden meegegeven.
Het scheikundig symbool “Pb” B duidt erop
dat de accu meer dan 0,004% lood bevat.
Door de versleten accu op de juiste wijze
weg te doen of te recyclen, voorkomt u een
mogelijke schadelijke invloed op het milieu
en de gezondheid, wat zou kunnen resulte-
ren wanneer de accu op de verkeerde
manier wordt weggedaan. Door materialen
te recyclen wordt verspilling van waardevolle
grondstoffen voorkomen. Neem contact op
met uw Suzuki-dealer voor verdere informa-
tie over het wegdoen of recyclen van een
versleten accu.
Pb

6-18
VERWIJDEREN VAN HET
LUCHTFILTERELEMENT
1. Zet de motorfiets op de zijstandaard.
Verwijder de benzinetank zoals beschre-
ven in het hoofdstuk BENZINESLANG.
RECHTS
LET OP
Indien het luchtfilterelement niet regel-
matig nagekeken wordt wanneer de
motorfiets in stoffige, natte of modde-
rige omstandigheden wordt gebruikt,
kan er schade aan uw motorfiets ont-
staan. Het luchtfilterelement kan bij deze
omstandigheden verstopt raken, met
beschadiging van de motor tot gevolg.
Inspecteer altijd het luchtfilterelement na
het rijden in extreme omstandigheden.
Vervang het element indien vereist. Rei-
nig het luchtfilterelement en de binnen-
kant van het luchtfilterhuis onmiddellijk
wanneer er water in het luchtfilterhuis
terechtkomt.
Produkt Specifikationer
Mærke: | Suzuki |
Kategori: | Motor |
Model: | VL 1500 (2016) |
Har du brug for hjælp?
Hvis du har brug for hjælp til Suzuki VL 1500 (2016) stil et spørgsmål nedenfor, og andre brugere vil svare dig
Motor Suzuki Manualer

15 Januar 2025

8 Oktober 2024

2 September 2024

1 September 2024

1 September 2024

1 September 2024

1 September 2024

1 September 2024

1 September 2024

1 September 2024
Motor Manualer
- Motor Honda
- Motor BMW
- Motor Juki
- Motor Husqvarna
- Motor Aprilia
- Motor Mercedes-Benz
- Motor Triumph
- Motor Mitsubishi
- Motor Yamaha
- Motor Kettler
- Motor Texas
- Motor Reebok
- Motor Emco
- Motor Piaggio
- Motor KTM
- Motor Danfoss
- Motor Kawasaki
- Motor ELAC
- Motor Ducati
- Motor Bajaj
- Motor GasGas
- Motor Indian
- Motor Hero
- Motor BodyCraft
- Motor Cagiva
- Motor Beta
- Motor Joy-It
- Motor Hyosung
- Motor Mash
- Motor Benelli
- Motor Victory
- Motor Sherco
- Motor Harley Davidson
- Motor Moto Guzzi
- Motor Derbi
- Motor SMC
- Motor Ridley
- Motor Royal Enfield
- Motor Zero
- Motor MV Agusta
- Motor Mahindra
- Motor CRRCpro
Nyeste Motor Manualer

10 Januar 2025

8 Januar 2025

8 Januar 2025

2 Januar 2025

31 December 2025

31 December 2025

31 December 2025

31 December 2025

30 December 2025

30 December 2025