Fiat Fiorino 2007 Manual

Fiat Firmabil Fiorino 2007

Læs nedenfor 📖 manual på dansk for Fiat Fiorino 2007 (210 sider) i kategorien Firmabil. Denne guide var nyttig for 13 personer og blev bedømt med 4.5 stjerner i gennemsnit af 2 brugere

Side 1/210
INSTRUCTIEBOEKJE
FIATFIORINO
603.81.260 NL
Geachte cliënt,
Hartelijk dank dat u voor een Fiat hebt gekozen en gefeliciteerd met uw keuze voor de Fiat Fiorino.
Wij hebben dit boekje samengesteld zodat u elk onderdeel van uw Fiat Fiorino leert kennen en u uw auto op de juiste manier zult
gebruiken. Wij raden u aan alle hoofdstukken door te lezen voordat u voor de eerste keer met de auto gaat rijden. Dit instructie-
boekje bevat informatie, tips en aanwijzingen die u zullen helpen de technische kwaliteiten van uw Fiat Fiorino volledig te benutten.
Wij raden u aan om de aanwijzingen en tips bij de onderstaande symbolen aandachtig te lezen:
veiligheid van de inzittenden;
conditie van de auto;
bescherming van het milieu.
In de “Service- en garantiehandleiding” vindt u naast het schema voor het geprogrammeerd onderhoud:
het garantiecertificaat en de bijbehorende voorwaarden
een overzicht van de speciale aanvullende service voor cliënten.
Veel leesplezier en goede reis!
Hoewel in dit instructieboekje alle uitvoeringen van de Fiat Fiorino beschreven worden, dient u zich aan
de informatie te houden met betrekking tot de uitrusting, de motoruitvoering en het model van de auto
die u gekocht hebt.
ABSOLUUT LEZEN!
K
BRANDSTOF TANKEN
Benzinemotoren: tank uitsluitend loodvrije benzine met een minimum octaangetal van 95 RON die voldoet aan
de Europese specificatie EN 228.
Dieselmotoren: tank uitsluitend diesel voor motorvoertuigen conform de Europese specificatie EN590. Het ge-
bruik van andere producten of mengsels kan de motor onherstelbaar beschadigen en het vervallen van de garantie
tot gevolg hebben.
MOTOR STARTEN
Benzinemotoren: controleer of de handrem is aangetrokken; zet de versnellingspook in vrij; trap het koppelings-
pedaal volledig in, maar trap het gaspedaal niet in; draai vervolgens de start-/contactsleutel in stand AVV en laat de
sleutel los zodra de motor aanslaat.
Dieselmotoren: draai de start-/contactsleutel in stand MAR en wacht tot de waarschuwingslampjes Y(of het sym-
bool op het display) en mdoven; draai de start-/contactsleutel in stand AVV en laat de sleutel los zodra de
motor aanslaat.
PARKEREN BOVEN BRANDBARE MATERIALEN
Onder normale bedrijfsomstandigheden bereikt de katalysator hoge temperaturen. Parkeer daarom niet boven gras,
droge bladeren, dennennaalden of ander brandbaar materiaal: brandgevaar.
BESCHERMING VAN HET MILIEU
De auto is uitgerust met een diagnosesysteem, dat continu controles uitvoert op de componenten die van invloed
zijn op de uitlaatgasemissie zodat overmatige vervuiling van het milieu wordt voorkomen.
ELEKTRISCHE APPARATUUR
Als u na aanschaf van uw auto accessoires wilt monteren die stroom verbruiken (waardoor de accu langzaam kan ont-
laden), wendt u dan tot de Fiat-dealer. Deze kan controleren of de elektrische installatie van de auto geschikt is
voor het extra stroomverbruik.
CODE-card
Bewaar deze op een veilige plaats. Gebruik de code-card voor het eventueel aanvragen van duplicaatsleutels.
GEPROGRAMMEERD ONDERHOUD
Bedenk dat een goed onderhoud van de auto de beste manier is om de prestaties en de veiligheid van de auto ge-
durende langere tijd te garanderen. Daarbij wordt ook het milieu ontzien en blijven de exploitatiekosten laag.
IN HET INSTRUCTIEBOEKJE....
…vindt u informatie, tips en belangrijke waarschuwingen voor het juiste gebruik, veilig rijden en het onderhoud van
uw auto. Let vooral op de symbolen
"
(veiligheid van de inzittenden)
#
(bescherming van het milieu) !(conditie
van de auto).
4
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
DASHBOARD ...................................................................... 5
INSTRUMENTENPANEEL ................................................. 6
SYMBOLEN ........................................................................... 7
FIAT CODE ........................................................................... 7
DE SLEUTELS ........................................................................ 8
DIEFSTALALARM ................................................................ 12
START-/CONTACTSLOT ................................................. 14
INSTRUMENTEN ................................................................ 15
DIGITAAL DISPLAY............................................................. 17
MULTIFUNCTIONEEL DISPLAY ..................................... 22
TRIP COMPUTER................................................................. 31
ZITPLAATSEN ...................................................................... 33
SCHEIDINGSWANDEN..................................................... 36
HOOFDSTEUNEN .............................................................. 38
STUURWIEL ......................................................................... 39
SPIEGELS ................................................................................ 39
KLIMAATREGELING ........................................................... 41
VERWARMING EN VENTILATIE .................................... 43
HANDBEDIENDE AIRCONDITIONING ..................... 46
BUITENVERLICHTING ...................................................... 49
RUITEN REINIGEN ............................................................. 51
PLAFONDVERLICHTING ................................................. 53
BEDIENINGSORGANEN .................................................. 56
INTERIEURUITRUSTING .................................................. 58
PORTIEREN .......................................................................... 61
RUITBEDIENING ................................................................. 66
BAGAGERUIMTE ................................................................. 67
MOTORKAP ......................................................................... 70
IMPERIAAL/SKIDRAGER ................................................... 72
KOPLAMPEN ........................................................................ 73
ABS .......................................................................................... 74
EOBD-SYSTEEM ................................................................... 76
PARKEERSENSOREN ......................................................... 77
AUTORADIO ....................................................................... 79
ELEKTRISCHE/ELEKTRONISCHE SYSTEMEN
MONTEREN........................................................................... 80
TANKEN MET DE AUTO .................................................. 81
BESCHERMING VAN HET MILIEU ................................. 82
DD
DDAA
AASS
SSHH
HHBB
BBOO
OOAA
AARR
RRDD
DD
EE
EENN
NN
BB
BBEE
EEDD
DDII
IIEE
EENN
NNII
IINN
NNGG
GG
DASHBOARD
De aanwezigheid en de opstelling van de bedieningsknoppen, de instrumenten en de controlelampjes kunnen per uitvoering
verschillen.
1. Luchtrooster voor lucht naar de zijruiten - 2. Verstel- en regelbaar luchtrooster - 3. Linker hendel: bediening buitenverlichting -
4. Instrumentenpaneel en waarschuwingslampjes - 5. Rechter hendel: bediening ruitenwissers, achterruitwisser, trip computer -
6. Autoradio (indien aanwezig) - 7. Schakelaar waarschuwingsknipperlichten, achterruitverwarming, bediening Bluetooth-systeem
(indien aanwezig), ontgrendelknop achterdeuren (indien aanwezig) - 8. Airbag passagierszijde (indien aanwezig) - 9. Opbergvak/
dashboardkastje (indien aanwezig) - 10. Verstel- en regelbare luchtroosters - 11. Bedieningsknoppen verwarming/ventilatie/
airconditioning - 12. Opbergvak - 13. Contactslot - 14. Airbag bestuurderszijde - 15. Hendel motorkapontgrendeling -
16. Schakelaarpaneel: mistlampen voor/mistachterlicht/koplampverstelling/display
5
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
F0T0070m
fig. 1
6
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
INSTRUMENTENPANEEL
Uitvoeringen met digitaal display
ASnelheidsmeter
BBrandstofmeter met waarschuwings-
lampje brandstofreserve
CKoelvloeistoftemperatuurmeter met
waarschuwingslampje voor te hoge
koelvloeistoftemperatuur
DToerenteller
EDigitaal display
mcLampjes alleen aanwezig op
dieseluitvoeringen
Uitvoeringen met multifunctioneel
display
ASnelheidsmeter
BBrandstofmeter met waarschuwings-
lampje brandstofreserve
CKoelvloeistoftemperatuurmeter met
waarschuwingslampje voor te hoge
koelvloeistoftemperatuur
DToerenteller
EMultifunctioneel display
mcLampjes alleen aanwezig op
dieseluitvoeringen
F0T0072m
fig. 2
F0T0071m
fig. 3
7
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
FIAT CODE
Voor een nog betere bescherming tegen
diefstal is de auto uitgerust met een elek-
tronische startblokkering.
Het systeem schakelt automatisch in als
de start-/contactsleutel wordt uitgeno-
men.
Als u bij het starten van de motor de sleu-
tel in stand MAR draait, dan stuurt het
Fiat CODE-systeem een code naar de re-
geleenheid van de motor die, als de code
wordt herkend, de blokkering van de func-
ties opheft.
Als bij het starten de code niet wordt her-
kend, gaat op het instrumentenpaneel het
waarschuwingslampje Ybranden.
Draai in dat geval de sleutel in stand
STOP en vervolgens in stand MAR; als
de motor geblokkeerd blijft, probeer het
dan opnieuw met de andere geleverde
sleutels. Als de motor nog niet aanslaat,
voer dan een noodstart uit (zie het hoofd-
stuk “Noodgevallen”) en wendt u daarna
tot de Fiat-dealer.
BELANGRIJK Elke sleutel heeft een eigen
code, die in de regeleenheid van het sys-
teem moet worden opgeslagen. Voor het
opslaan van nieuwe sleutels (maximaal
acht) moet u zich tot de Fiat-dealer wen-
den.
BRANDEND LAMPJE
Y
(of het symbool op het display)
TIJDENS HET RIJDEN
Als het lampje
Y
(of het symbool op
het display) gaat branden, betekent dit
dat het systeem zichzelf controleert (bijv.
bij een vermindering van de spanning). Als
u het systeem wilt controleren, moet u
de auto stilzetten en de contactsleutel
in stand STOP en vervolgens opnieuw
in stand MAR draaien: als er geen en-
kele storing wordt gevonden, gaat het
waarschuwingslampje
Y
niet branden.
Als het waarschuwingslampje
Y
(of het
symbool op het display) blijft branden,
moet de hiervoor beschreven procedu-
re herhaald worden en de contactsleu-
tel langer dan 30 seconden in stand
STOP worden gezet. Als de storing blijft
bestaan, wendt u dan tot de Fiat-dealer.
Als het waarschuwingslampje
Y
(of het
symbool op het display) blijft branden,
wordt de code niet herkend. In dat geval
moet u de sleutel in stand STOP en ver-
volgens in stand MAR draaien; als de mo-
tor geblokkeerd blijft, probeer het dan op-
nieuw met de andere geleverde sleutels.
Als de motor nog niet aanslaat, voer dan
een noodstart uit (zie het hoofdstuk
“Noodgevallen”) en wendt u daarna tot
de Fiat-dealer.
SYMBOLEN
Op of in de nabijheid van enkele onder-
delen van uw auto zijn plaatjes met een be-
paalde kleur aangebracht, met daarop
symbolen die uw aandacht vragen en die
voorzorgsmaatregelen aangeven die u in
acht moet nemen als u met het be-
treffende onderdeel te maken krijgt.
Op de binnenbekleding van de motorkap
bevindt zich een plaatje met een korte sa-
menvatting van de symbolen.
Bij krachtige stoten kunnen de
elektronische componenten in
de sleutel beschadigd worden.
8
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
DE SLEUTELS
CODE-CARD fig. 4
Bij de auto worden twee sleutels geleverd
en de CODE-card waarop staat aange-
geven:
Ade elektronische code voor het uit-
voeren van een noodstart (zie de pa-
ragraaf “Noodstart” in het hoofdstuk
“Starten en rijden”);
Bde mechanische code van de sleutels
die bij aanvraag van duplicaatsleutels
aan de Fiat-dealer moet worden
overhandigd.
BELANGRIJK Om schade aan de elektro-
nische schakelingen in de sleutels te voor-
komen, mogen de sleutels niet aan direc-
te zonnestraling worden blootgesteld.
fig. 5 F0T00002m
MECHANISCHE SLEUTEL fig. 5
De metalen baard Adient voor:
het start-/contactslot;
de sloten van de portieren;
het ont-/vergrendelen van de tankdop.
fig. 4 F0T0001m
Als de auto wordt verkocht,
moeten alle sleutels en de
CODE-card overhandigd wor-
den aan de nieuwe eigenaar.
9
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
Combi-uitvoeringen
Knopje Ëdient voor het ontgrendelen van
de voorportieren en de zijschuifdeuren;
Knopje Ádient voor het vergrendelen van
alle portieren/deuren;
Knopje
dient voor het ontgrendelen
van de achterdeuren.
Cargo-uitvoeringen
Knopje Ëdient voor het ontgrendelen van
de voorportieren;
Knopje Ádient voor het vergrendelen van
alle portieren/deuren;
Knopje
dient voor het ontgrendelen
van de achterdeuren en de zijschuifdeuren
(indien aanwezig).
Als de portieren worden ontgrendeld,
wordt de interieurverlichting een bepaal-
de tijd ingeschakeld.
SLEUTEL MET
AFSTANDSBEDIENING
(indien aanwezig) fig. 6
De metalen baard Adient voor:
het start-/contactslot;
de sloten van de portieren;
het ont-/vergrendelen van de tankdop.
fig. 6 F0T0026m
Druk het knopje B-fig. 6 alleen
in als de sleutel ver genoeg van
het lichaam (speciaal de ogen) en van
voorwerpen die snel beschadigen (bij-
voorbeeld kledingstukken) is verwijderd.
Laat de sleutel nooit onbeheerd achter.
Hiermee voorkomt u dat iemand (dit
geldt in het bijzonder voor kinderen) per
ongeluk op de knop drukt.
ATTENTIE
Druk op het knopje Bvoor het uitklap-
pen van de metalen baard.
Ga voor het inklappen als volgt te werk:
houd het knopje Bingedrukt en ver-
plaats de metalen baard A;
laat het knopje Blos en draai de me-
talen baard Atotdat hij op de juiste wij-
ze is ingeklapt en vergrendeld.
10
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
Batterij van de sleutel met
afstandsbediening vervangen fig. 8
Ga voor het vervangen van de batterij als
volgt te werk:
druk op de knop Aen klap de metalen
baard Buit;
draai de schroef Cin stand
:
met een
kleine schroevendraaier;
trek de batterijhouder Dnaar buiten en
vervang de batterij E; let daarbij goed
op de polariteit;
plaats de batterijhouder Din de sleutel
en draai de schroef Cin stand
Á
.
fig. 8 F0T0028m
Lege batterijen zijn schadelijk
voor het milieu. Ze moeten in
daarvoor bestemde contai-
ners worden gedeponeerd of
kunnen worden ingeleverd bij de Fiat-
dealer, die voor de verwerking zorgt.
EXTRA
AFSTANDSBEDIENINGEN
BESTELLEN
Het systeem kan maximaal 8 afstandsbe-
dieningen herkennen. Als u in de loop der
tijd een nieuwe afstandsbediening nodig
hebt, kunt u zich tot een Fiat-dealer wen-
den. Neem dan de CODE-card, een iden-
titeitsbewijs en het kentekenbewijs mee.
fig. 7 F0T0149m
Achterdeuren en zijschuifdeuren
van binnenuit ontgrendelen
(indien aanwezig)
Als u het knopje fig. 7 indrukt (bepaalde
uitvoeringen), worden de achterdeuren
van binnenuit ontgrendeld.
11
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
DEAD LOCK-SYSTEEM
(indien aanwezig)
Dit veiligheidssysteem verhindert de wer-
king van de binnenhandgrepen, waardoor
de portieren niet van binnenuit kunnen
worden geopend bij een inbraakpoging
(bijvoorbeeld na het inslaan van een ruit).
Het dead lock-systeem biedt dus de bes-
te bescherming tegen inbraakpogingen.
Daarom raden wij u aan om iedere keer
als u de auto verlaat, het systeem in te
schakelen.
Als het dead lock-systeem is
ingeschakeld, kunnen de
portieren op geen enkele wijze van
binnenuit worden geopend. Contro-
leer daarom, voordat u de auto ver-
laat, of er geen personen meer aan
boord zijn.
ATTENTIE
Als de batterij van de sleutel
met afstandsbediening leeg
is, kan het systeem alleen worden in-
geschakeld door de metalen baard
van de sleutel in het slot van een por-
tier te steken en te draaien, zoals
hiervoor is beschreven: in dat geval
blijft het systeem alleen op de ach-
terdeuren ingeschakeld.
ATTENTIE
Systeem inschakelen
Het systeem schakelt op alle portieren/
deuren automatisch in als de knop
Á
op
de sleutel met afstandsbediening twee
keer wordt ingedrukt.
Als het systeem is ingeschakeld, knipperen
de richtingaanwijzers 2 keer.
Het systeem schakelt niet in als een of
meerdere portieren/deuren niet goed ge-
sloten zijn: zo wordt voorkomen dat een
persoon via het geopende portier het in-
terieur van de auto kan betreden en, als
het portier vervolgens wordt gesloten, de
auto niet meer kan verlaten.
Systeem uitschakelen
Het systeem schakelt in de volgende geval-
len automatisch op alle portieren/deuren
uit:
als de portieren/deuren worden ont-
grendeld;
als de contactsleutel in stand MAR
wordt gedraaid.
12
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
DIEFSTALALARM
(indien aanwezig)
Het diefstalalarm, een aanvulling op alle
reeds beschreven functies van de af-
standsbediening, wordt bediend door de
ontvanger die onder het dashboard nabij
het zekeringenkastje is geplaatst.
WANNEER GAAT HET ALARM
AF
Het diefstalalarm wordt in de volgende ge-
vallen geactiveerd:
als een van de portieren/deuren of
de motorkap ongeoorloofd wordt ge-
opend (omtrekbeveiliging);
bij een startpoging (contactsleutel in
stand MAR draaien);
als de kabels van de accu worden on-
derbroken;
als er bewegende voorwerpen in het in-
terieur aanwezig zijn (volumetrische be-
veiliging);
bij het optillen/kantelen van de auto.
Als het alarm in werking treedt, wordt, af-
hankelijk van het land, de sirene geacti-
veerd en gaan de richtingaanwijzers knip-
peren (ongeveer 26 seconden). De wijze
waarop het systeem werkt en het aantal
cycli kunnen per land verschillen.
Toch is een maximum aantal cycli voor-
zien voor de akoestische en zichtbare sig-
nalen. Na een alarmsignalering schakelt het
systeem over naar de normale bewa-
kingsfunctie.
De volumetrische beveiliging en de kan-
telsensor kunnen met de betreffende be-
dieningsknop op de plafondverlichting
voor worden uitgeschakeld (zie de para-
graaf “Kantelbeveiliging”).
BELANGRIJK De startblokkering wordt
uitgevoerd door de Fiat CODE en wordt
automatisch ingeschakeld als de contact-
sleutel uit het start-/contactslot wordt ge-
nomen.
ALARM INSCHAKELEN
Richt bij gesloten portieren, laadruimte en
motorkap, en met de contactsleutel in
stand STOP of uitgenomen, de sleutel
met afstandsbediening in de richting van
de auto. Druk op de knop
Á
en laat de
knop weer los.
U hoort een akoestisch signaal (“BIEP”)
(behalve bij uitvoeringen voor bepaalde
markten) en de portieren/deuren worden
vergrendeld.
Het inschakelen van het alarm wordt
voorafgegaan door een zelfdiagnose: als
het systeem een storing vindt, dan klinkt
nogmaals een akoestisch signaal en ver-
schijnt op het display een bericht (zie het
hoofdstuk “Lampjes en berichten”).
Schakel in dit geval het diefstalalarm uit
door de knop Ëin te drukken, controleer
of de portieren, de motorkap en de laad-
ruimte goed gesloten zijn en schakel het
alarm opnieuw in met de knop
Á
.
Als de portieren/deuren en de motorkap
niet goed gesloten zijn, worden ze niet
door het diefstalalarm gecontroleerd.
Als bij goed gesloten portieren, motorkap
en laadruimte het akoestisch signaal wordt
herhaald, dan is er een storing gesignal-
eerd in de werking van het systeem.
Wendt u in dat geval tot de Fiat-dealer.
BELANGRIJK Als de portieren met de
metalen baard van de sleutel centraal wor-
den vergrendeld, schakelt het alarm niet
in.
BELANGRIJK De werking van het dief-
stalalarm verschilt per land.
13
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
DIEFSTALALARM
UITSCHAKELEN
Druk op de knop Ëvan de sleutel met af-
standsbediening.
Het volgende gebeurt (met uitzondering
van bepaalde markten):
de richtingaanwijzers knipperen twee
keer kort;
u hoort twee korte akoestische signa-
len (“BIEP’s”);
de portieren/deuren worden ontgren-
deld.
BELANGRIJK Als de portieren met de
metalen baard van de sleutel centraal wor-
den ontgrendeld, schakelt het alarm niet
uit.
KANTELBEVEILIGING
De kantelsensor meet iedere verandering
in de hellingshoek van de auto en signa-
leert daardoor het geheel of gedeeltelijk
optillen van de auto (bijv. bij het verwij-
deren van een wiel).
De kantelsensor signaleert een minimale
verandering in de hellingshoek van de au-
to, zowel langs de lengte- als de dwarsas.
Beveiliging uitschakelen
Voor het uitschakelen van de kantelsen-
sor (bijvoorbeeld bij het slepen van de au-
to met ingeschakeld diefstalalarm) moet u
de knop A-fig. 9 op de specifieke pla-
fondverlichting indrukken. De sensor blijft
uitgeschakeld totdat de portieren/deuren
centraal worden ontgrendeld.
MELDINGEN VAN
INBRAAKPOGINGEN
Iedere inbraakpoging wordt aangegeven
door het branden van het controlelamp-
je Y(of het symbool op het display) op
het instrumentenpaneel en op enkele uit-
voeringen verschijnt ook een bericht op
het display (zie het hoofdstuk “Lampjes en
berichten”).
ALARM BUITEN GEBRUIK
STELLEN
Om het diefstalalarm buiten werking te
stellen (bijvoorbeeld als de auto lange tijd
wordt gestald): sluit de auto af door de
metalen baard van de sleutel in het slot van
het bestuurdersportier te draaien.
BELANGRIJK Als de batterijen van de
sleutel met afstandsbediening leeg zijn, of
als er een storing is in het diefstalalarm,
dan kunt u het systeem buiten werking
stellen door de contactsleutel in het con-
tactslot te steken en deze in stand MAR
te draaien.
fig. 9 F0T0159m
14
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
fig. 10 F0T0039m
Verwijder de sleutel nooit uit
het contactslot als de auto
nog in beweging is. Bij de eerste stuur-
uitslag blokkeert het stuur automa-
tisch. Dit geldt in alle gevallen, ook
als de auto gesleept wordt. Het is
streng verboden om de-/montage-
werkzaamheden uit te voeren, waar-
voor wijzigingen in de stuurinrichting
of de stuurkolom vereist zijn (bijv. bij
montage van een diefstalbeveiliging).
Hierdoor kunnen de prestaties van
het systeem, de garantie en de veilig-
heid in gevaar worden gebracht en
voldoet de auto niet meer aan de
typegoedkeuring.
ATTENTIE
START-/CONTACTSLOT
De sleutel kan in 3 standen worden
gedraaid fig. 10:
STOP: motor uit, sleutel uitneembaar
en stuur geblokkeerd. Enkele elektri-
sche installaties werken (bijv. autoradio,
centrale portiervergrendeling, diefstal-
alarm enz.).
MAR: contact aan. Alle elektrische in-
stallaties werken.
AVV: motor starten.
Het contactslot is voorzien van een her-
startbeveiliging. Als de motor bij de eerste
poging niet aanslaat, moet u de sleutel te-
rugdraaien in stand STOP en nogmaals
starten.
STUURSLOT
Inschakelen
Zet de sleutel in stand STOP, neem de
sleutel uit het contactslot en draai het stuur
totdat het vergrendelt.
Uitschakelen
Draai het stuur iets heen en weer, terwijl
u de sleutel in stand MAR draait.
15
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
INSTRUMENTEN
De achtergrondkleur en de vormgeving
van de instrumenten kunnen per uitvoe-
ring verschillen.
SNELHEIDSMETER fig. 11
Geeft de snelheid van de auto aan.
TOERENTELLER fig. 12
De toerenteller geeft het toerental per mi-
nuut van de motor aan.
BELANGRIJK De regeleenheid van de
elektronische inspuiting blokkeert tijdelijk
de toevoer van brandstof als de motor
met te hoge toerentallen draait, waardoor
het motorvermogen zal afnemen.
Bij stationair draaiende motor kan de toe-
renteller onder bepaalde omstandigheden
een geleidelijke of herhaalde toerentalstij-
ging aangeven. Dit is een normaal ver-
schijnsel en kan optreden als bijvoorbeeld
de airconditioning of de elektroventilateur
wordt ingeschakeld. In deze gevallen dient
een geringe toerentalstijging voor het be-
houd van de lading van de accu.
fig. 11 F0T0150m fig. 12 F0T0151m
16
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
BRANDSTOFMETER
De wijzer geeft de hoeveelheid brandstof
aan die in de tank aanwezig is.
Het waarschuwingslampje A-fig. 13 geeft
aan dat er nog ongeveer 6 tot 7 liter
brandstof aanwezig is.
E- brandstoftank leeg.
F- brandstoftank vol (zie de paragraaf
“Tanken met de auto” in dit hoofd-
stuk).
Rijd niet met een bijna lege brandstoftank
om beschadiging van de katalysator te
voorkomen.
BELANGRIJK Als de wijzernaald op de in-
dicatie Estaat en het waarschuwings-
lampje Aknippert, dan is er een storing in
het systeem. Wendt u in dit geval tot de
Fiat-dealer om het systeem te laten con-
troleren.
KOELVLOEISTOF-
TEMPERATUURMETER
De wijzer geeft de temperatuur aan van
de motorkoelvloeistof, zodra de koel-
vloeistoftemperatuur hoger wordt dan on-
geveer 50°C.
Bij normaal gebruik van de auto kan de
wijzernaald op verschillende posities in het
bereik staan, afhankelijk van de gebruiks-
omstandigheden van de auto.
C- Lage koelvloeistoftemperatuur.
H- Hoge koelvloeistoftemperatuur.
Als het waarschuwingslampje B-fig. 13
gaat branden (en er verschijnt een bericht
op het display), dan is de koelvloeistof-
temperatuur te hoog; zet in dat geval de
motor uit en wendt u tot de Fiat-dealer.
fig. 13 F0T0152m Als de wijzernaald in het rode
gebied komt, zet dan onmid-
dellijk de motor uit en wendt
u tot de Fiat-dealer.
17
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
BEDIENINGSKNOPPEN fig. 15
+Om het scherm en de keuzemoge-
lijkheden naar boven te doorlopen of
de weergegeven waarde te verhogen.
MENU Kort indrukken voor toegang
ESC tot het menu en/of naar het vol-
gende scherm te gaan of de keu-
ze te bevestigen.
Even ingedrukt houden om te-
rug te keren naar het begin-
scherm.
Om het scherm en de keuzemogelijk-
heden naar beneden te doorlopen of
de weergegeven waarde te verlagen.
Opmerking Bij de knoppen +en hangt
de werking van het volgende af:
Lichtsterkte interieur auto regelen
– als het beginscherm wordt weergege-
ven, dan kunt u hiermee de lichtsterkte
van het instrumentenpaneel en de auto-
radio regelen.
Setup-menu
– binnen het menu kunt u het menu naar
boven of beneden doorlopen;
– tijdens het instellen kunt u de waarde ver-
hogen of verlagen.
DIGITAAL DISPLAY
BEGINSCHERM fig. 14
Op het beginscherm kan het volgende
worden weergegeven:
AStand koplampverstelling (alleen als
het dimlicht is ingeschakeld).
BKilometerteller (weergave kilometer-/
mijltotaalteller).
CTijd (altijd weergegeven, ook bij uit-
genomen contactsleutel en gesloten
voorportieren).
Opmerking Bij uitgenomen contact-
sleutel wordt bij het openen van een van
de voorportieren het display verlicht en
wordt enkele seconden de tijd en de kilo-
meter- of mijltotaalteller weergegeven.
fig. 14 F0T0017m fig. 15 F0T0025m
18
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
SETUP-MENU fig. 16
Het menu bestaat uit een aantal functies
dat “cyclisch” wordt weergegeven. De
functies kunnen met de knoppen +en
worden gekozen, waarna u keuzemoge-
lijkheden kunt selecteren of instellingen
(setup) kunt uitvoeren.
Het setup-menu kan worden ingeschakeld
door de knop MENU ESC kort in te
drukken.
Door de knoppen +en telkens in te
drukken, kunt u de lijst van het setup-
menu doorlopen.
De werking is afhankelijk van het geselec-
teerde menupunt.
Een menupunt selecteren
– als u de knop MENU ESC kort indrukt,
kunt u in het menu de instelling selecteren
die u wilt wijzigen;
– met de knop +of (door de knop tel-
kens in te drukken) kan de nieuwe instel-
ling worden geselecteerd;
– als u de knop MENU ESC kort indrukt,
kunt u de instelling opslaan en tegelijker-
tijd terugkeren naar het eerder geselec-
teerde menupunt.
“Klokje instellen” selecteren
– druk kort op de knop MENU ESC om
de eerste eenheid (uren) te veranderen;
– met de knop +of (door de knop tel-
kens in te drukken) kan de nieuwe instel-
ling worden geselecteerd;
– als u de knop MENU ESC kort indrukt,
kunt u de instelling opslaan en tegelijker-
tijd verdergaan naar het volgende onder-
deel van het instelmenu (minuten);
– na het instellen van de tijd keert u te-
rug naar het eerder geselecteerde menu-
punt.
Als u de knop
MENU ESC even ingedrukt houdt
– als u zich in het menu bevindt, dan ver-
laat u het setup-menu;
– als u zich in een menu-onderdeel be-
vindt, dan verlaat u dat menu-onderdeel;
– worden alleen de reeds opgeslagen in-
stellingen bewaard (reeds bevestigd door
het indrukken van de knop MENU ESC).
Het setup-menu heeft een tijdregeling; als
het menu na het verstrijken van een be-
paalde tijd wordt afgesloten, dan blijven al-
leen de reeds opgeslagen instellingen be-
waard (reeds bevestigd door het kort in-
drukken van de knop MENU ESC).
19
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
Druk kort op de knop MENU ESC om vanuit het begin-
scherm te navigeren. Druk op de knop +of om in het
menu te navigeren.
Opmerking Als de auto rijdt, is om veiligheidsredenen al-
leen een beperkt menu (instelling “SPEEd”) toegankelijk. Als
de auto stilstaat is het uitgebreide menu toegankelijk.
fig. 16
F0T1021i
20
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
Snelheidslimiet (SPEEd) instellen
Met deze functie kan de snelheidslimiet
van de auto (km/h of mph) worden inge-
steld. Als deze limiet wordt overschreden,
wordt de bestuurder gewaarschuwd (zie
hoofdstuk “Lampjes en berichten”).
Ga voor het instellen van de snelheids-
limiet als volgt te werk:
– druk kort op de knop MENU ESC; op
het display verschijnt het opschrift (SPEEd)
en de ingestelde meeteenheid (km/h of
mph);
– druk op de knop +of om de snel-
heidslimiet in te schakelen (On) of uit te
schakelen (OFF);
– als de functie al was ingeschakeld (On),
kan met de knop +of de gewenste snel-
heidslimiet worden ingesteld en worden
bevestigd door het indrukken van de knop
MENU ESC;
Opmerking De waarde kan worden in-
gesteld tussen 30 en 200 km/h of tussen
20 en 125 mph, afhankelijk van de inge-
stelde meeteenheid (zie de paragraaf
“Meeteenheid instellen”). Elke keer als u
de knop +/indrukt, wordt de waarde 5
eenheden verhoogd of verlaagd. Als u de
knop +of ingedrukt houdt, lopen de cij-
fers automatisch snel door of terug. Als
u dichtbij de gewenste waarde bent, kan
de instelling worden voltooid door de
knop telkens in te drukken.
– druk kort op de knop MENU ESC om
terug te keren naar het menuscherm of
houd de knop even ingedrukt om terug te
keren naar het beginscherm zonder op te
slaan.
Ga als volgt te werk als u de instelling wilt
annuleren:
– druk kort op de knop MENU ESC; op
het display knippert (On);
– druk kort op de knop ; op het display
knippert (Off);
– druk kort op de knop MENU ESC om
terug te keren naar het menuscherm of
houd de knop even ingedrukt om terug te
keren naar het beginscherm zonder op te
slaan.
Klokje instellen (Hour)
Met deze functie kunt u het klokje instellen.
Ga voor het instellen als volgt te werk:
– druk kort op de knop MENU ESC; op
het display knipperen de “uren”;
– druk op de knop +of om de instel-
ling uit te voeren;
– druk kort op de knop MENU ESC; op
het display knipperen de “minuten”;
– druk op de knop +of om de instel-
ling uit te voeren;
– druk kort op de knop MENU ESC om
terug te keren naar het menuscherm of
houd de knop even ingedrukt om terug te
keren naar het beginscherm zonder op te
slaan.
Volumeregeling buzzer (bUZZ)
Met deze functie kan het volume van het
akoestische signaal (buzzer) worden inge-
steld, dat klinkt bij de melding van een sto-
ring/waarschuwing en bij het indrukken
van de knoppen MENU ESC,+en .
Ga voor het instellen van het gewenste
volume als volgt te werk:
– druk kort op de knop MENU ESC; op
het display verschijnt het opschrift
(bUZZ);
– druk op de knop +of om het ge-
wenste volume in te stellen (instelling mo-
gelijk op 8 niveaus).
– druk kort op de knop MENU ESC om
terug te keren naar het menuscherm of
houd de knop even ingedrukt om terug te
keren naar het beginscherm zonder op te
slaan.
21
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
Meeteenheid (Unit) instellen
Met deze functie kunt u de meeteenheid
instellen.
Ga voor het instellen als volgt te werk:
– druk kort op de knop MENU ESC; op
het display verschijnt het opschrift (Unit)
en de ingestelde meeteenheid (km) of
(mijl);
druk op de knop +of om de gewenste
meeteenheid in te stellen;
– druk kort op de knop MENU ESC om
terug te keren naar het menuscherm of
houd de knop even ingedrukt om terug te
keren naar het beginscherm zonder op te
slaan.
Inschakeling/Uitschakeling
van de frontairbag en de zij-airbag
(sidebag) aan passagierszijde
(indien aanwezig) (BAG P)
Met deze functie kan de airbag aan passa-
gierszijde worden in- en uitgeschakeld.
Ga als volgt te werk:
druk op de knop MENU ESC en druk,
nadat op het display het bericht (BAG
P OFF) (voor uitschakeling) of het be-
richt (BAG P On) (voor inschakeling) is
verschenen door het indrukken van de
knop +of , opnieuw op de knop
MENU ESC;
op het display verschijnt het bericht om
de instelling te bevestigen;
selecteer door het indrukken van de
knop +of (YES) (voor bevestiging van
de inschakeling/uitschakeling) of (no)
(om te annuleren);
druk kort op de knop MENU ESC; er
verschijnt een bevestiging van de geko-
zen instelling en er wordt teruggekeerd
naar het menuscherm of, wanneer de
knop even ingedrukt wordt gehouden,
naar het beginscherm zonder op te
slaan.
MENU ESC
MENU ESC
MENU ESC
+
+
+
+
F0T1014i
F0T1015i
F0T1016i
F0T1018i
F0T1017i
F0T1020i
F0T1019i
22
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
MULTIFUNCTIONEEL
DISPLAY
(indien aanwezig)
De auto kan zijn uitgerust met een multi-
functioneel display, dat tijdens het rijden
nuttige informatie aan de bestuurder le-
vert aangepast aan de eerder gekozen in-
stelling.
BEGINSCHERM fig. 17
Op het beginscherm kan het volgende
worden weergegeven:
ADatum.
BKilometerteller (weergave kilometer-/
mijltotaalteller).
CTijd (altijd weergegeven, ook bij uit-
genomen contactsleutel en gesloten
voorportieren).
DBuitentemperatuur.
EStand koplampverstelling (alleen als
het dimlicht is ingeschakeld).
Opmerking Bij het openen van een
voorportier wordt het display verlicht en
wordt enkele seconden de tijd en de
kilometer-/mijltotaalteller weergegeven.
fig. 17 F0T0019m fig. 18 F0T0025m
BEDIENINGSKNOPPEN fig. 18
+Om het scherm en de keuzemoge-
lijkheden naar boven te doorlopen of
de weergegeven waarde te verhogen.
MENU Kort indrukken voor toegang
ESC tot het menu en/of naar het
volgende scherm te gaan of de
keuze te bevestigen.
Even ingedrukt houden om
terug te keren naar het begin-
scherm.
Om het scherm en de keuzemogelijk-
heden naar beneden te doorlopen of
de weergegeven waarde te verlagen.
Opmerking Bij de knoppen +en hangt
de werking van het volgende af:
Lichtsterkte interieur auto regelen
– als het beginscherm wordt weergege-
ven, dan kunt u hiermee de lichtsterkte
van het instrumentenpaneel en de auto-
radio regelen.
Setup-menu
– binnen het menu kunt u het menu naar
boven of beneden doorlopen;
– tijdens het instellen kunt u de waarde ver-
hogen of verlagen.
23
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
Een menupunt selecteren in het hoofdmenu
met submenu:
– als u de knop MENU ESC kort indrukt,
wordt het eerste menupunt van het sub-
menu weergegeven;
– met de knop +of (door de knop
telkens in te drukken) kunt u alle menu-
punten van het submenu doorlopen;
– als u de knop MENU ESC kort indrukt,
kunt u het menupunt van het submenu
selecteren en verschijnt het betreffende
instellingenmenu;
– met de knop +of (door de knop
telkens in te drukken) kan de nieuwe in-
stelling van dit menupunt in het submenu
worden geselecteerd;
– als u de knop MENU ESC kort indrukt,
kunt u de instelling opslaan en tegelijker-
tijd terugkeren naar het eerder geselec-
teerde menupunt.
SETUP-MENU fig. 19
Het menu bestaat uit een aantal functies
dat “cyclisch” wordt weergegeven. De
functies kunnen met de knoppen +en
worden gekozen, waarna u keuzemoge-
lijkheden kunt selecteren of instellingen
(setup) kunt uitvoeren. Bij enkele onder-
delen (Klokje en Meeteenheid instellen) is
er een submenu.
Het setup-menu kan worden geactiveerd
door de knop MENU ESC kort in te
drukken.
Door de knop +of telkens in te drukken,
kunt u de lijst van het setup-menu doorlo-
pen.
De werking is afhankelijk van het geselec-
teerde menupunt.
Een menupunt selecteren in het hoofdmenu
zonder submenu:
– als u de knop MENU ESC kort indrukt,
kunt u in het hoofdmenu de instelling se-
lecteren die u wilt wijzigen;
– met de knop +of (door de knop tel-
kens in te drukken) kan de nieuwe instel-
ling worden geselecteerd;
– als u de knop MENU ESC kort indrukt,
kunt u de instelling opslaan en tegelijker-
tijd terugkeren naar het daarvoor gese-
lecteerde menupunt.
“Datum” en “Klokje instellen” selecteren:
– als u de knop MENU ESC kort indrukt,
kunt u de instelling selecteren die u wilt
wijzigen (bijv. uren /minuten of jaar/maand/
dag);
– met de knop +of (door de knop tel-
kens in te drukken) kan de nieuwe instel-
ling worden geselecteerd;
– als u de knop MENU ESC kort indrukt,
kunt u de instelling opslaan en tegelijker-
tijd doorgaan naar het volgende menupunt.
Als dit menupunt het laatste is, dan wordt
teruggekeerd naar het daarvoor geselec-
teerde menupunt.
Als u de knop MENU ESC even ingedrukt
houdt:
– als u zich in het hoofdmenu bevindt, dan
verlaat u het setup-menu;
– als u zich op een ander punt in het menu
bevindt (instellen van een onderdeel in een
submenu, in een submenu of instellen van
een onderdeel in het hoofdmenu), dan
keert u terug naar het hoofdmenu;
– worden alleen de reeds opgeslagen in-
stellingen bewaard (reeds bevestigd door
het indrukken van de knop MENU ESC).
Het setup-menu heeft een tijdregeling; als
het menu na een bepaalde tijd wordt af-
gesloten, dan worden alleen de reeds op-
geslagen instellingen bewaard (reeds be-
vestigd door het kort indrukken van de
knop MENU ESC).
24
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
Dag
Jaar Maand
Deutsch
Português
English
Español
Français
Italiano
Nederlands
Turkçe
Bijvoorbeeld:
fig. 19
Bijvoorbeeld:
Druk kort op de knop MENU ESC om vanuit het be-
ginscherm te navigeren. Druk op de knop +of om in
het menu te navigeren.
Opmerking Als de auto rijdt is om veiligheidsredenen
alleen een beperkt menu (“Beep Snelheid” instellen)
toegankelijk. Als de auto stilstaat is het uitgebreide
menu toegankelijk.
F0T1000i
MENU
ESC
kort
indrukken
van de knop
+
+
+
+
+
+
++
+
+
+
+
+
MENU VERLATEN
BEEP SNELHEID
TIJD INSTELLEN
DATUM INSTELLEN
ZIE RADIO
AUTOCLOSE
MEETEENHEID
TAAL
VOLUME
WAARSCHUWINGEN
VOL. TOETSEN
BUZZ. GORDELS (*)
SERVICE
BAG PASSAGIER
(*) Functie wordt alleen weergegeven als het SBR-systeem door de Fiat-dealer is uitgeschakeld.
+
GEGEVENS TRIP B
MENU
ESC
kort
indrukken
van de knop
25
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
Opmerking De waarde kan worden inge-
steld tussen 30 en 200 km/h of tussen 20 en
125 mph, afhankelijk van de ingestelde meet-
eenheid (zie de paragraaf “Meeteenheid in-
stellen” (Meeteenheid) hierna). Elke keer als
u de knop +of indrukt, wordt de waarde
5 eenheden verhoogd of verlaagd. Als u de
knop +of ingedrukt houdt, lopen de cij-
fers automatisch snel door of terug. Als u
dicht bij de juiste waarde bent, stelt u de
exacte waarde in door de knop telkens in
te drukken en los te laten.
– druk kort op de knop MENU ESC om
terug te keren naar het menuscherm of
houd de knop even ingedrukt om terug te
keren naar het beginscherm zonder op te
slaan.
Ga als volgt te werk als u de instelling wilt
annuleren:
– druk kort op de knop MENU ESC; op
het display knippert (On);
– druk kort op de knop ; op het display
knippert (Off);
– druk kort op de knop MENU ESC om
terug te keren naar het menuscherm of
houd de knop even ingedrukt om terug te
keren naar het beginscherm zonder op te
slaan.
Snelheidslimiet (Beep Snelheid)
Met deze functie kan de snelheidslimiet
van de auto (km/h of mph) worden inge-
steld. Als deze limiet wordt overschreden,
wordt de bestuurder gewaarschuwd (zie
hoofdstuk “Lampjes en berichten”).
Ga voor het instellen van de snelheidsli-
miet als volgt te werk:
– druk kort op de knop MENU ESC; op
het display verschijnt het opschrift (Beep
Snelh.);
– druk op de knop +of om de snel-
heidslimiet in te schakelen (On) of uit te
schakelen (Off);
– als de functie al was ingeschakeld (On),
kan met de knop +of de gewenste snel-
heidslimiet worden ingesteld en worden
bevestigd door het indrukken van de knop
MENU ESC.
Trip B (Gegevens trip B)
Met deze functie kan de weergave van
Trip B (dagteller) worden ingeschakeld
(On) of uitgeschakeld (Off).
Zie voor meer informatie de paragraaf
“Trip computer”.
Ga voor het in- of uitschakelen als volgt te
werk:
– druk kort op de knop MENU ESC; op
het display knippert (On) of (Off), afhan-
kelijk van de instelling;
– druk op de knop +of om de keuze uit
te voeren;
– druk kort op de knop MENU ESC om
terug te keren naar het menuscherm of
houd de knop even ingedrukt om terug te
keren naar het beginscherm zonder op te
slaan.
26
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
als u in het submenu “Formaat” zit: druk
kort op de knop MENU ESC; op het dis-
play knippert de tijdsaanduiding;
– druk op de knop +of voor weergave
van de tijd in “24h” of “12h”.
Druk na het uitvoeren van de instelling
kort op de knop MENU ESC om terug
te keren naar het scherm van het submenu
of houd de knop even ingedrukt om terug
te keren naar het scherm van het hoofd-
menu zonder op te slaan.
– druk nogmaals lang op de knop
MENU ESC om terug te keren naar het
beginscherm of het hoofdmenu, afhanke-
lijk van waar u zich in het menu bevindt.
Klokje instellen
(Tijd instellen)
Met deze functie kan het klokje worden
ingesteld in twee submenu’s: “Tijd” en
“Formaat”.
Ga voor het instellen als volgt te werk:
– druk kort op de knop MENU ESC; op
het display verschijnen de twee submenu’s
“Tijd” en “Formaat”;
– druk op de knop +of om tussen de
submenu’s te navigeren;
– druk na het selecteren van het submenu
dat u wilt wijzigen, kort op de knop
MENU ESC;
als u in het submenu “Tijd” zit: druk kort
op de knop MENU ESC; op het display
knipperen de “uren”;
– druk op de knop +of om de instel-
ling uit te voeren;
– druk kort op de knop MENU ESC; op
het display knipperen de “minuten”;
– druk op de knop +of om de instel-
ling uit te voeren;
Datum instellen (Datum instellen)
Met deze functie kan de datum worden in-
gesteld (dag - maand - jaar).
Ga voor het instellen als volgt te werk:
– druk kort op de knop MENU ESC; op
het display knippert de “dag” (dd);
– druk op de knop +of om de instel-
ling uit te voeren;
– druk kort op de knop MENU ESC; op
het display knippert de “maand” (mm);
– druk op de knop +of om de instel-
ling uit te voeren;
– druk kort op de knop MENU ESC; op
het display knippert het “jaar” (jjjj);
– druk op de knop +of om de instel-
ling uit te voeren.
Opmerking Elke keer als u de knop +of
indrukt, wordt de waarde een eenheid
verhoogd of verlaagd. Als u de knop in-
gedrukt houdt, lopen de cijfers automa-
tisch snel door of terug. Als u dicht bij de
juiste waarde bent, stelt u de exacte waar-
de in door de knop telkens in te drukken
en los te laten.
– druk kort op de knop MENU ESC om
terug te keren naar het menuscherm of
houd de knop even ingedrukt om terug te
keren naar het beginscherm zonder op te
slaan.
27
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
Centrale portiervergrendeling
bij
rijdende auto (Autoclose)
Als deze functie is ingeschakeld (On), wor-
den de portieren automatisch vergrendeld
als de auto sneller rijdt dan 20 km/h.
Ga voor het inschakelen (On) of uitscha-
kelen (Off) van deze functie als volgt te
werk:
– druk kort op de knop MENU ESC; op
het display verschijnt een submenu;
– druk kort op de knop MENU ESC; op
het display knippert (On) of (Off), afhan-
kelijk van de instelling;
– druk op de knop +of om de keuze uit
te voeren;
– druk kort op de knop MENU ESC om
terug te keren naar het scherm van het
submenu of houd de knop even ingedrukt
om terug te keren naar het scherm van
het hoofdmenu zonder op te slaan.
– druk nogmaals lang op de knop
MENU ESC om terug te keren naar het
beginscherm of het hoofdmenu, afhanke-
lijk van waar u zich in het menu bevindt.
Herhaling informatie
audiosysteem (Zie radio)
Met deze functie kan op het display de in-
formatie over de autoradio worden weer-
gegeven.
– Radio: frequentie of RDS-bericht van het
geselecteerde radiostation, automatisch
zoeken of AutoSTore inschakelen;
– audio-CD, MP3-CD: nummer van het
muziekstuk;
– CD-wisselaar: CD-nummer en nummer
muziekstuk.
Ga voor het inschakelen (On) of uitscha-
kelen (Off) van de informatie van het au-
diosysteem op het display als volgt te
werk:
– druk kort op de knop MENU ESC; op
het display knippert (On) of (Off), afhan-
kelijk van de instelling;
– druk op de knop +of om de keuze uit
te voeren;
– druk kort op de knop MENU ESC om
terug te keren naar het menuscherm of
houd de knop even ingedrukt om terug te
keren naar het beginscherm zonder op te
slaan.
Meeteenheid instellen
(Meeteenheid)
Met deze functie kunnen de meeteenheden
worden ingesteld in drie submenu’s: “Af-
stand”, “Verbruik” en “Temperatuur”.
Ga voor het instellen van de gewenste
meeteenheid als volgt te werk:
– druk kort op de knop MENU ESC; op
het display verschijnen de drie submenu’s;
– druk op de knop +of om tussen de drie
submenu’s te navigeren;
– druk na het selecteren van het submenu
dat u wilt wijzigen, kort op de knop
MENU ESC;
als u in het submenu “Afstand” zit: – druk
kort op de knop MENU ESC; op het
display wordt “km” of “mijl” weergegeven,
afhankelijk van de instelling;
– druk op de knop +of om de keuze uit
te voeren;
als u in het submenu “Verbruik” zit: druk
kort op de knop MENU ESC; op het dis-
play wordt “km/l”, “l/100km” of “mpg”
weergegeven, afhankelijk van de instelling;
28
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
Taal instellen (Taal)
U kunt de taal van het display instellen: Ita-
liaans, Duits, Engels, Spaans, Frans, Por-
tugees, Turks en Nederlands.
Ga om de gewenste taal in te stellen als
volgt te werk:
– druk kort op de knop MENU ESC; op
het display knippert de ingestelde “taal”;
– druk op de knop +of om de keuze uit
te voeren;
– druk kort op de knop MENU ESC om
terug te keren naar het menuscherm of
houd de knop even ingedrukt om terug te
keren naar het beginscherm zonder op te
slaan.
Volumeregeling
waarschuwingszoemer
(Vol. waarschuwingen)
Het volume van het akoestische signaal
(buzzer) dat klinkt voor het melden van
een storing of waarschuwing, kan ingesteld
worden op 8 niveaus.
Ga voor het instellen van het gewenste
volume als volgt te werk:
– druk kort op de knop MENU ESC; op
het display knippert het “niveau” van het
ingestelde volume;
– druk op de knop +of om de instel-
ling uit te voeren;
– druk kort op de knop MENU ESC om
terug te keren naar het menuscherm of
houd de knop even ingedrukt om terug te
keren naar het beginscherm zonder op te
slaan.
Als de meeteenheid afstand is ingesteld op
“km”, kan de meeteenheid verbruik wor-
den ingesteld op ‘’km/l’’ of ‘’l/100 km’’.
Als de meeteenheid afstand is ingesteld op
“mijl”, geeft het display de hoeveelheid
verbruikte brandstof aan in “mpg”.
– druk op de knop +of om de keuze uit
te voeren;
als u in het submenu “Temperatuur” zit: druk
kort op de knop MENU ESC; op het dis-
play wordt “°C” of “°F” weergegeven, af-
hankelijk van de instelling;
– druk op de knop +of om de keuze uit
te voeren;
Druk na het uitvoeren van de instelling
kort op de knop MENU ESC om terug
te keren naar het scherm van het submenu
of houd de knop even ingedrukt om terug
te keren naar het scherm van het hoofd-
menu zonder op te slaan.
– druk nogmaals lang op de knop
MENU ESC om terug te keren naar het
beginscherm of het hoofdmenu, afhanke-
lijk van waar u zich in het menu bevindt.
30
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
Inschakeling/Uitschakeling
van de frontairbag en de zij-airbag
(sidebag) aan passagierszijde
(indien aanwezig) (Bag passagier)
Met deze functie kan de airbag aan passa-
gierszijde worden in- en uitgeschakeld.
Ga als volgt te werk:
druk op de knop MENU ESC en druk,
na het verschijnen op het display van
het bericht (Bag pass: Off) (voor uit-
schakelen) of het bericht (Bag pass: On)
(voor inschakelen) door op de knop +
of te drukken, nogmaals op de knop
MENU ESC;
op het display verschijnt het bericht om
de instelling te bevestigen;
selecteer door het indrukken van de
knop +of (Ja) (voor bevestiging van
de inschakeling/uitschakeling) of (Nee)
(om te annuleren);
druk kort op de knop MENU ESC; er
verschijnt een bevestiging van de geko-
zen instelling en er wordt teruggekeerd
naar het menuscherm of, wanneer de
knop even ingedrukt wordt gehouden,
naar het beginscherm zonder op te
slaan.
MODE
MODE
MODE
+
+
F0T1009i
F0T1003i
F0T1004i
F0T1008i
F0T1009i
F0T1011i
F0T1010i
F0T1012i
F0T1013i
+
+
31
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
TRIP COMPUTER
Algemene informatie
Met de “Trip computer” kan, als de con-
tactsleutel in stand MAR staat, op het dis-
play informatie worden weergegeven over
de werking van de auto. Deze functie be-
staat uit “Trip A” en “Trip B” die onaf-
hankelijk van elkaar werken en betrekking
hebben op de hele rit van de auto. Beide
functies kunnen op nul worden gezet (re-
set - begin van een nieuwe rit).
“Trip A” geeft informatie over:
– Autonomie (actieradius)
– Afgelegde afstand
– Gemiddeld verbruik
– Huidig verbruik
– Gemiddelde snelheid
– Reistijd.
“Trip B”, alleen aanwezig op het multi-
functionele display, geeft informatie over:
– Afgelegde afstand B
– Gemiddeld verbruik B
– Gemiddelde snelheid B
– Reistijd B (rijtijd).
Opmerking De functie “Trip B” kan
worden uitgeschakeld (zie de paragraaf
“Trip B”). De gegevens “Autonomie” en
“Huidig verbruik” kunnen niet op nul wor-
den gezet.
Weergegeven gegevens
Autonomie (actieradius)
Geeft de afstand aan die nog gereden kan
worden met de brandstof in de brand-
stoftank.
Op het display verschijnt de indicatie
“- - - -” als:
– de actieradius kleiner is dan 50 km (of
30 mijl)
– de auto langere tijd met draaiende mo-
tor stilstaat.
BELANGRIJK De waarde van de actie-
radius kan door verschillende factoren
worden beïnvloed: rijstijl (zie de paragraaf
“Rijstijl” in het hoofdstuk “Starten en rij-
den”), type traject (snelwegen, stad, ber-
gen enz.), gebruiksomstandigheden van de
auto (vervoerde lading, bandenspanning
enz.). Houd hier bij het plannen van een
reis rekening mee.
Menu verlaten
Laatste functie waarmee de instellingen uit
het menuscherm worden afgesloten.
Druk kort op de knop MENU ESC om
terug te keren naar het beginscherm zon-
der op te slaan.
Als u de knop indrukt, wordt terugge-
keerd naar het eerste menupunt (Beep
Snelheid).
32
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
Afgelegde afstand
Geeft de afstand aan die de auto heeft af-
gelegd vanaf het begin van een nieuwe rit.
Gemiddeld verbruik
Geeft globaal het gemiddelde brandstof-
verbruik aan vanaf het begin van een nieu-
we rit.
Huidig verbruik
Geeft doorlopend de wijziging in het
brandstofverbruik aan. Als de auto stilstaat
met draaiende motor wordt “- - - -” op
het display weergegeven.
Gemiddelde snelheid
Geeft de gemiddelde snelheid van de au-
to aan op basis van de tijd die verstreken
is vanaf het begin van een nieuwe rit.
Reistijd
Geeft de verstreken tijd aan vanaf het be-
gin van een nieuwe rit.
BELANGRIJK Als er geen informatie is,
verschijnt bij alle functies op de Trip com-
puter de aanduiding “- - - -” in plaats van
de waarde. Wanneer de normale werking
weer hersteld is, worden de waarden van
de functies weer op normale wijze weer-
gegeven. De waarden die voor de storing
werden weergegeven, worden niet op nul
gezet en er wordt geen nieuwe rit be-
gonnen.
fig. 20 F0T0038m
Bedieningsknop TRIP fig. 20
Met de knop TRIP, aan het uiteinde van
de rechter hendel, krijgt u, als de con-
tactsleutel in stand MAR staat, toegang
tot de hiervoor beschreven gegevens en
kunnen de gegevens op nul worden gezet
om een nieuwe rit te beginnen:
– kort indrukken voor weergave van de
verschillende gegevens;
– even ingedrukt houden voor het op nul
zetten (reset) en het beginnen van een
nieuwe rit.
Nieuwe rit
Begint als een reset is uitgevoerd:
– “handmatig” door de gebruiker d.m.v.
het indrukken van de betreffende knop;
– “automatisch” wanneer de “afgelegde af-
stand” de waarde 3999,9 km of 9999,9 km,
afhankelijk van het geïnstalleerde display,
bereikt of wanneer de “reistijd” de waarde
99.59 (99 uur en 59 minuten) bereikt;
– iedere keer als de accu losgekoppeld is
geweest.
BELANGRIJK Als u het systeem op nul zet
terwijl het scherm van “Trip A” wordt
weergegeven, dan worden alleen de ge-
gevens van “Trip A” op nul gezet.
BELANGRIJK Als u het systeem op nul zet
terwijl het scherm van “Trip B” wordt
weergegeven, dan worden alleen de ge-
gevens van “Trip B” op nul gezet.
Procedure voor het begin van een
rit
Voor het op nul zetten (reset) moet u,
met de sleutel in stand MAR, langer dan
2 seconden op de knop TRIP drukken.
Trip verlaten
De functie Trip verlaten: houd de knop
MENU ESC langer dan 2 seconden in-
gedrukt.
33
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
fig. 21 F0T0153m
ZITPLAATSEN
VOORSTOELEN fig. 21
Verstellen in lengterichting
Trek de hendel Aomhoog en schuif de
stoel naar voren of naar achteren: als u rijdt,
moeten de armen licht gebogen zijn en de
handen op de stuurwielrand steunen.
Alle afstellingen mogen uit-
sluitend bij een stilstaande
auto worden uitgevoerd.
ATTENTIE
Laat de hendel los en con-
troleer of de stoel goed ge-
blokkeerd is door deze naar voren en
naar achteren te schuiven. Als de
stoel niet goed geblokkeerd is, kan de-
ze onverwachts verschuiven, waar-
door u de controle over de auto kunt
verliezen.
ATTENTIE
Hoogteverstelling
(bestuurdersstoel) (indien
aanwezig)
Trek de hendel Cuit en verplaats hiermee
het achterste deel van de zitting omhoog
of omlaag voor een betere en comforta-
belere zitpositie.
BELANGRIJK De verstelling is alleen mo-
gelijk als u op de stoel zit.
Rugleuning verstellen
Draai aan de knop B.
Lendensteun bestuurdersstoel
verstellen (indien aanwezig)
Draai de knop Dom het steunvlak van de
rugleuning aan te passen.
Stoelverwarming
(indien aanwezig)
Druk met de sleutel in stand MAR op de
knop A-fig. 22 om de functie in of uit te
schakelen.
Bij inschakeling gaat het lampje op de knop
branden.
fig. 22
A
F0T0205m
34
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
INKLAPBARE
PASSAGIERSSTOEL
(indien aanwezig)
Op enkele uitvoeringen kan de passa-
giersstoel worden ingeklapt.
Stoel inklappen
Ga voor het inklappen van de stoel als
volgt te werk:
open het portier aan passagierszijde;
trek aan de twee lippen A-fig. 23 aan
de zijkanten van de stoel en klap de rug-
leuning naar voren in de richting van de
pijl;
druk vervolgens de rugleuning B-fig. 24
omlaag: de stoel is nu volledig ingeklapt
in “tafel”-stand;
trek aan de lip C-fig. 25 en duw de rug-
leuning nog verder omlaag: de stoel is
nu volledig ingeklapt.
fig. 23 F0T0162m
fig. 24 F0T0163m
fig. 25 F0T0164m
35
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
fig. 26 F0T0165m fig. 27 F0T0166m
Stoel terugplaatsen
Ga om de stoel weer in de normale ge-
bruiksstand te zetten als volgt te werk:
pak de lip A-fig. 26 vast en trek de rug-
leuning omhoog;
pak de lippen B-fig. 27 vast en trek de
stoel verder omhoog.
Als de passagiersstoel volledig
is ingeklapt, mag de daardoor
ontstane ruimte niet als laadruimte
gebruikt worden. Het is daarom raad-
zaam om eventuele voorwerpen op de
stoelen te verwijderen of vast te zet-
ten om te voorkomen dat ze tijdens
het rijden een obstakel kunnen vormen
of gevaar opleveren.
Als er geen scheidingswand tussen de
cabine en de laadruimte is, kunnen
lange voorwerpen of pakketten een
deel van de passagiersruimte in beslag
nemen. Zorg dat dergelijke voor-
werpen of pakketten goed bevestigd
zijn aan de betreffende haken en
geen obstakel kunnen vormen of
gevaar opleveren tijdens het rijden.
ATTENTIE
TOEGANG TOT DE
ZITPLAATSEN
ACHTER (Combi-uitvoeringen)
De achterzitplaatsen zijn bereikbaar na het
openen van een van de zijschuifdeuren (zie
de paragraaf “Portieren” in dit hoofdstuk).
SCHEIDINGSWANDEN
(indien aanwezig)
CARGO-UITVOERINGEN
Vaste scheidingswand fig. 28
Deze vormt de afscheiding tussen de
passagiersruimte en de laadruimte.
Vaste scheidingswand met ruitje
fig. 29
Deze is voorzien van een ruitje in het mid-
den, waardoor u de vervoerde lading kunt
inspecteren.
Vast rooster fig. 30
Dit vormt de afscheiding tussen de pas-
sagiersruimte en de laadruimte. Dit is een
metalen rooster, waardoor u de vervoer-
de lading kunt inspecteren.
fig. 28 FF00TT00117799mm
Deel- en draaibare scheidingswand
fig. 31
Indien lading met ongewone afmetingen
moet worden vervoerd, kan de schei-
dingswand als volgt worden geopend:
klap de inklapbare passagiersstoel neer (zie
de aanwijzingen op de vorige pagina’s);
haak vanuit de laadruimte de pen A-fig.
32 aan de achterzijde van de schei-
dingswand los, en steek de pen in de zit-
ting B op de rugleuning van de neerge-
klapte stoel.
36
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
fig. 29 FF00TT00116677mm
fig. 31 FF00TT00119966mm
fig. 30 FF00TT00005599mm
37
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
fig. 33 FF00TT00117777mm
Voer voor het terugplaatsen van de
scheidingswand de beschreven handelingen
in omgekeerde volgorde uit.
BESCHERMROOSTER VOOR DE
BESTUURDER (indien aanwezig)
fig. 33
Enkele uitvoeringen hebben een vast
rooster, dat de bestuurder beschermt
tegen schuivende lading in de laadruimte,
en dat de mogelijkheid biedt de laadruimte
uit te breiden met de cabineruimte aan
passagierszijde.
fig. 32 FF00TT00221100mm
fig. 34 FF00TT00119955mm
COMBI-UITVOERINGEN
Vaste scheidingswand
(indien aanwezig) fig. 34
Deze bevindt zich achter de rugleuning van
de zitplaatsen achter
38
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
HOOFDSTEUNEN
VOOR fig. 35
Deze zijn in hoogte verstelbaar en ver-
grendelen automatisch in de gewenste
stand.
Omhoog verplaatsen: trek de hoofd-
steun omhoog totdat hij hoorbaar ver-
grendelt.
Omlaag verplaatsen: druk op de knop
Aen duw de hoofdsteun omlaag.
fig. 35 FF00TT00005533mm
Verplaats de hoofdsteunen
alleen als de auto stilstaat en
de motor is afgezet.
De hoofdsteunen moeten zo worden
ingesteld dat ze het hoofd onder-
steunen en niet de nek. Alleen in de-
ze positie bieden ze bescherming.
Voor het optimaal benutten van de
hoofdsteun, moet de rugleuning zo
zijn ingesteld dat u rechtop zit en dat
uw hoofd zich zo dicht mogelijk bij de
hoofdsteun bevindt.
ATTENTIE
ACHTER (indien aanwezig)
fig. 36
Om de hoofdsteunen te gebruiken, moe-
ten ze omhoog worden getrokken.
Druk om de hoofdsteunen in de zitting te
plaatsen op de knoppen Aen laat de
hoofdsteunen in de zittingen op de rug-
leuning zakken.
Uittrekken: trek de hoofdsteun volledig
omhoog (“gebruiksstand”) totdat hij hoor-
baar vergrendelt.
BELANGRIJK Als de zitplaatsen achter ge-
bruikt worden, moeten de hoofdsteunen
altijd volledig zijn uitgetrokken.
fig. 36 FF00TT00005544mm
39
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
Verstel het stuurwiel alleen
als de auto stilstaat en de
motor is afgezet.
ATTENTIE
Het is streng verboden om
de-/montagewerkzaamhe-
den uit te voeren, waarvoor wijzigin-
gen in de stuurinrichting of de stuur-
kolom vereist zijn (bijv. bij montage
van een diefstalbeveiliging). Hierdoor
kunnen de prestaties van het systeem,
de garantie en de veiligheid in gevaar
worden gebracht en voldoet de auto
niet meer aan de typegoedkeuring.
ATTENTIE
fig. 37 FF00TT00004400mm
STUURWIEL
Op enkele uitvoeringen kan het stuur zo-
wel in lengterichting als in hoogte worden
versteld.
Ga voor het verstellen als volgt te werk:
ontgrendel de hendel A-fig. 37 door
deze naar voren te drukken (stand 1);
plaats het stuur in de gewenste stand;
vergrendel de hendel Adoor hem naar
het stuur te trekken (stand 2).
SPIEGELS
BINNENSPIEGEL
(indien aanwezig) fig. 38
De binnenspiegel is voorzien van een
beveiligingsmechanisme, waardoor de
spiegel bij een krachtig contact met een in-
zittende losschiet.
Met het hendeltje Akan de spiegel in twee
standen worden gezet: normale of anti-
verblindingsstand.
BUITENSPIEGELS
Spiegel handmatig inklappen
Indien nodig (bijv. bij nauwe doorgangen)
kunnen de buitenspiegels worden inge-
klapt door ze van stand A-fig. 39 in stand
Bte zetten.
De spiegels zijn bol, waardoor
de afstandswaarneming iets
wordt beïnvloed.
ATTENTIE
fig. 38 FF00TT00002277mm
fig. 39 FF00TT00004422mm
Als u rijdt, moeten de spie-
gels altijd in stand A-fig. 39
staan.
ATTENTIE
40
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
fig. 40 FF00TT00119944mmfig. 41
B
C
D
FF00TT00004411mm
Handmatige verstelling
Van binnenuit met de hendel A-fig. 40.
Elektrische verstelling
(indien aanwezig)
De elektrische verstelling van de buiten-
spiegels is alleen mogelijk als de contact-
sleutel in stand MAR staat.
Ga als volgt te werk:
kies met de keuzeschakelaar A-fig. 41
de gewenste spiegel (rechts of links):
plaats de schakelaar Ain stand Ben
druk op de schakelaar voor het ver-
stellen van de linker buitenspiegel;
plaats de schakelaar Ain stand Den
druk op de schakelaar voor het ver-
stellen van de rechter buitenspiegel.
Plaats na het verstellen de schakelaar A
terug in de middelste vergrendelstand C.
VERWARMING EN VENTILATIE
fig. 42 FF00TT00114488mm
1. Vast luchtrooster boven - 2. Verstelbare luchtroosters in het midden - 3. Vaste luchtroosters aan zijkant - 4. Verstelbare lucht-
roosters aan zijkant - 5. Luchtroosters in beenruimte
41
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
42
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
fig. 44 FF00TT00003300mm
fig. 43 FF00TT00003311mm
Om de luchtroosters Aen Cte gebrui-
ken, moet u met de betreffende schuif de
luchtroosters in de gewenste stand in-
stellen.
LUCHTROOSTERS IN HET
MIDDEN EN AAN DE ZIJKANT
fig. 43-44
A- Verstelbaar luchtrooster aan de zij-
kant.
B- Vast luchtrooster voor de zijruiten.
C- Verstelbare luchtroosters in het midden.
VERWARMING EN VENTILATIE
BEDIENINGSKNOPPEN fig. 45
A: draaiknop voor regeling van de luchttem-
peratuur (menging van warme/koude
lucht)
B: schuif voor in- en uitschakelen lucht-
recirculatie
C: draaiknop voor inschakelen aanjager
D: draaiknop voor de luchtverdeling.
KLIMAATREGELING
Met de draaiknop Dkan de lucht op 5 ma-
nieren over het hele interieur worden ver-
deeld:
luchtstroom uit de luchtroosters in het
midden en de uitstroomopeningen aan
de zijkant;
ß
voor verwarming van de beenruimten,
waarbij de luchtstroom op het gelaat
koel blijft (“bilevel”-stand);
©
voor een snellere verwarming van het
interieur;
®
voor verwarming van het interieur en
ontwaseming van de voorruit;
-
voor ontwaseming/ontdooiing van de
voorruit en de zijruiten voor.
fig. 45 FF00TT00007744mm
43
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
44
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
VERWARMING
Ga als volgt te werk:
draai de knop Ageheel naar rechts (in
stand
-
);
draai de knop Cop de gewenste snel-
heid;
draai de knop Din stand:
®
voor verwarming van de been-
ruimten en ontwaseming van de
voorruit;
ß
voor lucht naar de beenruimten en
koelere lucht uit de luchtroosters in
het midden en de uitstroomope-
ningen op het dashboard;
©
voor een snelle verwarming.
SNELLE VERWARMING
Ga als volgt te werk:
sluit alle luchtroosters op het dash-
board;
draai de knop Ain stand
-
;
draai de knop Cin stand 4
-
;
draai de knop Din stand
©
.
SNELLE ONTWASEMING/
ONTDOOIING VAN DE VOOR-
RUIT EN DE ZIJRUITEN VOOR
(functie MAX-DEF)
Ga als volgt te werk:
draai de knop Ain stand
-
;
draai de knop Cin stand 4
-
;
draai de knop Din stand
-
;
zet de schuif Bin stand
.
Nadat de ruiten ontwasemd zijn, kan een
stand gekozen worden waarbij het com-
fort optimaal blijft.
Beslaan van de ruiten voorkomen
Als het buiten extreem vochtig is en/of bij
regen en/of bij grote verschillen in interi-
eur- en buitentemperatuur, raden wij u de
volgende procedure aan om het beslaan
van de ruiten te voorkomen:
zet de schuif Bin stand
;
draai de knop Ain stand
-
;
draai de knop Cin stand 2;
draai de knop Din stand
-
of
®
als
de ruiten niet beslagen zijn.
REGELING AANJAGERSNELHEID
Ga voor een goede ventilatie van het in-
terieur als volgt te werk:
open de luchtroosters in het midden en
de uitstroomopeningen aan de zijkant
geheel;
draai de knop Ain het blauwe vlak;
zet de schuif Bin stand
;
draai de knop Cop de gewenste snel-
heid;
draai de knop Din stand
¥
.
RECIRCULATIE INSCHAKELEN
Zet de schuif Bin stand
v
.
Het verdient aanbeveling om de lucht-
recirculatie in te schakelen in de file of in
tunnels. Hiermee wordt voorkomen dat
vervuilde lucht het interieur bereikt.
Het is niet raadzaam dit systeem langdurig
te laten werken, omdat anders, vooral als
u met meerdere personen in de auto zit,
de kans aanzienlijk toeneemt dat de ruiten
beslaan.
BELANGRIJK Met de recirculatiefunctie
kunnen, afhankelijk van de werking van het
systeem (“verwarming” of “koeling”), de
gewenste omstandigheden sneller bereikt
worden. Het is echter niet raadzaam
deze functie in te schakelen op regen-
achtige of koude dagen, omdat dan de
ruiten aan de binnenzijde aanzienlijk snel-
ler kunnen beslaan.
ONTWASEMING/
ONTDOOIING ACHTERRUIT EN
BUITENSPIEGELS
(indien aanwezig)
Druk op de knop (om deze functie in
te schakelen. Bij inschakeling gaat het
lampje op de knop branden.
U kunt de verwarming eerder uitschakelen
door nogmaals de knop (in te drukken.
BELANGRIJK Plak geen stickers of
andere plaatjes op de elektrische weer-
standsdraden aan de binnenzijde van de
achterruit, om beschadiging van de
achterruitverwarming te voorkomen.
fig. 46 FF00TT00004488mm
45
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
46
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
KLIMAATREGELING, HANDBEDIEND (indien aanwezig)
KLIMAATREGELING
Met de draaiknop Dkan de lucht op 5 ma-
nieren over het hele interieur worden ver-
deeld:
luchtstroom uit de luchtroosters in het
midden en de uitstroomopeningen aan
de zijkant;
ß
voor verwarming van de beenruimten,
waarbij de luchtstroom op het gelaat
koel blijft (“bilevel”-stand);
©
voor een snellere verwarming van het
interieur;
®
voor verwarming van het interieur en
ontwaseming van de voorruit;
-
voor ontwaseming/ontdooiing van de
voorruit en de zijruiten voor.
VERWARMING
Ga als volgt te werk:
draai de knop Ageheel naar rechts (in
stand
-
);
draai de knop Cop de gewenste snelheid;
draai de knop Din stand:
®
voor verwarming van de beenruim-
ten en ontwaseming van de voorruit;
ß
voor lucht naar de beenruimten en
koelere lucht uit de luchtroosters in
het midden en de uitstroomope-
ningen op het dashboard;
©
voor een snelle verwarming.
BEDIENINGSKNOPPEN fig. 47
A: draaiknop voor regeling van de lucht-
temperatuur (menging van warme/
koude lucht);
B: schuif voor in- en uitschakelen lucht-
recirculatie;
C: draaiknop voor inschakeling van de
aanjager en in-/uitschakeling van de air-
conditioning;
D: draaiknop voor de luchtverdeling.
fig. 47 FF00TT00002299mm
SNELLE VERWARMING
Ga als volgt te werk:
sluit alle luchtroosters op het dash-
board;
draai de knop Ain stand
-
;
draai de knop Cin stand 4
-
;
draai de knop Din stand
ß
.
SNELLE ONTWASEMING/
ONTDOOIING VAN DE
VOORRUIT EN DE ZIJRUITEN
VOOR (functie MAX-DEF)
Ga als volgt te werk:
draai de knop Ain stand
-
;
draai de knop Cin stand 4
-
;
draai de knop Din stand
-
;
zet de schuif Bin stand
.
Nadat de ruiten ontwasemd zijn, kan een
stand gekozen worden waarbij het com-
fort optimaal blijft.
BELANGRIJK De airconditioning kan goed
gebruikt worden om de ruiten sneller te
ontwasemen, omdat de lucht wordt
ontvochtigd. Stel de bedieningsorganen in
zoals hiervoor beschreven en schakel de
airconditioning in door knop Cin te
drukken.
Beslaan van de ruiten voorkomen
Als het buiten extreem vochtig is en/of bij
regen en/of bij grote verschillen in interieur-
en buitentemperatuur, raden wij u de
volgende procedure aan om het beslaan van
de ruiten te voorkomen:
zet de schuif Bin stand
;
draai de knop Ain stand
-
;
draai de knop Cin stand 2;
draai de knop Din stand
-
of
®
als
de ruiten niet beslagen zijn. ONTWASEMING/
ONTDOOIING ACHTERRUIT
EN BUITENSPIEGELS
(indien aanwezig)
Druk op de knop (om deze functie in
te schakelen. Bij inschakeling gaat het
lampje op de knop branden.
U kunt de verwarming eerder uitschakelen
door nogmaals de knop (in te drukken.
BELANGRIJK Plak geen stickers of andere
plaatjes op de elektrische weerstandsdraden
aan de binnenzijde van de achterruit, om
beschadiging van de achterruitverwarming
te voorkomen.
fig. 48 FF00TT00004488mm
47
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
48
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
AIRCONDITIONING (koeling)
Ga als volgt te werk:
draai de knop Ain het blauwe vlak;
draai de knop Cin stand 4
-
;
zet de schuif Bin stand
v
;
draai de knop Din stand
©
.
druk op de knop C.
Regeling van de koeling
Ga als volgt te werk:
zet de schuif Bin stand
;
draai de knop Anaar rechts voor ver-
hoging van de temperatuur;
draai de knop Cnaar links voor verla-
ging van de aanjagersnelheid.
ONDERHOUD VAN HET
SYSTEEM
Schakel in de winter de airconditioning 1
keer per maand gedurende 10 minuten in.
Laat voor het zomerseizoen de werking
van de airconditioning door de Fiat-dealer
controleren.
REGELING
AANJAGERSNELHEID
Ga voor een goede ventilatie van het
interieur als volgt te werk:
open de luchtroosters in het midden en
de uitstroomopeningen aan de zijkant
geheel;
draai de knop Ain het blauwe vlak;
zet de schuif Bin stand
;
draai de knop Cop de gewenste snel-
heid;
draai de knop Din stand
©
.
RECIRCULATIE INSCHAKELEN
Zet de schuif Bin stand
v
.
Het verdient aanbeveling om de lucht
recirculatie in te schakelen in de file of in
tunnels. Hiermee wordt voorkomen dat
vervuilde lucht het interieur bereikt.
Het is niet raadzaam dit systeem langdurig
te laten werken, omdat anders, vooral als
u met meerdere personen in de auto zit,
de kans aanzienlijk toeneemt dat de ruiten
beslaan.
BELANGRIJK Met de recirculatiefunctie
kunnen, afhankelijk van de werking van het
systeem (“verwarming” of “koeling”), de
gewenste omstandigheden sneller bereikt
worden. Het is echter niet raadzaam de-
ze functie in te schakelen op regenachtige
of koude dagen, omdat dan de ruiten aan
de binnenzijde aanzienlijk sneller kunnen
beslaan.
49
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
BUITENVERLICHTING
Met de linker hendel fig. 49 bedient u de
buitenverlichting.
De buitenverlichting werkt uitsluitend als
de contactsleutel in stand MAR staat.
Als u de buitenverlichting inschakelt, gaan
ook de verlichting van het instrumenten-
paneel en de bedieningsknoppen op het
dashboard branden.
VERLICHTING
UITGESCHAKELD
Draaiknop in stand O.
GROOTLICHTSIGNAAL
Trek de hendel naar het stuurwiel (1eon-
vergrendelde stand), ongeacht de stand van
de draaiknop. Op het instrumentenpaneel
gaat het controlelampje 1branden.
BUITENVERLICHTING
Draai de draaiknop in stand 6. Op het
instrumentenpaneel gaat het controle-
lampje 3branden.
DIMLICHT
Draai de draaiknop in stand 2. Op het
instrumentenpaneel gaat het controle-
lampje 3branden.
GROOTLICHT
Trek, als de draaiknop reeds in stand 2
staat, de hendel naar het stuurwiel (2eon-
vergrendelde stand). Op het instrumen-
tenpaneel gaat het controlelampje 1
branden.
Als vervolgens de hendel naar het stuur-
wiel wordt getrokken, dan dooft het
grootlicht en wordt het dimlicht weer in-
geschakeld.
fig. 49 FF00TT00115566mm
50
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
RICHTINGAANWIJZERS
fig. 50
Zet de hendel in de vergrendelde stand:
omhoog (stand 1): inschakeling rechter
richtingaanwijzer;
omlaag (stand 2): inschakeling linker
richtingaanwijzer.
Op het instrumentenpaneel knippert het
controlelampje
Î
of
¥
.
De richtingaanwijzers schakelen auto-
matisch uit als de auto weer rechtuit rijdt.
Als u kort richting aan wilt geven, voor het
uitvoeren van een handeling waarvoor het
stuurwiel slechts weinig hoeft te worden
verdraaid, dan drukt u de hendel iets
omhoog of omlaag zonder dat de hendel
vergrendelt. Zodra u de hendel loslaat,
gaat deze automatisch terug.
Functie “lane change”
(wisselen van rijbaan)
Als u bij wisseling van rijbaan kort richting
aan wilt geven, moet u de linker hendel
korter dan een halve seconde in de on-
vergrendelde stand zetten.
De richtingaanwijzer aan de betreffende
zijde knippert 3 keer en dooft daarna
automatisch.
“FOLLOW ME HOME” SYSTEEM
Met dit systeem kan de ruimte voor de
auto een bepaalde tijd worden verlicht.
Inschakelen
U schakelt deze functie in door de
contactsleutel in stand STOP te draaien
of uit te nemen en de linker hendel binnen
2 minuten na het uitzetten van de motor
naar het stuur te trekken.
Telkens als u de hendel bedient, blijft de
verlichting 30 seconden langer branden,
tot een maximum van 210 seconden; hier-
na schakelt de verlichting automatisch uit.
Telkens als de hendel wordt bediend, gaat
het controlelampje 3op het instrumen-
tenpaneel branden en verschijnt er een be-
richt op het display (zie het hoofdstuk
“Lampjes en berichten”) gedurende de tijd
die de functie actief blijft. Het lampje gaat
branden als de hendel voor het eerst
bediend wordt en blijft branden totdat de
functie automatisch uitschakelt. Telkens
als de hendel wordt bediend, wordt alleen
de inschakeltijd van de verlichting ver-
lengd.
Uitschakelen
Houd de hendel langer dan 2 seconden
naar het stuur getrokken.
fig. 50 FF00TT00115577mm
RUITEN REINIGEN
Met de rechter hendel fig. 51 kunt u de
ruitenwissers/-sproeiers en achterruitwis-
ser/-sproeier (indien aanwezig) bedienen.
RUITENWISSERS/-SPROEIERS
Deze werken uitsluitend als de contact-
sleutel in stand MAR staat.
De rechter hendel kan in vier verschillen-
de standen worden gezet:
Oruitenwissers uitgeschakeld.
wissen met interval.
langzaam continu wissen.
¥snel continu wissen.
fig. 51 FF00TT00115588mm
In stand A-fig. 51 (onvergrendelde stand)
werken de ruitenwissers, zolang u de hen-
del met de hand in deze stand houdt. Als
u de hendel loslaat, springt deze direct
weer terug en schakelen de ruitenwissers
automatisch uit.
Als de draaiknop in stand staat, wordt
de slag van de ruitenwissers automatisch
aangepast aan de snelheid van de auto.
Als u bij ingeschakelde ruitenwissers de
achteruit inschakelt, gaat automatisch ook
de achterruitwisser werken.
Gebruik de ruitenwissers niet
om opgehoopte sneeuw of ijs
van de voorruit te verwijde-
ren. In die omstandigheden
grijpt, als de ruitenwissers te zwaar
worden belast, de beveiliging in, die er-
voor zorgt dat de ruitenwissers enkele
seconden worden uitgeschakeld. Als
hierna de werking niet wordt hervat,
wendt u dan tot de Fiat-dealer.
51
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
52
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
ACHTERRUITWISSER/
-SPROEIER
(indien aanwezig)
Deze werken uitsluitend als de contact-
sleutel in stand MAR staat.
Inschakelen
Als u de draaiknop in stand
'
zet, scha-
kelt de achterruitwisser als volgt in:
in intervalstand als de ruitenwissers
voor niet zijn ingeschakeld;
synchroon (met de helft van de fre-
quentie van de ruitenwissers voor) als
de ruitenwissers voor zijn ingeschakeld;
continu als de achteruit is ingeschakeld.
Als u bij ingeschakelde ruitenwissers voor
de achteruit inschakelt, gaat automatisch
ook de achterruitwisser continu wissen.
Als u de hendel naar het dashboard duwt
(onvergrendelde stand), schakelt de ach-
terruitsproeier in. Als u de hendel langer
dan een halve seconde naar het dashboard
geduwd houdt, schakelt ook de achter-
ruitwisser in. Als u de hendel loslaat,
wordt het intelligente wis-/wasprogram-
ma ingeschakeld, zoals bij de ruitenwissers
voor.
Uitschakelen
De werking stopt als de hendel wordt los-
gelaten.
Gebruik de achterruitwisser
niet om opgehoopte sneeuw
of ijs van de achterruit te ver-
wijderen. In die omstandighe-
den grijpt, als de ruitenwissers te zwaar
worden belast, de beveiliging in, die er-
voor zorgt dat de ruitenwisser enkele
seconden worden uitgeschakeld. Als
hierna de werking niet wordt hervat,
wendt u dan tot de Fiat-dealer.
“Intelligente wis-/wasregeling”
Als u de hendel naar het stuur trekt (on-
vergrendelde stand), schakelen de ruiten-
sproeiers in.
Als u de hendel langer dan een halve
seconde aangetrokken houdt, dan worden
in een beweging de ruitenwissers/-sproei-
ers ingeschakeld.
Als u de hendel loslaat, maken de ruiten-
wissers nog 3 slagen.
Na ongeveer 6 seconden volgt nog een
extra reinigingsslag.
PLAFONDVERLICHTING
PLAFONDVERLICHTING VOOR
MET KANTELBAAR
LAMPENGLAS
Het lampje gaat automatisch branden als
u een voorportier opent en dooft als het
betreffende portier wordt gesloten.
Bij gesloten portieren kunt u het lampje
in- en uitschakelen door op de aangege-
ven wijze op de linker zijde van het lam-
penglas A-fig. 52 te drukken.
PLAFONDVERLICHTING VOOR
MET SPOTJES fig. 53
(indien aanwezig)
Met schakelaar Akunnen de plafond-
lampjes worden in- en uitgeschakeld.
Met schakelaar Ain het midden worden
de lampjes Cen Din-/uitgeschakeld bij het
openen/sluiten van de portieren.
Met schakelaar Anaar links geschoven blij-
ven de lampjes Cen Daltijd uitgeschakeld.
Met schakelaar Anaar rechts geschoven
blijven de lampjes Cen Daltijd ingescha-
keld.
Het inschakelen/doven van de verlichting
gaat geleidelijk.
Met schakelaar Bbedient u de spotjes; bij
uitgeschakelde plafondverlichting wordt
met de schakelaar:
in linker stand, het spotje Cingescha-
keld;
in rechter stand, het spotje Dinge-
schakeld.
BELANGRIJK Controleer voordat u de
auto verlaat of beide schakelaars in de
middelste stand staan. Op deze manier
zullen de lampjes van de plafondverlichting
doven bij het sluiten van de portieren, en
voorkomt u dat de accu ontlaadt. Als de
schakelaar in de rechter stand is blijven
staan, schakelt de verlichting 15 minuten
na het uitzetten van de motor automatisch
uit.
fig. 52 FF00TT00111133mmfig. 53 FF00TT00112211mm
53
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
PLAFONDVERLICHTING
ACHTER MET SCHAKELAAR
(indien aanwezig)
Het lampje gaat automatisch branden als
u de zijschuifdeuren (indien aanwezig) of
de achterdeuren opent en dooft als u de
betreffende deur sluit.
Bij gesloten deuren kunt u het lampje
in-/uitschakelen door op de schakelaar
A-fig. 55 te drukken.
De schakelaar Akan in 3 standen worden
gezet:
met de schakelaar in het midden (stand
0) wordt de verlichting ingeschakeld bij
het openen van een deur;
met de schakelaar omhoog gedrukt
(stand 1) blijft de verlichting altijd in-
geschakeld;
met de schakelaar omlaag gedrukt
(stand 2 – AUTO OFF) blijft de ver-
lichting altijd uitgeschakeld.
fig. 55
AUTO
AUTO
OFF
FF00TT00111166mm
54
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
PLAFONDVERLICHTING
ACHTER MET KANTELBAAR
LAMPENGLAS
(indien aanwezig)
Het lampje gaat automatisch branden als
u een voorportier opent en dooft als het
betreffende portier wordt gesloten.
Bij gesloten deuren kunt u het lampje in-
en uitschakelen door op de aangegeven
wijze op de linker zijde van het lampenglas
A-fig. 54 te drukken.
fig. 54 FF00TT00111144mm
UITNEEMBARE
PLAFONDVERLICHTING
(indien aanwezig)
Deze bevindt zich aan de rechterzijde in
de laadruimte. Deze kan als vast verlich-
tingspunt of als zaklamp worden gebruikt.
Om de zaklamp te gebruiken A-fig. 56
moet u op de knop Bdrukken en de
zaklamp uit de houder nemen in de
richting van de pijl. Bedien vervolgens de
schakelaar Com de verlichting in of uit te
schakelen.
Als de uitneembare plafondverlichting in
de vaste houder zit, wordt de batterij van
de zaklamp automatisch opgeladen.
Het opladen van de plafondverlichting bij
stilstaande auto en met de contactsleutel
in stand STOP of uitgenomen, is beperkt
tot 15 minuten.
fig. 56
A
U
T
O
B
A
C
FF00TT00111155mm
55
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
PLAFONDVERLICHTING IN-/
UITSCHAKELEN
Cargo-uitvoeringen
De plafondverlichting wordt op de
volgende manier in-/uitgeschakeld:
Inschakeling plafondverlichting zonder
portiervergrendeling
Plafondverlichting voor: gaat branden bij
het openen van de voorportieren.
Plafondverlichting achter: handmatige in-
schakeling.
Uitneembare plafondverlichting (als alter-
natief voor de plafondverlichting achter):
handmatige inschakeling vaste deel.
Uitschakeling plafondverlichting met portier-
vergrendeling
Plafondverlichting voor en achter (ook
met optionele uitneembare plafondver-
lichting): doven (geleidelijk) bij het sluiten
van de zijschuifdeuren, de achterdeuren of
de voorportieren.
Werking met afgescheiden laadruimte
Plafondverlichting voor: dooft (geleidelijk)
bij het sluiten van de voorportieren.
Plafondverlichting achter (ook met optio-
nele uitneembare plafondverlichting):
dooft (geleidelijk) bij het sluiten van de zij-
schuifdeuren en achterdeuren.
Combi-uitvoeringen
De plafondverlichting wordt op de vol-
gende manier in-/uitgeschakeld:
Inschakeling plafondverlichting zonder por-
tiervergrendeling
Plafondverlichting voor: gaat branden bij
het openen van de voorportieren.
Plafondverlichting achter: handmatige in-
schakeling.
Uitschakeling plafondverlichting met portier-
vergrendeling
Plafondverlichting voor en achter (ook
met optionele uitneembare plafondver-
lichting): doven (geleidelijk) bij het sluiten
van de zijschuifdeuren, de achterdeuren of
de voorportieren.
56
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
BEDIENINGSORGANEN
WAARSCHUWINGS-
KNIPPERLICHTEN
Druk op de schakelaar A-fig. 57,
ongeacht de stand van de contactsleutel.
Als het systeem is ingeschakeld, knippert het
lampje in de schakelaar. Gelijktijdig gaan op
het instrumentenpaneel de controlelampjes
Î
en
¥
knipperen.
De lichten schakelen uit als u de schake-
laar Anogmaals indrukt.
BELANGRIJK Het gebruik van de waar-
schuwingsknipperlichten is afhankelijk van
de wetgeving van het land waarin u zich
bevindt. Houdt u aan de voorschriften.
MISTLAMPEN VOOR
(indien aanwezig) fig. 58
Druk bij ingeschakelde buitenverlichting
op knop 5.
Op het instrumentenpaneel gaat het
controlelampje 5branden.
Druk voor uitschakeling nogmaals op de
knop.
MISTACHTERLICHTEN fig. 58
Druk voor inschakeling op knop 4. De-
ze werken alleen als het dimlicht of de
mistlampen voor zijn ingeschakeld.
Op het instrumentenpaneel gaat het
controlelampje 4branden.
Druk voor uitschakeling nogmaals op de
knop of schakel het dimlicht en/of de mist-
lampen voor (indien aanwezig) uit.
fig. 57
A
FF00TT00004499mmfig. 58 FF00TT00003366mm
BRANDSTOFNOODSCHAKELING
Deze schakelt in bij een ongeval waardoor:
de toevoer van brandstof wordt ge-
stopt en de motor afslaat;
de portieren automatisch ontgrendelen;
de interieurverlichting wordt ingescha-
keld.
Bij bepaalde uitvoeringen verschijnt op het
display het bericht “Brandstofnoodscha-
keling ingeschakeld zie instructieboekje”
als de brandstofnoodschakeling inschakelt.
Controleer de auto zorgvuldig op brand-
stoflekkage, bijvoorbeeld in de motor-
ruimte, onder de auto of in de nabijheid
van de brandstoftank.
Draai na het ongeval de contactsleutel in
stand STOP om te voorkomen dat de ac-
cu ontlaadt.
Om de juiste werking van de auto te her-
stellen, moeten de volgende handelingen
worden uitgevoerd:
draai de contactsleutel in stand MAR;
schakel de rechter richtingaanwijzer in;
schakel de rechter richtingaanwijzer uit;
schakel de linker richtingaanwijzer in;
schakel de linker richtingaanwijzer uit;
schakel de rechter richtingaanwijzer in;
schakel de rechter richtingaanwijzer uit;
schakel de linker richtingaanwijzer in;
schakel de linker richtingaanwijzer uit;
draai de contactsleutel in stand STOP.
57
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
Als u na een ongeval een
brandstoflucht ruikt of merkt
dat het brandstofsysteem lekt, scha-
kel dan het systeem niet opnieuw in,
zodat brand wordt voorkomen.
ATTENTIE
58
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
INTERIEUR-
UITRUSTING
ARMSTEUN STOEL
BESTUURDERSZIJDE
(indien aanwezig) fig. 59
Op enkele uitvoeringen is de bestuurder-
stoel voorzien van een armsteun.
U kunt de armsteun omhoog en omlaag
zetten in de richting van de pijlen.
OPBERGVAK fig. 60
Deze bevindt zich voor de voorstoel aan
passagierszijde.
DASHBOARDKASTJE
(indien aanwezig)
Trek aan de handgreep A-fig. 61 om
het kastje te openen.
fig. 59 FF00TT00005566mm
fig. 60 FF00TT00118877mm
fig. 61 FF00TT00006699mm
Rijd niet met een geopend
dashboardkastje: bij een on-
geval zou de passagier zich kunnen
verwonden.
ATTENTIE
STEKKERDOOS (12V)
Deze bevindt zich op de middenconsole
fig. 62 en werkt alleen als de contact-
sleutel in stand MAR staat.
Als de auto is uitgerust met de rokerskit,
dan is de stekkerdoos vervangen door een
aansteker (zie de volgende paragraaf).
AANSTEKER
(indien aanwezig)
Deze bevindt zich in de middenconsole.
Druk voor het inschakelen van de aanste-
ker de knop A-fig. 63 in, als de contact-
sleutel in stand MAR staat.
Na enige seconden springt de knop in de
beginstand en is de aansteker klaar voor
gebruik.
BELANGRIJK Controleer altijd of de aan-
steker na het indrukken ook uitschakelt.
fig. 62 FF00TT00007755mm
59
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
fig. 63
A
FF00TT00111188mm
De aansteker wordt erg heet.
Gebruik de aansteker voor-
zichtig en voorkom dat hij gebruikt
wordt door kinderen: risico op brand
en/of brandwonden.
ATTENTIE
fig. 64 FF00TT00111177mm
ASBAK fig. 64
(indien aanwezig)
De asbak bestaat uit een uitneembaar
kunststof houder met een veeropening.
De asbak kan in de beker/blikjeshouders
geplaatst worden op de middenconsole.
Gebruik de asbak niet als
prullenbak: papiertjes en
dergelijke kunnen door peuken in
brand raken.
ATTENTIE
fig. 66 FF00TT00113344mm
fig. 67
A
FF00TT00113355mm
60
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
ZONNEKLEPPEN fig. 65
De zonnekleppen aan bestuurders- en
passagierszijde kunnen voor de voorruit
en de zijruit worden gedraaid.
Aan de achterzijde van de zonneklep aan
bestuurderszijde bevindt zich een vakje
voor het opbergen van pasjes.
Op enkele uitvoeringen is de zonneklep
aan passagierszijde voorzien van een spie-
geltje.
SCHRIJF/LEESTAFELTJE
(indien aanwezig)
In het midden van het dashboard, boven
de inbouwplaats van de autoradio, bevindt
zich een schrijftafeltje A-fig. 65a; op
enkele uitvoeringen kan het schrijftafeltje
gebruikt worden als leestafeltje door het
aan de achterzijde omhoog te trekken en
de steun op het dashboard te laten rusten,
zoals afgebeeld.
Op uitvoeringen met airbag aan passa-
gierszijde is het schrijftafeltje vast inge-
bouwd.
fig. 65 FF00TT00118888mm
UITZETBARE ZIJRUITEN ACHTER
(Combi-uitvoeringen) fig. 66
Ga voor het openen als volgt te werk:
druk de hendel A-fig. 67 naar buiten
totdat de ruit geheel geopend is.
druk de hendel naar achteren totdat de
vergrendeling inspringt.
Om de ruit te sluiten, drukt u de hendel
in tegenovergestelde richting totdat u een
klik hoort waarmee de hendel weer in de
vergrendelde stand staat.
fig. 65a FF00TT00220044mm
PORTIEREN
CENTRALE PORTIERVER-/
ONTGRENDELING
PORTIERVERGRENDELING VAN
BUITENAF
Druk bij gesloten portieren op de knop Á
op de afstandsbediening fig. 68 of steek de
metalen baard in het slot van het bestuur-
dersportier en draai de sleutel rechtsom.
Alleen als alle portieren/deuren gesloten
zijn, wordt de portiervergrendeling inge-
schakeld. Als een of meerdere portie-
ren/deuren niet vergrendeld zijn na het in-
drukken van de knop Áop de afstandsbe-
diening, gaan de richtingaanwijzers onge-
veer 3 seconden snel knipperen.
Als u de knop Á
op de afstandsbedie-
ning twee keer kort indrukt,
schakelt
het dead lock-systeem in (zie de paragraaf
“Dead lock-systeem”).
Portierontgrendeling van buitenaf
Druk kort op de knop
Ë
fig. 68 voor het
op afstand ontgrendelen van de voor-
portieren. Gelijktijdig wordt de plafond-
verlichting tijdelijk ingeschakeld en knip-
peren de richtingaanwijzers twee keer. Als
u de metalen baard in het slot van het be-
stuurdersportier linksom draait, kunt u
alle portieren/deuren ontgrendelen.
Achterdeuren en zijschuifdeuren
van binnenuit ontgrendelen
(indien aanwezig)
Druk vanuit het interieur van de auto op
de knop fig. 69 (indien aanwezig) voor het
ontgrendelen van de laadruimte (achter-
deuren en zijschuifdeuren).
61
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
fig. 68 FF00TT00118866mmfig. 69 FF00TT00114499mm
Als tijdens het tanken het
tankklepje openstaat, kan de
rechter zijschuifdeur niet worden ge-
opend.
ATTENTIE
Als de auto op een steile hel-
ling omlaag geparkeerd
staat, laat dan de auto niet met de
schuifdeur in het vangmechanisme
geblokkeerd open staan: als u tegen
de deur stoot, kan deze losraken en
naar voren schuiven.
ATTENTIE
Als de auto wordt gepar-
keerd met geopende schuif-
deuren, controleer dan of deze goed
vergrendeld zijn.
ATTENTIE
62
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
ZIJSCHUIFDEUREN
(indien aanwezig)
Bij de Cargo-uitvoeringen wordt de zij-
schuifdeur in geheel geopende stand door
een vangmechanisme opengehouden: om
de deur te vergrendelen, moet u de deur
tegen de aanslag drukken; om de deur te
ontgrendelen moet u de deur krachtig
naar voren trekken.
Zorg er in ieder geval voor dat de
geopende deur op de juiste wijze is vast-
gehaakt aan het vangmechanisme.
Controleer voordat u een
deur opent of u dit op een
veilige manier kunt doen.
ATTENTIE
Controleer voor het tanken
van brandstof of de rechter
zijschuifdeur goed is gesloten;
als dit niet het geval is, dan
kan de schuifdeur of het blokkeerme-
chanisme bij geopend tankklepje
worden beschadigd.
fig. 72 FF00TT00113377mm
Van buitenaf openen en sluiten
Openen: draai de metalen baard van de
sleutel in het slot en trek de handgreep A-
fig. 70 in de richting van de pijl; schuif ver-
volgens de deur naar de achterkant van de
auto tegen de aanslag totdat hij blokkeert.
Sluiten: pak de handgreep A-fig. 70 vast
en duw de deur naar de voorzijde van de
auto. Draai de metalen baard van de sleu-
tel in de vergrendelstand.
Openen/sluiten van binnenuit
(Cargo-uitvoeringen)
Openen: trek aan de hendel A-fig. 72 en
schuif de deur naar de achterkant van de au-
to tegen de aanslag totdat hij blokkeert.
Sluiten: sluit de deur door hem naar de
voorkant van de auto te schuiven.
fig. 70 FF00TT00113366mm
63
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
fig. 71
A
FF00TT00119977mm
Openen/sluiten van binnenuit
(Combi-uitvoeringen)
Openen: druk op het mechanisme A-fig.
71 om de deur te ontgrendelen, trek ver-
volgens aan de hendel A-fig. 72 en schuif
de deur naar de achterkant van de auto
tegen de aanslag totdat hij blokkeert.
Sluiten: druk op het mechanisme A-fig.
71 om de deur te ontgrendelen en schuif
de deur vervolgens naar de voorkant van
de auto.
64
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
ACHTERDEUREN
fig. 74
De twee achterdeuren zijn ieder voorzien
van een klemveer die de opening van de
deur tot 90 graden beperkt.
fig. 74 FF00TT00113399mm
Het systeem van klemveren
is ontwikkeld voor een beter
gebruikscomfort; bij een botsing of
een windstoot kunnen de veren los-
haken en kunnen de deuren onver-
wacht dichtvallen.
ATTENTIE
fig. 73 FF00TT00113388mm
Schakel dit systeem altijd in
als u kinderen vervoert.
ATTENTIE
KINDERVEILIGHEIDS-
SLOT fig. 73
Hierdoor kunnen de zijschuifdeuren niet
van binnenuit geopend worden.
Het systeem kan alleen worden ingescha-
keld bij geopende zijschuifdeuren:
stand 1- systeem ingeschakeld (deur
vergrendeld);
stand 2- systeem uitgeschakeld (deur
kan van binnenuit worden geopend).
Het systeem blijft ook ingeschakeld na het
elektrisch ontgrendelen van de portie-
ren/deuren.
Openen/sluiten
eerste deur van buitenaf
Openen: draai de metalen baard van de
sleutel in het slot of druk op knop
van de afstandsbediening en trek vervol-
gens de handgreep A-fig. 75 in de rich-
ting van de pijl.
Sluiten: draai de metalen baard van de
sleutel in de vergrendelstand of druk op
de knop Ávan de afstandsbediening.
Openen in noodgevallen
eerste deur van binnenuit
Van binnenuit met de knop A-fig. 76.
65
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
Openen tweede deur
Trek na het openen van de linker deur de
hendel A-fig. 77 in de richting van de pijl.
BELANGRIJK Gebruik de handgreep
A-fig. 77 uitsluitend in de aangegeven
richting.
fig. 76 FF00TT00006600mmfig. 77 FF00TT00114422mm
fig. 75 FF00TT00114400mm
Sluit eerst de rechter deur 2-
fig. 74 volledig en daarna de
linker deur 1-fig. 74. Sluit niet beide
deuren gelijktijdig.
ATTENTIE
66
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
RUITBEDIENING
ELEKTRISCHE RUITBEDIENING
VOOR (indien aanwezig)
Op het portierpaneel aan bestuurderszij-
de zijn de bedieningsschakelaars fig. 78
gemonteerd waarmee u, als de contact-
sleutel in stand MAR staat, de zijruiten be-
dient:
A: Openen/sluiten linker zijruit
B: Openen/sluiten rechter zijruit
Druk op de schakelaar Aof Bom de ge-
wenste ruit te openen/sluiten.
Druk kort op een van de schakelaars voor
het “stapsgewijs” openen/sluiten van de
ruit; als de schakelaar langer wordt inge-
drukt, wordt de “automatisch continue”
werking ingeschakeld zowel tijdens het
openen als het sluiten. De ruit stopt in de
gewenste stand als u nogmaals op de
schakelaar Aof Bdrukt.
De ruitbediening is voorzien van een
anti-letselfunctie die een eventueel obsta-
kel kan registreren als de ruit sluit. In dat
geval onderbreekt het systeem de ruit-
beweging en wordt de ruitbeweging
onmiddellijk omgekeerd.
BELANGRIJK Als de anti-letselfunctie bin-
nen 1 minuut 5 keer inschakelt, dan voert
het systeem automatisch de “recovery”
uit (zelfbescherming). Hierbij gaat de ruit
telkens een klein stukje omhoog totdat de
ruit geheel gesloten is.
Ga voor het herstellen van de juiste wer-
king van het systeem als volgt te werk:
open de ruiten;
of
draai de contactsleutel in stand STOP
en vervolgens in MAR.
Als er geen storingen zijn, dan werkt de
ruit weer normaal.
BELANGRIJK Als de contactsleutel in
stand STOP staat of is uitgenomen, dan
kunnen de ruiten nog ongeveer 2 minuten
worden bediend. Het systeem wordt ech-
ter onmiddellijk uitgeschakeld als een van
de portieren wordt geopend.
fig. 78 FF00TT00004444mmOnzorgvuldig gebruik van de
elektrische ruitbediening kan
gevaarlijk zijn. Controleer voor en tij-
dens het bedienen van de ruit altijd of
de passagiers niet kunnen worden
verwond door de bewegende ruiten,
hetzij direct door contact met de ruit,
hetzij door voorwerpen die door de
ruit worden meegesleept of geraakt.
ATTENTIE
Verwijder altijd de sleutel uit
het contactslot als u de auto
verlaat, om te voorkomen dat een on-
verwachtse inschakeling van de elek-
trische ruitbediening gevaar oplevert
voor de achtergebleven passagiers.
ATTENTIE
HANDMATIGE RUITBEDIENING
VOOR
Op enkele uitvoeringen moeten de zijrui-
ten voor met de hand worden bediend.
Open of sluit de ruiten met de daarvoor
bestemde slinger.
67
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
BAGAGERUIMTE
IN NOODGEVALLEN OPENEN
VAN BINNENUIT
In geval van nood kan de bagageruimte
vanuit het interieur van de auto geopend
worden; ga hiervoor als volgt te werk:
open de zijschuifdeur en klap de rug-
leuning van de achterbank neer, zodat
de laadruimte bereikt kan worden
(Combi-uitvoeringen);
of
open de zijschuifdeur
(Cargo-uitvoeringen)
bedien het mechanisme A-fig. 79 aan
de binnenzijde van de rechter achter-
deur;
open de linker achterdeur door de be-
treffende handgreep te bedienen (zie de
paragraaf “Portieren” in dit hoofdstuk).
fig. 79 FF00TT00006600mm
Bij het gebruik van de bagage-
ruimte mag het maximum
laadvermogen van de auto nooit over-
schreden worden (zie het hoofdstuk
“Technische gegevens”). Controleer
bovendien of de bagageruimte goed ge-
laden is, om te voorkomen dat een voor-
werp bij bruusk remmen naar voren
schiet en letsel veroorzaakt.
ATTENTIE
Als u in een gebied rijdt waar
brandstof moeilijk verkrijg-
baar is en u daarom reservebrandstof
in een jerrycan wilt vervoeren, dan
dient u zich aan de geldende wetge-
ving te houden. Gebruik alleen een
goedgekeurde jerrycan en bevestig de-
ze op passende wijze. Toch zal bij een
ongeval de kans op brand groter zijn.
ATTENTIE
68
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
HOEDENPLANK VERWIJDEREN
(Combi-uitvoeringen)
De hoedenplank fig. 80 bestaat uit twee
delen. Ga voor volledige verwijdering als
volgt te werk:
open de achterdeuren;
haak de pen A-fig. 82 los uit de zitting
en plaats het voorste deel A-fig. 81
omhoog;
haak de pennen Ben C-fig. 82 los uit
de zittingen en plaats het achterste deel
B-fig. 81 omhoog;
Als de achterbank volledig is omgeklapt,
verwijder de hoedenplank dan zoals hier-
voor is beschreven en plaats hem dwars
tussen de rugleuningen van de voorstoe-
len en de omgeklapte achterbank.
Voer voor het terugplaatsen van de hoe-
denplank de beschreven handelingen in
omgekeerde volgorde uit.
fig. 80 FF00TT00006611mmfig. 81
A
A
FF00TT00006622mmfig. 82
A
A
A
FF00TT00006633mm
Het is absoluut verboden de
achterbank met neergeklap-
te rugleuning te gebruiken voor het
vervoer van lading of bagage. De la-
ding kan tegen de rugleuning van de
voorstoelen worden geworpen, waar-
door de inzittenden ernstig kunnen
worden verwond.
ATTENTIE
69
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
BAGAGERUIMTE VERGROTEN
Ga als volgt te werk:
open de achterdeuren en verwijder de
hoedenplank (zie de aanwijzingen in de
vorige paragraaf);
laat de hoofdsteunen van de achterbank
geheel zakken;
plaats de veiligheidsgordel opzij en con-
troleer of de gordel niet gespannen is
of gedraaid zit;
trek de borghendel van de rugleuning A-
fig. 83 omhoog en kantel de rugleuning
naar voren, zodat een vlakke laadruimte
ontstaat. Als de borghendel omhoog
staat, is er een “rode band” Bzichtbaar;
om de capaciteit van de laadruimte ver-
der te vergroten, moet u aan het lipje
A-fig. 84 achter de rugleuning van de
achterbank trekken en de zitting en rug-
leuning neerklappen fig. 85;
Achterbank verwijderen
Indien lading met ongewone afmetingen
moet worden vervoerd, kan de laadruim-
te verder worden vergroot door de
achterbank te verwijderen.
Na het neerklappen van de achterbank zo-
als hiervoor beschreven, moet u de twee
beugels A-fig. 86 aan de zijkant onder de
achterbank bedienen (een per zijde).
Achterbank terugplaatsen
Ga als volgt te werk:
controleer of de veiligheidsgordels goed
in de betreffende geleidebeugels zitten;
kantel de zitting terug en controleer of
deze goed vastgehaakt is;
zet de rugleuning weer rechtop en con-
troleer of hij goed vastgehaakt zit.
fig. 83
A B
FF00TT00006644mmfig. 84 FF00TT00006655mm
fig. 85 FF00TT00006666mm
fig. 86
AA
FF00TT00119999mm
70
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
fig. 89 FF00TT00004455mm
fig. 90 FF00TT00006677mm
fig. 91
A
FF00TT00221166mm
Controleer of de armen van de
ruitenwissers tegen de ruit aan-
staan voordat u de motorkap optilt.
ATTENTIE
LADING VASTZETTEN
Er zijn voor de bevestiging van de lading
haken op de laadvloer aanwezig (het aan-
tal is afhankelijk van de uitvoering).
fig. 87: Cargo-uitvoeringen;
fig. 88: Combi-uitvoeringen.
MOTORKAP
OPENEN
Ga als volgt te werk:
trek de hendel A-fig. 89 in de richting
van de pijl;
trek aan het hendeltje B-fig. 90 en til
de motorkap omhoog;
open de motorkap;
plaats de steunstang van de motorkap
A-fig. 91 omhoog totdat hij hoorbaar
vergrendelt;
fig. 87 FF00TT00005577mm
fig. 88 FF00TT00005588mm
SLUITEN
Ga als volgt te werk:
houd de motorkap met een hand om-
hoog, trek met de andere het mecha-
nisme A-fig. 92 naar u toe en laat de
stang Bzakken;
laat de motorkap tot op ongeveer 20
cm van de motorruimte zakken, laat de
motorkap vallen en controleer of de
motorkap goed is gesloten door hem
op te tillen. De motorkap mag niet al-
leen door de beveiliging vergrendeld
zijn. Druk in dit laatste geval de
motorkap niet dicht, maar til hem op-
nieuw op en herhaal de handeling.
BELANGRIJK Onder de motorkap be-
vindt zich een plaatje met een korte sa-
menvatting van de hiervoor beschreven
handelingen voor het openen/sluiten van
de motorkap (zie fig. 92a).
Om veiligheidsredenen moet
de motorkap tijdens het rijden
altijd goed gesloten zijn. Controleer
daarom altijd of de motorkap goed
vergrendeld is. Als u tijdens het rijden
merkt dat de motorkap niet goed is
vergrendeld, stop dan onmiddellijk en
sluit de motorkap op de juiste wijze.
ATTENTIE
71
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
fig. 92
A
B
FF00TT00221177mmfig. 92a
F0Q0603m
12
CLACK
=
OK
PUSH TO OPEN
1 2
PULL TO CLOSE
FF00TT00221155mm
72
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
IMPERIAAL/
SKIDRAGER
BEVESTIGINGSPUNTEN
De bevestigingspunten bevinden zich op
de punten A, B, C-fig. 93.
DAKRAILS
fig. 94 (indien aanwezig)
Enkele uitvoeringen zijn uitgerust met
twee dakrails waarop verschillende
accessoires geplaatst kunnen worden voor
het vervoer van diverse voorwerpen
(ski’s, surfplanken enz.).
fig. 93 FF00TT00115544mm
fig. 94 FF00TT00117766mm
Houdt u zorgvuldig aan de
wettelijke bepalingen be-
treffende de maximale afmetingen.
ATTENTIE
Controleer na enkele kilo-
meters opnieuw of de beves-
tigingsbouten nog goed vastzitten.
ATTENTIE
Verdeel de lading gelijkmatig
en houd tijdens de rit rekening
met een verhoogde zijwindge-
voeligheid.
Het maximum laadvermogen
van de auto mag nooit over-
schreden worden (zie hoofd-
stuk “Technische gegevens”).
73
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
KOPLAMPEN
KOPLAMPEN AFSTELLEN
Goed afgestelde koplampen zijn belangrijk
voor het comfort en de veiligheid van uzelf
en de overige weggebruikers. Voor opti-
maal zicht en zichtbaarheid moeten de
koplampen op de juiste wijze zijn afgesteld.
Wendt u voor controle of afstelling tot de
Fiat-dealer.
KOPLAMPVERSTELLING
De stand kan worden geregeld als de con-
tactsleutel in stand MAR staat en de dim-
lichten zijn ingeschakeld.
Als de auto beladen is, helt hij achterover.
Het gevolg is dat de lichtbundel meer naar
boven schijnt. De stand van de koplampen
moet nu worden gecorrigeerd.
Koplampverstelling
De koplampen kunnen worden versteld
met de knoppen Òen fig. 95 op het
schakelaarpaneel.
Op het display van het instrumentenpa-
neel wordt de stand aangegeven.
Stand 0 - een of twee personen op de
voorstoelen.
Stand 1 - vijf personen.
Stand 2 - vijf personen + bagage in de ba-
gageruimte.
Stand 3 - bestuurder + maximale lading in
de bagageruimte.
BELANGRIJK Controleer de afstelling van
de koplampen telkens als het gewicht van
de lading wijzigt.
MISTLAMPEN VOOR
AFSTELLEN
(indien aanwezig)
Wendt u voor controle of afstelling tot de
Fiat-dealer.
KOPLAMPAFSTELLING IN HET
BUITENLAND
De dimlichten zijn afgesteld voor gebruik
in het land waarin de auto is verkocht. In
die landen waarin aan de andere zijde van
de weg wordt gereden, moet om het te-
gemoetkomende verkeer niet te verblin-
den, de vorm van de lichtbundel worden
gewijzigd door het aanbrengen van een
speciaal daarvoor ontwikkelde sticker.
Deze sticker is opgenomen in het Fiat
Lineaccessori-programma en verkrijgbaar
bij de Fiat-dealer.
fig. 95 FF00TT00003377mm
74
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
ABS
Het ABS dat geïntegreerd is in het rem-
systeem, voorkomt dat tijdens het rem-
men de wielen blokkeren, ongeacht de
conditie van het wegdek en de pedaaldruk,
en verhindert daarmee het doorslippen
van een of meerdere wielen. Hierdoor
blijft de auto bestuurbaar, zelfs bij nood-
stops.
Het systeem wordt gecompleteerd met
een elektronische remdrukverdeling EBD
(Electronic Braking Force Distribution),
die de remdruk verdeelt tussen de voor-
en achterwielen.
BELANGRIJK Voor een maximale werking
van het remsysteem is een inrijperiode
nodig van ongeveer 500 km: in deze
periode moet bruusk, herhaaldelijk en
langdurig remmen worden vermeden.
ACTIVERING VAN HET
SYSTEEM
Als het ABS in werking is getreden, merkt
de bestuurder dit aan een trilling in het
rempedaal, die gepaard gaat met enig ge-
luid: dit geeft aan dat het noodzakelijk is
uw snelheid aan te passen aan de beschik-
bare grip op het wegdek.
Als het ABS in werking
treedt, merkt u dat aan een
trilling in het rempedaal. Verlaag de
remdruk niet maar houd het rempe-
daal juist goed ingetrapt; op deze ma-
nier hebt u de kortste remweg in re-
latie tot de conditie van het wegdek.
ATTENTIE
Als het ABS in werking
treedt, dan is de grip van de
banden op het wegdek beperkt: u
dient uw snelheid te verlagen en aan
te passen aan de beschikbare grip.
ATTENTIE
Het ABS maakt zoveel mo-
gelijk gebruik van de be-
schikbare grip maar kan deze niet
verhogen. Daarom moet op gladde
weggedeelten altijd voorzichtig wor-
den gereden en mogen er geen on-
nodige risico’s worden genomen.
ATTENTIE
75
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
STORINGSMELDINGEN
Storing in ABS
Bij een storing brandt het waarschuwings-
lampje
>
op het instrumentenpaneel (op
enkele uitvoeringen verschijnt ook een be-
richt op het display (zie het hoofdstuk
“Lampjes en berichten”).
In dat geval blijft het remsysteem normaal
werken, maar zonder de mogelijkheden
van het ABS. Rijd voorzichtig naar de
dichtstbijzijnde Fiat-dealer om het systeem
te laten controleren.
Storing in EBD
Bij een storing branden de lampjes
>
en
x
op het instrumentenpaneel (op enkele
uitvoeringen verschijnt ook een bericht op
het display (zie het hoofdstuk “Lampjes en
berichten”).
In dit geval kunnen bij krachtig remmen de
achterwielen vroegtijdig blokkeren waar-
door de auto kan slippen. Rijd zeer voor-
zichtig naar de dichtstbijzijnde Fiat-dealer
om het systeem te laten controleren.
Als het waarschuwingslamp-
je
x
op het instrumenten-
paneel gaat branden (op enkele uit-
voeringen verschijnt ook een bericht
op het display), stop dan onmiddel-
lijk en wendt u tot de Fiat-dealer. Als
er vloeistof lekt uit het hydraulische
systeem, wordt de werking van zowel
het conventionele remsysteem als het
ABS in gevaar gebracht.
ATTENTIE
76
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
EOBD-SYSTEEM
Met het EOBD-systeem (European On
Board Diagnosis) kan een doorlopende
diagnose worden uitgevoerd op die com-
ponenten op de auto die van invloed zijn
op de emissie. Bovendien meldt het sys-
teem, door het branden van het lampje U
op het instrumentenpaneel (op enkele uit-
voeringen verschijnt ook een bericht op
het display) (zie het hoofdstuk “Lampjes
en berichten”) dat de betreffende com-
ponenten defect zijn.
Het doel is:
de werking van het systeem controle-
ren;
signaleren wanneer door een storing de
emissies boven de wettelijk vastgestel-
de drempelwaarde uitkomen;
signaleren wanneer het noodzakelijk is
defecte componenten te vervangen.
Het systeem beschikt verder nog over een
diagnosestekker die het mogelijk maakt, na
het aansluiten van speciale apparatuur, de
door de regeleenheid opgeslagen storings-
codes en de specifieke parameters voor de
diagnose en werking van de motor te lezen.
Deze controle kan ook worden uitge-
voerd door de verkeerspolitie.
BELANGRIJK Na het verhelpen van de
storing moet de Fiat-dealer voor een com-
plete controle van het systeem, tests uit-
voeren op een testbank en, zo nodig, een
proefrit maken die eventueel een langere
afstand kan omvatten.
Als u de contactsleutel in
stand MAR draait en het
lampje Ugaat niet branden of het
gaat branden of knipperen tijdens het
rijden (op enkele uitvoeringen ver-
schijnt ook een bericht op het dis-
play), wendt u dan zo snel mogelijk
tot de Fiat-dealer. De werking van het
lampje Ukan worden gecontroleerd
met behulp van speciale apparatuur
van de verkeerspolitie. Houdt u aan
de wetgeving van het land waarin u
rijdt.
ATTENTIE
77
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
PARKEERSENSOREN
(indien aanwezig)
Deze bevinden zich in de achterbumper
fig. 96 en attenderen de bestuurder via
een repeterend geluidssignaal op de aan-
wezigheid van obstakels achter de auto.
ACTIVERING
De sensoren worden automatisch ge-
activeerd als de achteruit wordt inge-
schakeld.
Als de afstand tot het obstakel achter de
auto kleiner wordt, neemt de frequentie
van het akoestische signaal toe.
AKOESTISCH
WAARSCHUWINGSSYSTEEM
Als de achteruit wordt ingeschakeld,
treedt automatisch een repeterend ge-
luidssignaal in werking (een kort piepge-
luid om de activering van het systeem aan
te geven).
De frequentie van het geluidssignaal:
neemt toe als de afstand tot het obsta-
kel kleiner wordt;
klinkt ononderbroken als de afstand tot
het obstakel minder is dan ongeveer 30
cm en stopt onmiddellijk als de afstand
tot het obstakel groter wordt;
blijft constant als de afstand tot het ob-
stakel constant blijft.
Meetbereik
Meetbereik in het midden: 120 cm
Meetbereik aan de zijkanten: 60 cm
Als de sensoren meerdere obstakels
signaleren, dan reageren zij alleen op die
obstakels die zich het dichtst bij de auto
bevinden.
STORINGSMELDINGEN
Een storing in de parkeersensoren wordt
tijdens het inschakelen van de achteruit
aangegeven door een geluidssignaal met
een duur van 3 seconden.
fig. 96 FF00TT00115555mm
79
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
AUTORADIO
(indien aanwezig)
Raadpleeg voor de werking van de auto-
radio met CD- of MP3 CD-speler (indien
aanwezig) het supplement dat bij dit in-
structieboekje is geleverd.
BASIS
INBOUWVOORBEREIDING
Het pakket bestaat uit:
voedingskabels voor de autoradio;
aansluitkabels voor luidsprekers voor
(op de binnenste sierpanelen voor de
buitenspiegels);
aansluitkabels voor luidsprekers in de
voorportierpanelen;
aansluitkabels voor luidsprekers achter
(naast de hoedenplank) (indien aanwe-
zig);
een inbouwplaats voor de autoradio;
een antennekabel.
UITGEBREIDE
INBOUWVOORBEREIDING
Het pakket bestaat uit:
voedingskabels voor de autoradio;
aansluitkabels voor luidsprekers voor
(op de binnenste sierpanelen voor de
buitenspiegels);
aansluitkabels voor luidsprekers in de
voorportierpanelen;
aansluitkabels voor luidsprekers achter
(naast de hoedenplank) (indien aanwe-
zig);
2 tweeters op de binnenste sierpanelen
voor de buitenspiegels;
2 midwoofers aan de onderzijde van de
voorportieren;
2 aansluitkabels voor luidsprekers ach-
ter (naast de hoedenplank) (indien aan-
wezig);
een inbouwplaats voor de autoradio;
een antennekabel;
een antenne.
AUTORADIO INBOUWEN
De autoradio moet worden ingebouwd op
de plek van het opbergvak in het midden. De
voedingskabels liggen achter dit opbergvak.
Druk op de lippen A-fig. 97 om het vak
te verwijderen.
fig. 97 FF00TT00003322mm
Laat de aansluiting op de in-
bouwvoorbereiding in de
auto uitsluitend door de Fiat-dealer
uitvoeren. Zo bent u verzekerd van
het beste resultaat en wordt voor-
komen dat de rijveiligheid in gevaar
wordt gebracht.
ATTENTIE
80
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
ELEKTRISCHE/
ELEKTRONISCHE
SYSTEMEN MONTEREN
De elektrische/elektronische systemen die
na aankoop van de auto en binnen de
aftersales-service worden gemonteerd,
moeten voorzien zijn van het merkteken:
Fiat Auto S.p.A. autoriseert de montage
van zend-/ontvangstapparatuur op voor-
waarde dat de montagewerkzaamheden
op de juiste wijze bij een gespecialiseerd
bedrijf worden uitgevoerd, waarbij de aan-
wijzingen van de fabrikant in acht moeten
worden genomen.
BELANGRIJK Als door de montage van
systemen de kenmerken van de auto wor-
den gewijzigd, kan het kentekenbewijs
worden ingenomen door de bevoegde in-
stanties en eventueel de garantie komen
te vervallen bij defecten die veroorzaakt
zijn door de bovengenoemde modificatie
of op defecten die direct of indirect daar-
van het gevolg zijn.
Fiat Auto S.p.A. is op geen enkele wijze
verantwoordelijk voor schade die het ge-
volg is van de installatie van accessoires die
niet door Fiat Auto S.p.A. zijn geleverd of
aanbevolen en die niet conform de gele-
verde instructies zijn geïnstalleerd.
RADIOZENDAPPARATUUR
EN MOBIELE TELEFOONS
Radiozendapparaten (mobiele telefoons,
27 mc en dergelijke) mogen alleen in de
auto worden gebruikt met een aparte an-
tenne aan de buitenkant van de auto.
BELANGRIJK Het gebruik van dergelijke
apparaten in de auto (zonder buitenan-
tenne) kan niet alleen schadelijk zijn voor
de gezondheid van de inzittenden, maar
kan ook storingen in de elektrische sys-
temen van de auto veroorzaken. Hierdoor
wordt de veiligheid in gevaar gebracht.
Bovendien wordt de zend- en ontvangst-
kwaliteit aanzienlijk beperkt door de iso-
lerende eigenschappen van de carrosserie.
Houdt u bij het gebruik van mobiele tele-
foons (GSM, GPRS, UMTS) met het officië-
le EU-keurmerk, strikt aan de instructies die
door de fabrikant van de mobiele telefoon
zijn bijgeleverd.
82
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
TANKDOP fig. 98
Om te tanken moet u het klepje Aope-
nen en vervolgens de dop Blosdraaien:
De tankdop is voorzien van een koord C
dat aan het tankklepje vastzit om verlies
van de dop te voorkomen.
De tankdop Bis voorzien van een slot. De
tankdop is bereikbaar nadat het tankklepje
Ais geopend. Draai vervolgens de con-
tactsleutel in het slot van de dop linksom en
draai de dop los. Plaats tijdens het tanken
de dop in de uitsparing op het tankklepje,
zoals afgebeeld in de figuur.
BESCHERMING
VAN HET MILIEU
De emissiereductiesystemen voor benzine-
motoren zijn:
driewegkatalysator (katalysator);
lambdasondes;
benzinedamp-opvangsysteem.
Laat de motor nooit, ook niet tijdens test-
werkzaamheden, met een of meer losge-
koppelde bougies draaien.
De emissiereductiesystemen voor diesel-
motoren zijn:
oxidatiekatalysator;
uitlaatgasrecirculatie-systeem (EGR);
roetfilter (DPF) (indien aanwezig).
DPF-ROETFILTER
(Diesel Particulate Filter)
(indien aanwezig)
Het DPF-roetfilter (Diesel Particulate
Filter) is een mechanisch filter in het uit-
laatsysteem dat de partikels in het uitlaat-
gas van dieselmotoren opvangt.
fig. 98
C
A
FF00TT00006688mm
Kom niet dicht bij de vulope-
ning met open vuur of een
brandende sigaret: brandge-
vaar. Houd uw hoofd ook niet
dicht bij de vulopening om te voorko-
men dat u schadelijke dampen in-
ademt.
Het filter vangt bijna de totale hoeveelheid
roetdeeltjes op, waardoor voldaan wordt
aan de huidige/toekomstige wettelijke nor-
men. Tijdens het normale gebruik van de
auto registreert de inspuitregeleenheid
een aantal gegevens met betrekking tot
het gebruik (gebruiksduur, type traject, be-
reikte temperatuur enz.) en berekent de
hoeveelheid verzameld roet in het filter.
Het filter verzamelt de roetdeeltjes en
moet periodiek worden geregenereerd
(schoongemaakt) door de roetdeeltjes te
verbranden. De regeneratieprocedure
wordt geregeld door de regeleenheid van
de motor op basis van de hoeveelheid op-
gevangen roetdeeltjes en de bedrijfsom-
standigheden van de auto.
Tijdens de regeneratie kan het volgende
worden waargenomen: een beperkte toe-
rentalverhoging, inschakeling van de
elektroventilateur, een beperkte toename
van de rook uit de uitlaat en een hogere
temperatuur bij de uitlaat. Dit zijn geen
storingen en deze situatie heeft geen in-
vloed op het milieu of het gedrag van de
auto. Als het betreffende bericht op het
display verschijnt, zie dan de paragraaf
“Lampjes en berichten”.
83
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
VEILIGHEID
VEILIGHEIDSGORDELS ..................................................... 84
SBR-SYSTEEM ....................................................................... 85
GORDELSPANNERS .......................................................... 86
KINDEREN VEILIG VERVOEREN..................................... 89
MONTAGEVOORBEREIDING VOOR
ISOFIX-KINDERZITJE ......................................................... 93
FRONTAIRBAGS ................................................................. 96
ZIJ-AIRBAGS (sidebags) ...................................................... 98
VV
VVEE
EEII
IILL
LLII
IIGG
GGHH
HHEE
EEII
IIDD
DD
84
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
VEILIGHEID
VEILIGHEIDSGORDELS
GEBRUIK VAN DE
VEILIGHEIDSGORDELS
Ga goed rechtop zitten, steun tegen de
rugleuning en leg dan de gordel om.
Trek de gordel uit en maak de gordel vast
door de gesp A-fig. 1 in de sluiting Bte
drukken, totdat hij hoorbaar blokkeert.
Als tijdens het uittrekken van de gordel de
rolautomaat blokkeert, laat dan de gordel
een stukje teruglopen en trek de gordel
vervolgens weer geleidelijk uit.
Druk, om de gordel los te maken, op de
knop C. Begeleid de gordel tijdens het
teruglopen om te voorkomen dat de
gordelband draait.
De achterbank is voorzien van driepunts-
veiligheidsgordels met rolautomaat voor
alle zitplaatsen.
fig. 1 F0T0147m
Druk tijdens het rijden niet op
de knop C-fig. 1.
ATTENTIE
Bedenk dat achterpassagiers
die geen gordel dragen,
tijdens een ernstig ongeval niet alleen
zelf aan gevaar worden blootgesteld
maar ook gevaar opleveren voor de
inzittenden voor.
ATTENTIE
Via de rolautomaat wordt de lengte van
de gordel automatisch aangepast aan het
postuur van de drager, waarbij voldoende
bewegingsruimte overblijft.
Als de auto op een steile helling staat, kan
de rolautomaat blokkeren; dit is een
normaal verschijnsel. Bovendien blokkeert
de rolautomaat als u de gordel snel uit-
trekt. Hij blokkeert ook bij hard remmen,
botsingen en bij hoge snelheden in bochten.
85
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
VEILIGHEID
De veiligheidsgordels achter moeten wor-
den omgelegd zoals is aangegeven in het
afgebeelde schema fig. 2.
BELANGRIJK Als de rugleuning goed is
vergrendeld, dan is de “rode band” B-fig.
3op de hendels Aniet meer zichtbaar. Als
de “rode band” zichtbaar is, is de rug-
leuning niet goed vergrendeld.
BELANGRIJK Plaats de veiligheidsgordels
op de juiste wijze terug als de achterbank
weer in de normale gebruiksstand wordt
gezet, zodat ze altijd direct klaar voor ge-
bruik zijn.
SBR-SYSTEEM
De auto is uitgerust met het SBR-systeem
(Seat Belt Reminder), dat de bestuurder
en de passagier voor op de volgende
wijze waarschuwt als de veiligheidsgordel
niet is omgelegd.
de eerste 6 seconden gaat lampje
<
continu branden en klinkt er een
ononderbroken akoestisch signaal;
de daaropvolgende 90 seconden gaat
lampje
<
knipperen en klinkt er een
onderbroken akoestisch signaal.
Het akoestische signaal kan tijdelijk (tot-
dat de motor wordt uitgezet) worden uit-
geschakeld. Ga hiervoor als volgt te werk:
maak de veiligheidsgordel aan bestuur-
ders- en passagierszijde vast;
draai de contactsleutel in stand MAR;
wacht langer dan 20 seconden en maak
dan ten minste een van de veiligheids-
gordels los.
Wendt u tot de Fiat-dealer om het
systeem permanent uit te schakelen.
Het SBR-systeem kan ook via het setup-
menu van het display weer worden ge-
activeerd.
fig. 2 F0T0193m fig. 3
A B
F0T0064m
Controleer of de rugleuning
aan beide zijden goed ver-
grendeld is (“rode band” B-fig. 3 niet
zichtbaar) om te voorkomen dat in
geval van bruusk remmen, de rug-
leuning naar voren klapt en de
passagiers verwondt.
ATTENTIE
86
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
VEILIGHEID
GORDELSPANNERS
Voor een nog effectievere bescherming
zijn de veiligheidsgordels voor van de
auto voorzien van gordelspanners. Dit
systeem trekt bij een heftige frontale en
zijdelingse botsing de gordel enige centi-
meters aan. Op deze wijze worden de in-
zittenden veel beter op hun plaats gehou-
den en wordt de voorwaartse beweging
beperkt.
Het blokkeren van de veiligheidsgordel
geeft aan dat de gordelspanner in werking
is geweest; de gordel wordt niet meer op-
gerold, ook niet als hij wordt begeleid.
BELANGRIJK Voor een maximale be-
scherming door de gordelspanner moet
de veiligheidsgordel zo worden omgelegd
dat hij goed aansluit op borst en bekken.
Tijdens de werking van de gordelspanner
kan er een beetje rook ontsnappen.
Deze rook is niet schadelijk en duidt niet
op brand.
De gordelspanner werkt
slechts eenmaal. Als de
gordelspanners hebben gewerkt, moet
u zich tot de Fiat-dealer wenden om
ze te laten vervangen. De geldigheid
van het systeem staat vermeld op een
plaatje dat zich in het dashboard-
kastje bevindt: laat voor het verstrij-
ken van deze termijn het systeem door
de Fiat-dealer vervangen.
ATTENTIE
Werkzaamheden waarbij
stoten, sterke trillingen of ver-
hitting (maximaal 100°C ge-
durende ten hoogste 6 uur)
optreden, kunnen de gordelspanners be-
schadigen of activeren: bij die om-
standigheden horen niet trillingen die
voortgebracht worden door een slecht
wegdek of door contacten met kleine
obstakels zoals trottoirbanden. Wendt
u altijd tot de Fiat-dealer.
TREKKRACHTBEGRENZERS
De gordelspanner behoeft geen enkel on-
derhoud of smering. Elke verandering van
de oorspronkelijke staat zal de doelmatig-
heid verminderen. Als de gordelspanner
door extreme natuurlijke omstandigheden
(bijv. overstromingen en vloedgolven) met
water en modder in contact is geweest, dan
moet de spanner worden vervangen.
(indien aanwezig)
Om de bescherming van de inzittenden bij
een ongeval te vergroten, zijn de oprol-
automaten van de gordels voor en
achter (indien aanwezig) voorzien van
trekkrachtbegrenzers die tijdens een fron-
tale aanrijding de piekbelasting op de borst
en schouders beperken.
87
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
VEILIGHEID
ALGEMENE OPMERKINGEN
OVER HET GEBRUIK VAN
VEILIGHEIDSGORDELS
De bestuurder is verplicht zich te houden
aan de wettelijke voorschriften met be-
trekking tot het verplichte gebruik van de
veiligheidsgordels (en de inzittenden erop
attent te maken). Leg de veiligheidsgordel
altijd om voordat u vertrekt.
Ook vrouwen die in verwachting zijn moe-
ten een gordel dragen: ook voor hen (zo-
wel voor de aanstaande moeder als het
kind) is de kans op letsel bij een ernstig
ongeval kleiner als ze een gordel dragen.
Uiteraard moeten zwangere vrouwen het
onderste deel van de gordel meer naar be-
neden omleggen, zodat de gordel over het
bekken en onder de buik langs loopt (zo-
als in fig. 4 is aangegeven).
BELANGRIJK De gordelband mag nooit
gedraaid zijn. Het diagonale gordelgedeel-
te moet via het midden van de schouder
schuin over de borst liggen. Het horizon-
tale gordelgedeelte moet over het bekken
(zoals aangegeven in fig. 5) en niet over
de buik liggen. Gebruik geen voorwerpen
(wasknijpers, klemmen enz.) die een goed
aansluiten van de gordel op het lichaam
verhinderen.
Voor maximale veiligheid
moet u de rugleuning recht-
op zetten, tegen de leuning aan gaan
zitten en de gordel goed laten aan-
sluiten op borst en bekken. Draag
altijd veiligheidsgordels zowel voor als
achter in de auto! Rijden zonder
veiligheidsgordels vergroot het risico
op ernstig letsel of dodelijke afloop
bij een ongeval. Het is streng verbo-
den onderdelen van de veiligheids-
gordels of gordelspanners te demon-
teren of open te maken. Werkzaam-
heden aan de veiligheidsgordels en
gordelspanners moeten worden
uitgevoerd door gekwalificeerd
personeel. Wendt u altijd tot de Fiat-
dealer.
ATTENTIE
fig. 4 F0T0003m fig. 5 F0T0004m
88
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
VEILIGHEID
BELANGRIJK Iedere gordel dient slechts
ter bescherming van een enkel persoon:
gebruik de gordel niet voor een kind dat
bij een volwassene op schoot zit, waarbij
de gordel beiden zou moeten beschermen
fig. 6. Plaats bovendien geen enkel voor-
werp tussen de gordel en het lichaam van
een inzittende.
fig. 6 F0T0005m
Als de gordel aan een zware
belasting wordt blootgesteld
(bijvoorbeeld tijdens een ongeval),
dan moet de gordel samen met de
verankeringen, bevestigingspunten en
de eventueel gemonteerde gordel-
spanners worden vervangen. Ook als
de schade niet zichtbaar is, dan kan
de gordel toch verzwakt zijn.
ATTENTIE
HOE U DE
VEILIGHEIDSGORDELS
IN OPTIMALE STAAT HOUDT
Voor het juiste onderhoud van de veilig-
heidsgordels moeten de volgende aanwij-
zingen zorgvuldig worden opgevolgd:
zorg dat de gordel goed uitgetrokken
en niet gedraaid is; controleer ook of
de oprolautomaat zonder haperingen
werkt;
vervang de gordels na een ongeval, ook
al zijn ze ogenschijnlijk niet beschadigd.
Vervang de gordels ook als de gordel-
spanners in werking zijn geweest;
u kunt de gordels met de hand wassen
met water en een neutrale zeep. Spoel
ze uit en laat ze in de schaduw drogen.
Gebruik geen bijtende, blekende of
kleurende middelen. Vermijd het ge-
bruik van alle chemische producten die
het weefsel van de gordel kunnen aan-
tasten;
voorkom dat vocht in de oprolauto-
maat komt: de werking van de oprol-
automaten is alleen gegarandeerd als ze
niet nat zijn geweest;
vervang de gordels bij tekenen van
slijtage of beschadigingen.
90
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
VEILIGHEID
ZEER GEVAARLIJK: Monteer
absoluut geen kinderzitje
achterstevoren op de passa-
giersstoel voor als de frontair-
bag aan passagierszijde is inge-
schakeld. Als bij een ongeval de airbag
in werking treedt (opblaast), kan dit
ernstig letsel en zelfs de dood tot gevolg
hebben. Wij raden u aan kinderen altijd
op de zitplaatsen achter te vervoeren,
omdat die plaatsen bij een ongeval de
meeste bescherming bieden. Kinderzit-
jes moeten dus niet op de zitplaats voor
gemonteerd worden bij auto’s die zijn
uitgerust met een airbag aan passa-
gierszijde. Als bij een ongeval de airbag
in werking treedt (opblaast), kan dit
ernstig letsel en zelfs de dood tot gevolg
hebben, onafhankelijk van de zwaarte
van het ongeluk. Als er geen andere
mogelijkheid is, kunnen kinderen op de
passagiersstoel voor worden vervoerd bij
auto’s die zijn uitgerust met een
uitschakelbare frontairbag aan passa-
gierszijde. In dit geval moet u er abso-
luut zeker van zijn dat de airbag is uit-
geschakeld door te controleren of het
waarschuwingslampje
op het ins-
trumentenpaneel brandt (zie “Frontair-
bag aan passagierszijde” in het hoofd-
stuk “Frontairbags”). Bovendien moet
de stoel zo ver mogelijk naar achteren
zijn geschoven om te voorkomen dat het
kinderzitje eventueel in aanraking komt
met het dashboard.
ATTENTIE
GROEP 0 en 0+
Kinderen tot 13 kg moeten in babyzitjes
worden vervoerd die achterstevoren zijn
geplaatst, waardoor het achterhoofd
wordt gesteund en bij plotseling remmen
de nek niet wordt belast.
Het wiegje moet op zijn plaats worden ge-
houden door de veiligheidsgordel, zoals in
fig. 7 is aangegeven, en het kind moet op
zijn beurt worden beschermd door de
gordel van het wiegje zelf.
GROEP 1
Kinderen met een gewicht tussen 9 en 18
kg moeten worden vervoerd in kinder-
zitjes met een kussen die naar voren zijn
gekeerd, waarbij de veiligheidsgordel van
de auto zowel het kinderzitje als het kind
op zijn plaats moet houden fig. 8.
fig. 7 F0T0006m fig. 8 F0T0007m
De afbeeldingen dienen
alleen ter illustratie van de be-
vestiging. Houdt u voor de montage
van het kinderzitje aan de instructies.
De fabrikant is verplicht deze instruc-
ties bij te leveren.
ATTENTIE
91
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
VEILIGHEID
GROEP 2
Kinderen met een gewicht tussen 15 en
25 kg kunnen direct door de veiligheids-
gordels van de auto worden beschermd
fig. 9.
Kinderen moeten zo in de kinderzitjes
worden geplaatst, dat het diagonale gor-
delgedeelte schuin over de borst en niet
langs de nek ligt. Het horizontale gordel-
gedeelte moet over het bekken en niet
over de buik van het kind liggen.
GROEP 3
Bij kinderen met een gewicht tussen 22 en
36 kg is de borstomvang van dien aard dat
de kinderen gewoon tegen de rugleuning
kunnen steunen en niet meer in een kin-
derzitje hoeven te worden vervoerd.
In fig. 10 wordt een voorbeeld gegeven
van de juiste positie van het kind op de
achterbank. Kinderen die langer zijn dan
1,50 m kunnen net zoals volwassenen de
veiligheidsgordels omleggen.
fig. 9 F0T0008m fig. 10 F0T0009m
De afbeeldingen dienen
alleen ter illustratie van de
bevestiging. Houdt u voor de montage
van het kinderzitje aan de instructies.
De fabrikant is verplicht deze instruc-
ties bij te leveren.
ATTENTIE
Er bestaan kinderzitjes die
geschikt zijn voor de ge-
wichtsgroepen 0 en 1 die uitgerust
zijn met een bevestigingspunt achter.
Deze kinderzitjes hebben zelf gordels
om het kind te beschermen. Vanwege
het gewicht kan het gevaarlijk zijn als
ze verkeerd worden gemonteerd (bij-
voorbeeld als een kussen tussen het
kinderzitje en de veiligheidsgordels
van de auto wordt geplaatst). Houdt
u voor de montage strikt aan de bij-
geleverde instructies.
ATTENTIE
92
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
VEILIGHEID
GESCHIKTHEID VAN DE ZITPLAATSEN VOOR HET GEBRUIK VAN DE KINDERZITJES
De auto voldoet aan de nieuwe Europese 2000/3/EU-richtlijnen voor de montage van kinderzitjes op de verschillende plaatsen in
de auto. Zie de volgende tabel:
Groep Gewicht Passagierszitplaats voor Passagierszitplaats achter
Groep 0, 0+ tot 13 kg U U
Groep 1 9-18 kg U U
Groep 2 15-25 kg U U
Groep 3 22-36 kg U U
Legenda:
U = geschikt voor “Universele” kinderzitjes overeenkomstig de Europese ECE/R44-voorschriften voor de aangegeven “groepen”.
93
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
VEILIGHEID
Hieronder zijn de richtlijnen voor een
veilig vervoer van kinderen aangegeven:
monteer kinderzitjes altijd op de zit-
plaatsen achter, omdat die plaatsen bij
een ongeval de meeste bescherming
bieden;
als de frontairbag aan passagierszijde
buiten werking wordt gesteld, moet al-
tijd gecontroleerd worden of de airbag
daadwerkelijk is uitgeschakeld: het be-
treffende lampje
op het instrumen-
tenpaneel moet continu branden;
houdt u bij de montage van het kinder-
zitje strikt aan de instructies. De fabri-
kant is verplicht deze instructies bij te
leveren. Bewaar de instructies samen
met het instructieboekje in de auto.
Monteer geen gebruikte kinderzitjes
waarvan de gebruiksaanwijzingen ont-
breken;
controleer of de gordels goed zijn
vastgemaakt door aan de gordelband
te trekken;
ieder veiligheidssysteem is bedoeld voor
slechts een kind: vervoer nooit twee
kinderen in een systeem;
controleer altijd of de gordel niet langs
de nek van het kind loopt;
zorg er tijdens de rit voor dat het kind
geen afwijkende houding aanneemt of
de gordels losmaakt;
vervoer kinderen nooit in uw armen,
ook geen pasgeboren kinderen.
Niemand is sterk genoeg om ze bij een
ongeval vast te houden;
na een ongeval moet het zitje door een
nieuw exemplaar worden vervangen.
Monteer geen kinderzitje op
de voorstoel aan de passa-
gierszijde als deze is uitgerust met een
frontairbag, omdat kinderen nooit op
de voorstoel vervoerd mogen worden.
ATTENTIE
INBOUW-
VOORBEREIDING
VOOR “ISOFIX”-
KINDERZITJES
(indien aanwezig)
Enkele uitvoeringen zijn voorbereid op de
montage van Isofix Universeel-kinderzitjes;
een nieuw gestandaardiseerd Europees
systeem voor het vervoeren van kinderen.
Er kan ook een mengvorm worden geko-
zen, een traditioneel kinderzitje en een
Isofix-kinderzitje.
In fig. 11 is een voorbeeld gegeven van het
kinderzitje. Het Isofix Universeel-kinder-
zitje is er voor drie gewichtsgroepen: 1.
Voor de andere groepen is er een speci-
fiek Isofix-kinderzitje dat alleen kan wor-
den gebruikt als het speciaal voor deze au-
to is ontworpen, getest en goedgekeurd
(zie de lijst met auto’s die bij het kinder-
zitje geleverd wordt).
FRONTAIRBAGS
De auto is voorzien van frontairbags voor
de bestuurder en de passagier (indien aan-
wezig).
FRONTAIRBAGS
De frontairbags voor de bestuurder en de
passagier (indien aanwezig) beschermen de
inzittenden voor bij middelzware en zware
frontale botsingen, door het opblazen van
een luchtkussen tussen de inzittende en het
stuurwiel of het dashboard.
Als de airbags niet worden geactiveerd bij
andere soorten botsingen (zijdelings, van
achter, over de kop slaan enz), betekent dit
niet dat het systeem niet goed functioneert.
Bij een frontale botsing zorgt een regel-
eenheid ervoor, indien nodig, dat het kus-
sen wordt opgeblazen.
Het kussen blaast onmiddellijk op, waar-
door het lichaam van de inzittenden voor
wordt opgevangen en de kans op letsel be-
perkt wordt. Direct daarna loopt het kus-
sen weer leeg.
De frontairbags voor de bestuurder en pas-
sagier (indien aanwezig) zijn geen vervan-
ging voor de veiligheidsgordels, maar een
aanvulling. Draag dus altijd veiligheidsgor-
dels. Bovendien is het dragen van veilig-
heidsgordels wettelijk verplicht in Europa
(en in de meeste landen daarbuiten).
Bij een ongeval kan een inzittende die geen
veiligheidsgordel heeft omgelegd, in con-
tact komen met een airbag die nog niet
volledig opgeblazen is. Hierdoor wordt de
inzittende minder door de airbag be-
schermd.
De frontairbags kunnen in de volgende ge-
vallen niet worden geactiveerd:
bij frontale botsingen, met een ander
deel van de auto dan het front, tegen
makkelijk vervormbare objecten (bijv.
als het voorspatbord tegen de vangrail
komt);
als de auto onder andere auto’s of vei-
ligheidsvoorzieningen schuift (bijvoor-
beeld onder vrachtwagens of de vang-
rail);
omdat geen enkele aanvullende bescher-
ming wordt geboden op de veiligheids-
gordels. Als de airbags in deze gevallen niet
geactiveerd worden, betekent dit niet dat
het systeem niet goed functioneert.
96
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
VEILIGHEID
Plaats geen stickers of andere
objecten op het stuurwiel, op
het dashboard ter hoogte van de air-
bag aan passagierszijde of op de stoe-
len. Plaats geen voorwerpen op het
dashboard aan de passagierszijde (bijv.
een mobiele telefoon), omdat deze het
correct openen van de airbag aan pas-
sagierszijde kunnen hinderen en de in-
zittenden ernstig kunnen verwonden.
ATTENTIE
De frontairbags aan bestuurders- en pas-
sagierszijde zijn ontworpen voor een op-
timale bescherming van de inzittenden voor
met omgelegde veiligheidsgordels.
Als de airbags volledig opgeblazen zijn, vul-
len zij het grootste deel van de ruimte tus-
sen het stuurwiel en de bestuurder en het
dashboard en de voorpassagier.
Bij lichte frontale aanrijdingen (waarbij de
werking van de veiligheidsgordel vol-
doende is) worden de airbags niet geacti-
veerd. Daarom moeten de veiligheidsgor-
dels altijd worden gedragen; ook omdat
ze bij frontale aanrijdingen er altijd voor
zorgen dat de inzittende in de juiste stand
wordt gehouden.
MOTOR STARTEN
De auto is uitgerust met een elektronische
startblokkering: zie bij startproblemen de
paragraaf “Fiat CODE” in het hoofdstuk
“Dashboard en bediening”.
Direct na het starten van de motor, voor-
al als de auto langere tijd niet is gebruikt,
kan de motor iets meer geluid produce-
ren. Dit geluid, dat niet schadelijk is voor
de werking van de motor, wordt veroor-
zaakt door de hydraulische klepstoters:
het distributiesysteem op de benzine-
motor van de auto, dat bijdraagt aan een
vermindering van de onderhoudswerk-
zaamheden.
102
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
BENZINEMOTOR STARTEN
Ga als volgt te werk:
trek de handrem aan;
zet de versnellingspook in de vrijstand;
trap het koppelingspedaal geheel in,
zonder het gaspedaal in te trappen;
draai de contactsleutel in stand AVV
en laat de sleutel los zodra de motor
is aangeslagen.
Als de motor bij de eerste poging niet
aanslaat, moet u de sleutel terugdraaien in
stand STOP voordat u opnieuw start.
Als met de contactsleutel in stand MAR
het controlelampje Ysamen met het
waarschuwingslampje Ublijft branden,
raden wij u aan de sleutel in stand STOP
te draaien en vervolgens weer in stand
MAR; als het lampje nog steeds blijft bran-
den, probeer het dan met de andere ge-
leverde sleutels.
Als de motor nog niet aanslaat, voer dan
zelf een noodstart uit (zie “Noodstart” in
het hoofdstuk “Noodgevallen”) en wendt
u tot de Fiat-dealer.
Het verdient aanbeveling om
gedurende de eerste kilo-
meters niet de maximale
prestaties van uw auto te
eisen (bijv. snel accelereren, langdurig
rijden met hoge toerentallen, krachtig
remmen enz.).
Laat de contactsleutel niet in
stand MAR staan als de
motor stilstaat, zodat de
accu niet onnodig wordt ont-
laden.
Houd er rekening mee dat de
rem- en de stuurbekrachti-
ging niet werken zolang de motor niet
is aangeslagen, waardoor meer
kracht nodig is voor de bediening van
het rempedaal en het stuur.
ATTENTIE
Het is zeer gevaarlijk om de
motor in afgesloten ruimten te
laten draaien. De motor verbruikt zuur-
stof en produceert kooldioxide, kool-
monoxide en andere giftige gassen.
ATTENTIE
HANDREM
De handrem bevindt zich tussen de voor-
stoelen.
Om de handrem in te schakelen, moet u
de hendel omhoog trekken zodat de
auto blokkeert.
Als de handrem is aangetrokken en de
contactsleutel in stand MAR staat, gaat op
het instrumentenpaneel het waarschu-
wingslampje xbranden.
Handrem uitschakelen:
trek de hendel iets omhoog en druk op
de ontgrendelknop A-fig. 1;
houd de knop Aingedrukt en laat de
hendel zakken. Het lampje xop het
instrumentenpaneel dooft.
Om onverwachtse bewegingen van de au-
to te voorkomen, moet bij het bedienen
van de handrem het rempedaal worden in-
getrapt.
PARKEREN
Ga als volgt te werk:
zet de motor uit en trek de handrem
aan;
schakel een versnelling in (de 1eals de
weg omhoog loopt, de achteruit als de
weg omlaag loopt) en zet de voorwie-
len iets uitgestuurd.
Als de auto op een steile helling staat, blok-
keer de wielen dan met stenen of wiggen.
Laat de contactsleutel nooit in stand MAR
staan omdat hierdoor de accu ontlaadt.
Neem bovendien de sleutel altijd uit het
contactslot als u de auto verlaat.
Laat kinderen nooit alleen achter in de
auto. Neem de sleutel altijd uit het
contactslot als u de auto verlaat en neem
de sleutel mee.
104
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
MOTOR UITZETTEN
Draai de contactsleutel in stand STOP
terwijl de motor stationair draait.
BELANGRIJK Het is beter om de motor
na een zware rit even “op adem” te laten
komen. Zet de motor niet onmiddellijk uit,
maar laat hem even stationair draaien.
Hierdoor kan de temperatuur in de
motorruimte dalen.
Gasgeven voordat u de motor
uitzet heeft geen enkel nut,
verspilt brandstof en is, voor-
al voor motoren met turbo-
compressor, schadelijk.
fig. 1 F0T0043m
De auto moet geblokkeerd
zijn als de handrem enkele
tanden is aangetrokken. Als dit niet
het geval is, laat dan de Fiat-dealer
de handrem afstellen.
ATTENTIE
105
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
GEBRUIK VAN DE
VERSNELLINGSBAK
Om de versnellingen in te schakelen, moet
u het koppelingspedaal geheel intrappen en
vervolgens de versnellingspook A-fig. 2 in
de gewenste stand plaatsen (het schakel-
schema staat op de knop van de pook
fig. 2).
fig. 2 F0T0055m
Om op de juiste wijze te scha-
kelen, moet u het koppelings-
pedaal geheel intrappen. Daarom mag
er niets onder het pedaal liggen dat dit
kan verhinderen: let erop dat eventuele
vloermatten niet zijn dubbelgevouwen
en zo de slag van de pedalen beperken.
ATTENTIE
Laat na het schakelen de ver-
snellingspook los. Door het
rijden met een hand aan de
versnellingspook wordt op het
schakelmechanisme in de versnellings-
bak een geringe kracht uitgeoefend,
waardoor onnodige slijtage kan ont-
staan.
BELANGRIJK De achteruit kan alleen bij
een stilstaande auto worden ingeschakeld.
Wacht bij een draaiende motor en een ge-
heel ingetrapt koppelingspedaal minstens
2 seconden, voordat u de achteruit in-
schakelt. Hiermee wordt voorkomen dat
de tandwielen beschadigen.


Produkt Specifikationer

Mærke: Fiat
Kategori: Firmabil
Model: Fiorino 2007

Har du brug for hjælp?

Hvis du har brug for hjælp til Fiat Fiorino 2007 stil et spørgsmål nedenfor, og andre brugere vil svare dig