BMW R nineT (2022) Manual
Læs nedenfor 📖 manual på dansk for BMW R nineT (2022) (214 sider) i kategorien Motor. Denne guide var nyttig for 17 personer og blev bedømt med 4.5 stjerner i gennemsnit af 2 brugere
Side 1/214

HANDLEIDING
R nineT
BMW
MOTORRAD
MAKE LIFE A RIDE

Voertuiggegevens
Model
Voertuigidentificatienummer
Kleurnummer
Afgiftedatum kentekenbewijs deel 1
Kenteken
Dealergegevens
Contactpersoon in de werkplaats
Mevrouw/de heer
Telefoonnummer
Dealeradres/telefoon (firmastempel)

UW BMW.
Wij zijn blij dat u voor een voertuig van BMW Motorrad hebt ge-
kozen en begroeten u in de kring van BMW rijders. Maakt u zich
vertrouwd met uw nieuwe voertuig, zodat u zich zeker en veilig
in het verkeer kunt bewegen.
Over deze handleiding
Lees deze handleiding door voordat u uw nieuwe BMW start.
Hierin vindt u belangrijke opmerkingen over de bediening van het
voertuig die het u mogelijk maken van alle technische voordelen
van uw BMW te profiteren.
Daarnaast ontvangt u informatie over het onderhoud en de ver-
zorging die de gebruiks- en verkeersveiligheid en een zo goed
mogelijk waardebehoud van uw voertuig bevordert.
Als u uw BMW ooit wilt verkopen, vergeet dan niet ook de hand-
leiding te overhandigen. Deze vormt een belangrijk onderdeel
van uw voertuig.
Veel plezier met uw BMW en een goede en veilige rit wordt u
toegewenst door
BMW Motorrad.

01 ALGEMENE
AANWIJZINGEN 2
Oriëntatie 4
Afkortingen en symbo-
len 4
Uitvoering 5
Technische gegevens 5
Actualiteit 6
Meer informatiebronnen 6
Certificaten en type-
goedkeuringen 6
Gegevensgeheugen 6
02 OVERZICHTEN 14
Overzicht links 16
Totaalaanzicht rechts 17
Onder de buddyseat 18
Combischakelaar links 19
Combischakelaar
rechts 20
Instrumentenpaneel 21
03 AANDUIDINGEN 22
Controle- en waarschu-
wingslampjes 24
Multifunctioneel
display 25
Controlelampjes 26
Onderhoudsmelding 35
04 GEBRUIK 38
Contact-stuurslot 40
Nooduitschakelings-
schakelaar 42
Verlichting 42
Weergave 46
Instellingen in het in-
strumentenpaneel 50
Diefstalbeveiligingsin-
stallatie (DWA) 54
Tractiecontrole (ASC/
DTC) 56
Rijmodus 57
Cruise control 58
Handvatverwarming 60
Buddyseat berijder en
duo-buddyseat 61
05 INSTELLING 64
Spiegels 66
Koplamp 67
Koppeling 68
Rem 69
Veervoorspanning 70
Demping 72
voetsteunenset 75
06 RIJDEN 80
Veiligheidsaanwijzin-
gen 82
Regelmatige controle 84
Starten 85
Inrijden 88
Remmen 89
Motorfiets neerzetten 91

Tanken 92
Motorfiets voor trans-
port bevestigen 94
07 TECHNIEK IN
DETAIL 96
Algemene
aanwijzingen 98
Anti-blokkeersysteem
(ABS) 98
Dynamic Brake Con-
trol 101
Tractiecontrole (ASC/
DTC) 102
Rijmodus 103
Motorsleepmoment-
regeling 105
Adaptieve bochtver-
lichting 106
08 ONDERHOUD 108
Algemene
aanwijzingen 110
Boordgereedschap 110
Voorwielstandaard 111
Achterwielstandaard 112
Motorolie 112
Remsysteem 114
Koppeling 119
Banden 119
Velgen 120
Wielen 120
Lampen 130
Starthulp 130
Accu 132
Zekeringen 133
Diagnosestekker 135
09 ACCESSOIRES 138
Algemene
aanwijzingen 140
USBlaadaansluiting 140
Bagage 141
Buddyseatframe 142
Buddyseatafdekking 148
Optionele accessoires 150
10 VERZORGING 152
Onderhoudsmiddelen 154
Wassen 154
Reiniging kwetsbare
motorfietsonderdelen 155
Lakonderhoud 157
Conservering 157
Motorfiets buiten ge-
bruik stellen 157
Motorfiets in gebruik
nemen 158
11 TECHNISCHE
GEGEVENS 160
Storingstabel 162
Boutverbindingen 163
Brandstof 166
Motorolie 166
Motor 167
Koppeling 167
Transmissie 168
Cardan 168


ALGEMENE
AANWIJZINGEN
01

ORIËNTATIE 4
AFKORTINGEN EN SYMBOLEN 4
UITVOERING 5
TECHNISCHE GEGEVENS 5
ACTUALITEIT 6
MEER INFORMATIEBRONNEN 6
CERTIFICATEN EN TYPEGOEDKEURINGEN 6
GEGEVENSGEHEUGEN 6

4 ALGEMENE AANWIJZINGEN
ORIËNTATIE
In hoofdstuk 2 van deze hand-
leiding vindt u een eerste over-
zicht van uw motorfiets. In het
hoofdstuk Onderhoud worden
alle uitgevoerde onderhouds-
en reparatiewerkzaamheden
gedocumenteerd. Voor cou-
lanceregelingen is het absoluut
noodzakelijk dat kan worden
aangetoond dat de vereiste on-
derhoudswerkzaamheden zijn
uitgevoerd.
Indien u uw BMW op een dag
wilt verkopen, denk er dan aan
om ook de handleiding mee
te geven aan de nieuwe eige-
naar; deze vormt namelijk een
belangrijk onderdeel van uw
motorfiets.
AFKORTINGEN EN SYMBO-
LEN
VOORZICHTIG Gevaar
met laag risico. Niet ver-
mijden kan leiden tot gering of
matig letsel.
WAARSCHUWING Ge-
vaar met gemiddeld risico.
Niet vermijden kan leiden tot
de dood of ernstig letsel.
GEVAAR Gevaar met
hoog risico. Niet vermij-
den leidt tot de dood of ernstig
letsel.
LET OP Bijzondere
aanwijzingen en vei-
ligheidsmaatregelen. Niet
opvolgen kan de motorfiets of
accessoires beschadigen en
daarmee tot uitsluiting van de
garantie leiden.
Speciale aanwijzingen
voor een betere hante-
ring bij bedienings-, controle-
en afstelprocedures alsmede
verzorgingswerkzaamheden.
Werkinstructie.
Resultaat van een re-
paratieactiviteit.
Verwijst naar een pa-
gina met extra infor-
matie.
Geeft het einde van
accessoire- of uitrus-
tingsafhankelijke infor-
matie aan.
Aanhaalmoment.
Technische gegevens.
SU Speciale uitrusting.
BMW Motorrad speci-
ale uitrustingen wor-
den al bij de productie
van de voertuigen in-
gebouwd.

5
OA Optionele accessoires.
BMW Motorrad
optionele accessoires
kunnen bij uw
BMW Motorrad
Partner worden
verkregen en achteraf
worden gemonteerd.
ABS Antiblokkeersysteem.
ASC Automatische stabili-
teitsregeling.
DTC Dynamische tractie-
controle.
DWA Diefstalbeveiligingsin-
stallatie.
EWS Elektronische wegrij-
beveiliging.
MSR Motorsleepmomentre-
geling.
UITVOERING
Bij de aanschaf van uw
BMW Motorradhebt u gekozen
voor een model met een
individuele uitrusting. Deze
handleiding beschrijft door
BMW aangeboden speciale
opties (SU) en geselecteerde
optionele accessoires (OA). Wij
vragen uw begrip voor het feit
dat er ook uitrustingsvarianten
worden beschreven die u mo-
gelijk niet hebt geselecteerd.
Tevens zijn landspecifieke
afwijkingen van de afgebeelde
motorfiets mogelijk.
Als uw motorfiets niet beschre-
ven uitvoeringen bevat, vindt u
de beschrijving ervan in een af-
zonderlijke handleiding.
TECHNISCHE GEGEVENS
Alle gegevens t.a.v. maten, ge-
wichten en prestaties in de
handleiding hebben betrekking
op het Deutsches Institut für
Normung e. V. (DIN) en zijn in-
clusief de hierdoor gehanteerde
toleranties.
Technische gegevens en
specificatie in deze handleiding
dienen ter indicatie. De
voertuigspecifieke gegevens
kunnen daarvan afwijken, bijv.
op grond van geselecteerde
speciale uitrustingen, de
landuitvoering of landspecifieke
meetprocedures. Gede-
tailleerde waarden kunnen
worden ontleend aan de
kentekenbewijsdocumenten of
bij uw BMW Motorrad Partner
of een andere gekwalificeerde
servicepartner of vakwerkplaats
worden opgevraagd. De
specificaties in de voertuigpa-
pieren hebben steeds prioriteit
boven de specificaties in deze
handleiding.

6 ALGEMENE AANWIJZINGEN
ACTUALITEIT
Het hoge veiligheids- en
kwaliteitsniveau van BMW
BMW motorfietsen wordt door
een continue doorontwikkeling
van de constructie, uitrusting
en accessoires gegarandeerd.
Hierdoor kunnen eventuele
afwijkingen tussen deze
handleiding en de Scooter
ontstaan. Ook vergissingen
kan BMW Motorrad niet
helemaal uitsluiten. Daarom
verzoeken wij u er begrip
voor te hebben dat eventuele
aanspraken op grond van de in
deze handleiding voorkomende
gegevens, afbeeldingen en
beschrijvingen niet kunnen
worden aanvaard.
MEER
INFORMATIEBRONNEN
BMW Motorrad Partner
Bij eventuele vragen is uw
BMW Motorrad Partner u graag
van dienst.
Internet
U vindt de handleiding voor
uw voertuig, bedienings-
en inbouwhandleidingen
voor mogelijke accessoires
en algemene informatie
over BMW Motorrad, bijv.
over de techniek, op
bmw-motorrad.com/manuals.
CERTIFICATEN EN TYPE-
GOEDKEURINGEN
U vindt de certificaten voor het
voertuig en de officiële type-
goedkeuring voor mogelijke
accessoires op
bmw-motorrad.com/certifica-
tion.
GEGEVENSGEHEUGEN
Algemeen
In het voertuig zijn regeleenhe-
den gemonteerd. Regeleenhe-
den verwerken gegevens die
ze bijv. ontvangen van voer-
tuigsensoren, zelf genereren
of onderling uitwisselen. Som-
mige regeleenheden zijn nodig
voor het veilig functioneren van
het voertuig of ondersteunen
bij het rijden, bijv. hulpsyste-
men. Daarenboven maken re-
geleenheden comfort- of Info-
tainmentfuncties mogelijk.
Informatie over opgeslagen of
uitgewisselde gegevens is ver-
krijgbaar bij de fabrikant van
het voertuig, bijv. via een af-
zonderlijke brochure.

7
Persoonsgebondenheid
Elk voertuig is voorzien van een
eenduidig voertuigidentifica-
tienummer. Landspecifiek kan
met behulp van het voertuigi-
dentificatienummer, het ken-
teken en de verantwoordelijke
autoriteiten de voertuigbezit-
ter worden bepaald. Bovendien
zijn er andere mogelijkheden
om uit de in het voertuig ver-
gaarde gegevens de berijder
of voertuigbezitter af te leiden,
bijv. via de ConnectedDrive ac-
count die wordt gebruikt.
Rechten m.b.t.
gegevensbeveiliging
Voertuiggebruikers hebben
conform het geldende recht
inzake gegevensbeveiliging be-
paalde rechten ten aanzien van
de fabrikant van het voertuig
of ten aanzien van onderne-
mingen die persoonsgebonden
gegevens vergaren of verwer-
ken.
Voertuiggebruikers hebben een
kosteloos en omvattend recht
op informatie ten aanzien van
instanties die persoonsgebon-
den gegevens over de voertuig-
gebruiker opslaan.
Deze instanties kunnen zijn:
Fabrikant van het voertuig
Gekwalificeerde servicepart-
ners
Vakwerkplaatsen
Serviceproviders
Voertuiggebruikers mogen vra-
gen om informatie welke per-
soonsgebonden gegevens zijn
opgeslagen, voor welk doel de
gegevens worden gebruikt en
waarvandaan de gegevens af-
komstig zijn. Voor het verkrij-
gen van deze informatie moet
een bewijs van houderschap of
gebruik worden overlegd.
Het recht op informatie om-
vat tevens informatie met be-
trekking tot gegevens die aan
andere ondernemingen of in-
stanties zijn doorgegeven.
Op de webpagina van de fa-
brikant van het voertuig vindt
u de telkens toepasselijke pri-
vacyverklaringen. Deze priva-
cyverklaringen bevatten infor-
matie over het recht op wissen
of corrigeren van gegevens.
De fabrikant van het voertuig
vermeldt op internet ook zijn
contactgegevens en die van de
toezichthouder voor gegevens-
bescherming.
De voertuigeigenaar kan bij
een BMW Motorrad Partner
of een andere gekwalificeerde

10 ALGEMENE AANWIJZINGEN
Gegevensinvoer en
gegevensoverdracht in het
voertuig
Algemeen
Afhankelijk van de uitvoering
kunnen comfortinstellingen en
persoonlijke instellingen in het
voertuig worden opgeslagen en
te allen tijde worden gewijzigd
of gereset.
Gegevens kunnen evt. in het
entertainment- en communi-
catiesysteem van het voertuig
worden ingevoerd, bijv. via een
smartphone.
Daartoe behoren afhankelijk
van de betreffende uitvoering:
Multimediagegevens, zoals
muziek voor afspelen
Adresboekgegevens voor ge-
bruik in combinatie met een
communicatiesysteem of een
geïntegreerd navigatiesys-
teem
Ingevoerde navigatiebestem-
mingen
Gegevens m.b.t. het gebruik
van internetservices. Deze
gegevens kunnen lokaal in
het voertuig worden opgesla-
gen, of ze staan op een ap-
paraat dat met het voertuig is
verbonden, bijv. smartphone,
USB-stick, MP3-speler. Als
deze gegevens in het voertuig
worden opgeslagen, kunnen
deze te allen tijde worden ge-
wist.
Deze gegevens worden uitslui-
tend op persoonlijke wens in
het kader van het gebruik van
onlinediensten doorgegeven
aan derden. Dit is afhankelijk
van de geselecteerde instel-
lingen bij het gebruik van de
diensten.
Integratie van mobiele eind-
apparaten
Afhankelijk van de uitvoering
kunnen met het voertuig ver-
bonden mobiele eindappara-
ten, bijv. smartphones, via de
bedieningselementen van het
voertuig worden aangestuurd.
Daarbij kunnen beeld en ge-
luid van het mobiele eindappa-
raat via het multimediasysteem
worden uitgevoerd. Tegelijker-
tijd wordt er bepaalde infor-
matie aan het mobiele eindap-
paraat overgedragen. Afhan-
kelijk van het soort integratie
behoren daartoe bijv. positie-
gegevens en andere algemene
voertuiginformatie. Dit maakt
het optimaal gebruiken van ge-
selecteerde apps mogelijk, bijv.
voor navigatie of het afspelen
van muziek.
Het soort verdere gegevensver-
werking wordt bepaald door de
provider van de desbetreffende

11
gebruikte app. De omvang van
de mogelijke instellingen hangt
af van de betreffende app en
het besturingssysteem van het
mobiele eindapparaat.
Diensten
Algemeen
Als het voertuig een draadloze
verbinding heeft, maakt deze
het uitwisselen van gegevens
tussen het voertuig en andere
systemen mogelijk. De draad-
loze verbinding wordt mogelijk
gemaakt door een zend- en
ontvangstmodule in het voer-
tuig zelf of via persoonlijk in-
gebrachte mobiele eindappa-
raten, bijv. smartphones. Via
deze draadloze verbinding kun-
nen zogenaamde onlinefuncties
worden gebruikt. Dit zijn onder
meer onlinediensten en apps
van de fabrikant van het voer-
tuig of van andere providers.
Diensten van de voertuigfabri-
kant
Bij onlinediensten van de fa-
brikant van het voertuig wor-
den de betreffende functies
beschreven in de betreffende
bron, bijv. handleiding, webpa-
gina van de fabrikant. Deze be-
vat ook de relevante informatie
over rechten m.b.t. gegevens-
beveiliging. Voor het verlenen
van onlinediensten kunne per-
soonsgebonden gegevens wor-
den gebruikt. Gegevens wor-
den uitgewisseld via een veilige
verbinding, bijv. met de daar-
voor bedoelde IT-systemen van
de fabrikant van het voertuig.
Het vergaren, verwerken en ge-
bruiken van persoonsgebon-
den gegevens tot verder dan
het verlenen van diensten ge-
beurt uitsluitend op basis van
een wettelijk toestemming,
een contractuele afspraak of op
grond van een inwilliging. Het
is ook mogelijk om de gehele
gegevensverbinding te laten
activeren of deactiveren. De
wettelijk voorgeschreven func-
ties zijn hiervan uitgesloten.
Diensten van andere providers
Bij het gebruik van onlinedien-
sten van andere providers val-
len deze diensten onder de ver-
antwoordelijkheid en de gege-
vensbeveiligings- en gebruiks-
voorwaarden van de betref-
fende provider. De fabrikant
van het voertuig heeft geen
invloed op de daarbij uitge-
wisselde content. Informatie
over het soort, de omvang en
het doel van het vergaren en
gebruiken van persoonsgebon-
den gegevens in het kader van
diensten van derden kan wor-

12 ALGEMENE AANWIJZINGEN
den opgevraagd bij de betref-
fende provider.

13

OVERZICHTEN
02

OVERZICHT LINKS 16
TOTAALAANZICHT RECHTS 17
ONDER DE BUDDYSEAT 18
COMBISCHAKELAAR LINKS 19
COMBISCHAKELAAR RECHTS 20
INSTRUMENTENPANEEL 21

16 OVERZICHTEN
OVERZICHT LINKS
1Demping voorwiel instel-
len ( 72)
2Werking van de koppeling
controleren ( 119)
3Brandstofvulopening
( 92)
4Veiligheidsriemen
5Correct beladen ( 141)
6voetsteun passagier
7Voetsteun berijder
8Demping achterwiel in-
stellen ( 74)
9USBlaadaansluiting
( 140)
10 Motoroliepeil controleren
( 112)
11 Typeplaatje (op het bal-
hoofdlager)

17
TOTAALAANZICHT RECHTS
1Remvloeistofpeil voor
controleren ( 116)
2Motorolie bijvullen
( 113)
3Voertuigidentificatienum-
mer (rechtsonder aan de
voorzijde van het achter-
frame)
4Remvloeistofpeil achter
controleren ( 118)
5Veervoorspanning instel-
len ( 71)
6Duo-buddyseat uitbouwen
( 62)

18 OVERZICHTEN
ONDER DE BUDDYSEAT
1Diagnosestekker
( 135)
2Boordgereedschap
( 110)
3Tabel met laadvermogens
4Bandenspanningstabel
5Zekeringenbox ( 133)
6Accuplusaansluitpunt
( 130)

19
COMBISCHAKELAAR LINKS
1Grootlicht en lichtsignaal
( 43)
2Cruise control ( 58)
3Alarmlichtinstallatie
( 45)
4Tractiecontrole (ASC/
DTC) ( 56)
5Richtingaanwijzers
( 45)
6Claxon
7Tuimeltoets MENU
( 46)

20 OVERZICHTEN
COMBISCHAKELAAR RECHTS
1Handvatverwarming be-
dienen ( 60)
2Rijmodus selecteren
( 57)
3Nooduitschakelingsscha-
kelaar ( 42)
4Startknop ( 85)

21
INSTRUMENTENPANEEL
1Snelheidsmeter
2Controle- en waarschu-
wingslampjes ( 24)
3Fotodiode voor de hel-
derheidsregeling van het
multifunctioneel display
met alarmsysteem
(DWA) SU
DWA-LED ( 54)
4Toerenteller
5Multifunctioneel display
( 25)

AANDUIDINGEN
03

24 AANDUIDINGEN
CONTROLE- EN WAARSCHUWINGSLAMPJES
1Waarschuwingslampje
storing aandrijfsysteem
( 30)
2Grootlichtcontrolelampje
( 43)
3Algemeen waarschu-
wingslampje
Weergave in combinatie
met waarschuwingssym-
bolen op het multifunctio-
neel display ( 26)
4Controlelampje stationair
draaien
5ASC/DTC-controle- en
waarschuwingslampje
( 32)
6Richtingaanwijzercontrole-
lampje ( 45)
7ABS-controle- en waar-
schuwingslampje

25
MULTIFUNCTIONEEL DISPLAY
1Rijmodus selecteren
( 57)
2Boordcomputer
Weergave op de snel-
heidsmeter selecteren
( 46)
Eenheid voor de gekozen
weergave
3Status
Waarschuwingssymbool
( 26)
4Boordcomputer
Weergave op de toeren-
teller selecteren ( 48)
5Eenheid voor de gekozen
weergave
6Versnellingsindicator
7Waarde

26 AANDUIDINGEN
CONTROLELAMPJES
Weergave
Waarschuwingen worden door
het betreffende waarschu-
wingslampje weergegeven.
Indien meerdere waarschuwin-
gen aanwezig zijn, worden alle
betreffende waarschuwings-
lampjes weergegeven. De bij
de waarschuwingen behorende
waarschuwingssymbolen wor-
den afwisselend weergegeven.
Een overzicht van de mogelijke
waarschuwingen vindt u op de
volgende pagina's.
Waarschuwingen waarvoor
geen afzonderlijk waarschu-
wingslampje beschikbaar is,
worden door een waarschu-
wingssymbool op het mul-1
tifunctioneel display met het
algemene waarschuwings-
lampje weergegeven. Afhan-2
kelijk van de ernst van de waar-
schuwing brandt of knippert
het algemene waarschuwings-
lampje.

29
EWS actief
brandt.
wordt weergegeven.
Mogelijke oorzaak:
De gebruikte sleutel is niet be-
voegd als startsleutel of de
communicatie tussen sleutel
en motorelektronica heeft een
storing.
Verdere zich aan de contact-
sleutel bevindende voertuig-
sleutels verwijderen.
Defecte contactsleu-
tel bij voorkeur bij een
BMW Motorrad Partner laten
vervangen.
Motor in noodloopfunctie
brandt.
wordt weergegeven.
WAARSCHUWING
Ongebruikelijk rijgedrag tij-
dens de noodfunctie van de
motor
Gevaar voor ongevallen
Sterk accelereren en inhaal-
manoeuvres vermijden.
Mogelijke oorzaak:
De motorregeleenheid heeft
een storing geregistreerd. In
uitzonderingsgevallen slaat de
motor af en kan niet meer wor-
den gestart. Anders draait de
motor in de noodfunctie.
Verder rijden mogelijk, het
motorvermogen staat ech-
ter niet zoals gewend ter be-
schikking.
Storingen zo snel mogelijk
door een specialist laten
verhelpen, bij voorkeur een
BMW Motorrad Partner.
Storing
motortemperatuursensor
brandt.
wordt weergegeven.
Mogelijke oorzaak:
De motortemperatuursensor is
defect of de communicatie tus-
sen motortemperatuursensor
en motorelektronica heeft een
storing.
Alleen in het deellastgebied
rijden.
De storing zo snel mogelijk
door een vakwerkplaats laten
verhelpen, bij voorkeur een
BMW Motorrad Partner.

30 AANDUIDINGEN
Motorwaarschuwing
knippert.
wordt weergegeven.
WAARSCHUWING
Beschadiging van de motor
tijdens noodfunctie
Gevaar voor ongevallen
Langzaam rijden, sterk acce-
lereren en inhaalmanoeuvres
vermijden.
Indien mogelijk, voertuig la-
ten ophalen en storingen
door een specialist laten ver-
helpen, het liefst door een
BMW Motorrad Partner.
Mogelijke oorzaak:
De motorregeleenheid heeft
een storing vastgesteld die ern-
stige gevolgstoringen kan ver-
oorzaken. De motor bevindt
zich in de noodloopfunctie.
Hoge belastingen en toeren-
tallen zo mogelijk vermijden.
Storingen zo snel mogelijk
door een specialist laten
verhelpen, bij voorkeur een
BMW Motorrad Partner.
Het is mogelijk verder te rij-
den, maar dit is niet aan te
raden.
Storing aandrijfsysteem
brandt.
Mogelijke oorzaak:
De motorregeleenheid heeft
een storing vastgesteld die ge-
volgen heeft voor de uitstoot
van schadelijke stoffen en/of
het vermogen.
De storing bij een vakwerk-
plaats laten controleren, bij
voorkeur een BMW Motorrad
Partner.
Verder rijden mogelijk, de uit-
stoot van schadelijke stoffen
ligt boven de voorgeschreven
waarden.
Ernstige storing
aandrijfsysteem
knippert.
knippert.
wordt weergegeven.
Mogelijke oorzaak:
De motorregeleenheid heeft
een storing vastgesteld die tot
ernstige beschadiging van het
uitlaatgassysteem kan leiden.
Storingen zo snel mogelijk
door een vakwerkplaats laten
verhelpen, bij voorkeur een
BMW Motorrad Partner.

32 AANDUIDINGEN
Vooruitziend rijden.
Lamp defect
brandt.
wordt weergegeven.
WAARSCHUWING
De motorfiets wordt niet ge-
zien in het wegverkeer door
uitvallen van de verlichting
van de motorfiets
Veiligheidsrisico
Een defecte gloeilamp zo
snel mogelijk vervangen.
Hiervoor contact opnemen
met een specialist, bij voor-
keur een BMW Motorrad
dealer.
ABS-Zelfdiagnose niet
beëindigd
knippert.
Mogelijke oorzaak:
De ABS-functie is niet beschik-
baar, omdat de zelfdiagnose
niet is beëindigd. Voor de con-
trole van de wielsensoren moet
de motorfiets enkele meters rij-
den.
Langzaam wegrijden. Houd er
rekening mee dat tot het af-
sluiten van de zelfdiagnose de
ABS-functie niet beschikbaar
is.
ABS-storing
brandt.
Mogelijke oorzaak:
De ABS-regeleenheid heeft een
storing opgemerkt. De ABS-
functie is niet beschikbaar.
Verder rijden is mogelijk, re-
kening houdende met de uit-
gevallen ABS-werking. Uitge-
breide informatie over situa-
ties die tot een ABS-storing
kunnen leiden ( 99) in acht
nemen.
Storingen zo snel mogelijk
door een specialist laten
verhelpen, bij voorkeur een
BMW Motorrad Partner.
ASC/DTC-ingreep
knippert snel.
De ASC/DTC heeft een instabi-
liteit van het achterwiel her-
kend en reduceert het kop-
pel. Het ASC/DTCcontrole-
en waarschuwingslampje knip-
pert langer dan de ASC/DTC-
ingreep duurt. Daarmee heeft
de rijder ook na de kritieke rij-
situatie nog een optische be-
vestiging van de uitgevoerde
regeling.

34 AANDUIDINGEN
Neem contact op met een
specialist, bij voorkeur een
BMW Motorrad Partner.
Brandstofreserve
De brandstofhoeveelheid die
zich bij het inschakelen van het
brandstofreservecontrolelampje
in de brandstoftank bevindt, is
afhankelijk van de rijdynamiek.
Hoe sterker de brandstof in de
brandstoftank beweegt (door
vaak wisselende schuine po-
sities, door vaak remmen en
accelereren), hoe moeilijker het
wordt om de brandstofreserve
vast te stellen. Hierdoor kan
de brandstofreserve niet exact
worden aangegeven.
Na het inschakelen van
het brandstofreservecon-
trolelampje wordt de kilome-
terteller voor de brandstofre-
serve resp. automa-KM R MI R
tisch weergegeven.
De afstand die nog kan worden
gereden met de brandstofre-
serve is afhankelijk van de rij-
stijl (van het verbruik) en van
de op het moment van inscha-
kelen nog beschikbare brand-
stofhoeveelheid.
De kilometerteller voor de
brandstofreserve wordt
gereset als na het tanken de
hoeveelheid brandstof groter is
dan de reservehoeveelheid.
Benzinereserve bereikt
brandt.
en dagteller resp.KM R
MI R worden weergege-
ven.
WAARSCHUWING
Onregelmatig draaien, of
uitschakeling van de motor
vanwege brandstofgebrek
Gevaar voor ongevallen, be-
schadiging van de katalysator
De benzinetank niet leegrij-
den.
Mogelijke oorzaak:
In de benzinetank bevindt ten
hoogste nog de reservevoor-
raad benzine.
Reservehoeveelheid
Circa 3,5 l
Tanken ( 92).
Onderhoud nodig
wordt weergegeven.

35
Mogelijke oorzaak:
Onderhoud is vanwege de
rijprestaties of de datum
vereist.
Onderhoud regelmatig door
een vakwerkplaats laten uit-
voeren, bij voorkeur door een
BMW Motorrad dealer.
De bedrijfs- en verkeersveilig-
heid van het voertuig blijven
behouden.
Het best mogelijke waardebe-
houd van het voertuig wordt
verzekerd.
Onderhoud overschreden
brandt.
wordt weergegeven.
Mogelijke oorzaak:
Onderhoud is op basis van de
rijprestaties of de datum te
laat.
Onderhoud regelmatig door
een vakwerkplaats laten uit-
voeren, bij voorkeur door een
BMW Motorrad dealer.
De bedrijfs- en verkeersveilig-
heid van het voertuig blijven
behouden.
Het best mogelijke waardebe-
houd van het voertuig wordt
verzekerd.
ONDERHOUDSMELDING
Indien onderhoud binnen een
maand noodzakelijk is, worden
het symbool voor onderhoud 3
en de onderhoudsdatum 1
weergegeven. De melding
SERV 2 verschijnt korte tijd na
de Pre-Ride-Check, of door het
oproepen van de weergave in
de boordcomputer.
Indien onderhoud binnen
1000 km noodzakelijk is,
worden het symbool voor
onderhoud en de resterende3
afstand weergegeven1
en in stappen van 100 km
verlaagd. De melding SERV 2

36 AANDUIDINGEN
verschijnt korte tijd na de
Pre-Ride-Check, of door het
oproepen van de weergave in
de boordcomputer.
Als de onderhoudsmel-
ding al meer dan een
maand vóór de onderhouds-
datum verschijnt, dan moet de
op het instrumentenpaneel op-
geslagen datum worden inge-
steld. Deze situatie kan zich
voordoen als de accu van het
voertuig is losgekoppeld.

37

GEBRUIK
04

CONTACT-STUURSLOT 40
NOODUITSCHAKELINGSSCHAKELAAR 42
VERLICHTING 42
WEERGAVE 46
INSTELLINGEN IN HET INSTRUMENTENPANEEL 50
DIEFSTALBEVEILIGINGSINSTALLATIE (DWA) 54
TRACTIECONTROLE (ASC/DTC) 56
RIJMODUS 57
CRUISE CONTROL 58
HANDVATVERWARMING 60
BUDDYSEAT BERIJDER EN DUO-BUDDYSEAT 61

40 GEBRUIK
CONTACT-STUURSLOT
Contactsleutel
U ontvangt 2 contactsleutels en
een sleutel voor uitbouwen van
de duo-buddyseat ( 62).
Neem bij verlies van een sleutel
a.u.b. de opmerkingen over de
elektronische wegrijblokkering
(EWS) ( 41) in acht.
Het contact-stuurslot en de
tankdop worden met dezelfde
sleutel bediend.
Stuurslot vergrendelen
LET OP
Stuur naar verkeerde kant
gedraaid bij het plaatsen op
de zijstandaard
Onderdeelschade door omval-
len
Op een horizontale onder-
grond het stuur altijd tegen
de linker aanslag draaien om
het stuurslot te vergrende-
len.
Anders bepaalt de hoek van
het terrein of het stuur links-
of rechtsom wordt gedraaid.
Het stuur naar links of rechts
draaien.
De contactsleutel in de
stand draaien, hierbij het1
stuur iets bewegen.
Contact, verlichting en alle
circuits uitgeschakeld.
Stuurslot vastgezet.
De contactsleutel kan worden
verwijderd.
Contact inschakelen
Contactsleutel in stand 1
draaien.
Stadslicht en alle circuits inge-
schakeld.
De motor kan worden gestart.
Pre-Ride-Check wordt uitge-
voerd. ( 85)
De ABS zelfdiagnose wordt
uitgevoerd. ( 86)

41
De ASC/DTC-zelfdiagnose
wordt uitgevoerd. ( 87)
Contact uitschakelen
Contactsleutel in stand 1
draaien.
Verlichting uitgeschakeld.
Stuurslot ontgrendeld.
De contactsleutel kan worden
verwijderd.
Beperkt gebruik van accessoi-
res mogelijk.
Elektronische
wegrijbeveiliging (EWS)
De elektronica in de motorfiets
analyseert via een ringantenne
in het contact-/stuurslot de in
de contactsleutel opgeslagen
gegevens. Pas als de sleutel als
"bevoegd" is herkend, wordt
het starten vrijgegeven door de
motorregeleenheid.
Als er een tweede con-
tactsleutel bevestigd is
aan de contactsleutel om mee
te starten, kan de elektronica
"geïrriteerd" raken en wordt
er geen toestemming gegeven
voor het starten van de motor.
Op het multifunctioneel display
verschijnt de waarschuwing
met het sleutelsymbool.
Bewaar extra contactsleutels
altijd apart van de gebruikte
contactsleutel.
Bij verlies van een van de voer-
tuigsleutels kunt u deze door
uw BMW Motorrad partner la-
ten blokkeren.
U moet daartoe alle andere
contactsleutels die bij de mo-
torfiets horen meebrengen.
Met een geblokkeerde sleutel
kan de motor niet meer wor-
den gestart, maar een geblok-
keerde sleutel kan wel weer
worden vrijgeschakeld.
Extra sleutels zijn alleen via een
BMW Motorrad partner ver-
krijgbaar. Deze is verplicht uw
legitimatie te controleren, om-
dat de sleutels onderdeel van
een veiligheidssysteem vormen.

42 GEBRUIK
NOODUITSCHAKELINGS-
SCHAKELAAR
1 Nooduitschakelingsscha-
kelaar
WAARSCHUWING
Bedienen van de noodstop-
schakelaar tijdens het rijden
Gevaar voor vallen door blok-
kerend achterwiel
De noodstopschakelaar
nooit tijdens het rijden
bedienen.
Met behulp van de nooduit-
schakelingsschakelaar kan de
motor op eenvoudige wijze
snel worden afgezet.
A Motor uitgeschakeld
B Bedrijfsstand
De motor kan alleen in
de bedrijfsstand worden
gestart.
VERLICHTING
Dimlicht
Contact inschakelen ( 40).
Motor starten ( 85).
Alternatief: Bij ingeschakeld
contact aan de schakelaar 1
trekken.

43
Stadslicht
Het stadslicht wordt automa-
tisch na het inschakelen van het
contact ingeschakeld.
Het stadslicht belast de
accu, het contact slechts
voor een beperkte tijdsduur
inschakelen.
Grootlicht en lichtsignaal
Contact inschakelen ( 40).
Schakelaar naar voren druk-1
ken om het grootlicht in te
schakelen.
Schakelaar naar achteren1
trekken om het lichtsignaal te
bedienen.
Follow-me-home-verlichting
Contact uitschakelen ( 41).
Direct na het uitschakelen van
het contact de schakelaar 1
naar achteren trekken en vast-
houden, tot de Coming Home
verlichting wordt ingescha-
keld.
De verlichting gaat een mi-
nuut lang aan en wordt auto-
matisch weer uitgeschakeld.
Dit kan bijv. na het afzetten
van de motorfiets gebruikt
worden om het pad naar de
voordeur te verlichten.
Parkeerlicht
Contact uitschakelen ( 41).
Direct na het uitschakelen van
het contact de toets naar1

44 GEBRUIK
links drukken en vasthouden,
tot het parkeerlicht wordt in-
geschakeld.
Contact in- en weer uitscha-
kelen om het parkeerlicht uit
te schakelen.
Automatisch dagrijlicht
De omschakeling tussen
dagrijlicht en dimlicht, incl.
stadslicht voor kan automatisch
gebeuren.
WAARSCHUWING
Automatisch dagrijlicht ver-
vangt niet de persoonlijke
beoordeling van de lichtom-
standigheden
Gevaar voor een ongeval
Het automatische dagrijlicht
uitschakelen bij slechte licht-
omstandigheden.
Contact inschakelen ( 40).
De toets zo vaak kort in-1
drukken, tot SETUP ENTER
wordt weergegeven.
Toets lang ingedrukt hou-1
den om te openen.SETUP
SET DRL A wordt weergege-
ven.
De toets kort indrukken om2
de ingestelde waarde te wijzi-
gen.
De volgende instellingen zijn
mogelijk:
DRL A ON: Automatische dag-
rijverlichting is geactiveerd.
DRL A OFF: Automatische
dagrijverlichting is gedeacti-
veerd.
De toets lang ingedrukt1
houden om te ver-SET DRL A
laten.
SETUP ENTER wordt weerge-
geven.
Als bij geactiveerde dagrij-
verlichting de omgevings-
lichtsterkte onder een be-
paalde waarde daalt, wordt
automatisch het dimlicht in-
geschakeld (bijv. in tunnels).
Als wordt vastgesteld dat er
voldoende omgevingslicht

45
is, wordt de dagrijverlichting
weer ingeschakeld.
Alarmlichtinstallatie
De alarmknipperlichten
belasten de accu. De
waarschuwingsknipperlichten
slechts voor een beperkte
tijdsduur inschakelen.
Wanneer bij ingescha-
kelde alarmlichtinstal-
latie een richtingaanwijzer-
knop wordt ingedrukt, dan ver-
vangt de knipperfunctie gedu-
rende het indrukken de waar-
schuwingsfunctie. Als de rich-
tingaanwijzerknop niet meer
wordt ingedrukt, is de waar-
schuwingsfunctie weer actief.
Contact inschakelen ( 40).
De toets bedienen om de1
alarmlichtinstallatie in te scha-
kelen.
Het contact kan worden uit-
geschakeld.
Om de alarmlichtinstallatie
uit te schakelen het contact
inschakelen en de toets op-1
nieuw bedienen.
Richtingaanwijzers
Contact inschakelen ( 40).
De toets naar rechts druk-1
ken om de richtingaanwijzers
in te schakelen.
De richtingaanwijzers wor-
den na het bereiken van de
snelheidsafhankelijke afstand
automatisch uitgeschakeld.
Alternatief: De toets indruk-1
ken, om de richtingaanwijzers
uit te schakelen.

46 GEBRUIK
WEERGAVE
WEERGAVE OP DE SNELHEIDSMETER SELECTEREN
WAARSCHUWING
Afleiding van de verkeers-
situatie en verlies van de
controle
Gevaar voor ongevallen door
de bediening van geïnte-
greerde informatiesystemen
en communicatieapparaten
tijdens het rijden
Bedien deze systemen of
apparaten alleen als de ver-
keerssituatie het toelaat.
Stop indien nodig en bedien
de systemen of apparaten
terwijl u stilstaat.
Contact inschakelen ( 40).
De boordcomputer wordt
weergegeven.
De toets zo vaak kort in-1
drukken, totdat de gewenste
waarde wordt weergegeven.
Mogelijke weergaven:
Kilometerteller: KM
Dagteller 1: KM 1
De automatische dagteller:
KM A, wordt automatisch ge-
reset als na het uitschakelen

48 GEBRUIK
WEERGAVE OP DE TOERENTELLER SELECTEREN
Contact inschakelen ( 40).
De boordcomputer wordt
weergegeven.
De toets zo vaak kort in-1
drukken, totdat de gewenste
waarde wordt weergegeven.
Mogelijke weergaven:
Motortemperatuur: Balkweer-
gave
Gemiddelde snelheid: ØKM/H
Boordnetspanning: V
Gemiddeld verbruik: ØL/100
Momenteel verbruik: ,L/100
bij stilstand van het voertuig:
L/H

49
Dagteller resetten
Contact inschakelen ( 40).
De toets zo vaak kort in-1
drukken, tot de terug te zet-
ten dagteller wordt weerge-2
geven.
De toets ingedrukt houden,1
totdat de dagteller wordt2
gereset.
Gemiddelde waardes resetten
Contact inschakelen ( 40).
De toets zo vaak kort be-1
dienen, tot de gewenste ge-
middelde waarde wordt2
weergegeven.
De toets ingedrukt hou-1
den, totdat de gemiddelde
waarde wordt teruggezet.2

50 GEBRUIK
INSTELLINGEN IN HET IN-
STRUMENTENPANEEL
SETUP selecteren
Voorwaarde
De motorfiets staat stil.
De toets zo vaak kort in-1
drukken, tot SETUP ENTER
wordt weergegeven.
De toets lang indrukken, om1
SETUP te starten.
De toets telkens kort in-1
drukken, om de volgende pa-
rameters in te selecte-SETUP
ren:
Automatische dagrijverlichting
activeren of deacti-DRL A ON
veren .DRL A OFF
Helderheid van de achter-
grondverlichting voor het in-
strumentenpaneel instellen
BRIGHT.
met alarmsysteem (DWA) SU
Alarmfunctie van het alarm-
systeem na het uitschakelen
van het contact automatisch
activeren of uitge-DWA ON
schakeld laten .DWA OFF
Tijdsaanduiding instellen
CLOCK.
Datum instellen .DATE
Eenheden instellen .UNIT
Meldingen resetten .RESET
SETUP menu verlaten
SETUP EXIT.
Helderheid display instellen
Contact inschakelen ( 40).
SETUP selecteren ( 50).
Toets zo vaak kort indruk-1
ken tot wordtSET BRIGHT
weergegeven.
De toets net zo vaak kort2
indrukken, totdat de gewenste
waarde voor de helderheid
van het display is ingesteld.3
Een waarde voor de helder-
heid van het display van 1…5
(donker … licht) is ingesteld.
Toets lang ingedrukt hou-1
den om te verla-SET BRIGHT
ten.

51
SETUP ENTER wordt weerge-
geven.
Klok instellen
Contact inschakelen ( 40).
SETUP selecteren ( 50).
Toets zo vaak kort indruk-1
ken, tot wordtSET CLOCK
weergegeven.
De toets ingedrukt houden,2
totdat de uren knipperen.3
De toets kort indrukken, om1
de uren te laten toenemen.
De toets kort indrukken, om2
de uren te laten afnemen.
De uren zijn ingesteld.
De toets ingedrukt houden,2
totdat de minuten knippe-4
ren.
De toets kort indrukken, om1
de minuten te laten toene-
men.
De toets kort indrukken, om2
de minuten te laten afnemen.
De minuten zijn ingesteld.
De toets ingedrukt houden,2
totdat de minuten niet meer
knipperen.
De klok is ingesteld.
De toets lang ingedrukt1
houden, om teSET CLOCK
verlaten.
SETUP ENTER wordt weerge-
geven.
Datum instellen
Contact inschakelen ( 40).
SETUP selecteren ( 50).
De toets zo vaak kort in-1
drukken, tot wordtSET DATE
weergegeven.
De toets ingedrukt houden,2
totdat de dag knippert.3
De toets kort indrukken om1
de dag te laten toenemen.
De toets kort indrukken om2
de dag te laten afnemen.
De dag is ingesteld.
De toets ingedrukt houden,2
totdat de maand knippert.4
De toets kort indrukken om1
de maand te laten toenemen.

52 GEBRUIK
De toets kort indrukken om2
de maand te laten afnemen.
De maand is ingesteld.
De toets ingedrukt houden,2
totdat wordt weer-SET YEAR
gegeven.
De toets kort indrukken om1
het jaar te laten toenemen.5
De toets kort indrukken om2
het jaar te laten afnemen.5
De toets ingedrukt houden,2
totdat het jaar niet meer knip-
pert.
Het jaar is ingesteld.
De toets lang ingedrukt1
houden om te ver-SET YEAR
laten.
De datum is ingesteld.
SETUP ENTER wordt weerge-
geven.
Eenheden instellen
Voorwaarde
De motorfiets staat stil.
Contact inschakelen ( 40).
SETUP selecteren ( 50).
De toets zo vaak1
kort indrukken, tot
SET UNIT ENTER wordt
weergegeven.
De toets lang indrukken, om2
SET UNIT te activeren.
UNIT SPEED wordt weerge-
geven.
De toets telkens kort in-1
drukken, om de volgende pa-
rameters in te se-SET UNIT
lecteren:
Eenheid van de snelheidsme-
ter wijzigen ofKM/H MPH
Eenheid van de kilometerteller
wijzigen ofKM MI
Eenheid van de brandstofver-
bruiksmeter wijzigen ,L/100
MPG KM/Lof
Eenheid van de temperatuur-
meter wijzigen of°C °F
Weergave van de tijd wijzigen
24H 12Hof
Datumindeling wijzigen DMY
of MDY

53
De toets kort indrukken,2
tot de gewenste eenheid 3
is ingesteld.
Als de instelling moet wor-
den beëindigd, de toets 1
zo vaak kort indrukken, tot
SET UNIT EXIT wordt weer-
gegeven.
De toets lang indrukken, om2
SET UNIT te verlaten.
SETUP RESET wordt weerge-
geven.
Als de eenheden op de
fabrieksinstelling moeten
worden teruggezet, de toets 1
zo vaak kort indrukken, tot
SET UNIT RESET wordt
weergegeven.
De toets lang indrukken, tot2
de weergave knip-RESET 3
pert.
De eenheden zijn teruggezet
op de fabrieksinstelling.
Weergave SET UNIT EXIT
wordt getoond.
De toets lang indrukken, om2
SET UNIT te verlaten.
SETUP RESET wordt weerge-
geven.
SETUP resetten
Het contact inschakelen.
SETUP selecteren ( 50).
De toets zo vaak kort in-1
drukken, tot SETUP RESET
wordt weergegeven.
De toets blijven bedienen2
tot de weergave RESET 3
knippert.
Door gebruik te maken
van de -SETUP RESET
functie worden ook datum en
tijd op een standaardwaarde
teruggezet.

54 GEBRUIK
SETUP EXIT wordt weerge-
geven.
SETUP beëindigen ( 54).
SETUP beëindigen
Voorwaarde
Er zijn vier mogelijkheden om
SETUP te beëindigen.
De toets lang indrukken.1
SETUP ENTER wordt weerge-
geven.
De instellingen werden opge-
slagen.
Alternatief: De toets 1
zo vaak kort indrukken,
tot wordtSETUP EXIT
weergegeven.
De toets lang indrukken.2
SETUP ENTER wordt weerge-
geven.
De instellingen werden opge-
slagen.
Alternatief: Contact uit- en
weer inschakelen.
SETUP beëindigd zonder op-
slag van de instellingen.
Alternatief: Wegrijden.
Snelheid voor de bedie-
ning in SETUP
max 10 km/h
Bij het overschrijden van de
toegelaten snelheid voor de
bediening wordt be-SETUP
ëindigd zonder dat de instel-
lingen worden opgeslagen.
KM wordt weergegeven.
DIEFSTALBEVEILIGINGSIN-
STALLATIE (DWA)
met alarmsysteem (DWA)SU
DWA activeren
Contact inschakelen ( 40).
DWA instellen ( 55).
Het contact uitschakelen.
Als de DWA is geactiveerd,
wordt de DWA automatisch
geactiveerd na uitschakelen
van het contact.
De activering vraagt circa
30 seconden.
Richtingaanwijzers knipperen
tweemaal.
DWA is actief.
Alarmsignaal
Het DWA-alarm kan worden
geactiveerd door:

55
Bewegingssensor
Inschakelen van het contact
met een onbevoegde contact-
sleutel.
Loskoppeling van de DWA
van de accu (DWA-accu
neemt de stroomvoorziening
over - alleen alarmtoon,
richtingaanwijzers knipperen
niet).
Is de DWA-accu ontladen, dan
blijven alle functies behouden,
alleen de activering van het
alarm bij loskoppeling van de
accu is niet meer mogelijk.
De duur van het alarm bedraagt
circa 26 seconden. Tijdens
het DWA-alarm klinkt een
alarmtoon en knipperen de
richtingaanwijzers. Het soort
alarmtoon kan door een
BMW Motorrad dealer worden
ingesteld.
Werd in afwezigheid van de
berijder een DWA-alarm geac-
tiveerd, dan wordt deze hier bij
het inschakelen van het contact
door een eenmalige alarmtoon
op geattendeerd. Vervolgens
signaleert de DWA-lichtdiode
gedurende een minuut de re-
den voor het DWA-alarm.
Lichtsignalen van de DWA-
lichtdiode:
1x knipperen: Bewegingssen-
sor 1
2x knipperen: Bewegingssen-
sor 2
3x knipperen: Contact inge-
schakeld met onbevoegde
sleutel
4x knipperen: DWA losgekop-
peld van de accu
5x knipperen: Bewegingssen-
sor 3
DWA deactiveren
Contact inschakelen ( 40).
Richtingaanwijzers knipperen
eenmaal.
DWA is uitgeschakeld.
DWA instellen
Contact inschakelen ( 40).
SETUP selecteren ( 50).
De toets zo vaak kort in-1
drukken, tot wordtSET DWA
weergegeven.

56 GEBRUIK
De toets kort indrukken om2
de ingestelde waarde te wijzi-
gen.
De volgende instellingen zijn
mogelijk:
DWA ON: DWA is geactiveerd
resp. wordt na het uitschake-
len van het contact automa-
tisch geactiveerd.
DWA OFF: DWA is gedeacti-
veerd.
De toets lang ingedrukt1
houden om te ver-SET DWA
laten.
SETUP ENTER wordt weerge-
geven.
TRACTIECONTROLE (ASC/
DTC)
ASC/DTC-functie uitschakelen
Contact inschakelen ( 40).
De ASC/DTC-functie kan
ook tijdens de rit worden
uitgeschakeld.
De toets ingedrukt houden,1
tot de weergave van het ASC/
DTC-controle- en waarschu-
wingslampje verandert.2
begint te branden.
De ASC/DTC-functie is uitge-
schakeld.
ASC/DTC-functie inschakelen
De toets ingedrukt houden,1
tot de weergave van het ASC/
DTC-controle- en waarschu-
wingslampje verandert.2
dooft, bij een niet afge-
sloten zelfdiagnose gaat
deze knipperen.
De ASC/DTC-functie is inge-
schakeld.
Als alternatief kan ook het
contact weer worden uit- en
ingeschakeld.

58 GEBRUIK
Als de motorfiets stilstaat
wordt de gekozen rijmodus
na circa 2 seconden geacti-
veerd.
De nieuwe rijmodus wordt tij-
dens het rijden geactiveerd,
als aan de volgende voor-
waarden is voldaan:
Gashendel staat in de statio-
naire stand.
Rem wordt niet bediend.
met snelheidsregelingSU
Bovendien bij voertuigen met
Cruise Control:
De Cruise Control is gedeacti-
veerd.
De ingestelde rijmodus met
de betreffende aanpassingen
van de motorkarakteristiek,
de ABS-regeling en de ASC/
DTC-regeling blijft ook na het
uitschakelen van het contact
bewaard.
CRUISE CONTROL
met snelheidsregelingSU
Cruise control inschakelen
Schakelaar naar rechts1
schuiven.
De bediening van de toets 2
is ontgrendeld.
Snelheid in geheugen opslaan
De toets kort naar voren1
drukken.
Afstelgebied van de
cruise control (afhan-
kelijk van de versnelling)
20...210 km/h
wordt weergegeven.

59
De actuele snelheid wordt
aangehouden en in het ge-
heugen opgeslagen.
Accelereren
De toets kort naar voren1
drukken.
De snelheid wordt bij iedere
bediening met 1 km/h ver-
hoogd.
De toets naar voren gedrukt1
houden.
De snelheid wordt traploos
verhoogd.
Als toets niet meer wordt1
ingedrukt, wordt de bereikte
snelheid aangehouden en op-
geslagen.
Snelheid verlagen
De toets kort naar achteren1
drukken.
De snelheid wordt bij iedere
bediening met 1 km/h ver-
laagd.
De toets naar achteren ge-1
drukt houden.
De snelheid wordt traploos
verlaagd.
Als toets niet meer wordt1
ingedrukt, wordt de bereikte
snelheid aangehouden en op-
geslagen.
Cruise Control deactiveren
Remmen, koppeling of gas-
hendel (gas terugnemen tot
verder dan de basisstand) be-
dienen om de Cruise Control
te deactiveren.
Bij ASC/DTC-ingrepen
wordt om veiligheidsrede-
nen de snelheidsregeling auto-
matisch gedeactiveerd.
Symbool voor Cruise Control
verdwijnt.

60 GEBRUIK
Eerdere snelheid weer
aannemen
De toets kort naar achteren1
drukken, om de opgeslagen
snelheid te hervatten.
Bij gas geven wordt de
snelheidsregeling niet ge-
deactiveerd. Als de gashendel
wordt losgelaten loopt de snel-
heid slechts terug tot de opge-
slagen waarde, ook als eigenlijk
een verdere verlaging van de
snelheid de bedoeling was.
wordt weergegeven.
Cruise control uitschakelen
Schakelaar naar links schui-1
ven.
Systeem is uitgeschakeld.
De toets is geblokkeerd.2
HANDVATVERWARMING
met handvatverwarmingen SU
Handvatverwarming bedienen
De handvatverwarming is
alleen bij draaiende motor
beschikbaar.
Het door de handvatver-
warming veroorzaakte ho-
gere stroomverbruik kan bij
ritten met lage toerentallen tot
ontlading van de accu leiden.
Bij een te lage accuspanning
wordt ter behoud van de start-
capaciteit de handvatverwar-
ming uitgeschakeld.
Motor starten ( 85).

61
De toets zo vaak bedienen1
totdat de gewenste verwar-
mingsstand wordt weerge-2
geven.
De volgende instellingen zijn
mogelijk:
Verwarming uit
Laag verwarmingsvermo-
gen
Hoog verwarmingsvermo-
gen
Hoog verwarmingsvermogen
dient voor het snel opwarmen
van de handvatten, aanslui-
tend moet naar een lager ver-
warmingsvermogen worden
teruggeschakeld.
Indien er geen wijzigingen
meer worden uitgevoerd,
wordt de gekozen verwar-
mingsstand ingesteld en ver-
dwijnt het handvatverwar-
mingsymbool.
BUDDYSEAT BERIJDER EN
DUO-BUDDYSEAT
Buddyseat berijder uitbouwen
Duo-buddyseat uitbouwen
( 62).
Vergrendeling naar boven1
trekken.
Buddyseat berijder naar2
achteren trekken en verwij-
deren.
Buddyseat berijder inbouwen
Buddyseat berijder in de1
nokken plaatsen.2
Buddyseat berijder aan1
de achterzijde naar beneden
drukken.

62 GEBRUIK
De berijders-buddyseat ver-
grendelt hoorbaar.
Duo-buddyseat inbouwen
( 62).
Duo-buddyseat uitbouwen
Bout met buddyseatsleu-1
tel uitbouwen.2
Buddyseatriem in de rich-3
ting van de berijders-buddy-
seat trekken en duo-buddy-
seat naar achteren verwij-4
deren.
Duo-buddyseat inbouwen
De duo-buddyseat in het2
achterframe aanbrengen,
daarbij erop letten dat de
nok van de duo-buddyseat5
in het achterframe zit.
Bout met buddyseatsleu-3
tel handvast aantrekken.4
Buddyseatriem over de1
duo-buddyseat trekken.

63

INSTELLING
05

66 INSTELLING
SPIEGELS
Spiegels instellen
Spiegel door verdraaien in de
gewenste positie brengen.
met Option 719 freesdelen-
pakket Classic II SU
of
met Option 719 freesdelen-
pakket Shadow II SU
GEVAAR
Functiebeperking door ver-
keerde inbouwpositie
Gevaar voor een ongevallen
en omvallen
De inbouwpositie van de
spiegels niet wijzigen.
Spiegelkop door verdraaien in
de gewenste positie brengen.

67
Spiegelarm instellen
De beschermkap boven de
schroefverbinding op de spie-
gelarm omhoog schuiven.
Moer met boordgereed-1
schap losdraaien.
Spiegelarm in de gewenste
stand draaien.
Moer aantrekken, daarbij de1
spiegelarm vasthouden.
Spiegel (contramoer)
aan adapter
M10 x 1,25
22 Nm (Linkse schroefdraad)
De beschermkap over de be-
vestiging schuiven.
KOPLAMP
Koplampinstelling rechts-/
linksrijdend verkeer
Deze motorfiets is uitgerust
met een symmetrisch dim-
licht. Bij het rijden in landen
waar aan de andere zijde van
de weg wordt gereden dan in
het land waar het kenteken van
de motorfiets is afgegeven, zijn
geen verdere maatregelen no-
dig.
Lichtbundel en
veervoorspanning
De lichtbundel blijft vanwege
de aanpassing van de veervoor-
spanning aan de ladingstoe-
stand in de regel constant.
Bij zeer zware belading kan de
aanpassing van de veervoor-
spanning ontoereikend zijn. In
dit geval moet de lichtbundel
aan het gewicht worden aange-
past.
Bestaat er twijfel over de
correcte afstelling van
de lichtbundel, afstelling door
een specialist laten contro-
leren, bij voorkeur door een
BMW Motorrad Partner.
Lichtbundel instellen
Voorwaarde
Ondanks de aanpassing van de
veervoorspanning wordt bij een
zware lading het tegemoetko-
mende verkeer verblind.

68 INSTELLING
Bouten losdraaien.1
Koplamp draaien om lichtbun-
del in te stellen.
De bouten aantrekken, daar-1
bij de koplamp vasthouden.
Koplamp op houder
M8 x 40
19 Nm
Als de motorfiets terug met
een kleinere belading rijdt:
De basisafstelling van de kop-
lamp door een specialist laten
herstellen, het best bij een
BMW Motorrad Partner.
KOPPELING
Koppelingshendel instellen
WAARSCHUWING
Gewijzigde stand van het
koppelingsvloeistofreservoir
Lucht in het koppelingssys-
teem
Stuurarmatuur resp. stuur
niet verdraaien.
WAARSCHUWING
Instellen van de koppelings-
hendel tijdens het rijden
Gevaar voor ongevallen
Koppelingshendel bij
staande motorfiets instellen.
Stelschroef iets indrukken1
en vanaf de achterzijde in de
gewenste positie draaien.
De stelschroef kan ge-
makkelijker gedraaid wor-
den als de koppelingshendel
naar voren gedrukt wordt.

69
Instelmogelijkheden:
Van positie 1: kleinste afstand
tussen handvat en koppelings-
hendel
Tot positie 5: Grootste af-
stand tussen handvat en kop-
pelingshendel
met Option 719 freesdelen-
pakket Classic II SU
of
met Option 719 freesdelen-
pakket Shadow II SU
Verstelhendel in de ge-1
wenste stand draaien.
Instelmogelijkheden:
Van positie : Kleinste afstandA
tussen handvat en koppelings-
hendel.
In 5 stappen richting stand B
voor het vergroten van de af-
stand tussen handvat en kop-
pelingshendel.
REM
Remhendel instellen
WAARSCHUWING
Gewijzigde stand van het
remvloeistofreservoir
Lucht in het remsysteem
Stuurarmatuur resp. stuur
niet verdraaien.
WAARSCHUWING
Instellen van de handrem-
hendel tijdens het rijden
Gevaar voor een ongeval
De handremhendel alleen
instellen als de motorfiets
stilstaat.
Stelschroef iets indrukken1
en vanaf de achterzijde in de
gewenste positie draaien.
De stelschroef kan ge-
makkelijker worden ver-
draaid, wanneer de handrem-

70 INSTELLING
hendel naar voren wordt ge-
drukt.
Instelmogelijkheden:
Van positie 1: Kleinste
afstand tussen handvat en
handremhendel
Tot positie 5: Grootste
afstand tussen handvat en
handremhendel
met Option 719 freesdelen-
pakket Classic II SU
of
met Option 719 freesdelen-
pakket Shadow II SU
Verstelhendel in de ge-1
wenste stand draaien.
Instelmogelijkheden:
Van positie : Kleinste afstandA
tussen handvat en remhendel.
In 5 stappen richting stand B
voor het vergroten van de
afstand tussen handvat en
handremhendel.
VEERVOORSPANNING
Instelling op het voorwiel
De veervoorspanning van het
voorwiel moet worden aange-
past aan het gewicht van de
berijder. Een hoger gewicht
vereist een grotere veervoor-
spanning, een lager gewicht
een geringere veervoorspan-
ning.
Veervoorspanning voorwiel
instellen
De motorfiets neerzetten en
daarbij erop letten dat de on-
dergrond vlak en stevig is.
De motorfiets volledig ontlas-
ten, zo nodig bagagestukken
verwijderen.
De motorfiets rechtop houden
en de afstand tussen de on-D
derzijde van de buitenpoot1
en het punt meten.2
Motorfiets met berijder belas-
ten.
Met behulp van een andere
persoon afstand tussen deD

71
punten en opnieuw me-1 2
ten en verschil (invering) tus-
sen de gemeten waarden be-
rekenen.
Van de belading afhan-
kelijke instelling van de
veervoorspanning
Invering van het voorwiel
6...10 mm (met bestuurder
85 kg)
Het kunststof opzetstuk uit1
het boordgereedschap op de
stelschroeven aanbrengen.2
WAARSCHUWING
De instellingen van de veer-
voorspanning en van de
demping zijn niet ingesteld
op de omstandigheden.
Rijgedrag wordt slechter.
Demping aan de veervoor-
spanning aanpassen.
Om de invering te verkleinen
(verhogen van de veervoor-
spanning) de stelschroef 2
met het boordgereedschap in
de richting draaien.A
Om de invering te vergroten
(verlagen van de veervoor-
spanning) de stelschroef 2
met het boordgereedschap in
de richting draaien.B
Erop letten dat links en rechts
gelijke waarden ingesteld
worden.
Instelling aan het achterwiel
De veervoorspanning van het
achterwiel moet aan de bela-
ding van de motorfiets worden
aangepast. Een verhoging van
de belading vereist een verho-
ging van de veervoorspanning,
minder gewicht een overeen-
komstig lagere veervoorspan-
ning.
Veervoorspanning achterwiel
instellen
De motorfiets neerzetten en
daarbij erop letten dat de on-
dergrond vlak en stevig is.

72 INSTELLING
WAARSCHUWING
De instellingen van de veer-
voorspanning en van de
demping zijn niet ingesteld
op de omstandigheden.
Rijgedrag wordt slechter.
Demping aan de veervoor-
spanning aanpassen.
Om de veervoorspanning
te verhogen de stelknop 1
rechtsom draaien.
Om de veervoorspanning
te verlagen de stelknop 1
linksom draaien.
Demping aan de gewijzigde
veervoorspanning aanpassen.
Een advies voor de
rijwielinstelling vindt u
in het hoofdstuk Technische
gegevens onder Onderstel.
Demping achterwiel instellen
( 74).
DEMPING
Instelling
De demping moet aan de veer-
voorspanning en de veervoor-
spanning worden aangepast.
Een oneffen wegdek vereist
een soepelere demping dan
een effen wegdek.
Een verhoging van de
veervoorspanning vereist een
stuggere demping, een verla-
ging van de veervoorspanning
een zachtere demping.
Demping ingaande slag bij
voorwiel instellen
De demping ingaande slag
met de stelschroef op de1
linker vorkpoot instellen.

73
Om de demping te verhogen:
De stelschroef met het boord-
gereedschap zodanig draaien,
dat de markering naar een1
hogere schaalwaarde wijst.
Om de demping te verlagen:
De stelschroef met boordge-
reedschap zodanig draaien,
dat de markering naar een1
lagere schaalwaarde wijst.
Basisinstelling ingaande
slag voor
Positie 1 (comfortabele in-
stelling met berijder 85 kg)
Positie 3 (normale instelling
met berijder 85 kg)
Positie 7 (sportieve instelling
met berijder 85 kg)
Uitgaande demping bij
voorwiel instellen
De uitgaande demping met
de stelschroef op de rechter1
vorkpoot instellen.
Om de demping te verhogen:
De stelschroef met het boord-
gereedschap zodanig draaien,
dat de markering naar een1
hogere schaalwaarde wijst.
Om de demping te verlagen:
De stelschroef met boordge-
reedschap zodanig draaien,
dat de markering naar een1
lagere schaalwaarde wijst.

74 INSTELLING
Basisinstelling uitgaande
slag voor
Positie 1 (comfortabele in-
stelling met berijder 85 kg)
Positie 3 (normale instelling
met berijder 85 kg)
Positie 7 (sportieve instelling
met berijder 85 kg)
Fabrieksinstellingen van het
voorwiel
Fabrieksinstelling aan de hand
van de volgende waarden in-
stellen.
Fabrieksinstelling voor
in- en uitgaande slag
voor
Positie 3
Demping achterwiel instellen
De motorfiets neerzetten en
daarbij erop letten dat de on-
dergrond vlak en stevig is.
VOORZICHTIG
Instellen van de veerele-
mentdemping bij hete uit-
laatdemper
Verbrandingsgevaar
De uitlaatdemper laten af-
koelen.
VOORZICHTIG
Werkzaamheden met
warme/hete onderdelen
Verbrandingsgevaar
Veiligheidshandschoenen
dragen.
Demping met boordgereed-
schap via de stelschroef in-1
stellen.

75
Voor een stuggere demping,
de stelschroef rechtsom1
draaien.
Voor een soepelere dem-
ping, de stelschroef linksom1
draaien.
Geadviseerde onder-
stelinstelling voor solo
rijden
Draai de stelknop linksom
tot aan de aanslag (veervoor-
spanning)
Stelschroef tot de aanslag
rechtsom draaien en vervol-
gens 2 omwenteling terug
(demping)
Geadviseerde onderstel-
instelling voor het rijden
met duopassagier
Draai de stelknop rechtsom
tot aan de aanslag (veervoor-
spanning)
Geadviseerde onderstel-
instelling voor het rijden
met duopassagier
Stelschroef tot de aanslag
rechtsom draaien en vervol-
gens 1 omwenteling terug
(demping)
VOETSTEUNENSET
met Option 719 freesdelen-
pakket Classic II SU
of
met Option 719 freesdelen-
pakket Shadow II SU
Rotor instellen
WAARSCHUWING
Bij zeer schuin rijden in een
bocht kunnen harde onder-
delen de grond raken.
Kans op ongevallen
Voetsteunen niet als indi-
cator voor te schuin rijden
gebruiken.
Het instellen van de rotor ge-
beurt rechts en links op de-
zelfde manier.
De rotor moet rechts en links
gelijk komen te staan.

77
Veer uit het voetsteunschar-4
nier loshaken.5
De bout uitbouwen.1
Voetsteunscharnier van ro-2
tor trekken.3
Om de stand van het voet-
steunscharnier te wijzigen,2
rechts- of linksom draaien.
Voetsteunscharnier 1 moet
bij definitieve montage op de
rotor met de opening2 pijl
omhoog of iets naar achteren
omhoog wijzen.
De bout inbouwen.3
Steunscharnier aan de kant
van de schakeleenheid op de-
zelfde manier uit- en inbou-
wen.
Voetsteunscharnier aan
rotor
M8 x 20
20 Nm
Veer in oog op het voet-1
steunscharnier vasthaken.3
Voetsteunelement in het2
voetsteunscharnier omhoog3
klappen.
Pen met aan de zijkant af-1
gevlakte kop vlak in het2
voetsteunscharnier en voet-
steunelement inbouwen.3
De schroef inbouwen.4

78 INSTELLING
Voetsteunbasis aan de kant
van de schakeleenheid op de-
zelfde manier uit- en inbou-
wen.
Voetsteunelement aan
voetsteunscharnier
M4 x 8
3 Nm
Schakelpedaalelement
voetrempedaal instellen
De voetafstand en hoogte tot
de eindtip van het schakelpe-
daalelement kunnen door1
draaien in diverse standen
worden ingesteld.
De bout uitbouwen.2
Schroefdraad reinigen.
De eindtip van het schakelpe-
daalelement in de gewenste1
stand draaien.
Nieuwe 2bout inbouwen.
Tredestuk aan voetrem-
pedaal
M6 x 20
Boutborgmiddel: Micro-inge-
kapseld
10 Nm
Schakelpedaalelement
schakelpedaal instellen
De voetafstand en hoogte tot
de eindtip van het schakelpe-
daalelement kunnen door1

RIJDEN
06

VEILIGHEIDSAANWIJZINGEN 82
REGELMATIGE CONTROLE 84
STARTEN 85
INRIJDEN 88
REMMEN 89
MOTORFIETS NEERZETTEN 91
TANKEN 92
MOTORFIETS VOOR TRANSPORT BEVESTIGEN 94

82 RIJDEN
VEILIGHEIDSAANWIJZINGEN
Rijdersuitrusting
Geen rit zonder de juiste kle-
ding! Draag altijd
Helm
Motorpak
Handschoenen
Laarzen
Dit geldt ook voor korte trajec-
ten en in welk jaargetijde dan
ook. Uw BMW Motorrad part-
ner kan u adviseren en heeft
voor elk gebruiksdoel de cor-
recte kleding.
WAARSCHUWING
Omwikkeling van losse kle-
dingstukken, bagage of rie-
men rond niet-afgedekte ro-
terende voertuigonderdelen
(wielen, cardanas)
Gevaar voor een ongeval
Ervoor zorgen dat los ge-
dragen kledingstukken zich
niet rond niet-afgedekte ro-
terende voertuigonderdelen
kunnen wikkelen.
Bagage, span- en sjorban-
den uit de buurt van niet-
afgedekte roterende voer-
tuigonderdelen houden.
Correct beladen
WAARSCHUWING
Stabiliteit tijdens het rijden
beïnvloed door overbela-
ding, of ongelijkmatig aan-
gebrachte belading
Kans op ongevallen
Het maximaal toelaat-
baar totaalgewicht niet
overschrijden en de
aanwijzingen voor het
beladen in acht nemen.
Instelling van veervoorspan-
ning, demping en banden-
spanning aanpassen aan het
totaalgewicht.
Zware bagagestukken zo ver
mogelijk naar onder en naar
binnen aanbrengen.
met tankrugzak OA
Toelaatbaar totaalgewicht van
de tankrugzak in acht nemen.
Maximale belading van
de tankrugzak
≤5 kg
met bagagetas OA
Maximaal laadvermogen van
de bagagetas in acht nemen.
Maximale belading van
de bagagetas
max 10 kg

83
Snelheid
Bij het rijden met hoge snelhe-
den kunnen verschillende rand-
voorwaarden het rijgedrag van
het voertuig negatief beïnvloe-
den, bijv.:
Instelling van het veer- en
dempersysteem
Ongelijkmatig verdeelde ba-
gage
Losse kleding
Te lage bandenspanning
Slecht bandenprofiel
Gemonteerde bagagesyste-
men zoals een tankrugzak of
bagagetas.
Kans op vergiftiging
Uitlaatgassen bevatten het
kleur- en geurloze maar giftige
koolmonoxide.
WAARSCHUWING
Uitlaatgassen met gevaar
voor de gezondheid
Verstikkingsgevaar
Uitlaatgassen niet inademen.
De motor niet in een afge-
sloten ruimte laten draaien.
WAARSCHUWING
Inademing van schadelijke
dampen
Gevaar voor de gezondheid
Dampen van bedrijfsstoffen
en kunststoffen niet inade-
men.
Het voertuig alleen in de
openlucht gebruiken.
Verbrandingsgevaar
VOORZICHTIG
Sterk opwarmen van de mo-
tor en het uitlaatsysteem
tijdens het rijden
Verbrandingsgevaar
Na het afzetten van de mo-
torfiets erop letten dat geen
personen of voorwerpen
met de motor en het uit-
laatsysteem in aanraking
komen.
Katalysator
Als door overslaande verbran-
dingen onverbrande benzine
in de katalysator terechtkomt,
is er kans op oververhitting en
beschadiging.
Aan de volgende voorwaarden
dient te worden voldaan:

84 RIJDEN
Brandstoftank niet leegrijden.
De motor nooit met een los-
getrokken bougiestekker laten
draaien.
Motor bij overslaande ver-
brandingen direct afzetten.
Alleen loodvrije benzine tan-
ken.
Houd de voorgeschreven on-
derhoudsbeurten beslist aan.
LET OP
Onverbrande brandstof in de
katalysator
Beschadiging van de katalysa-
tor
De aangegeven punten ter
bescherming van de kataly-
sator in acht nemen.
Gevaar voor oververhitting
LET OP
Langere tijd laten draaien
van de motor bij stilstand
Oververhitting door ontoe-
reikende koeling, in extreme
gevallen brand aan de motor-
fiets
De motor niet onnodig stati-
onair laten draaien.
Na het starten direct wegrij-
den.
Manipulaties
LET OP
Wijzigingen van de motor-
fiets (bijv. motorregeleen-
heid, gaskleppen, koppeling)
Beschadiging van de betrok-
ken onderdelen, uitvallen vei-
ligheidsrelevante functies, ver-
vallen van de garantie
Geen manipulaties uitvoe-
ren.
REGELMATIGE CONTROLE
Controlelijst in acht nemen
De volgende controlelijst ge-
bruiken om uw motorfiets re-
gelmatig te controleren.
Voor het begin van elke rit
Werking van het remsysteem
controleren ( 114).
Werking van de verlichting en
signaalinrichting controleren.
Werking van de koppeling
controleren ( 119).
Bandenprofieldiepte controle-
ren ( 120).
Bandenspanning controleren
( 119).
Veilige bevestiging van ba-
gage controleren.

85
Bij iedere derde tankstop
Motoroliepeil controleren
( 112).
Remvoeringdikte voor contro-
leren ( 114).
Remvoeringdikte achter con-
troleren ( 115).
Remvloeistofpeil voor contro-
leren ( 116).
Remvloeistofpeil achter con-
troleren ( 118).
STARTEN
Motor starten
Contact inschakelen ( 40).
Pre-Ride-Check wordt uitge-
voerd. ( 85)
De ABS zelfdiagnose wordt
uitgevoerd. ( 86)
De neutraalstand inschake-
len of bij ingeschakelde ver-
snelling de koppelingshendel
inknijpen.
Bij een uitgeklapte zijstan-
daard en een ingescha-
kelde versnelling kan de mo-
tor niet worden gestart. Als de
motorfiets in de neutraalstand
wordt gestart en vervolgens bij
uitgeklapte zijstandaard een
versnelling wordt ingeschakeld,
slaat de motor af.
Bij een koude start en lage
temperaturen:
Koppelingshendel bedienen.
De startknop indrukken.1
Als de accuspanning te
laag is wordt de startpro-
cedure automatisch afgebro-
ken. Voor verdere startpogin-
gen de accu opladen of start-
hulp laten geven.
Meer details vindt u in het
hoofdstuk Onderhoud onder
Starthulp.
De motor slaat aan.
Als de motor niet aanslaat,
kan de storingstabel uitkomst
bieden. ( 162)
Pre-Ride-Check
Na het inschakelen van het
contact voert het instrumen-
tenpaneel een test uit van de
wijzerinstrumenten, de waar-
schuwings- en controlelampjes
en het display, de zogenaamde
Pre-Ride-Check. Als de motor
tijdens de test wordt gestart,
wordt de test afgebroken.

86 RIJDEN
Fase 1
Op de displays worden alle1
segmenten weergegeven.
Tegelijkertijd worden alle con-
trole- en waarschuwingslamp-
jes ingeschakeld.3
Fase 2
Het algemene waarschuwings-
lampje gaat knipperen in2
plaats van branden.
De wijzer van de snelheids-4
meter beweegt naar de maxi-
mumsnelheid.
De wijzer van de toerenteller5
beweegt naar het maximaal
toerental.
Fase 3
De wijzer van de snelheids-4
meter beweegt naar nul.
De wijzer van de toerenteller5
beweegt naar nul.
De controle- en waarschu-
wingslampjes doven of nemen
hun gebruiksfunctie in.
Het waarschuwingslampje sto-
ring aandrijfsysteem gaat pas
na 15 seconden uit.
Het display wisselt naar de
standaardweergave. De boord-
computer wordt weergegeven.
Als de wijzers niet bewegen,
een controle- en waarschu-
wingslampje niet werkt of er
segmenten op het display ont-
breken:
De storing zo snel mogelijk
door een vakwerkplaats laten
verhelpen, bij voorkeur een
BMW Motorrad Partner.
ABS-Zelfdiagnose
De gereedheid van het
BMW Motorrad ABS wordt
door de zelfdiagnose gecon-
troleerd. De zelfdiagnose start
automatisch na het inschakelen
van het contact.
Fase 1
Controle van de systeemcom-
ponenten bij stilstand.
knippert.
Fase 2
Controle van de wielsensoren
bij het wegrijden.
knippert.

88 RIJDEN
ASC/DTC-functie ter beschik-
king staat.
De storing zo snel mogelijk
door een vakwerkplaats laten
verhelpen, bij voorkeur een
BMW Motorrad Partner.
INRIJDEN
Motor
Tot de eerste inrijcontrole
veelvuldig met wisselende
belasting en toerentallen rij-
den, langdurig rijden met con-
stante toerentallen vermijden.
Kies indien mogelijk bochtige
en licht geaccidenteerde we-
gen.
Inrijtoerentallen in acht ne-
men.
Inrijtoerental
<5000 min-1 (Kilometerstand
0...1000 km)
Let op het afgelegde aantal
kilometers waarna de inrijcon-
trole moet plaatsvinden.
Kilometrage tot de eer-
ste inrijcontrole
500...1200 km
Remblokken
Nieuwe remblokken moeten
worden ingereden, voordat
deze hun optimale wrijvings-
kracht bereiken. De vermin-
derde remwerking kan door
krachtiger knijpen in de rem-
hendel worden gecompen-
seerd.
WAARSCHUWING
Nieuwe remblokken
Verlenging van de remweg,
gevaar voor ongevallen
Vroeg remmen.
Banden
Nieuwe banden hebben een
glad oppervlak. Zij moeten dan
ook met een beheerste rijstijl
door het inrijden met wisse-
lende overhellingshoeken wor-
den ingereden. Pas na het inrij-
den is de volledige grip van het
loopvlak bereikt.
WAARSCHUWING
Verlies van grip van nieuwe
banden bij een natte rijbaan
en bij extreme schuinligging
Gevaar voor ongevallen
Anticiperend rijden en ex-
treme schuinligging vermij-
den.

90 RIJDEN
Pasafdalingen
WAARSCHUWING
Bij pasafdalingen overwe-
gend remmen met de ach-
terwielrem
Remkrachtverlies, onherstel-
bare schade aan de remmen
door oververhitting
Voor- en achterwielrem be-
dienen en motorremwerking
gebruiken.
Natte en verontreinigde
remmen
Vocht en vuil op de remschij-
ven en de remblokken leiden
tot een vermindering van de
remwerking.
In de volgende situaties moet
rekening worden gehouden
met een vertraagde of slech-
tere remwerking:
Bij het rijden in de regen en
door plassen.
Na een wasbeurt van het
voertuig.
Bij het rijden op wegen
waarop zout is gestrooid.
Na werkzaamheden aan de
remmen door restanten olie
of vet.
Bij het rijden op modderige
wegen of bij terreinritten.
WAARSCHUWING
Slechtere werking van de
remmen door vocht en vuil
Gevaar voor ongevallen
Remmen droog- resp.
schoonremmen, zo nodig
reinigen.
Vroegtijdig remmen tot de
volledige remwerking weer
beschikbaar is.
ABS Pro
Natuurkundige grenzen
WAARSCHUWING
Remmen in bochten
Gevaar voor vallen ondanks
ABS Pro
Een aangepaste rijstijl blijft
altijd de verantwoordelijk-
heid van de berijder.
Het extra veiligheidspoten-
tieel niet door een riskante
rijstijl weer beperken.
Vallen kan niet worden
uitgesloten
Hoewel ABS Pro en Dynamic
Brake Control voor de berijder
een waardevolle ondersteuning
en een enorme veiligheids-
toename bij het remmen bij
scheefstand vormen, kunnen de
natuurkundige grenzen op geen

91
enkele wijze opnieuw worden
gedefinieerd. Net als voor-
heen is het mogelijk dat deze
grenzen door een verkeerde in-
schatting of een rijfout worden
overschreden. In extreme ge-
vallen kunt u hierdoor vallen.
Gebruik op openbare wegen
Op de openbare weg helpen
ABS Pro en Dynamic Brake
Control bij een nog veiliger ge-
bruik van de motorfiets. Tij-
dens het remmen vanwege on-
verwacht optredende gevaren
in bochten voorkomt ABS Pro
het blokkeren en wegglijden
van de wielen binnen de na-
tuurkundige grenzen. Bij een
noodstop verhoogt Dynamic
Brake Control de remwerking
en grijpt in als tijdens het rem-
men onbedoeld de gashendel
wordt bediend.
ABS Pro is niet ontwikkeld
voor het laten toenemen
van het individuele remvermo-
gen bij scheefstand.
MOTORFIETS NEERZETTEN
Zijstandaard
Motor uitschakelen.
LET OP
Slechte staat van de onder-
grond onder de standaard
Onderdeelschade door omval-
len
De standaard moet altijd op
een vlakke en vaste onder-
grond rusten.
LET OP
Belasting van de zijstan-
daard met extra gewicht
Onderdeelschade door omval-
len
Niet op de motorfiets gaan
zitten als deze op de zijstan-
daard staat.
De zijstandaard uitklappen en
de motorfiets op de zijstan-
daard zetten.
Indien de schuinte van de
weg dit toelaat, het stuur naar
links draaien.
De motorfiets op hellingen in
de richting "bergopwaarts"
neerzetten en de 1e versnel-
ling inschakelen.

93
LET OP
Onderdeelschade
Schade aan onderdelen door
een te volle brandstoftank
Als er teveel brandstof in
de brandstoftank wordt ge-
daan komt het teveel aan
brandstof in het actief-kool-
stoffilter terecht, wat leidt
tot schade aan onderdelen.
Brandstoftank vullen tot aan
de onderkant van de brand-
stofvulopening.
LET OP
Brandstof op kunststof op-
pervlakken
Beschadiging van oppervlak-
ken (worden lelijk of dof)
Kunststof oppervlakken on-
middellijk na contact met
brandstof reinigen.
De motorfiets neerzetten en
daarbij erop letten dat de on-
dergrond vlak en stevig is.
Tankdopklep openklappen.2
Afsluitdeksel van de brand-
stoftank met de contact-1
sleutel rechtsom ontgrendelen
en open klappen.
Brandstof van de hierboven
vermelde kwaliteit tot maxi-
maal de onderzijde van de
vulnippel tanken.
Als er wordt getankt na-
dat het peil onder de re-
servehoeveelheid is gedaald,
moet de hoeveelheid brandstof
na het tanken groter zijn dan
de brandstofreserve om het
nieuwe peil te kunnen herken-

94 RIJDEN
nen en het brandstofreserve-
controlelampje uit te schakelen.
De in de technische
gegevens aangegeven
"Nuttige tankinhoud" is de hoe-
veelheid brandstof waarmee
de tank kan worden gevuld
wanneer de tank leeggereden
is, dus wanneer de motor door
brandstofgebrek is gestopt.
Nuttige tankinhoud
Circa 18 l
Reservehoeveelheid
Circa 3,5 l
De tankdop krachtig aandruk-
ken en sluiten.
Sleutel verwijderen en klepje
sluiten.
MOTORFIETS VOOR TRANS-
PORT BEVESTIGEN
Alle onderdelen waar span-
banden langs worden geleid,
tegen krassen beschermen.
Bijvoorbeeld tape of zachte
doeken gebruiken.
LET OP
Opzijvallen van de motor-
fiets bij het op de midden-
standaard plaatsen
Onderdeelschade door omval-
len
De motorfiets tegen zij-
waarts kantelen beveiligen,
het best met behulp van een
tweede persoon.
Motorfiets op het transport-
plateau duwen, niet op de zij-
standaard zetten.

TECHNIEK IN
DETAIL
07

ALGEMENE AANWIJZINGEN 98
ANTI-BLOKKEERSYSTEEM (ABS) 98
DYNAMIC BRAKE CONTROL 101
TRACTIECONTROLE (ASC/DTC) 102
RIJMODUS 103
MOTORSLEEPMOMENTREGELING 105
ADAPTIEVE BOCHTVERLICHTING 106

98 TECHNIEK IN DETAIL
ALGEMENE AANWIJZINGEN
Meer informatie over het on-
derwerp techniek onder:
bmw-motorrad.com/technik
ANTI-BLOKKEERSYSTEEM
(ABS)
Hoe werkt het ABS?
De maximaal op het wegdek
overdraagbare remkracht is
o.a. afhankelijk van de wrij-
vingscoëfficiënt van het op-
pervlak van het wegdek. Grind,
ijs en sneeuw en een nat weg-
dek hebben een aanzienlijk la-
gere wrijvingswaarde dan een
droog en schoon wegdek. Hoe
slechter de wrijvingscoëfficiënt
van het wegdek, hoe langer de
remweg wordt.
Indien bij een verhoging van de
remdruk door de bestuurder de
maximaal overdraagbare rem-
kracht wordt overschreden, be-
ginnen de wielen te blokkeren
en gaat de rijstabiliteit verloren;
onderuitgaan kan het gevolg
zijn. Voor deze situatie zich
voordoet, wordt het ABS geac-
tiveerd en wordt de remdruk
tot de maximaal overdraagbare
remkracht aangepast. De wie-
len draaien daardoor verder en
de rijstabiliteit blijft los van de
toestand van het wegdek be-
houden.
Wat gebeurt bij oneffenheden
in het wegdek?
De gesteldheid van de rijbaan
kan kortstondig voor een ver-
lies van contact tussen de ban-
den en het oppervlak van de
rijbaan veroorzaken. De over-
gedragen remkracht gaat dan
terug naar nul. Indien in deze
situatie wordt geremd, moet
het ABS de remdruk reduce-
ren om de rijstabiliteit bij het
herstel van het contact met het
wegdek te garanderen. Hier-
bij moet het ABS uitgaan van
extreem lage wrijvingswaar-
den (grind, ijzel, sneeuw), zodat
de wielen in alle denkbare si-
tuaties blijven draaien om de
rijstabiliteit te waarborgen. Na
het herkennen van de werke-
lijke omstandigheden regelt het
systeem de optimale remdruk
in.
Omhoogkomen van het
achterwiel
Bij zeer sterke en snelle vertra-
gingen kan het voorkomen dat
het BMW Motorrad ABS het
omhoogkomen van het achter-
wiel niet kan verhinderen. Dit
kan eveneens tot het over de

101
mentsensor, die al wordt ge-
bruikt voor de dynamische trac-
tiecontrole DTC.
Als de scheefstand toeneemt
wordt de remdrukgradiënt bij
het rembegin steeds verder ge-
limiteerd. Hierdoor vindt de
drukopbouw langzamer plaats.
Bovendien vindt de drukmodu-
latie bij de ABSregeling gelijk-
matiger plaats.
Voordelen voor de rijder
De voordelen van ABS Pro voor
de rijder zijn een gevoelig aan-
spreken en een hoge rem- en
rijstabiliteit bij optimale vertra-
ging, ook in bochten.
DYNAMIC BRAKE CONTROL
met rijmodi ProSU
Functie van de Dynamic Brake
Control
De functie van de Dynamic
Brake Control ondersteunt de
berijder bij een noodstop.
Herkenning van een noodstop
Een noodstop wordt herkend
als de voorwielrem snel en
krachtig wordt bediend.
Gedrag bij een noodstop
Als bij een snelheid van
meer dan min 10 km/h een
noodstop wordt uitgevoerd, is
naast de ABS-functie ook de
Dynamic Brake Control actief.
Gedrag bij onbedoeld
bedienen van de gashendel
Als bij een noodstop onbe-
doeld de gashendel wordt be-
diend (hendelstand > 5%),
wordt de eigenlijk geacti-
veerde remwerking door de
Dynamic Brake Control ge-
waarborgd door het open-
draaien van de gashendel
te negeren. De werking van
de noodstop wordt gewaar-
borgd.
Als tijdens de ingreep van de
Dynamic Brake Control het
gas wordt gesloten (gashen-
delstand < 5%), wordt het
door het ABS-remsysteem ge-
vraagde motorkoppel hersteld.
Als de noodstop wordt be-
ëindigd en de gashendel nog
steeds wordt bediend, regelt
de Dynamic Brake Control het
motorkoppel gecontroleerd
terug naar de berijderswens.

102 TECHNIEK IN DETAIL
TRACTIECONTROLE (ASC/
DTC)
Hoe werkt de tractiecontrole?
De tractieregeling is er in twee
uitvoeringen
zonder rekening te houden
met de scheefstand: Automa-
tische stabiliteitscontrole ASC
ASC is een rudimentaire func-
tie, die vallen moet voorko-
men.
met rekening houden met de
scheefstand: dynamische trac-
tiecontrole DTC
DTC zorgt door de extra in-
formatie over scheefstand en
acceleratie voor een nauw-
keurigere en comfortabelere
regeling.
De tractiecontrole vergelijkt de
wielsnelheden van het voor-
en achterwiel. Uit het snel-
heidsverschil worden de slip en
daarmee de stabiliteitsreserves
aan het achterwiel berekend.
Als een bepaalde sliplimiet
wordt overschreden, wordt het
motorkoppel door de motorre-
geling aangepast.
De BMW Motorrad ASC/DTC is
een hulpsysteem voor de rijder
en is voor gebruik op de open-
bare weg ontworpen. Vooral in
het grensgebied van de rijfysica
heeft de rijder duidelijk invloed
op de regelmogelijkheden van
de ASC/DTC (gewichtsverplaat-
sing in bochten, losse bagage).
Het systeem is niet ontwor-
pen voor speciale eisen zoals
die gelden voor wedstrijdge-
bruik in het terrein of op het
circuit. Voor deze gevallen kan
de BMW Motorrad ASC/DTC
worden uitgeschakeld.
WAARSCHUWING
Gevaarlijk rijgedrag
Gevaar voor ongevallen on-
danks ASC/DTC
Een aangepaste rijstijl blijft
altijd de verantwoordelijk-
heid van de berijder.
Het extra veiligheidspoten-
tieel niet door een riskante
rijstijl weer beperken.
Bijzondere situaties
Bij toenemende scheefstand
wordt het acceleratievermo-
gen overeenkomstig de natuur-
kundige wetten steeds verder
ingeperkt. Daardoor is het mo-
gelijk dat vanuit scherpe boch-
ten vertraagd wordt geaccele-
reerd

104 TECHNIEK IN DETAIL
met rijmodi ProSU
DYNA
Voor elk van deze rijmodi is
een afgestemde instelling voor
de systemen ABS, ASC/DTC en
voor de reactie op de gashen-
del aanwezig.
In elke rijmodus kan de
ASC/DTC worden uitgescha-
keld. De volgende verklaringen
hebben telkens betrekking op
de ingeschakelde rijveiligheids-
systemen.
Gasrespons
In de rijmodus RAIN: Terug-
houdend
In de rijmodus ROAD: Opti-
maal
met rijmodi ProSU
In de rijmodus DYNA: Direct
ABS
De loskomherkenning voor
het achterwiel is in alle rij-
modi actief.
ABS Pro is in alle rijmodi vol-
ledig beschikbaar. De neiging
tot oprichten, die de motor-
fiets heeft in bochten, wordt
tot op een minimum geredu-
ceerd.
In de rijmodi RAIN en ROAD
is het ABS afgestemd op ge-
bruik op de weg.
met rijmodi ProSU
In de rijmodus DYNA is het
ABS afgestemd op het rijden
op de weg.
ASC
ASC is afgestemd op gebruik
op de weg.
In de rijmodus ROAD biedt de
ASC een hoge en in de rijmo-
dus RAIN maximale rijstabili-
teit.
met rijmodi ProSU
DTC
Banden
In de DTC-instellingen RAIN,
ROAD en DYNA is de DTC
afgestemd op gebruik op de
weg met wegbanden.
Rijstabiliteit
In de DTC-instelling RAIN
grijpt de DTC zo vroeg in dat
maximale rijstabiliteit wordt
bereikt.
In de DTC-instelling ROAD
grijpt de DTC later in dan in
de rijmodus RAIN. Een door-
draaiend achterwiel wordt in-
dien mogelijk altijd vermeden.
In de DTC-instellingen RAIN
en ROAD wordt voorkomen

105
dat het voorwiel loskomt van
de grond.
In de DTC-instelling DYNA
grijpt de DTC later in dan
in de DTC-instelling ROAD,
waardoor licht driften bij het
uitrijden van een bocht en
korte wheelies mogelijk zijn.
Omschakelen
Rijmodi kunnen gewijzigd wor-
den als het voertuig stilstaat
en het contact ingeschakeld is.
Onder de volgende voorwaar-
den is een wijziging ook tijdens
het rijden mogelijk:
Geen aandrijfkoppel op het
achterwiel.
Geen remdruk in het remsys-
teem.
Voor een wijziging tijdens het
rijden moeten de volgende
stappen doorlopen worden:
Gashendel terugdraaien.
Remhendel niet bedienen.
met snelheidsregeling SU
Cruise Control deactiveren.
De gewenste rijmodus wordt
eerst voorgeselecteerd. De om-
schakeling vindt pas plaats, als
de betreffende systemen zich
in de benodigde toestand be-
vinden.
Pas na de omschakeling van
de rijmodus wordt het selectie-
menu op het display gesloten.
MOTORSLEEPMOMENTRE-
GELING
met rijmodi ProSU
Hoe werkt de motorsleepmo-
mentregeling?
De motorsleepmomentregeling
heeft de taak om instabiele rij-
omstandigheden te voorkomen
door een te hoog sleepmoment
op het achterwiel. Afhanke-
lijk van de rijbaantoestand en
rijdynamiek kan een te hoog
sleepmoment de slip op het
achterwiel aanzienlijk vergroten
en de rijstabiliteit verminderen.
De motorsleepmomentrege-
ling begrenst te veel slip op het
achterwiel tot een veilige, mo-
dusafhankelijke doelslip.
Oorzaken voor teveel slip op
het achterwiel:
Afremmen op de motor op
een rijbaan met lage wrij-
vingscoëfficiënt (bijv. natte
bladeren).
Omhoogkomen van het ach-
terwiel bij het terugschakelen.
Hard aanremmen bij een
sportieve rijstijl.
Net als de BMW Motorrad ASC
vergelijkt de motorsleepmo-

110 ONDERHOUD
ALGEMENE AANWIJZINGEN
In het hoofdstuk Onderhoud
worden werkzaamheden voor
het controleren en vervangen
van slijtagedelen beschreven
die eenvoudig uit te voeren
zijn.
Indien bij de montage rekening
moet worden gehouden met
speciale aanhaalkoppelwaar-
den, dan worden deze even-
eens vermeld. Een overzicht
van alle benodigde aanhaal-
koppelwaarden is te vinden
in het hoofdstuk Technische
gegevens.
Micro-ingekapselde bouten
De micro-inkapseling is een
chemische schroefdraadbor-
ging. Hierbij wordt door een
lijmstof een vaste verbinding
gemaakt tussen een bout en
een moer of een onderdeel.
Micro-ingekapselde bouten zijn
daarom slechts geschikt voor
eenmalig gebruik.
Na het uitbouwen moet de lijm
uit de binnenschroefdraad wor-
den verwijderd. Bij het inbou-
wen moet een nieuwe micro-
ingekapselde bout worden ge-
bruikt. Daarom voor het uit-
bouwen waarborgen dat u be-
schikt over geschikt gereed-
schap voor het reinigen van
de schroefdraad en over een
vervangende bout. Bij een on-
deskundige bewerking kan de
borgingsfunctie van de schroef
niet meer gewaarborgd zijn,
waardoor u zichzelf in gevaar
brengt!
Voor het uitvoeren van een
aantal van de beschreven werk-
zaamheden zijn speciale ge-
reedschappen en een gedegen
vakkennis vereist. In geval van
twijfel contact opnemen met
een vakwerkplaats, bij voorkeur
een BMW Motorrad Partner.
BOORDGEREEDSCHAP
1 Steeksleutel
Sleutelwijdte 14/17
Spiegelarm instellen
( 67).
Veervoorspanning voor-
wiel instellen ( 70).

113
LET OP
Omvallen van de motorfiets
Onderdeelschade door omval-
len
Ervoor zorgen dat de motor-
fiets niet kan omvallen, bij
voorkeur met ondersteuning
door een tweede persoon.
Het oliepeil bij de aandui-
ding aflezen.1
Voorgeschreven motor-
oliepeil
Tussen - enMIN MAX-marke-
ring
Bij een oliepeil onder de MIN-
markering:
Motorolie bijvullen ( 113).
Bij een oliepeil boven de MAX-
markering:
Het oliepeil bij een vakwerk-
plaats laten corrigeren, bij
voorkeur een BMW Motorrad
Partner.
Motorolie bijvullen
De motorfiets neerzetten en
daarbij erop letten dat de on-
dergrond vlak en stevig is.
De omgeving van de olievul-
opening reinigen.
Om gemakkelijker kracht te
kunnen zetten de omkeerbare
schroevendraaierbit met1
de kruiskopzijde vooraan in
de schroevendraaiergreep 2
(boordgereedschap) steken.
Het boordgereedschap op
de olievulplug plaatsen en3
linksom draaien.
De olievulplug uitbouwen.3
Produkt Specifikationer
Mærke: | BMW |
Kategori: | Motor |
Model: | R nineT (2022) |
Har du brug for hjælp?
Hvis du har brug for hjælp til BMW R nineT (2022) stil et spørgsmål nedenfor, og andre brugere vil svare dig
Motor BMW Manualer

8 Oktober 2024

30 September 2024

8 September 2024

28 August 2024

25 August 2024

19 August 2024

12 August 2024

11 August 2024

8 August 2024

6 August 2024
Motor Manualer
- Motor Honda
- Motor Juki
- Motor Husqvarna
- Motor Aprilia
- Motor Mercedes-Benz
- Motor Triumph
- Motor Mitsubishi
- Motor Yamaha
- Motor Kettler
- Motor Texas
- Motor Reebok
- Motor Suzuki
- Motor Emco
- Motor Piaggio
- Motor KTM
- Motor Danfoss
- Motor Kawasaki
- Motor ELAC
- Motor Ducati
- Motor Bajaj
- Motor GasGas
- Motor Indian
- Motor Hero
- Motor BodyCraft
- Motor Cagiva
- Motor Beta
- Motor Joy-It
- Motor Hyosung
- Motor Mash
- Motor Benelli
- Motor Victory
- Motor Sherco
- Motor Harley Davidson
- Motor Moto Guzzi
- Motor Derbi
- Motor SMC
- Motor Ridley
- Motor Royal Enfield
- Motor Zero
- Motor MV Agusta
- Motor Mahindra
- Motor CRRCpro
Nyeste Motor Manualer

15 Januar 2025

10 Januar 2025

8 Januar 2025

8 Januar 2025

2 Januar 2025

31 December 2025

31 December 2025

31 December 2025

31 December 2025

30 December 2025