Triumph Rocket 3 R (2021) Manual

Triumph Motorcykel Rocket 3 R (2021)

Læs nedenfor 📖 manual på dansk for Triumph Rocket 3 R (2021) (210 sider) i kategorien Motorcykel. Denne guide var nyttig for 14 personer og blev bedømt med 4.5 stjerner i gennemsnit af 2 brugere

Side 1/210
GEBRUIKERSHANDLEIDING 01
Rocket 3 R en Rocket 3 GT (alle modellen)
Deze handleiding bevat informatie over de Triumph- motorfiets(en) Rocket 3 R en Rocket 3 GT (alle modellen). Bewaar
deze gebruikershandleiding altijd bij de motorfiets en raadpleeg de informatie indien nodig.
De informatie in deze uitgave is gebaseerd op de meest recente, op het moment van publicatie beschikbare informatie.
Triumph behoudt zich het recht voor te allen tijde, zonder voorafgaande mededeling of verplichting, wijzigingen aan te
brengen.
Deze publicatie mag niet in zijn geheel, noch gedeeltelijk worden gereproduceerd zonder schriftelijke toestemming van
Triumph Motorcycles Limited.
© Copyright 02.2022 Triumph Motorcycles Limited, Hinckley, Leicestershire, Engeland.
Publicatie onderdeelnummer 3850193- NL versie 1
INHOUDSOPGAVE
02
Deze gebruikershandleiding bevat een aantal verschillende hoofdstukken.
Onderstaande inhoudsopgave helpt u het begin van elk hoofdstuk op te zoeken,
waar u in het geval van grotere hoofdstukken een meer gedetailleerde
inhoudsopgave aantreft, die u helpt het betreffende onderwerp te vinden.
03 VOORWOORD
07 VEILIGHEID VOOROP
16 WAARSCHUWINGSLABELS
18 ONDERDELENOVERZICHT
21 SERIENUMMERS
23 INSTRUMENTEN
61 ALGEMENE INFORMATIE
99 RIJDEN OP DE MOTORFIETS
117 ACCESSOIRES, LADING EN PASSAGIERS
123 ONDERHOUD
169 REINIGING EN STALLING
181 GARANTIE
193 SPECIFICATIES
197 SPECIFICATIES
201 INDEX
207 GOEDKEURINGSINFORMATIE
VOORWOORD
03
Waarschuwingen en
opmerkingen
In deze gebruikershandleiding wordt
belangrijke informatie op de volgende
manier gepresenteerd:
Waarschuwing
Dit waarschuwingssymbool geeft
speciale instructies of procedures aan,
die persoonlijk letsel of levensgevaar
tot gevolg kunnen hebben wanneer ze
niet goed worden opgevolgd.
Voorzichtig
Dit symbool maant tot voorzichtig-
heid en gaat vergezeld van speciale
instructies of procedures die bescha-
diging of vernieling van apparatuur
tot gevolg kunnen hebben wanneer ze
niet strikt worden opgevolgd.
Let op
Dit opmerkingssymbool geeft punten
van speciaal belang voor efficiëntere en
gemakkelijkere bediening aan.
Waarschuwingslabels
Bovenstaand symbool wordt op
bepaalde plaatsen op de motorfiets
weergegeven. Het symbool betekent
VOORZICHTIG: RAADPLEEG DE HAND-
LEIDING en dit wordt gevolgd door
een grafische voorstelling van het
betreffende onderwerp.
Probeer nooit op de motorfiets te rijden
of een aanpassing uit te voeren zonder
de in deze handleiding beschreven
relevante instructies te raadplegen.
Raadpleeg het gedeelte Locaties van
de waarschuwingslabels in deze hand-
leiding voor de locatie van alle labels
met dit symbool. Dit symbool wordt zo
nodig ook weergegeven op de pagina's
met de relevante informatie.
Onderhoud
Om een lang, veilig en probleemloos
gebruik van uw motorfiets te garan-
deren, dient het onderhoud te worden
uitgevoerd door een erkende Triumph-
dealer.
Alleen een erkende Triumph- dealer
beschikt over de noodzakelijke kennis,
apparatuur en vakkundigheid om uw
Triumph- motorfiets goed te onder-
houden.
Bezoek de Triumph- website op
www. triumph. co. uk of neem telefonisch
contact op met de bevoegde distribu-
teur in uw land voor informatie over de
dichtstbijzijnde erkende Triumph- dealer.
De adressen zijn ook vermeld in het bij
deze handleiding geleverde onderhouds-
boekje.
VOORWOORD
04
Geluiddempingssysteem
Wijzigen van het geluiddempings-
systeem is verboden.
Eigenaars worden gewaarschuwd dat
het wettelijk verboden kan zijn om:
1. onderdelen of designelementen van
nieuwe voertuigen die bedoeld zijn
voor geluiddemping, voorafgaand
aan de verkoop of aflevering aan de
koper of daarna te verwijderen of
buiten werking te stellen, behalve
als dat nodig is voor onderhoud,
reparatie of vervanging, en,
2. het voertuig te gebruiken nadat
zo'n onderdeel of designcomponent
is verwijderd of buiten werking is
gesteld.
Onder knoeien worden onder meer de
volgende handelingen verstaan:
Verwijderen of doorboren van de
geluiddemper, schotten, uitlaat-
bochten of enig ander onderdeel dat
uitlaatgassen geleidt.
Verwijderen of doorboren van enig
onderdeel van het inlaatsysteem.
Gebrek aan goed onderhoud.
Vervanging van bewegende delen
van het voertuig, of delen van de
uitlaat of het inlaatsysteem, door
onderdelen die niet door de fabri-
kant zijn aangegeven.
Gebruikershandleiding
Waarschuwing
Deze gebruikershandleiding en alle
overige instructies die bij uw motor-
fiets worden geleverd, maken integraal
deel uit van uw motorfiets en moeten
bij de motorfiets blijven, ook wanneer
deze wordt doorverkocht.
Iedereen die uw motorfiets gaat
berijden, dient deze gebruikershand-
leiding en alle overige instructies die
bij uw motorfiets worden geleverd,
aandachtig te lezen om volledig
vertrouwd te raken met de werking
van de bedieningselementen, de
kenmerken, de capaciteiten en de
beperkingen van uw motorfiets.
Leen uw motorfiets niet aan anderen
uit, omdat rijden zonder vertrouwd
te zijn met de werking van de bedie-
ningselementen, de kenmerken, de
capaciteiten en de beperkingen van de
motorfiets kan leiden tot een ongeval.
Dank u voor het kiezen van een
Triumph- motorfiets. Deze motorfiets is
het resultaat van Triumph's toepassing
van beproefde technieken, grondige
tests en het voortdurend streven naar
superieure betrouwbaarheid, veiligheid
en prestaties.
Lees voordat u gaat rijden deze gebrui-
kershandleiding aandachtig door om
volledig vertrouwd te raken met de
werking van de bedieningselementen,
de kenmerken, de capaciteiten en de
beperkingen van uw motorfiets.
Deze handleiding bevat tips voor veilig
rijden, maar beschrijft niet alle tech-
nieken en vaardigheden die nodig zijn
om veilig op een motorfiets te rijden.
VOORWOORD
05
Triumph adviseert motorrijders
nadrukkelijk de nodige lessen te nemen
om deze motorfiets veilig te kunnen
bedienen.
Deze handleiding is bij uw plaatselijke
dealer verkrijgbaar in het:
Engels
Amerikaans Engels
Arabisch
Chinese
Nederlands
Frans
Duits
Italiaans
Japans
Portugees
Spaans
Zweeds
Thais
Fins (online beschikbaar op
www. triumphmotorcycles. com).
De beschikbare talen voor deze hand-
leiding zijn afhankelijk van het specifieke
motorfietsmodel en land.
Praat met Triumph
Onze relatie met u stopt niet bij de
aankoop van uw Triumph. Uw feedback
over de ervaringen tijdens aankoop en
bezit zijn zeer belangrijk voor ons om
onze producten en diensten voor u te
ontwikkelen.
U helpt ons daarmee door ervoor te
zorgen dat uw erkende Triumph- dealer
uw e- mailadres heeft en dat bij ons
registreert. U ontvangt dan van ons op
uw e- mailadres een uitnodiging voor
een online- klanttevredenheidsonderzoek
waarmee u ons deze feedback kunt
geven.
Het Triumph- team.
VOORWOORD
06
Deze pagina is met opzet blanco gelaten
VEILIGHEID VOOROP
07
De motorfiets
Waarschuwing
Deze motorfiets is uitsluitend bedoeld
voor gebruik op de weg. Hij is niet
geschikt voor gebruik op onverhard
terrein.
Gebruik in ruw terrein kan het
verliezen van de controle over de
motorfiets veroorzaken, wat kan leiden
tot een ongeval met letsel of de dood
als gevolg.
Waarschuwing
Deze motorfiets is niet ontworpen voor
het trekken van een aanhanger of het
gebruik van een zijspan.
Het gebruik van een zijspan en/of
aanhanger kan het verliezen van de
controle over de motorfiets of een
ongeval tot gevolg hebben.
Waarschuwing
Deze motorfiets is ontworpen voor
gebruik als tweewielig voertuig voor
het vervoeren van een rijder alleen of
een rijder met één passagier.
Het totale gewicht van de berijder,
een eventuele passagier, accessoires
en bagage mag het in de specificaties
vermelde maximale laadvermogen niet
overschrijden.
Waarschuwing
Deze motorfiets is uitgerust met een
katalysator onder de motor, die samen
met het uitlaatsysteem zeer hoge
temperaturen kan bereiken wanneer
de motor draait.
Brandbare materialen zoals gras, hooi/
stro, bladeren, kleding en bagage
kunnen ontbranden wanneer ze in
contact komen met een willekeurig
onderdeel van het uitlaatsysteem.
Zorg er altijd voor dat brandbare
materialen niet in aanraking kunnen
komen met het uitlaatsysteem of de
katalysator.
VEILIGHEID VOOROP
08
Brandstof en uitlaatgassen
Waarschuwing
BENZINE IS UITERST BRANDBAAR:
Schakel de motor altijd uit vóór u gaat
tanken.
Niet tanken of de vuldop van de tank
openen terwijl u rookt of in de buurt
van open vuur (vlammen).
Zorg ervoor dat tijdens het tanken
geen brandstof op de motor, de
uitlaatpijpen of de dempers wordt
gemorst.
Indien brandstof wordt ingeslikt, inge-
ademd of in de ogen komt, dient direct
medische hulp te worden ingeroepen.
Indien benzine op de huid terechtkomt,
dient deze onmiddellijk te worden
gewassen met water en zeep en met
brandstof verontreinigde kleding dient
onmiddellijk te worden uitgetrokken.
Contact met brandstof kan
brandwonden en andere ernstige
huidaandoeningen veroorzaken.
Waarschuwing
Nooit de motor starten of laten
draaien in een afgesloten ruimte.
Uitlaatgassen zijn giftig en kunnen
binnen korte tijd bewusteloosheid en
de dood tot gevolg hebben.
Gebruik de motorfiets altijd in de open
lucht of op een plaats met voldoende
ventilatie.
Valhelm en kleding
Waarschuwing
Tijdens het rijden op de motorfiets
dienen de berijder en de passagier
(bij modellen waarop een passagier
vervoerd mag worden) altijd geschikte
kleding te dragen, waaronder valhelm,
oogbescherming, handschoenen,
laarzen, broek (nauw aansluitend
rond de knieën en de enkels) en een
felgekleurd jack.
Tijdens off- the- roadgebruik (op
modellen die geschikt zijn voor off-
the- roadgebruik), moet de rijder altijd
geschikte kleding dragen, inclusief
broek en laarzen.
Felgekleurde kleding verhoogt de
zichtbaarheid van de rijder (of de
passagier) voor andere weggebruikers
aanzienlijk.
Hoewel volledige bescherming niet
mogelijk is, kan het dragen van de
juiste beschermende kleding het risico
op verwondingen tijdens het rijden
verlagen.
VEILIGHEID VOOROP
09
Waarschuwing
Een valhelm is een van de belang-
rijkste uitrustingsstukken, omdat deze
bescherming biedt tegen hoofdletsel.
Uw valhelm en die van uw passagier
dienen met zorg te worden gekozen
en comfortabel en stevig om het
hoofd te passen. Een felgekleurde
helm verhoogt de zichtbaarheid van
de rijder (of passagier) voor andere
weggebruikers aanzienlijk.
Een valhelm met open voorzijde biedt
enige bescherming bij een ongeval,
maar een integraalhelm biedt betere
bescherming.
Draag altijd een vizier of een goedge-
keurde beschermende bril voor beter
zicht en ter bescherming van uw ogen.
Rijden
Waarschuwing
Nooit op de motorfiets rijden indien
u moe bent of onder invloed verkeert
van alcohol of andere verdovende
middelen.
Onder invloed van alcohol of andere
verdovende middelen op een motor-
fiets rijden is verboden.
Het berijden van een motorfiets terwijl
u moe bent of onder invloed van
alcohol of andere verdovende middelen
verkeert, vermindert het vermogen
van de berijder om de motorfiets
onder controle te houden waardoor
een ongeval kan worden veroorzaakt.
Waarschuwing
Alle rijders moeten in het bezit zijn van
een rijbewijs voor motorfietsen.
Het zonder rijbewijs besturen van een
motorfiets is verboden en kan gerech-
telijke vervolging tot gevolg hebben.
Het rijden op een motorfiets zonder
formele training in de juiste rijtech-
nieken die nodig zijn om een rijbewijs
te halen, is gevaarlijk en kan leiden tot
verlies van de controle over de motor-
fiets en een ongeval.
Waarschuwing
Rijd altijd defensief en draag de elders
in dit voorwoord genoemde bescher-
mende uitrusting.
Onthoud dat een motorfiets bij een
ongeval minder bescherming biedt dan
een auto.
VEILIGHEID VOOROP
10
Waarschuwing
Deze Triumph- motorfiets mag de
wettelijk geldende snelheidslimieten
niet overschrijden.
Het met hoge snelheid op een
motorfiets rijden kan gevaarlijk zijn,
aangezien de tijd om op bepaalde
verkeerssituaties te reageren bij
hogere snelheden aanzienlijk wordt
verkort.
Neem altijd snelheid terug in eventueel
gevaarlijke rijomstandigheden, zoals
slecht weer of druk verkeer.
Waarschuwing
Wees altijd bedacht op veranderingen
in het wegdek, het verkeer en de wind
en pas uw rijgedrag hierop aan. Alle
tweewielige voertuigen zijn onderhevig
aan externe factoren die een ongeval
kunnen veroorzaken. Deze factoren
zijn onder andere:
- windstoten van passerende voer-
tuigen
- gaten in de weg, oneffenheden of
beschadigingen in het wegdek
- slecht weer
- fouten van de bestuurder.
Rijd altijd met matige snelheid en
vermijd druk verkeer, totdat u zich
volledig vertrouwd hebt gemaakt met
het rijgedrag en de rijeigenschappen
van de motorfiets. Overschrijd nooit de
wettelijk geldende snelheidslimiet.
Trilling/slingering
Een slingering is een relatief lang-
zame, op en neer gaande beweging
van de achterkant van de motorfiets,
terwijl een trilling een snelle, soms
sterke beving van het stuur is. Dit zijn
verwante, maar aparte stabiliteits-
problemen die gewoonlijk veroorzaakt
worden door te veel gewicht op de
verkeerde plaats of door een mecha-
nisch probleem zoals versleten of
loszittende lagers, te slappe of ongelijk-
matig versleten banden.
De oplossing is in beide gevallen
hetzelfde. Houd het stuur stevig vast
zonder de armen op slot te zetten of
de stuurbeweging tegen te gaan. Draai
het gas gelijkmatig terug om geleidelijk
vaart te minderen. Rem niet en acce-
lereer niet in een poging om het trillen
of slingeren te stoppen. Soms helpt het
om het lichaamsgewicht naar voren te
verplaatsen door over de tank te buigen.
Copyright © 2005 Motorcycle Safety
Foundation. Alle rechten voorbehouden.
Gebruikt met toestemming.
VEILIGHEID VOOROP
11
Handgrepen en voetsteunen
Waarschuwing
De bestuurder dient de motorfiets
onder controle te houden door te
allen tijde de handen aan het stuur te
houden.
De besturing en stabiliteit van de
motorfiets worden nadelig beïnvloed
als de bestuurder het stuur loslaat. Dit
leidt tot verlies van controle over de
motorfiets en een ongeval.
Waarschuwing
De bestuurder en de passagier
(indien van toepassing) dienen tijdens
het rijden altijd de voetsteunen te
gebruiken.
Door de voetsteunen te gebruiken
wordt voor zowel de bestuurder als
de passagier het risico op onbedoeld
contact met onderdelen van de
motorfiets verminderd. Ook de kans op
verwondingen doordat kledingstukken
vast komen te zitten neemt op die
manier af.
Waarschuwing
De hellingshoekindicators mogen niet
worden gebruikt als richtlijn voor
de mate waarin de motorfiets veilig
schuin gelegd kan worden in bochten.
Dat hangt af van vele factoren,
waaronder, maar niet beperkt tot, het
wegdek, de toestand van de band en
het weer. Overhellen tot een onveilige
hoek kan instabiliteit, verlies van
controle over de motorfiets of een
ongeval veroorzaken.
Waarschuwing
Vervang altijd de hellingshoek-
indicators voordat ze tot de
slijtagelimiet zijn afgesleten.
Wanneer de hellingshoekindicators tot
voorbij de slijtagelimiet zijn afgesleten,
kan de motorfiets tot een onveilige
hoek overhellen.
Overhellen tot een onveilige hoek kan
instabiliteit, verlies van controle over
de motorfiets of een ongeval veroor-
zaken.
VEILIGHEID VOOROP
12
Waarschuwing
Wanneer de hellingshoekindicator
op de voetsteun van de bestuurder
tijdens het overhellen de grond raakt,
nadert de motorfiets de maximale
hellingshoek. Nog verder overhellen is
onveilig.
Overhellen tot een onveilige hoek kan
instabiliteit, verlies van controle over
de motorfiets of een ongeval veroor-
zaken.
citc_1
1
1. Hellingshoekindicator
Onderhoud en apparatuur
Waarschuwing
Raadpleeg uw erkende Triumph- dealer
indien u twijfelt aan de juiste of veilige
werking van deze Triumph- motorfiets.
Onthoud dat het blijven gebruiken van
een niet goed werkende motorfiets
een fout kan verergeren en de veilig-
heid in gevaar kan brengen.
Waarschuwing
Controleer of alle wettelijk vereiste
apparatuur is gemonteerd en correct
functioneert.
Verwijderen of wijzigen van de
verlichting, dempers, uitstoot- en
geluiddempingssystemen van de
motorfiets kunnen een overtreding
van de wet betekenen.
Onjuiste of niet toegestane aanpas-
singen kunnen een nadelig effect
hebben op het rijgedrag, de stabiliteit
en andere aspecten van de werking
van de motorfiets, waardoor een
ongeval kan worden veroorzaakt met
letsel of de dood als gevolg.
VEILIGHEID VOOROP
13
Waarschuwing
Indien de motorfiets betrokken is bij
een ongeval, aanrijding of valpartij
dient deze voor inspectie en reparatie
naar een erkende Triumph- dealer te
worden gebracht.
Elk ongeval kan schade aan de motor-
fiets veroorzaken, die indien niet
op de juiste wijze gerepareerd een
tweede ongeval kan veroorzaken met
letsel of de dood als gevolg.
Parkeren
Waarschuwing
Altijd de motor uitschakelen en de
contactsleutel verwijderen voordat u
uw motorfiets onbeheerd achterlaat.
Door het verwijderen van de contact-
sleutel wordt het risico van gebruik
door onbevoegde en onervaren
personen verkleind.
Denk aan het volgende als u uw
motorfiets parkeert:
- Zet de motorfiets in de eerste
versnelling om te voorkomen dat hij
van de standaard rolt.
- De motor en het uitlaatsysteem zijn
heet na het rijden. Parkeer NOOIT op
plaatsen waar voetgangers, dieren
en/of kinderen de motorfiets kunnen
aanraken.
- Parkeer nooit op een zachte onder-
grond of op een hellend oppervlak.
Indien de motorfiets onder deze
omstandigheden wordt geparkeerd,
kan deze omvallen.
Zie voor nadere informatie het hoofd-
stuk 'Het berijden van de motorfiets' in
deze gebruikershandleiding.
VEILIGHEID VOOROP
14
Onderdelen en accessoires
Waarschuwing
De eigenaar dient zich ervan bewust
te zijn dat onderdelen, accessoires
en aanpassingen voor een Triumph-
motorfiets alleen goedgekeurd zijn
wanneer ze door Triumph voorzien zijn
van een officiële goedkeuring en door
een erkende Triumph- dealer op de
motorfiets zijn aangebracht.
Het is met name bijzonder gevaarlijk
om onderdelen of accessoires aan te
brengen of te vervangen waarvoor
het noodzakelijk is om het elektrische
of het brandstofsysteem te demon-
teren, of hierop uitbreidingen aan
te brengen. Dergelijke aanpassingen
kunnen de veiligheid in gevaar
brengen.
Het aanbrengen van niet-
goedgekeurde onderdelen, accessoires
of wijzigingen kan een nadelig effect
hebben op het rijgedrag, de stabiliteit
en andere aspecten van de werking
van de motorfiets. Dat kan leiden tot
een ongeval met letsel of de dood tot
gevolg.
Triumph aanvaardt geen aanspra-
kelijkheid voor gebreken die zijn
veroorzaakt door het aanbrengen
van niet- goedgekeurde onderdelen,
accessoires of wijzigingen of door het
aanbrengen van goedgekeurde onder-
delen, accessoires of wijzigingen door
onbevoegd personeel.
VEILIGHEID VOOROP
15
Deze pagina is met opzet blanco gelaten
WAARSCHUWINGSLABELS
16
De op deze en de volgende pagina's beschreven labels duiden op belangrijke veilig-
heidsinformatie in deze gebruikershandleiding. Zie erop toe dat iedereen die op de
motorfiets gaat rijden, vooraf alle informatie waarop deze labels betrekking hebben,
heeft begrepen en nageleefd.
Locaties van de waarschuwingslabels
6
5
4
3
2
N
1
1
R.P.M.
3
6 5
2
8
4
7
MAX LOAD
5 kg (11 lbs)
9
1. Koplamp (pagina 163)
2. Windscherm (pagina 93)
3. Inrijden (pagina 95)
4. Voetsteunen voor de passagier
(pagina 90)
5. Koffers (indien gemonteerd) (pagina 117)
6. Banden (pagina 152)
7. Motorolie (pagina 129)
8. Versnellingsstand (pagina 102)
9. Koelvloeistof (pagina 134)
WAARSCHUWINGSLABELS
17
Voorzichtig
Alle waarschuwingslabels en stickers, met uitzondering van de labels voor inrijden
en voetsteun voor de passagier, worden op de motorfiets aangebracht met een
sterke lijm.
In sommige gevallen worden labels aangebracht voorafgaand aan het aanbrengen
van de laklaag. Daarom zal elke poging om de waarschuwingslabels te verwijderen,
schade veroorzaken aan lakwerk of carrosserie.
P
b
1 2 4
6 5
DAILY SAFETY CHECKS
TÄGLICHE SICHERHEITSKONTROLLEN
CONTROLES DE SECURITE QUOTIDIENS
CHEQUEOS DE SEGURIDAD DIARIOS
VERIFICAÇÕES DIÁRIAS DE SEGURANÇA
VERIFICHE GIORNALIERE DI SICUREZZA
DAGELIJSKE VEILIGHEIDSINSPECTIES
DAGLIG SÄKERHETSKONTROLL
行前点検
3
RON/ROZ min.95 91
E5 E10
3900691
Unleaded fuel only
Carburant sans plomb
Gasolina sin plomo
Bleifreies Benzin
Endast blyfri bensin
Benzina senza piombo
Ongelode Brandstof
Combustival sem schumbo
1. Voetsteunen voor de passagier
(pagina 90)
2. Loodvrije brandstof (pagina 82)
3. E5- en E10- brandstof (indien aanwezig)
(pagina 82)
4. Helm (pagina 08)
5. Bandenspanningscontrolesysteem (TPMS)
(indien gemonteerd) (pagina )78
6. Dagelijkse veiligheidscontrole (pagina 96)
ONDERDELENOVERZICHT
18
1 72 3 4 6
101117 15 14 1316 9
5 8
12
1. Koplamp
2. Richtingaanwijzer voor
3. Tankdop
4. Brandstoftank
5. Zadelslot
6. Accu (onder het zadel)
7. Achterlicht
8. Kentekenplaatverlichting en
knipperlichten
9. Achterremklauw
10. Achterremschijf
11. Verstelling voorspanning achtervering
12. Zijstandaard
13. Olievuldop
14. Schakelpedaal
15. Radiatordop
16. Remklauw voorrem
17. Remschijf voorrem
ONDERDELENOVERZICHT
19
Onderdelenoverzicht (vervolg)
1 2 4
913
5
61 0781112
3
14
1. USB- aansluiting (onder het zadel)
2. Zekeringenkast (onder het zadel)
3. Vloeistofreservoir voorrem
4. Stelschroeven voorvering
5. Stuurslot
6. Voorvork
7. Koelvloeistofexpansietank
8. Dop koelvloeistofexpansietank
9. Rempedaal achterrem
10. Vloeistofreservoir achterrem
11. Gereedschapskist (achter het zijpaneel)
12. Stelwiel vering achterste
terugveerdemping (achter het zijpaneel)
13. Geluiddemper
14. Versteller compressiedemping
achtervering
ONDERDELENOVERZICHT
20
Onderdelen in blikveld bestuurder
4 5 6
17 16 15 14 13 12 11
87 9 1021 3
1. Koppelingshendel
2. Grootlichtknop
3. Dagrijlichten (indien gemonteerd)
4. Stelknop cruisecontrol
5. Koppelingsvloeistofreservoir
6. Multifunctioneel display
7. Vloeistofreservoir voorrem
8. Knop alarmknipperlichten
9. Knop stuurslot
10. Remhendel voorrem
11. Start- stopschakelaar motor
12. Homeknop
13. Modusknop
14. Joystickknop
15. Richtingaanwijzerschakelaar
16. Claxonknop
17. Schakelaar handvatverwarming (indien
gemonteerd)
SERIENUMMERS
21
Voertuigidentificatienummer (VIN);
1
1. Voertuigidentificatienummer
Het voertuigidentificatienummer (VIN) is
in het balhoofdgedeelte van het frame
geslagen. Het staat ook op een label
dat aan de rechterkant van het voorste
subframe is aangebracht.
Noteer het voertuigidentificatienummer
in de ruimte hieronder.
Motorserienummer
1
1. Motorserienummer
Het serienummer van de motor staat
aan de onderkant op het motorcarter.
Noteer het motorserienummer in de
ruimte hieronder.
SERIENUMMERS
22
Deze pagina is met opzet blanco gelaten
INSTRUMENTEN
23
Inhoudsopgave
Lay- out instrumentenpaneel 25
Waarschuwingslampjes 27
Storingslampje motormanagementsysteem 27
Waarschuwingslampje lage oliedruk 27
Controlelampje startonderbreker/alarminstallatie 28
Waarschuwingslampje antiblokkeerremsysteem (ABS) 28
Controlelampje tractiecontrole (TC) 28
Waarschuwingslampje Tractiecontrole (TC) uitgeschakeld 29
Richtingaanwijzers 29
Alarmknipperlichten 29
Grootlichtlampje 30
Dagrijlichten (DRL) (indien gemonteerd) 30
Waarschuwingslampje brandstofniveau 30
Algemeen waarschuwingssymbool 30
Omgevingsluchttemperatuur 31
Snelheidsmeter en kilometerteller 31
Toerenteller 32
Brandstofmeter 32
Weergave versnellingsstand 33
Rijmodi 34
Rijmodi selecteren 34
Rijmodi configureren 37
ABS- instellingen 37
MAP- instellingen 38
Instellingen tractiecontrole 38
Informatievak 39
Waarschuwingen en berichten 40
Contrast 40
Thema's 41
Details 41
Dagtellers 42
Brandstof 43
Koelvloeistof 43
Onderhoudsindicator en kilometerteller 44
Bandenspanningscontrolesysteem (TPMS) (indien gemonteerd) 44
INSTRUMENTEN
24
Hoofdmenu 45
Rijmodi 46
Menu Motorfietsinstellingen 46
Menu Dagtellerinstellingen 50
Het menu Weergave instellen 52
Standaardinstellingen terugzetten 58
Afstelling positie instrumentenpaneel 59
INSTRUMENTEN
25
Lay- out instrumentenpaneel
Er zijn twee verschillende thema's beschikbaar op het instrumentdisplay. Niet alle
instrumentfuncties zijn beschikbaar op alle modellen.
Kwartsthema
25:20
hh:mm
02:55
9999
15:53
mph
9 9 7 4 8 2
Trip 1
HOLD TO RESET
N
12.4 °C
13
14
15
4 5 6 7 8
23
3 91 2 10
1819
22
21
20
16
12
17
11
1. Omgevingsluchttemperatuur
2. Waarschuwingslampje
3. Brandstofmeter
4. Storingslampje (MIL)
Motormanagementsysteem
5. Waarschuwingslampje laag brandstofpeil
6. Controlelampje status alarminstallatie/
startonderbreker (alarminstallatie is
optionele accessoire)
7. Waarschuwingslampje ABS
8. Waarschuwingslampje oliedruk
9. Symbool informatievenster/Symbool
rijmodus
10. Waarschuwingslampje
11. Klok
12. Rechterzijpaneel
13. Richtingaanwijzer rechts
14. Dagrijlicht (DRL) (indien gemonteerd)
15. Waarschuwingslampje grootlicht
16. Snelheidsmeter
17. Symbool van de versnellingsstand
18. Informatievenster
19. Indicatielampje cruisecontrol ingesteld
20. Status verwarmde handgrepen
21. Huidige rijmodus
22. Toerenteller/linkerzijpaneel
23. Richtingaanwijzer links
INSTRUMENTEN
26
Chronos- thema
N
12.4°C
25:20
hh:mm
02:25
0145
15:53
123
4
5
6
7
8
0
000 60
mph
Trip 1
E
F
mph
Odometer: 763 miles
HOLD T RESET
13
14
15
5 6 7
8
23
4
9
1 3
10
22
19
16
12
18
11
24
21
2
20
17
1. Symbool van de versnellingsstand
2. Status verwarmde handgrepen
3. Storingslampje (MIL)
Motormanagementsysteem
4. Waarschuwingslampje laag brandstofpeil
5. Controlelampje status alarminstallatie/
startonderbreker (alarminstallatie is
optionele accessoire)
6. Waarschuwingslampje ABS
7. Waarschuwingslampje oliedruk
8. Klok
9. Omgevingsluchttemperatuur
10. Rechterzijpaneel
11. Richtingaanwijzer rechts
12. Dagrijlicht (DRL) (indien gemonteerd)
13. Waarschuwingslampje grootlicht
14. Toerenteller
15. Waarschuwingslampje
16. Waarschuwingslampje
17. Indicatielampje cruisecontrolsnelheid
ingesteld
18. Informatievenster
19. Snelheidsmeter
20. Symbool informatievenster
21. Linkerzijpaneel
22. Brandstofmeter
23. Richtingaanwijzer links
24. Huidige rijmodus
INSTRUMENTEN
27
Waarschuwingslampjes
Wanneer het contact wordt ingescha-
keld, lichten de waarschuwingslampjes
op het instrumentenpaneel 1,5 seconde
op en gaan vervolgens weer uit (behalve
de lampjes die blijven branden tot de
motor wordt gestart, zoals beschreven
op de volgende pagina's).
Zie pagina 40 voor aanvullende waar-
schuwings- en informatieberichten.
Storingslampje
motormanagementsysteem
Het storingslampje voor het
motormanagementsysteem
licht op wanneer het contact
wordt ingeschakeld (om aan
te geven dat het systeem werkt), maar
mag niet gaan branden wanneer de
motor draait.
Als de motor loopt en er een storing
is in het motormanagementsysteem,
brandt de MIL en begint het alge-
mene waarschuwingssymbool te
knipperen. In dat geval schakelt het
motormanagementsysteem over naar
de 'thuisbrengmodus', zodat de rit kan
worden voortgezet indien de storing
niet zo ernstig is dat de motor niet kan
draaien. Als het storingslampje knippert
wanneer het contact wordt ingescha-
keld, neem dan zo snel mogelijk contact
op met een erkende Triumph- dealer
om deze situatie te verhelpen. Onder
deze omstandigheden zal de motor niet
starten.
Waarschuwing
Verlaag de snelheid en rijd niet langer
door dan noodzakelijk wanneer het
storingslampje brandt. De storing kan
de motorprestaties, de uitstoot van
uitlaatgassen en het brandstofver-
bruik negatief beïnvloeden.
Verlaagde motorprestaties kunnen
gevaarlijke rijomstandigheden veroor-
zaken, die kunnen leiden tot verlies
van controle en een ongeval.
Neem zo snel mogelijk contact op
met een erkende Triumph- dealer, om
de storing te laten inspecteren en
verhelpen.
Waarschuwingslampje lage oliedruk
Als bij draaiende motor de
oliedruk gevaarlijk daalt, gaat
het waarschuwingslampje
lage oliedruk branden. Het
waarschuwingslampje lage oliedruk gaat
ook branden als het contact wordt inge-
schakeld en de motor niet draait.
Voorzichtig
Schakel de motor direct uit indien
het waarschuwingslampje lage olie-
druk gaat branden. De motor niet
opnieuw starten voordat de storing is
verholpen.
Indien de motor draait terwijl het
waarschuwingslampje lage oliedruk
brandt, kan ernstige motorschade
ontstaan.
INSTRUMENTEN
28
Controlelampje startonderbreker/
alarminstallatie
Deze Triumph- motorfiets is uitge-
rust met een startonderbreker die
geactiveerd wordt wanneer de contact-
schakelaar in de stand OFF (UIT) wordt
gedraaid.
Zonder alarm
Wanneer de contactschakelaar in de
stand OFF (UIT) staat, knippert de lamp
van de startonderbreker gedurende
24 uur om aan te geven dat de start-
onderbreker ingeschakeld is. Wanneer
de contactschakelaar in de stand ON
(AAN) staat, zijn startonderbreker en het
controlelampje uitgeschakeld.
Als het controlelampje blijft branden,
betekent dit dat er een storing in de
startonderbreker is, die nader moet
worden onderzocht. Neem zo snel
mogelijk contact op met een erkende
Triumph- dealer, om de storing te laten
inspecteren en verhelpen.
Met alarm
Het controlelampje van de start-
onderbreker/alarminstallatie gaat alleen
branden wanneer is voldaan aan de
voorwaarden zoals beschreven in de
instructies van de originele Triumph-
alarminstallatie (accessoire).
Waarschuwingslampje
antiblokkeerremsysteem (ABS)
Wanneer de contactschake-
laar in de stand ON wordt
gedraaid, is het normaal dat
het waarschuwingslampje
voor het ABS- systeem gaat knipperen.
Het lampje blijft knipperen nadat de
motor gestart is, totdat de motorfiets
een snelheid van meer dan 10 km/h
heeft bereikt, waarna het lampje dooft.
Tractiecontrole werkt niet bij een storing
aan het ABS- systeem. In dat geval
branden de waarschuwingslampjes
voor de ABS en tractiecontrole en het
storingslampje.
Het waarschuwingslampje gaat pas
weer branden als de motor weer wordt
gestart, tenzij er een storing is.
Als er een storing is in het ABS-
systeem, gaat het waarschuwingslampje
branden en knippert het algemene
waarschuwingssymbool.
Waarschuwing
Als het ABS niet werkt, werkt het
remsysteem verder als een rem sys-
teem zonder ABS.
Rijd niet langer door dan noodzakelijk
wanneer het waarschuwingslampje
brandt.
Neem zo snel mogelijk contact op
met een erkende Triumph- dealer, om
de storing te laten inspecteren en
verhelpen. In deze situatie kan te hard
remmen een blokkering van de wielen
veroorzaken, wat kan leiden tot verlies
van controle over de motorfiets en een
ongeval.
Controlelampje tractiecontrole (TC)
Het TC- controlelampje wordt
gebruikt om aan te geven dat
het tractiecontrolesysteem
actief is en bezig is om slippen
van het achterwiel te beperken bij snelle
acceleratie of op natte of gladde wegen.
Tractiecontrole werkt niet bij een storing
aan het ABS- systeem. In dat geval
branden de waarschuwingslampjes voor
de ABS en tractiecontrole en het
storingslampje.
INSTRUMENTEN
29
Waarschuwing
Als de tractiecontrole niet werkt,
moet voorzichtigheid in acht worden
genomen bij het accelereren en het
nemen van bochten op een nat of glad
wegoppervlak, om doorslippen van het
achterwiel te voorkomen.
Rijd niet langer door dan noodzakelijk
wanneer het storingslampje voor het
motormanagementsysteem (MIL) en
het waarschuwingslampje van de
tractiecontrole branden. Neem zo snel
mogelijk contact op met een erkende
Triumph- dealer, om de storing te laten
inspecteren.
Snel accelereren en bochten nemen
kan in deze situatie doorslippen van
het achterwiel veroorzaken, wat kan
leiden tot verlies van de controle over
de motorfiets en een ongeluk.
Als tractiecontrole is ingeschakeld:
Onder normale rijomstandigheden
blijft het tractiecontrolelampje uit.
Het tractiecontrolelampje knippert
snel wanneer het tractiecontrole-
systeem in werking is om slippen
van het achterwiel te beperken bij
snelle acceleratie of op een natte of
gladde weg.
Als tractiecontrole is uitgeschakeld:
Het controlelampje brandt niet.
In plaats daarvan gaat het waar-
schuwingslampje 'TC uitgeschakeld'
branden.
Waarschuwingslampje
Tractiecontrole (TC) uitgeschakeld
Het waarschuwingslampje
voor uitgeschakelde TC mag
alleen gaan branden bij een
storing of als de tractie-
controle uitgeschakeld is.
Als het waarschuwingslampje tijdens
het rijden gaat branden, betekent dit
dat er in het tractiecontrolesysteem een
storing is opgetreden die nader moet
worden onderzocht.
Richtingaanwijzers
Wanneer de richtingaanwij-
zerschakelaar naar links of
naar rechts wordt gedraaid,
knippert het waarschuwings-
lampje van de richtingaanwijzer in
hetzelfde tempo als de richtingaanwijzer
zelf.
Alarmknipperlichten
Om de alarmknipperlichten aan of uit te
zetten, drukt u kort op de alarmknipper-
lichtschakelaar.
De alarmknipperlichten werken alleen
als het contact op ON (AAN) staat.
De alarmknipperlichten blijven aan als
het contact wordt uitgeschakeld, totdat
de alarmknipperlichtschakelaar weer
wordt ingedrukt.
INSTRUMENTEN
30
Grootlichtlampje
Wanneer de grootlichtknop
wordt ingedrukt, wordt het
grootlicht ingeschakeld. Door
nogmaals op de knop te
drukken wordt het dimlicht weer inge-
schakeld.
Als de motorfiets voorzien is van
dagrijlicht, heeft de grootlichtknop extra
functionaliteit.
Als de DRL- schakelaar in de stand
dagrijlicht staat, kan het grootlicht
worden ingeschakeld door de groot-
lichtknop ingedrukt te houden. Dit blijft
branden zolang de knop ingedrukt
wordt gehouden, en gaat uit zodra de
knop wordt losgelaten.
Op dit model is geen aan/uit- schakelaar
voor verlichting aangebracht. Het
achterlicht en de kentekenplaatver-
lichting gaan automatisch branden
wanneer het contact wordt ingescha-
keld.
De koplamp gaat branden als het
contact wordt ingeschakeld. De koplamp
gaat uit wanneer de startknop wordt
ingedrukt, totdat de motor start.
Dagrijlichten (DRL) (indien
gemonteerd)
Wanneer het contact wordt
ingeschakeld en de dagrijlicht-
schakelaar op modus
dagrijlicht is ingesteld, gaat
het waarschuwingslampje voor dagrij-
licht branden.
De dagrijlichten en dimlichten worden
met de hand bediend via een schakelaar
op de linker schakelaarbehuizing, zie
pagina 68.
Overdag zorgt de dagrijverlichting (DRL)
ervoor dat de motorfiets beter zichtbaar
is voor andere weggebruikers. In andere
situaties moet het dimlicht worden
gebruikt, tenzij de verkeerssituatie het
gebruik van grootlicht mogelijk maakt.
Waarschuwing
Rij niet langer dan noodzakelijk met
het dagrijlicht (DRL) als het omge-
vingslicht zwak is.
Als het donker is, in tunnels, of als de
omgevingsverlichting zwak is, kunnen
de dagrijlichten het zicht belemmeren
of andere weggebruikers verblinden.
Verblinding van andere weggebruikers
of beperkt zicht bij slechte verlichting
kan leiden tot verlies van controle over
de motorfiets en een ongeval.
Waarschuwingslampje
brandstofniveau
Het waarschuwingslampje voor
het brandstofniveau gaat
branden wanneer er nog circa
4 liter brandstof in de tank
aanwezig is.
Algemeen waarschuwingssymbool
Het algemeen waarschuwings-
symbool wordt getoond in het
informatievak wanneer een
storing is opgetreden in de ABS of het
motormanagement en de waarschu-
wingslampjes voor het ABS en/of het
motormanagementsysteem branden.
Neem zo snel mogelijk contact op met
een erkende Triumph- dealer, om de
storing te laten inspecteren en
verhelpen.
INSTRUMENTEN
31
Omgevingsluchttemperatuur
De luchttemperatuur wordt weerge-
geven in oC of oF.
Wanneer de motorfiets stilstaat, kan de
hitte van de motor de nauwkeurigheid
van de temperatuurweergave beïn-
vloeden.
Zodra de motorfiets weer rijdt, wordt de
weergave na korte tijd weer normaal.
Zie pagina 56 om de temperatuur weer
te geven in °C of °F.
Snelheidsmeter en
kilometerteller
De snelheidsmeter geeft de rijsnelheid
van de motorfiets aan.
De kilometerteller geeft de totale door
de motorfiets afgelegde afstand weer.
A
15:53
12.4 °C
10k
0
0 5 607
3443 mi
OR APR 2019
Service In
mi
70
N
21
1. Snelheidsmeter
2. Kilometerteller
Deze informatie is beschikbaar in het
servicevenster.
INSTRUMENTEN
32
Toerenteller
Voorzichtig
Laat het motortoerental nooit oplopen
tot in de 'rode zone', omdat dit kan
leiden tot ernstige motorschade.
De toerenteller geeft het motortoerental
weer in omwentelingen per minuut
- omw/min. Aan het einde van het
toerentellerbereik bevindt zich de rode
zone.
Toerentallen in het rode gebied liggen
boven het aanbevolen maximumtoe-
rental en ook boven het toerentalbereik
waarbij de motor de beste prestaties
levert.
12.4 °C
0 0 7 4 8 2
Trip 1
mi
0
3
1
1. Motortoerental (tpm)
De toerenteller wordt weergegeven in
het gedeelte van de hoofdcirkel van
het instrumentenpaneel wanneer het
Chronos- thema is geselecteerd.
Brandstofmeter
De brandstofmeter geeft de hoeveelheid
brandstof in de tank aan.
A
15:53
1/3
OK
12.4 °
C
Low Fuel
mi
42.2
mpg RANGE
38
+
N
1 2
3
1. Brandstofmeter
2. Waarschuwingslampje brandstofniveau
3. Informatievenster laag brandstofpeil
De brandstofmeter wordt weergegeven
in het linkerzijpaneel wanneer het
Chronos- thema is geselecteerd.
Het resterende bereik en het actuele
brandstofverbruik worden weergegeven
in het rechterzijpaneel wanneer het
brandstofmenu is geselecteerd.
Bij ingeschakeld contact geeft een door-
getrokken streep in de brandstofmeter
aan hoeveel brandstof er nog in de tank
zit.
De schaalverdeling van de brandstof-
meter geeft verschillende niveaus in de
brandstoftank weer, variërend van leeg
tot vol.
Het waarschuwingslampje voor laag
brandstofpeil gaat branden wanneer er
nog circa 4 liter brandstof in de tank zit.
U dient dan bij de eerstvolgende moge-
lijkheid te tanken.
INSTRUMENTEN
33
Er verschijnt een waarschuwings bericht
voor een laag brandstofpeil in het
informatievenster. Druk de joystick in
het midden in om de waarschuwing voor
laag brandstofpeil te bevestigen en te
verbergen.
Na het tanken worden de gegevens van
de brandstofmeter en de resterende
actieradius pas bijgewerkt wanneer de
motorfiets weer rijdt. Afhankelijk van de
rijstijl kan het bijwerken tot vijf minuten
duren.
Weergave versnellingsstand
De versnellingsstandweergave geeft aan
welke versnelling (één t/m zes) er inge-
schakeld is. Als de transmissie in vrijloop
staat (er is geen versnelling gekozen)
toont het display 'N'.
A
25:20
hh:mm
02:25
0145
mph
mi
15:53
12.4 °C
0 0 7 4 8 2
Trip 1
mi
0
N
1
1. Versnellingsstandweergave (neutrale
stand is afgebeeld)
A
25:20
hh:mm
02:25
0145
mph
mi
15:53
12.4 °C
0 0 7 4 8 2
Trip 1
mi
0
3
1
1. Versnellingsweergave (derde versnelling
afgebeeld)
INSTRUMENTEN
34
Rijmodi
Met de rijmodi kunnen de gasklepres-
pons (MAP), het antiblokkeerremsysteem
(ABS) en de tractiecontrole (TTC) worden
aangepast aan verschillende wegom-
standigheden en voorkeuren van de
bestuurder. Afhankelijk van de speci-
ficatie van het motorfietsmodel zijn
verschillende rijmodi beschikbaar.
Rijmodi kunnen gemakkelijk worden
geselecteerd met behulp van de
modusknop en de joystick op de schake-
laarbehuizing aan de linker handgreep,
bij stilstaande of rijdende motorfiets.
Elke rijmodus is instelbaar. De beschik-
baarheid van instellingen voor ABS, MAP
en TC verschilt per model. Zie pagina 37
voor meer informatie. Wanneer een
rijmodus is bewerkt (behalve de modus
Rider), verandert het pictogram zoals
hieronder aangegeven.
Standaard-
pictogram
Pictogram
bestuurders-
aanpassing
Beschrijving
- Rider
Rain
Road
Sport
Rijmodi selecteren
Waarschuwing
Om op een rijdende motor een
rijmodus te selecteren moet de
bestuurder de motorfiets kortstondig
laten freewheelen (motorfiets rijdt,
motor draait, gas dicht, koppelings-
hendel ingetrokken en remmen los).
Selectie van een rijmodus onder het
rijden mag alleen worden geprobeerd:
- Bij lage snelheid
- Op plaatsen waar geen ander
verkeer is
- Op rechte en vlakke wegen of opper-
vlakken
- Bij goede weg- en weersomstandig-
heden
- Daar waar het veilig is om de
motorfiets kortstondig te laten free-
wheelen.
Selectie van een rijmodus onder het
rijden MAG NIET worden geprobeerd:
- Bij hoge snelheid
- Te midden van rijdend verkeer
- Tijdens het nemen van een bocht of
op bochtige wegen of oppervlakken
- Op sterk hellende wegen of opper-
vlakken
- Bij slechte weg- /weersomstandig-
heden
- Daar waar het onveilig is om de
motorfiets kortstondig te laten free-
wheelen.
Wanneer u geen acht slaat op deze
belangrijke waarschuwing, leidt dat tot
verlies van controle over de motorfiets
en een ongeval.
INSTRUMENTEN
35
Waarschuwing
Als tractiecontrole is uitgeschakeld
in het hoofdmenu, zoals beschreven
in pagina 48, worden de opgeslagen
instellingen van alle rijmodi onder-
drukt.
De tractiecontrole blijft, ongeacht uw
keuze van de rijmodus, uitgeschakeld
tot deze weer wordt ingeschakeld,
het contact wordt uitgeschakeld en
weer ingeschakeld, of wanneer de
modusknop ingedrukt wordt gehouden
om terug te keren naar de standaard
Road- modus (waarin de tractiecontrole
wordt geactiveerd wanneer de motor-
fiets (bijna) stilstaat).
Als de tractiecontrole is uitgeschakeld,
gedraagt de motorfiets zich net als
anders, maar zonder tractiecontrole.
In dat geval kan te snel accelereren op
een nat of glad wegoppervlak leiden
tot verlies van controle over de motor-
fiets en een ongeval.
Waarschuwing
Wanneer ABS uitgeschakeld is, werkt
het remsysteem als een remsysteem
zonder ABS.
In dat geval kan te hard remmen een
blokkering van de wielen veroorzaken,
wat kan leiden tot verlies van controle
over de motorfiets en een ongeval.
Waarschuwing
Rijd na het selecteren van een
rijmodus eerst een stukje op een
plaats waar geen verkeer is, om
vertrouwd te raken met de nieuwe
instellingen.
Leen uw motorfiets niet uit aan
anderen, omdat ze de instellingen
van uw vertrouwde rijmodus kunnen
wijzigen, waardoor u de controle over
de motorfiets kunt verliezen en een
ongeval kunt krijgen.
Om een rijmodus te selecteren:
Druk kort op de modusknop op
de linker schakelaarbehuizing om
het informatievenster voor rijmodi
en het rijmodusselectiepaneel te
activeren.
Het pictogram van de actieve
rijmodus wordt weergegeven in het
midden van het instrumentenpaneel.
Om van geselecteerde rijmodus te
wisselen:
Duw de joystick naar links of
rechts of druk herhaaldelijk op de
modusknop tot de vereiste modus
in het midden van het display wordt
weergegeven, of wordt gemarkeerd
in het rijdmodiselectiepaneel.
INSTRUMENTEN
36
Met een korte druk op het midden
van de joystick selecteert u de
gewenste rijmodus.
A
15:53
Road
ROAD
MAP
ROAD
ROAD
TC
N
5
2
4
1
3
1. Modusknop
2. Huidige rijmodus
3. Joystick
4. Informatievenster met instellingen van de
rijmodus
5. Rijmodusselectiepaneel
Duw de joystick naar links/rechts of
druk op de modusknop om door de
beschikbare rijmodi te bladeren.
De geselecteerde modus wordt
geactiveerd zodra aan de volgende
voorwaarden voor moduswijziging is
voldaan:
Motorfiets staat stil - motor uit
Het contact is ingeschakeld.
De motorstopschakelaar staat in de
stand AAN.
Motorfiets staat stil - motor draait
De vrijloopstand is geselecteerd.
Motorfiets rijdt
Binnen 30 seconden na het selecteren
van een rijmodus moet de bestuurder
tegelijkertijd de volgende handelingen
uitvoeren:
De gashendel dichtdraaien.
Maak geen gebruik van de remmen
(laat de motor 'freewheelen').
Als het ABS of de TC op UIT zijn inge-
steld, kan de modus RIDER niet worden
in- of uitgeschakeld terwijl de motorfiets
rijdt. In dat geval moet de motor tot
stilstand gebracht worden alvorens de
rijmodus kan worden veranderd.
Als een wisseling van rijmodus niet
is voltooid, geeft het pictogram
afwisselend de vorige en de onlangs
geselecteerde rijmodus weer tot de
wisseling voltooid is of geannuleerd
wordt.
De selectie van een rijmodus is nu
voltooid en er kan weer normaal
gereden worden.
INSTRUMENTEN
37
Rijmodi configureren
Afhankelijk van de specificatie van het motorfietsmodel zijn verschillende rijmodi
beschikbaar. De volgende tabel toont de opties voor ABS, MAP en TC die voor elke
rijmodus beschikbaar zijn.
Rijmodus
Rider Rain Road Sport
Antiblokkeerremsysteem (ABS)
Road
MAP (gaskleprespons)
Rain
Road
Sport
Tractiecontrole (TC)
Rain
Road
Sport
Uit
Verklaring
= Standaard (fabrieksinstelling) = Optie niet beschikbaar
= Selecteerbare optie = Optie via menu
ABS- instellingen
Waarschuwing
Wanneer ABS uitgeschakeld is, werkt het remsysteem als een remsysteem zonder
ABS. In dat geval kan te hard remmen een blokkering van de wielen veroorzaken,
wat kan leiden tot verlies van controle over de motorfiets en een ongeval.
INSTRUMENTEN
38
Beschrijvingen van ABS- instellingen
Road en Sport Optimale ABS- instelling voor gebruik op de weg.
Rain Optimale ABS- instelling voor gebruik in regenachtig weer.
MAP- instellingen
Beschrijvingen MAP- instellingen
Road Standaard gaskleprespons.
Rain Gereduceerde gaskleprespons in vergelijking met de Road-
modus voor natte of gladde ondergronden.
Sport Verhoogde gaskleprespons in vergelijking met de Road- modus.
Instellingen tractiecontrole
Waarschuwing
Als de tractiecontrole is uitgeschakeld, gedraagt de motorfiets zich net als anders,
maar zonder tractiecontrole.
In dat geval kan te snel accelereren op een nat of glad wegoppervlak leiden tot
het slippen van het achterwiel wat verlies van controle over de motorfiets en een
ongeval tot gevolg kan hebben.
Beschrijvingen instellingen tractiecontrole
Road Optimale tractiecontrole- instelling voor gebruik op de weg.
Staat een kleine hoeveelheid achterwielslip toe.
Rain
Optimale tractiecontrole- instelling voor natte of gladde
ondergronden. Laat een lagere achterwielslip toe vergeleken
met de Road- instelling.
Sport Laat meer achterwielslip toe dan de Road- instelling.
INSTRUMENTEN
39
Informatievak
Waarschuwing
Als de motorfiets rijdt, is het alleen
onder de volgende voorwaarden
toegestaan om de weergave van het
informatievenster te wijzigen of de
brandstofinformatie te resetten:
- Bij lage snelheid
- Op plaatsen waar geen ander
verkeer is
- Op rechte en vlakke wegen of opper-
vlakken
- Bij goede weg- en weersomstandig-
heden.
Wanneer u geen acht slaat op deze
belangrijke waarschuwing, kan dat
leiden tot verlies van controle over de
motorfiets en een ongeval.
Het informatievenster verschijnt aan
de onderzijde van het scherm en biedt
eenvoudige toegang tot verschillende
statusgegevens van de motorfiets.
Om de verschillende items van een
informatievenster te bekijken:
Duw de joystick naar links/rechts
tot het gewenste item van het infor-
matievenster wordt weergegeven.
Let op
Om toegang te krijgen tot het
informatievenster, moeten eerst
alle waarschuwingsberichten worden
bevestigd, zie pagina 40.
Het informatievenster bevat de
volgende items:
Waarschuwingen en informatie-
berichten, zie pagina 40
Contrast, zie pagina 40
Thema- opties, zie pagina 41
Details, zie pagina 41
Dagteller, zie pagina 42
Brandstofinformatie, zie pagina 43
Koelvloeistoftemperatuur, zie
pagina 43
Aankondiging onderhoudsinterval en
kilometerteller, zie pagina 44
Bandenspanningscontrolesysteem
(TPMS) (indien gemonteerd), zie
pagina 44.
Het is mogelijk verschillende
gegevensitems te tonen of te
verbergen binnen het informatievenster.
Zie pagina 53 voor meer informatie.
INSTRUMENTEN
40
Waarschuwingen en berichten
Alle waarschuwingen en informatieve
berichten worden weergegeven in het
informatievenster. Hieronder ziet u een
voorbeeld.
A
15:53
12.4 °C
PREV
NEXT
1/3
Warning
Tyre Pressure Low
Visit Garage Now
N
1
2 3
1. Waarschuwingssymbool (TPMS
weergegeven)
2. Waarschuwing en/of berichtbeschrijving
3. Waarschuwing en/of berichtenteller
Om de waarschuwingen en berichten te
bekijken:
Duw de joystick naar links/rechts
om door de verschillende opties te
bladeren, tot de waarschuwingen-
weergave verschijnt.
Duw de joystick omlaag/omhoog om
elke waarschuwing (wanneer meer-
dere waarschuwingen actief zijn) in
te zien. De teller geeft aan hoeveel
waarschuwingen er actief zijn.
Duw de joystick naar links/rechts
om naar het informatievenster terug
te keren.
Waarschuwing lage accuspanning
Als onderdelen zoals handvatver-
warming ingeschakeld zijn bij
stationair toerental, kan de accuspan-
ning na verloop van tijd onder een
bepaalde waarde zakken en wordt er
een waarschuwing weergegeven in het
informatievenster.
Contrast
Via het informatievenster Contrast kan
het contrast van het display worden
gewijzigd. Dek de lichtsensor in het
linkerpaneel van het display echter niet
af, omdat het schermcontrast dan niet
meer goed werkt.
A
15:53
Contrast
SELECT
H I G H
A U T O
L O W
N
1
2
3
4
5
1. Contrastsymbool
2. HOOG contrast
3. AUTOMATISCH contrast
4. LAAG contrast
5. Informatievenster Contrast
Er zijn drie mogelijkheden:
HOOG - Bij deze optie krijgt het
display voor elk scherm een witte
achtergrond voor een maximale
zichtbaarheid.
AUTO - Bij deze optie wordt de licht-
sensor van het instrumentenpaneel
gebruikt om het contrast optimaal
in te stellen. Bij fel zonlicht wordt de
helderheidsinstelling die te weinig
contrast biedt genegeerd, om ervoor
te zorgen dat de instrumenten altijd
zichtbaar zijn.
LAAG - Bij deze optie krijgt het
display voor elk scherm een donkere
achtergrond voor optimale zicht-
baarheid gedurende de nacht.
INSTRUMENTEN
41
Om een optie te selecteren:
Duwt u de joystick omlaag/omhoog
om de contrastoptie HOOG, AUTO
of LAAG te selecteren en druk de
joystick in de middenstand in om de
selectie te bevestigen.
Als de door de bestuurder inge-
stelde helderheid geschikt is, wordt
die gebruikt, zie pagina 53.
Thema's
Met de opties in informatievenster
Thema's kunt u verschillende stijlen
toepassen op het display.
A
15:53
SELECT
2
1
12.4 °C
2. Quartz
Theme
N
1
1. Thema- symbool
2. Informatievenster Thema's
3. Schuifbalk Thema's
Om het thema te veranderen:
Duwt u de joystick omlaag/omhoog
om het gewenste thema te selec-
teren en drukt u de joystick in de
middenstand in om de selectie te
bevestigen.
Een schuifbalk in het rechterzij-
paneel geeft ook de keuze van het
thema aan.
Details
Met het informatievenster Details kunt
u het detailniveau selecteren dat op het
display moet worden weergeven of moet
worden verborgen.
A
15:53
SELECT
1
2
3
12.4 °C
Detail
2. Auto Hide Info
N
1
432
1. Detailsymbool
2. Linkerzijpaneel
3. Informatievak
4. Rechterzijpaneel
Er zijn drie mogelijkheden:
Automatisch alles verbergen - Deze
optie verbergt alle informatie in het
linkerzijpaneel, rechterzijpaneel en
het informatievenster.
Automatisch informatie verbergen
- Deze optie verbergt alle informatie
in het linkerzijpaneel en het rechter-
zijpaneel. Informatie wordt wel nog
in het informatievenster weerge-
geven.
Toon alles - Deze optie toont
informatie in het linkerzijpaneel,
rechterzijpaneel en het informatie-
venster.
Om een optie te selecteren:
Duw de joystick omlaag/omhoog
om de gewenste detailoptie te
selecteren.
INSTRUMENTEN
42
Er is een korte tijdsvertraging
tussen het gebruik van de joystick
om de optie te selecteren, en het
vervolgens daadwerkelijk verbergen
of weergegeven van de optie op het
display. Denk eraan dat u de joystick
niet vasthoudt terwijl het systeem
bezig is met het verwerken van
het verzoek de optie te tonen of te
verbergen. Als op de joystick wordt
gedrukt, verschijnt de informatie
opnieuw totdat de volgende optie is
geselecteerd.
Zodra de gewenste detailoptie is
gekozen, drukt u op het midden van
de joystick om te bevestigen.
De detailopties zijn ook genummerd
en worden weergegeven in het
rechterzijpaneel van het display.
Dagtellers
In het informatievenster kunnen
twee dagtellers worden opgeroepen
en gereset. De teller Trip 2 kan in het
informatievenster worden weergegeven
of verborgen. Zie pagina 51 voor meer
informatie.
A
25:20
hh:mm
02:25
0145
mph
mi
15:53
0 0 7 4 8 2
Trip 1
HOLD TO RESET
mi
0
N
1
2
3
4
5
1. Dagtellersymbool
2. Afgelegde afstand
3. Gereden tijd
4. Gemiddelde snelheid
5. Informatievenster Dagteller
Om een specifieke dagteller te zien:
Duw de joystick naar links/rechts
om door de gegevensitems in het
informatievenster te bladeren, tot
dagteller 1 wordt weergegeven.
Selecteer Dagteller 1 of Dagteller 2
door de joystick omhoog/omlaag te
duwen.
Om een dagteller te resetten:
Selecteer de te resetten dagteller.
Duw de joystick in de midden-
stand in en houd hem langer dan
1 seconde ingedrukt.
De dagteller wordt gereset.
De dagteller kan ook gereset worden in
het hoofdmenu, zie pagina 50.
INSTRUMENTEN
43
Brandstof
Het informatievenster Brandstof-
status toont gegevens over het
brandstofverbruik. Na het tanken
worden de gegevens van de brandstof-
meter en de resterende actieradius pas
bijgewerkt wanneer de motorfiets weer
rijdt. Afhankelijk van de rijstijl kan het
bijwerken tot vijf minuten duren.
A
15:53
+
+
Fuel
HOLD TO RESET
mi
35.8
mpg
42.2
mpg
RANGE
22.8
N
1
2
3
4
5
1. Brandstofsymbool
2. Gemiddeld brandstofverbruik
3. Actueel brandstofverbruik
4. Resterende actieradius
5. Informatievenster Brandstof
Gemiddeld brandstofverbruik
Dit is een indicatie van het gemiddelde
brandstofverbruik. Nadat het display is
gereset, geeft het streepjes weer, totdat
er 0,1 kilometer is afgelegd.
Actueel brandstofverbruik
Een indicatie van het brandstofverbruik
op een bepaald moment. Als de motor-
fiets stilstaat, wordt - - .- op het display
getoond.
Resterende actieradius
Dit is een aanduiding van de afstand die
naar verwachting zal kunnen worden
afgelegd op de brandstof die nog in de
tank aanwezig is.
Reset
Houd de joystick in de middenstand
ingedrukt om het gemiddelde brandstof-
verbruik te resetten.
Koelvloeistof
Het informatievenster Koelvloeistof
geeft de temperatuur weer van de koel-
vloeistof in de motor.
A
15:53
12.4 °C
H
C
Coolant
Temperature OK
68°C
N
1
32
1. Koelvloeistofsymbool
2. Informatievenster Koelvloeistof
3. Koelvloeistoftemperatuurmeter
De koelvloeistoftemperatuur wordt
weergegeven in het informatievenster
met een statusbericht. De koelvloeistof-
temperatuur wordt ook weergegeven
in een meter in het rechterzijpaneel.
Het bereik van de meter loopt van C
(koud) tot H (heet). Als de motor koud
wordt gestart, geeft de meter grijze
blokjes weer. Naarmate de temperatuur
oploopt neemt het aantal verlichte
blokjes in de meter toe. Als de motor
warm wordt gestart, toont de meter het
bijbehorende aantal verlichte blokjes,
afhankelijk van de motortemperatuur.
Als de koelvloeistoftemperatuur bij
draaiende motor gevaarlijk stijgt, gaat
het waarschuwingslampje voor hoge
koelvloeistoftemperatuur op het display
branden en wordt een bericht weerge-
geven in het informatievenster.
INSTRUMENTEN
44
Voorzichtig
Schakel de motor direct uit indien het
waarschuwingslampje hoge koelvloei-
stoftemperatuur gaat branden. De
motor niet opnieuw starten voordat de
storing is verholpen.
Indien de motor draait terwijl het
waarschuwingslampje hoge koelvloei-
stoftemperatuur brandt, kan ernstige
motorschade ontstaan.
Onderhoudsindicator en
kilometerteller
Het onderhoudsindicatiescherm toont
het onderhoudssymbool, de(het) reste-
rende afstand/aantal dagen tot het
volgende geplande onderhoud en de
actuele kilometerstand. De kilometer-
teller geeft de totale door de motorfiets
afgelegde afstand weer.
A
15:53
12.4 °C
10k
0
0 5 607
3443 mi
OR A PR 2019
Service In
mi
70
N
1
32
1. Onderhoudssymbool
2. Informatievenster onderhoudsindicator
3. Meter onderhoudsindicatie
Zie pagina 48 voor meer informatie
over de aankondigingen van de onder-
houdsindicator.
Bandenspanningscontrolesysteem
(TPMS) (indien gemonteerd)
Het informatievenster Bandenspan-
ningscontrolesysteem (TPMS) toont
de drukken in de voor- en achterband.
Voor meer informatie over TPMS, zie
pagina .78
A
15:53
FRONT
REAR
1.9
2.9
bar
bar
Front Tyre
Low
TPMS
2
2
1
4
3
1. TPMS- symbool
2. Weergave bandspanning voor
3. Weergave bandspanning achter
4. Informatievenster TPMS
INSTRUMENTEN
45
Hoofdmenu
Om het hoofdmenu te openen:
De motorfiets moet stilstaan met
ingeschakeld contact.
Druk op de homeknop, op de
schakelaarbehuizing op de rechter
handgreep.
Scrol door het hoofdmenu door de
joystick omlaag/omhoog te duwen
tot de gewenste optie is geselec-
teerd en druk de joystick vervolgens
in de middenstand in om de keuze te
bevestigen.
RIDING MODES
HOOFDMENU
BIKE SETUP
TRIP SETUP
DISPLAY SETUP
RESET
Het hoofdmenu geeft toegang tot de
volgende opties:
Rijmodi
In dit menu kunnen de rijmodi worden
geconfigureerd. Zie pagina voor meer 46
informatie.
Motorfietsinstellingen
Met dit menu kunnen de verschillende
functies van de motorfiets worden
geconfigureerd. Zie pagina voor meer 46
informatie.
Dagteller instellen
In dit menu kunnen dagteller 1 en
dagteller 2 worden ingesteld. Zie
pagina 50 voor meer informatie.
Weergave instellen
In dit menu kunnen de weergave- opties
geconfigureerd worden. Zie pagina 52
voor meer informatie.
Standaardinstellingen terugzetten
In dit menu kunnen de standaardinstel-
lingen van alle instrumenten worden
teruggezet. Zie pagina 58 voor meer
informatie.
INSTRUMENTEN
46
Rijmodi
Om de instellingen van de rijmodi te
wijzigen:
Vanuit het menu Rijmodi, drukt u
de joystick omlaag/omhoog om een
specifieke rijmodus te selecteren en
drukt u de joystick in de midden-
stand in om de keuze te bevestigen.
Rider
RIDING MODES
Rain
Road
Sport
Duw de joystick omlaag/omhoog tot
de gewenste instelling is geselec-
teerd en druk de joystick vervolgens
in de middenstand in om de keuze te
bevestigen.
Rider
MAP Setting
TC Setting
RESET
Rijmodus
Duw de joystick omlaag/omhoog tot
de gewenste optie is geselecteerd
en druk de joystick vervolgens in
de middenstand in om de keuze te
bevestigen.
Road
Rijmodus
MAP Setting
Rain
Zie pagina 37 voor meer informatie
over het configureren en instellen van
rijmodi.
Menu Motorfietsinstellingen
Selecteer in het hoofdmenu optie
Motorfietsinstellingen en druk op de
joystickknop om te bevestigen.
KNIPPER LICHTEN
BIKE SETUP
TC
ONDERHOUD
Hellingremsysteem
TSA (Shift Assist)
INSTRUMENTEN
47
Het menu Motorfietsinstellingen geeft
toegang tot de volgende opties:
Richtingaanwijzers
Tractiecontrole (TC)
Onderhoud
Hellingremsysteem
Triumph schakelhulp (TSA).
Motorfietsinstellingen -
Richtingaanwijzers
De richtingaanwijzers kunnen worden
ingesteld in de modi Auto basis, Auto
geavanceerd of Handmatig.
AUTO BASIS
KNIPPER
AUTO GEAVANCEERD
HANDMATIG
BIKE SETUP
Om de gewenste richtingaanwijzer-
modus te selecteren:
Druk vanuit het menu Motor-
instellingen de joystick omlaag om
Richtingaanwijzers te selecteren en
druk op de joystick in de midden-
stand om de keuze te bevestigen.
Duw de joystick omlaag/omhoog om
te wisselen tussen Auto Basis, Auto
Geavanceerd en Handmatig.
Auto basis - De functie Auto-
matisch uitschakelen is actief.
De richtingaanwijzers worden
gedurende acht seconden plus
nog eens 65 meter ingeschakeld.
Auto geavanceerd - De functie
Automatisch uitschakelen
is actief. Na een korte druk
knipperen de richtingaanwij-
zers driemaal. Door langer
te drukken, worden de rich-
tingaanwijzers gedurende
acht seconden plus nog eens
65 meter ingeschakeld.
Handmatig - De functie Auto-
matisch uitschakelen is niet
actief. De richtingaanwijzers
moeten handmatig worden
uitgeschakeld met de richting-
aanwijzerschakelaar.
Druk de joystick in de middenstand
in om de gewenste selectie te
bevestigen.
Het display schakelt vervolgens
terug naar het menu Motorfiets-
instellingen.
INSTRUMENTEN
48
Motorfietsinstellingen -
Tractiecontrole (TC)
Het is mogelijk om het tractiecontrole-
systeem tijdelijk uit te schakelen. Het
tractiecontrolesysteem kan niet perma-
nent worden uitgeschakeld, het systeem
wordt automatisch geactiveerd nadat
het contact is uitgeschakeld en weer
ingeschakeld, of wanneer de standaard
rijmodus wordt geactiveerd door lang te
drukken op de modusknop.
INGESCHAKELD
TC
UITGESCHAKELD
BIKE SETUP
Om de gewenste optie te selecteren:
Druk vanuit het menu Motor-
instellingen de joystick omlaag
om TC te selecteren en druk op de
joy stick in de middenstand om de
keuze te bevestigen.
Duw de joystick omlaag/omhoog om
te wisselen tussen Ingeschakeld en
Uitgeschakeld.
Druk de joystick in de midden-
stand in om de gewenste optie te
selecteren.
Het display schakelt vervolgens
terug naar het scherm Motorfiets-
instellingen.
Motorfietsinstellingen - Onderhoud
Het onderhoudsinterval is ingesteld op
een afstand en/of tijdsperiode.
600mi
ONDERHOUD
01-04-2019
BIKE SETUP
Om het onderhoudsinterval te bekijken:
Druk vanuit het menu Motor-
instellingen de joystick omlaag om
Onderhoud te selecteren en druk op
de joystick in de middenstand om de
keuze te bevestigen.
De resterende tijd en afstand tot
het volgende onderhoud worden
vervolgens weergegeven.
INSTRUMENTEN
49
Motorfietsinstellingen -
hellingremsysteem (indien
gemonteerd)
Het Hill Hold- controlesysteem helpt
bij het heuvelopwaarts wegrijden. Het
systeem (wanneer dit is ingeschakeld)
activeert de achterrem om de motorfiets
op zijn plaats te houden. Het systeem
lost daarna de achterrem wanneer het
detecteert dat geprobeerd wordt weg te
rijden met de motorfiets.
INGESCHAKELD
Hellingremsysteem
UITGESCHAKELD
BIKE SETUP
Om het Hill Hold- controlesysteem in/uit
te schakelen:
Duw vanuit het menu Motorfiets-
instellingen de joystick omlaag om
Hill Hold- controle te selecteren en
druk op de joystick in de midden-
stand in om de keuze te bevestigen.
Duw de joystick omlaag om te
wisselen tussen Ingeschakeld en
Uitgeschakeld.
Druk de joystick in de middenstand
in om de gewenste selectie te
bevestigen.
Het display schakelt vervolgens
terug naar het menu Motorfiets-
instellingen.
Zie pagina 110 voor meer informatie over
het Hill Hold- controlesysteem.
Motorfietsinstellingen - TSA
(schakelhulp) (indien gemonteerd)
De schakelhulp van Triumph (TSA) zorgt
voor een kortstondige wijziging van
het motorkoppel, zodat er kan worden
geschakeld zonder de gasklep te sluiten
of de koppeling te bedienen. Deze
functie werkt bij zowel opschakelen als
bij terugschakelen.
De koppeling moet worden gebruikt voor
het stoppen en wegrijden.
TSA werkt niet wanneer de koppeling
wordt gebruikt of wanneer er in de
6e versnelling per vergissing wordt
geprobeerd op te schakelen. Er moet
een positieve pedaaldruk worden uitge-
oefend om soepel schakelen mogelijk te
maken.
INGESCHAKELD
TSA (Shift Assist)
UITGESCHAKELD
BIKE SETUP
Om TSA in/uit te schakelen:
Duw vanuit het menu Motorfiets-
instellingen de joystick omlaag om
TSA (schakelhulp) te selecteren en
druk op de joystick in de midden-
stand in om de keuze te bevestigen.
Beweeg de joystick omlaag/omhoog
om Ingeschakeld of Uitgeschakeld te
selecteren.
Druk de joystick in de middenstand
in om de gewenste selectie te
bevestigen.
INSTRUMENTEN
50
Het display schakelt vervolgens
terug naar het menu Motorfiets-
instellingen.
Zie pagina voor meer informatie over 103
de schakelhulp van Triumph (TSA).
Menu Dagtellerinstellingen
In het menu Dagtellerinstellingen kunt
u de dagtellers configureren. Elke
dagteller kan zo worden geconfigureerd
dat deze handmatig of automatisch
wordt gereset. De instelprocedure is
voor beide dagtellers gelijk.
RIDING MODES
HOOFDMENU
BIKE SETUP
TRIP SETUP
DISPLAY SETUP
RESET
Voor het oproepen van het menu
Dagtellerinstellingen:
Druk op de homeknop om het hoofd-
menu weer te geven.
Duw de joystick omlaag en duw deze
vervolgens in de middenstand in om
Dagtellerinstellingen te selecteren.
De volgende opties zijn beschikbaar:
Dagteller 1 resetten
Dagteller 2 resetten
Dagteller 2 weergeven.
Dagteller instellen - Handmatige
reset
Met dit menu kan elke dagteller afzon-
derlijk handmatig worden gereset.
RESET EN VERDER
TRIP 1 RESET
VERDER ZONDER RESET
TRIP SETUP
Om een dagteller in te stellen op hand-
matig:
Druk op de homeknop om het hoofd-
menu weer te geven.
Duw de joystick omlaag en duw deze
vervolgens in de middenstand in om
Dagtellerinstellingen te selecteren.
Duw de joystick omlaag en
vervolgens in de middenstand om
Dagteller 1 resetten of Dagteller 2
resetten te selecteren.
Duw de joystick in de middenstand
in om Handmatig te selecteren.
Er zijn twee mogelijkheden:
Nu resetten en doorgaan
- Reset alle gegevens van de
betreffende dagteller.
Verdergaan zonder resetten -
De dagteller wordt niet gereset.
Duw in de middenstand op de
joystick om uw selectie te beves-
tigen en terug te keren naar het
voorgaande menu.
INSTRUMENTEN
51
Dagteller instellen - Automatische
reset
Dit menu maakt het mogelijk beide
dagtellers automatisch te resetten
nadat het contact gedurende een inge-
stelde tijd uitgeschakeld is geweest.
1 UUR
AUTOMATISCH
2 UUR
TRIP SETUP
4 UUR
8 UUR
16 UUR
Om de dagtellers in te stellen op een
automatische reset:
Druk op de homeknop om het hoofd-
menu weer te geven.
Duw de joystick omlaag en duw deze
vervolgens in de middenstand in om
Dagtellerinstellingen te selecteren.
Duw de joystick omlaag/omhoog en
vervolgens in de middenstand om
Dagteller 1 resetten of Dagteller 2
resetten te selecteren.
Duw de joystick omlaag/omhoog,
selecteer Automatisch en duw de
joystick vervolgens in de midden-
stand in.
Duw de joystick omlaag/omhoog
om de gewenste timerinstel-
ling te selecteren en druk de
joystick in de middenstand in om de
gewenste tijdslimiet te bevestigen.
De gewenste tijdslimiet wordt dan
in het geheugen van de dagteller
opgeslagen.
Als het contact wordt uitgeschakeld,
wordt de dagteller op nul gesteld
wanneer de tijdsperiode is verstreken.
De volgende tabel toont twee voor-
beelden van de functionaliteit voor
automatische reset van de dagteller.
Contact
uitgescha-
keld
Geselecteerde
tijds vertraging
Dagteller
wordt op
nul gesteld
10.30 uur 4 uur 14.30 uur
18.00 uur 16 uur
10.00 uur
(volgende
dag)
Dagteller 2 inschakelen/
uitschakelen
Met dit menu kan Dagteller 2 meter
worden ingeschakeld of uitgeschakeld.
Als dagteller 2 uitgeschakeld is, wordt
deze niet meer op het instrumenten-
paneel weergegeven.
INGESCHAKELD
TRIP 2 DISPLAY
UITGESCHAKELD
TRIP SETUP
Weergave van dagteller 2 in- of
uitschakelen:
Druk op de modusknop om het
hoofdmenu weer te geven.
Duw de joystick omlaag om
Dagteller instellingen te selecteren.
INSTRUMENTEN
52
Duw de joystick in de middenstand
in om het menu Dagtellerinstellingen
weer te geven.
Duw de joystick omlaag/omhoog
om naar Dagteller 2 weergeven te
scrollen en druk de joystick vervol-
gens in de middenstand in.
Duw de joystick omlaag/omhoog om
te wisselen tussen Ingeschakeld en
Uitgeschakeld en druk de joystick
vervolgens in de middenstand in.
Het menu Weergave instellen
Selecteer in het hoofdmenu optie
Weergave instellen en druk op de
joystickknop om te bevestigen.
THEMA
DISPLAY SETUP
HELDERHEID (HOOG
HELDERHEID (LAAG CONTRAST)
ZICHTBARE VAKKEN
SCHAKEL INDICATOR
NAAM RIJDER
Het menu Weergave instellen geeft
toegang tot de volgende opties:
Thema's
Helderheid (hoog contrast)
Helderheid (laag contrast)
Zichtbaar vak
Schakelindicator
Naam rijder
Taal
Eenheden
Klok
Datum.
Weergave instellen - Thema's
Om een ander thema te selecteren:
Druk vanuit het menu Display-
instellingen op joystick in de
middenstand om het menu Thema
weer te geven.
Druk de joystick in de middenstand
in om het gewenste thema te
selecteren.
THEMA 01
THEMA
THEMA 02
DISPLAY SETUP
Het nieuwe thema wordt getoond en
opgeslagen. Druk op de homeknop om
het menu af te sluiten.
INSTRUMENTEN
53
Weergave instellen - Helderheid
Met de helderheidsfunctie kan het
schermcontrast worden aangepast
aan rijden overdag of 's nachts. Bij fel
zonlicht worden de helderheidsinstel-
lingen aangepast, om ervoor te zorgen
dat de instrumenten altijd zichtbaar zijn.
THEMA
DISPLAY SETUP
HELDERHEID (HOOG
HELDERHEID (LAAG CONTRAST)
ZICHTBARE VAKKEN
SCHAKEL INDICATOR
NAAM RIJDER
Er zijn twee helderheidsopties om uit te
kiezen; Hoog contrast en Laag contrast.
Om het helderheidsniveau aan te
passen:
Beweeg vanuit het menu Weergave
instellen de joystick naar beneden
om Helderheid (Hoog contrast)
of Helderheid (Laag contrast) te
selecteren.
Druk de joystick in de middenstand
in om de keuze te bevestigen.
Duw de joystick omlaag/omhoog om
de helderheid aan te passen.
Druk de joystick in de middenstand
in om het gewenste helderheids-
niveau te bevestigen.
Druk op de HOME- knop om naar het
hoofdscherm terug te keren.
Weergave instellen - Zichtbaar vak
Met de functie Zichtbaar vak kan een
keuze worden gemaakt welke gewenste
gegevensitems worden weergegeven op
het instrumentenpaneel.
TRIP 1
ZICHTBARE
TRIP 2
BRANDSTOFSTATUS
SERVICE-INTERVAL
THEMA
DETAIL
DISPLAY SETUP
Om het menu Zichtbaar vak te
selecteren:
Vanuit het menu Weergave instellen,
drukt u de joystick omlaag om Zicht-
baar vak te selecteren en drukt u de
joystick in de middenstand in om de
keuze te bevestigen.
Duw de joystick omlaag/omhoog
tot het gewenste item van het
Informatie venster is geselecteerd.
Druk de joystick in de middenstand
in om het item van het informatie-
venster te (de)selecteren.
De opties omvatten:
Dagteller 1
Dagteller 2
Brandstofstatus
Onderhoudsinterval
Thema's
Details
Contrast
Koelvloeistof.
INSTRUMENTEN
54
Een gegevensitem met een vinkje
ernaast wordt op het instru-
mentenpaneel weergegeven. Een
gegevensitem zonder vinkje ernaast
wordt niet op het instrumenten-
paneel weergegeven.
Weergave instellen -
Schakelindicator
Met dit menu kunt u de schakelindicator
aanpassen.
De schakelindicator verandert de kleur
van de toerenteller in oranje wanneer
de opgegeven drempelwaarde van het
motortoerental wordt bereikt, om aan te
geven dat er moet worden geschakeld.
IN RIJDEN
SCHAKEL
AANGEPAST
UITGESCHAKELD
DISPLAY SETUP
De drempelwaarde van het motor-
toerental kan worden gedefinieerd en
gereset en de versnellingsindicator kan
worden uitgeschakeld. Nadat de motor
is ingereden (na 1.600 km), wordt de
optie Inrijden vervangen door de optie
Standaard.
Vanuit het menu Schakelindicator, duw
de joystick omlaag om Door gebruiker
gedefinieerd te selecteren en druk op
het midden van de joystick om te beves-
tigen.
07000 RPM
AANGEPAST
RESET
DISPLAY SETUP
Om de drempelwaarde van het motor-
toerental (RPM) voor de schakelindicator
aan te passen:
Beweeg de joystick naar links/
rechts om elk afzonderlijk getal te
selecteren.
Duw de joystick omlaag/omhoog om
het getal te wijzigen.
Druk de joystick in de middenstand
in om de keuze te bevestigen.
Herhaal deze procedure met elk
afzonderlijk getal totdat de juiste
TPM- waarde wordt getoond.
De schakelindicator resetten:
Duw de joystick omlaag/omhoog om
Resetten te selecteren en druk de
joystick in de middenstand in om
de selectie te bevestigen. Hiermee
wordt het toerental gereset naar
07000.
INSTRUMENTEN
55
Weergave instellen - Naam rijder
Met dit menu kan de naam van de rijder
worden ingevoerd in het systeem van
het instrumentenpaneel en worden
weergegeven in het welkomst- /
opstartscherm.
Q W E R T Y U I O P
NAAM RIJDER
A S D F G H J K L
Z X C V B N M
DISPLAY SETUP
H E N R Y
?123
ENTERANNULER
Om de naam van een rijder in te voeren:
Vanuit het menu Weergave instellen,
drukt u de joystick omlaag om Naam
rijder te selecteren en drukt u de
joystick in de middenstand in om de
keuze te bevestigen.
Navigeer met behulp van de joystick
over het toetsenbord en selecteer
de eerste letter van de naam van
de rijder. Druk ter bevestiging op
de joystickknop. De letter verschijnt
bovenaan het toetsenbord.
Herhaal de procedure totdat de
volledige naam van de rijder is gese-
lecteerd. Er is een tekenlimiet van
13 tekens.
Als u ?123 selecteert, wordt een
nieuw toetsenbord weergegeven
met symbolen en cijfers waaruit u
kunt kiezen.
Nadat de naam van de rijder is inge-
voerd, selecteert u Enter en klikt u
op de joystickknop om te bevestigen.
De naam van de rijder verschijnt nu
op het welkomstscherm wanneer
de instrumenten de volgende keer
worden geactiveerd.
Weergave instellen - Taal
Voor de weergave op het instrumenten-
paneel kan een keuze worden gemaakt
uit verschillende talen.
English
TAAL
Francais
Deutsch
Italiano
Nederlands
Portugues
DISPLAY SETUP
Om een andere taal te selecteren:
Vanuit het menu Weergave instellen,
drukt u de joystick omlaag om Taal
te selecteren en drukt u de joystick
in de middenstand in om de keuze te
bevestigen.
Duw de joystick omlaag/omhoog tot
de gewenste taal is geselecteerd.
De volgende opties zijn
beschikbaar:
Engels
Frans
Duits
Italiaans
Nederlands
Portugees
Spaans
Zweeds.
INSTRUMENTEN
56
Druk de joystick in de midden-
stand in om de gewenste taal te
(de)selecteren.
Weergave instellen - Eenheden
Voor de weergave in het display kan een
keuze worden gemaakt uit verschillende
maateenheden.
AFSTAND/VERBRUIK
UNITS
TEMPERATUUR
DRUK
DISPLAY SETUP
Om de gewenste maateenheid te
selecteren:
Vanuit het menu Weergave instellen,
drukt u de joystick omlaag om
Eenheden te selecteren en drukt u
de joystick in de middenstand in om
de keuze te bevestigen.
Duw de joystick omlaag/omhoog
om de gewenste grootheid te
selecteren; Afstand/Verbruik,
Temperatuur of Druk.
Duw de joystick omlaag/omhoog
om de gewenste maateenheid te
selecteren uit de volgende opties:
Afstand/Verbruik:
Miles en MPG (VK)
Miles en MPG (VS)
KM en L/100 KM
KM en KM/L
Temperatuur:
°C
°F
Druk:
PSI
Bar
kPa
Druk de joystick in de middenstand
in om de keuze te bevestigen.
Weergave instellen - Klok
Met deze functie kunt u de klok
instellen.
12 UUR
KLOK
24 UUR
UREN
MINUTEN
1 5 : 5 3
DISPLAY SETUP
Om de klok in te stellen:
Vanuit het menu Weergave instellen,
drukt u de joystick omlaag om Klok
te selecteren en drukt u de joystick
in de middenstand in om de keuze te
bevestigen.
INSTRUMENTEN
57
Duw de joystick omlaag/omhoog
om de 12- uursweergave of
24- uursweergave te selecteren en
druk de joystick in de middenstand
in om de selectie te bevestigen.
De klok geeft de tijd weer per 12 of
24 uur. Als de klokweergave is inge-
steld, keert het display terug naar
het menu Klok.
Om de tijd in te stellen moeten de uren
of minuten worden geselecteerd door de
joystick omlaag/omhoog te duwen.
De uren gelijkzetten:
Selecteer Uur op het display en druk
de joystick in de middenstand in.
Er verschijnt een vinkje naast Uur
en de uurweergave knippert zoals
hieronder afgebeeld.
Duw de joystick omlaag/omhoog
om de uren in te stellen en druk de
joystick in de middenstand in om de
selectie te bevestigen.
De minuten gelijkzetten:
Selecteer Minuut op het display en
druk de joystick in de middenstand
in. Er verschijnt een vinkje naast
Minuten en de minutenweergave
knippert zoals hieronder afgebeeld.
Duw de joystick omlaag/omhoog om
de minuten in te stellen en druk de
joystick in de middenstand in om de
selectie te bevestigen.
Weergave instellen - Datum
Met deze functie kunnen de datum en
de datumindeling ingesteld worden.
Om de datumindeling in te stellen:
Vanuit het menu Weergave instellen,
drukt u de joystick omlaag om
Datum te selecteren en drukt u de
joystick in de middenstand in om de
keuze te bevestigen.
Duw de joystick in de middenstand
in om Datumindeling weer te geven.
DD-MM-JJJJ
DATUMINDELING
MM-DD-JJJJ
JJJJ-MM-DD
DISPLAY SETUP
INSTRUMENTEN
58
Duw de joystick omlaag/omhoog
om de gewenste datumindeling te
selecteren.
De volgende opties zijn
beschikbaar:
DD- MM- JJJJ
MM- DD- JJJJ
JJJJ- MM- DD.
Druk de joystick in de
middenstand in om de selectie te
bevestigen. Als de datumindeling is
ingesteld, schakelt het display terug
naar het menu Datum.
DATUMINDELING
DATUM
JAAR
MAAND
DAG
07-08-2019
DISPLAY SETUP
Om de datum in te stellen, duwt u de
joystick omlaag/omhoog om Jaar, Maand
en Dag te selecteren.
Selecteer Jaar en druk de joystick in
de middenstand in. Er verschijnt een
vinkje naast Jaar en de jaarweer-
gave knippert.
Duw de joystick omlaag/omhoog om
het huidige jaar in te stellen en druk
de joystick in de middenstand in om
de selectie te bevestigen.
Herhaal deze procedure om de
maand en de dag in te stellen. Als
de datum is ingesteld, keert het
display terug naar het menu Datum.
Standaardinstellingen terugzetten
Met deze functie kunnen de items in het
hoofdmenu naar de standaardinstelling
worden teruggezet.
Om de items in het hoofdmenu te
resetten:
Druk op de homeknop om het hoofd-
menu weer te geven.
Duw de joystick omlaag en
vervolgens in de middenstand om
Standaardinstellingen terugzetten
te selecteren.
De volgende opties zijn
beschikbaar:
Bevestigen - De volgende
instellingen en gegevens uit
het hoofdmenu worden naar de
fabrieksinstellingen teruggezet:
Rijmodi, Richtingaanwijzers,
Dagtellers, Zichtbare vakken,
Taal, Tractiecontrole, Thema's en
Helderheid van display.
Annuleren - De instellingen en
gegevens van het hoofdmenu
worden niet gewijzigd en het
display keert terug naar het
vorige niveau.
BEVESTIG
RESET
ANNULEREN
Selecteer de gewenste optie en druk
op de joystickknop om te bevestigen.
INSTRUMENTEN
59
Afstelling positie
instrumentenpaneel
Waarschuwing
Het is gevaarlijk om op de motorfiets
te rijden als het instrumentenpaneel
niet goed is afgesteld.
Een onjuiste afstelling van het
instrumentenpaneel leidt tot beperkt
zicht op de instrumenten. De afleiding
die dat met zich meebrengt, kan
verlies van controle over de motorfiets
en een ongeval tot gevolg hebben.
Stel het instrumentenpaneel voordat u
gaat rijden altijd zo af dat de instru-
menten goed zichtbaar zijn.
Waarschuwing
Probeer nooit tijdens het rijden het
instrumentenpaneel te reinigen of te
verstellen. Wanneer de bestuurder
tijdens het rijden zijn handen van
het stuur af neemt, vermindert hij
daarmee zijn vermogen om de controle
over de motorfiets te behouden.
Pogingen om het instrumentenpaneel
onder het rijden te reinigen of af te
stellen, kunnen leiden tot verlies van
controle over de motorfiets en een
ongeval.
Reinig of verstel het instrumenten-
paneel alleen als de motorfiets
stilstaat.
Voorzichtig
Duw niet rechtstreeks op het
instrumentenpaneel.
Stel de positie van het instrumenten-
paneel alleen af met de stelhendel.
Het instrumentenpaneel kan bescha-
digd raken als er direct op het scherm
wordt gedrukt.
Het instrumentenpaneel kan worden
versteld om het display beter zichtbaar
te maken.
1
1. Stelhendel
Ga als volgt te werk om het
instrumenten paneel te verstellen:
Gebruik de hendel, om het
instrumentenpaneel zo te
positioneren dat u onbelemmerd
zicht heeft op het display.
Let op
Om het instrumentenpaneel te
verstellen moet een middelmatige kracht
met de duim en een vinger worden
uitgeoefend.
INSTRUMENTEN
60
Deze pagina is met opzet blanco gelaten
ALGEMENE INFORMATIE
61
Inhoudsopgave
Sleutels 63
Smartkey 63
Standaardsleutel 65
Sleutelloze ontsteking 65
Hoofdschakelaar (indien gemonteerd) 66
Schakelaars rechter handgreep 67
Knop alarmknipperlichten 67
Knop stuurslot 67
Stand voeding AAN/UIT 67
Stand STOP 67
Stand RUN 68
Stand QUICK START (SNELSTART) 68
Homeknop 68
Schakelaars linker handgreep 68
Stelknop cruisecontrol 68
Schakelaar dagrijlicht (DRL) (indien gemonteerd) 68
Modusknop 69
Richtingaanwijzerschakelaar 69
Joystickknop 70
Claxonknop 70
Schakelaar handvatverwarming (indien gemonteerd) 70
Grootlichtknop 71
Gasklepbediening 71
Remgebruik 72
Hendelverstelling rem- en koppelingshendel 73
Cruisecontrol 74
Cruisecontrol inschakelen 75
Cruisecontrol uitschakelen 75
Tractiecontrole (TC) 76
Tractiecontrole voor optimaal bochtenwerk 77
Instellingen tractiecontrole 78
Bandenspanningscontrolesysteem (TPMS) (indien gemonteerd) 78
Serienummer bandspanningssensor 79
Weergave TPMS- systeem 79
Sensorbatterijen 80
Storing in TPMS- systeem 81
Bandenspanning 81
Lage bandenspanning 82
ALGEMENE INFORMATIE
62
Brandstof 82
Tankdop 84
Brandstoftank vullen 84
Zijpanelen 85
Zadels 86
Zadelslot 86
Bestuurderszadel 86
Berijder en passagierszadel 87
Zadelopties 88
Rugsteun (indien gemonteerd) 89
Opbergvak 89
Voetsteunen voor de passagier 90
Zijstandaard 92
Windscherm (indien gemonteerd) 93
Gereedschapsset en gebruikershandleiding 93
Accessoire- aansluiting 94
USB- aansluiting 94
Inrijden 95
Dagelijkse veiligheidscontrole 96
ALGEMENE INFORMATIE
63
Sleutels
Bij de motorfiets worden drie sleutels
geleverd. Een smartkey en twee
standaardsleutels.
Waarschuwing
Extra sleutels, sleutelringen/-
kettingen of voorwerpen die aan de
sleutel zijn bevestigd, kunnen het
sturen belemmeren en verlies van
controle over de motorfiets en een
ongeval veroorzaken.
Verwijder alle extra sleutels,
sleutelringen/- kettingen en
voor werpen van de sleutel voordat u
met de motorfiets gaat rijden.
Voorzichtig
Extra sleutels, sleutelringen/-
kettingen en voorwerpen die aan
de sleutel zijn bevestigd, kunnen de
gelakte of gepolijste onderdelen van
de motorfiets beschadigen.
Verwijder alle extra sleutels,
sleutelringen/- kettingen en
voor werpen van de sleutel voordat u
met de motorfiets gaat rijden.
Voorzichtig
De motorfiets mag niet worden
bereden met de sleutel in het zadelslot.
Vergrendel altijd het zadel en verwijder
de sleutel voordat u op de motorfiets
gaat rijden.
Voorzichtig
Bewaar de reservesleutel niet bij de
motorfiets, omdat hierdoor alle veilig-
heidsaspecten in gevaar komen.
Smartkey
Bij de motorfiets wordt één smartkey
geleverd.
Voorzichtig
Alle sleutels die worden meegeleverd
met de motorfiets zijn specifiek
bedoeld voor die individuele motorfiets.
Ze kunnen niet op een andere motor-
fiets worden gebruikt.
Als alle sleutels zoek of beschadigd
zijn, moet de regeleenheid van het
chassis van de betreffende motorfiets
worden vervangen.
Om onnodige kosten en tijdsverlies
te voorkomen, moeten alle reserve-
sleutels op een veilige plaats worden
bewaard.
Voorzichtig
Wanneer zich een storing voordoet in
de smartkey, of wanneer de batterij
van de smartkey leeg is, moet u uw
smartkey naar de dichtstbijzijnde
Triumph- dealer brengen om dit te
laten herstellen.
ALGEMENE INFORMATIE
64
Let op
Een extra smartkey kunt u aanschaffen
via uw Triumph- dealer. Er kunnen echter
slechts drie sleutels worden gepro-
grammeerd voor uw motorfiets. Dit kan
een combinatie zijn van smartkeys en
standaardsleutels.
3
2
1
1. Smartkeyblad
2. Statussymbool
3. AAN- /UIT- knop
De smartkey bedient het sleutelloze
ontstekingssysteem. Het sleutelblad van
de smartkey bedient het zadelslot, het
stuurslot en de tankdop.
Let op
Om veiligheidsredenen moet de
smartkey worden uitgeschakeld elke
keer dat u deze van de motorfiets
verwijdert.
De batterij van de smartkey
vervangen
Waarschuwing
Bij gebruik van een onjuiste batterij
ontstaat explosiegevaar.
Gebruik altijd een batterij van het
juiste formaat en het juiste type.
Waarschuwing
Batterijen bevatten schadelijke stoffen.
Houd batterijen altijd uit de buurt van
baby's en jonge kinderen om inslikken
te voorkomen.
Na inslikken onmiddellijk een arts
raadplegen.
Voorzichtig
Raak de contactvlakken van de batterij
niet aan met uw huid. Raak alleen de
randen van de batterij aan als u deze
vasthoudt.
De natuurlijke stoffen in uw huid
kunnen corrosie veroorzaken en de
levensduur van de batterij verkorten.
Batterij van smartkey vervangen:
Zorg dat de smartkey in de passieve
modus staat (rode led).
Verwijder de schroef uit het batterij-
deksel met een inbussleutel van
1,5 mm.
Verwijder het batterijdeksel.
Verwijder de batterij na de polariteit
genoteerd te hebben.
Plaats een nieuwe lithiumbatterij
van 3 volt, type CR2032.
ALGEMENE INFORMATIE
65
Plaats het batterijdeksel terug en let
op dat het goed op zijn plaats valt.
Monteer de schroef in het deksel en
draai hem vast met 0,3 Nm.
Batterij afvoeren
De gebruikte batterij moet worden
ingeleverd bij een milieustraat zodat de
gevaarlijke stoffen van de batterij niet in
het milieu terechtkomen.
Standaardsleutel
Bij de motorfiets worden twee
standaardsleutels geleverd. De
standaard sleutel bedient het zadelslot,
het stuurslot en de tankdop.
1
1. Sleutelnummerlabel
Aan de sleutels is een klein label beves-
tigd met het sleutelnummer. Noteer het
sleutelnummer en bewaar de reserve-
sleutel en het sleutellabel op een veilige
plaats, niet in de buurt van de motor-
fiets. Bestel vervangende sleutels altijd
bij uw erkende Triumph- dealer.
Sleutelloze ontsteking
Met het sleutelloze ontstekingssysteem
kan de motorfiets worden gestart
zonder een mechanische sleutel te
gebruiken.
Gebruik smart key
Om de motorfiets in te schakelen met de
sleutelloze ontsteking:
De smartkey moet zich in de
directe nabijheid (één meter) van
een systeemsensor bevinden. Er
bevindt zich een systeemsensor
aan de linkerkant van de motorfiets
en een andere systeemsensor aan
de voorkant van de motorfiets.
Wanneer de smart key buiten bereik
van een systeemsensor is, wordt er
niet meer op de sleutel gereageerd
en kan de sleutelloze ontsteking niet
worden gebruikt.
Druk op de knop op de smart key
om de sleutel aan te zetten. Het
groene lampje in de knop licht kort
op om aan te geven dat de smart
key is ingeschakeld.
Met een korte druk op de
knop van de smart key wordt de
status van de smart key getoond;
rood staat voor UIT en groen staat
voor AAN.
Door langer te drukken wijzigt
u de status in UIT of AAN, nadat
eerst kort de statuskleur is getoond.
Wanneer de batterij van de smart
key leeg is, gebruikt u de smart key
zoals de standaardsleutel.
Voor meer informatie over het starten
van de motor met de sleutelloze ontste-
king, zie pagina 100.
ALGEMENE INFORMATIE
66
Gebruik standaardsleutel
Om de motorfiets in te schakelen met
de standaardsleutel (of de smart key
wanneer de batterij leeg is):
Houd de standaard sleutel op de
systeemsensor aan de linkerkant
van de motorfiets.
1
1. Plaats van de systeemsensor
Houd de standaardsleutel tegen de
systeemsensor terwijl u de start-
stopschakelaar van de motor in de
stand QUICKSTART (SNELSTART)
of Voeding AAN/UIT drukt (zie
pagina 67).
Hoofdschakelaar (indien
gemonteerd)
De hoofdschakelaar wordt uitsluitend
gemonteerd op motorfietsen voor
de Verenigde Staten en Canada. De
hoofdschakelaar bevindt zich aan de
linkerzijde van de motorfiets.
Hoofdschakelaar
Om de motorfiets te bedienen met de
sleutelloze ontsteking, moet de hoofd-
schakelaar in stand AAN staan.
Wanneer de hoofdschakelaar in stand
UIT staat, kan de sleutelloze ontsteking
niet worden gebruikt en kan de motor-
fiets niet worden gestart.
ALGEMENE INFORMATIE
67
Schakelaars rechter
handgreep
8
7
6
5
1
4
3
2
1. Knop alarmknipperlichten
2. Knop stuurslot
3. Start- stopschakelaar motor
4. Stand voeding AAN/UIT
5. Stand STOP
6. Stand AAN
7. Stand QUICK START (SNELSTART)
8. Homeknop
Knop alarmknipperlichten
Om de alarmknipperlichten aan of uit
te zetten, drukt u kort op de knop voor
alarmknipperlichten.
Om de alarmknipperlichten aan te
zetten moet het contact ingeschakeld
zijn, maar de lichten blijven aan als het
contact wordt uitgeschakeld, totdat de
knop voor de alarmknipperlichten weer
wordt ingedrukt.
Knop stuurslot
Om de motorfiets op slot te zetten,
draait u het stuur geheel naar links en
drukt u de knop van het stuurslot in.
Waarschuwing
Zet uit veiligheidsoverwegingen de
motorfiets altijd op het stuurslot,
wanneer u de motorfiets zonder
toezicht achterlaat.
Onbevoegd gebruik van de motorfiets
kan leiden tot verwonding van de
bestuurder, medeweggebruikers en
voetgangers en beschadiging van de
motorfiets.
Stand voeding AAN/UIT
Met de standen Voeding AAN/UIT
worden de elektrische circuits en het
instrumentenpaneel in- of uitgescha-
keld. Zo is kan het instrumentenpaneel
worden gebruikt zonder de motor te
starten.
Voorzichtig
Laat de contactschakelaar niet gedu-
rende een langere periode in de stand
ON (AAN) staan, omdat dit kan leiden
tot schade aan elektrische onderdelen
en ontlading van de accu.
Stand STOP
In de stand STOP, stopt de motor.
Hoewel de motorstopschakelaar de
motor uitschakelt, worden hierdoor niet
alle elektrische circuits uitgeschakeld.
Dit kan leiden tot problemen met het
opnieuw starten van de motor door een
ontladen accu.
ALGEMENE INFORMATIE
68
Stand RUN
De start- stopschakelaar van de motor
moet in stand RUN staan, om de motor-
fiets te laten draaien.
Stand QUICK START (SNELSTART)
In de stand QUICK START (SNELSTART)
wordt de elektrische starter geacti-
veerd, waardoor de motor sneller kan
worden gestart.
Zorg ervoor dat aan alle voorwaarden
voor het starten van de motorfiets
is voldaan. Vanuit stand ontsteking
uit, houdt u de start- stopschakelaar
ingedrukt in stand QUICKSTART
(SNELSTART), om de motorfiets te
starten.
Zie pagina 100 voor meer informatie.
Homeknop
De homeknop wordt gebruikt om naar
het hoofdmenu van het instrumenten-
display te gaan.
Druk kort op de homeknop om te
wisselen tussen het hoofdmenu en het
instrumentendisplay.
Alle berichten die op het instrumenten-
display verschijnen, moeten worden
bevestigd door in het midden op de
joystick te drukken. Pas daarna kan de
homeknop worden bediend.
Schakelaars linker handgreep
5
6
1
2
3
7
8
4
1. Regelschakelaar cruisecontrol
2. Schakelaar dagrijlicht (DRL) (indien
gemonteerd)
3. Modusknop
4. Richtingaanwijzerschakelaar
5. Joystickknop
6. Claxonknop
7. Schakelaar handvatverwarming
8. Grootlichtknop
Stelknop cruisecontrol
De stelknop voor de cruisecontrol is een
tweestandenschakelaar waarvan de
bovenkant gemarkeerd is met RES/+ en
de onderkant met SET/- .
Voor meer informatie over de cruise-
control, zie pagina .74
Schakelaar dagrijlicht (DRL) (indien
gemonteerd)
Wanneer het contact wordt
ingeschakeld en de dagrijlicht-
schakelaar op modus
dagrijlicht (DRL) is ingesteld,
gaat het waarschuwingslampje voor
dagrijlicht branden.
ALGEMENE INFORMATIE
69
De dagrijlichten en dimlichten worden
met de hand bediend via de DRL-
schakelaar. Druk de bovenkant van
de schakelaar in voor DRL- modus en
de onderkant van de schakelaar voor
dimlichtmodus.
Overdag zorgt de dagrijverlichting
ervoor dat de motorfiets beter zichtbaar
is voor andere weggebruikers. In andere
situaties moet het dimlicht worden
gebruikt, tenzij de verkeerssituatie het
gebruik van grootlicht mogelijk maakt.
Waarschuwing
Rij niet langer dan noodzakelijk met
het dagrijlicht (DRL) als het omge-
vingslicht zwak is.
Als het donker is, in tunnels, of als de
omgevingsverlichting zwak is, kunnen
de dagrijlichten het zicht belemmeren
of andere weggebruikers verblinden.
Verblinding van andere weggebruikers
of beperkt zicht bij slechte verlichting
kan leiden tot verlies van controle over
de motorfiets en een ongeval.
Modusknop
Wanneer de modusknop kort wordt
ingedrukt, wordt het selectiemenu voor
de rijmodus op het display geactiveerd.
Door nogmaals op de modusknop te
drukken scrolt u door de beschikbare
rijmodi (zie 'Rijmodusselectie' op
pagina 34).
Als u de modusknop ingedrukt houdt
terwijl er een rijmodus geselecteerd
is, krijgt u direct toegang tot het
configuratiemenu van de rijmodus.
Zie pagina 37 voor meer informatie over
het selecteren en configureren van
rijmodi.
Richtingaanwijzerschakelaar
Wanneer de richtingaanwijzerschakelaar
naar links of naar rechts wordt geduwd,
knippert ook het controlelampje van de
betreffende richtingaanwijzer. U scha-
kelt de richtingaanwijzers uit door op de
richtingaanwijzerschakelaar te duwen
en deze in de middenstand los te laten.
Modellen die zijn uitgerust met
automatisch uitschakelende
richtingaanwijzers
Wanneer de richtingaanwijzerschakelaar
kort naar links of rechts wordt gedrukt,
knippert de betreffende richtingaan-
wijzer drie keer en gaat vervolgens uit.
Wanneer de richtingaanwijzerscha-
kelaar iets langer naar links of rechts
wordt gedrukt, gaat de desbetreffende
richtingaanwijzer knipperen.
Na acht seconden en nadat de motor-
fiets nog eens 65 meter heeft afgelegd,
gaat de richtingaanwijzer automatisch
uit.
Wanneer u de automatische uitscha-
keling van de richtingaanwijzers wilt
deactiveren, raadpleegt u de paragraaf
'Motorfietsinstellingen' op pagina .47
De richtingaanwijzers kunnen hand-
matig worden uitgeschakeld. Om de
richtingaanwijzers handmatig uit te
schakelen, duwt u op de richtingaan-
wijzerschakelaar en laat u deze in de
middenstand los.
ALGEMENE INFORMATIE
70
Joystickknop
De joystick wordt gebruikt om de
volgende functies van de instrumenten
te bedienen:
Omhoog - van onder naar boven
door het menu scrollen
Omlaag - van boven naar onder
door het menu scrollen
Links - naar links door het menu
scrollen
Rechts - naar rechts door het menu
scrollen
Midden - indrukken om selectie te
bevestigen.
Claxonknop
Wanneer de claxonknop wordt
ingedrukt en het contact ingeschakeld
is, klinkt de claxon.
Schakelaar handvatverwarming
(indien gemonteerd)
De handvatverwarming werkt alleen bij
draaiende motor.
Wanneer de handvatverwarming wordt
ingeschakeld, verschijnt het handgreep-
verwarmingssymbool op het display en
wordt het geselecteerde warmteniveau
weergegeven.
Er zijn drie warmteniveaus beschikbaar:
laag, medium en hoog. Deze niveaus
worden in het display aangegeven door
symbolen met verschillende kleuren.
1
2 3
1. Symbool verwarmingsstand laag (geel)
2. Symbool verwarmingsstand medium
(oranje)
3. Symbool verwarmingsstand hoog (rood)
Druk voor een maximaal resultaat in
koude omstandigheden, vanuit de stand
UIT, eerst eenmaal op de schakelaar
voor heet en verlaag het warmteniveau
daarna naar warm door nogmaals op
de schakelaar te drukken wanneer de
handgrepen zijn opgewarmd.
Om de handvatverwarming uit te scha-
kelen drukt u op de schakelaar tot het
symbool van de handvatverwarming
niet langer zichtbaar is op het display.
Uitschakeling bij lage spanning
Als een lage spanning wordt gede-
tecteerd, wordt de schakelaar van de
handvatverwarming buiten werking
gesteld. De handvatverwarming kan
pas weer worden gebruikt wanneer de
spanning weer tot een veilig niveau is
toegenomen.
De schakelaar wordt niet automatisch
weer in werking gesteld, ook niet als
de spanning weer tot een veilig niveau
is toegenomen. De gebruiker moet de
schakelaar zelf indrukken om de hand-
vatverwarming in te schakelen.
ALGEMENE INFORMATIE
71
Grootlichtknop
De grootlichtknop heeft verschillende
functies; deze zijn ervan afhankelijk of
de dagrijverlichting (DRL) is gemon-
teerd of niet. Wanneer het grootlicht is
ingeschakeld, brandt het controlelampje
grootlicht in het display.
Modellen met dagrijverlichting (DRL)
Als de DRL- schakelaar in de stand
dagrijlicht (DRL) staat, kan het groot-
licht worden ingeschakeld door de
grootlichtknop ingedrukt te houden. Dit
blijft branden zolang de knop ingedrukt
wordt gehouden, en gaat uit zodra de
knop wordt losgelaten.
Als de DRL- schakelaar in de stand
dimlicht staat, kan het grootlicht
worden ingeschakeld door op de groot-
lichtknop te drukken. Door nogmaals op
de knop te drukken wordt het dimlicht
weer ingeschakeld.
Op dit model is geen aan/uit- schakelaar
voor verlichting aangebracht. Het
achterlicht en de kentekenplaatver-
lichting gaan automatisch branden
wanneer het contact wordt ingescha-
keld. De koplamp brandt als het contact
in de stand AAN staat en de motor
draait.
Modellen zonder dagrijverlichting (DRL)
Druk op de grootlichtknop om het groot-
licht in te schakelen. Door nogmaals op
de knop te drukken wordt het dimlicht
weer ingeschakeld.
Op dit model is geen aan/uit- schakelaar
voor verlichting aangebracht. Het posi-
tielicht en de kentekenplaatverlichting
gaan automatisch branden wanneer het
contact wordt ingeschakeld. De koplamp
brandt als het contact in de stand AAN
staat en de motor draait.
Gasklepbediening
2
1
3
1. Stand gasklep open
2. Stand gasklep dicht
3. Uitschakelstand cruisecontrol
Dit model van Triumph heeft een
elektronische gashendel waarmee de
gasklep via de motormanagement-
module worden geopend en gesloten.
Het systeem bevat geen direct
werkende kabels.
De gashendel geeft een voelbare weer-
stand wanneer hij naar achteren wordt
gedraaid om de gasklep open te zetten.
Wanneer de handgreep wordt losge-
laten, keert hij onder invloed van een
inwendige veer terug naar de gesloten
stand en wordt de gasklep gesloten.
Vanuit de gesloten stand kan de
gashendel 3 - 4 mm naar voren worden
gedraaid om de cruisecontrol uit te
schakelen (zie pagina 75).
De gebruiker kan aan de gasklepregeling
niets instellen.
ALGEMENE INFORMATIE
72
Als er een storing optreedt aan de
gasklepregeling, gaat het storingslampje
(MIL) branden en kan zich een van de
volgende situaties voordoen:
Storingslampje brandt, beperkt
motortoerental en beperkte
gasklepbeweging
Storingslampje brandt, alleen thuis-
brengmodus waarin de motor met
versneld stationair toerental draait
Storingslampje brandt, motor start
niet.
Neem in alle hierboven genoemde situa-
ties zo snel mogelijk contact op met een
erkende Triumph- dealer om de storing
te laten inspecteren en verhelpen.
Remgebruik
Waarschuwing
Verlaag de snelheid en rijd niet langer
door dan noodzakelijk wanneer dit
waarschuwingslampje brandt. De
storing kan de motorprestaties, de
uitstoot van uitlaatgassen en het
brandstofverbruik negatief beïn-
vloeden.
Afgenomen motorprestaties kunnen
gevaarlijke rijomstandigheden veroor-
zaken, die kunnen leiden tot verlies
van controle en een ongeval.
Neem zo snel mogelijk contact op
met een erkende Triumph- dealer, om
de storing te laten inspecteren en
verhelpen.
Bij een geringe gasklepopening
(ongeveer 20°), kunnen de remmen en
gashendel tegelijk worden gebruikt.
Bij een grotere gasklepopening (meer
dan 20º) gaan de gaskleppen dicht en
neemt het motortoerental af wanneer
de remmen langer dan twee seconden
worden gebruikt. Om de normale
gasklepwerking te herstellen, laat u de
gashendel en de remmen los en draait u
vervolgens de gashendel weer open.
ALGEMENE INFORMATIE
73
Hendelverstelling rem- en
koppelingshendel
Waarschuwing
Probeer nooit onder het rijden de
hendels af te stellen, dit kan leiden tot
verlies van controle over de motorfiets
en een ongeval.
Gebruik na het afstellen van de
hendels de motorfiets eerst ergens
waar geen verkeer is, om vertrouwd te
raken met de nieuwe afstelling.
Leen uw motorfiets niet uit aan
anderen, omdat iemand de hendels
kan afstellen op een manier die u niet
gewend bent en dit kan leiden tot
verlies van controle over de motorfiets
en een ongeval.
De hendels van de voorrem en de
koppeling zijn voorzien van een stel-
mechanisme. Met dit stelwiel kan de
afstand tussen de handgreep en de
hendel worden aangepast aan de span-
wijdte van de hand van de berijder.
1
2
1. Remhendel getoond
2. Stelschroef
Hendel afstellen:
Duw de hendel naar voren en draai
de stelschroef naar binnen om de
afstand te vergroten of naar buiten
om de afstand tot het stuur te
verkleinen.
ALGEMENE INFORMATIE
74
Cruisecontrol
Waarschuwing
Cruisecontrol mag alleen worden
gebruikt op plaatsen waar u veilig met
constante snelheid kunt rijden.
Cruisecontrol mag niet worden
gebruikt bij druk verkeer, op wegen
met scherpe/blinde bochten of op
gladde wegen.
Wanneer cruisecontrol wordt gebruikt
bij druk verkeer, op wegen met
scherpe of onoverzichtelijke bochten
of op gladde wegen, kan dat leiden tot
verlies van controle over de motorfiets
en een ongeval.
Waarschuwing
Deze Triumph- motorfiets mag de
wettelijk geldende snelheidslimieten
niet overschrijden.
Het met hoge snelheid op een
motorfiets rijden kan gevaarlijk zijn,
aangezien de tijd om op bepaalde
verkeerssituaties te reageren bij
hogere snelheden aanzienlijk wordt
verkort.
Neem altijd snelheid terug in eventueel
gevaarlijke rijomstandigheden, zoals
slecht weer of druk verkeer.
Waarschuwing
Gebruik deze Triumph- motorfiets
alleen met hoge snelheden tijdens
wedstrijden op voor ander verkeer
afgesloten weggedeelten of gesloten
circuits.
Het rijden met hoge snelheid is voor-
behouden aan rijders die les hebben
gehad in de technieken die noodza-
kelijk zijn voor het rijden met hoge
snelheden en die vertrouwd zijn met
de rijkarakteristieken van de motor-
fiets onder alle omstandigheden.
Het rijden met hoge snelheden is
onder alle andere omstandigheden
gevaarlijk en kan leiden tot verlies van
controle over de motorfiets en een
ongeval.
Let op
Cruisecontrol werkt mogelijk niet als er
een storing is aan het ABS- systeem en
het ABS- waarschuwingslampje brandt.
De cruisecontrolknoppen bevinden zich
op het linker schakelaarblok en kunnen
met een minimum aan beweging door de
bestuurder worden bediend.
1
2
1. Knop RES/+ cruisecontrol
2. Knop SET/- cruisecontrol
ALGEMENE INFORMATIE
75
Cruisecontrol kan pas worden ingescha-
keld als alle op pagina 75 beschreven
voorwaarden zijn vervuld. Daarna kan
de cruisecontrol op elk moment worden
in- of uitgeschakeld.
Cruisecontrol inschakelen
Om cruisecontrol in te kunnen scha-
kelen, moeten de volgende voorwaarden
zijn vervuld:
De motorfiets moet met een snel-
heid tussen 48 en 160 km/h rijden.
De motorfiets moet in de in de derde
versnelling of hoger staan.
mi
30
25:20
hh:mm
02:25
0143
15:53
mph
0 0 7 4 8 2
Trip 1
HOLD TO RESET
4
12.4 °C
1 2 3
1. Cruisecontrolsymbool
2. Controlelampje instelling cruisecontrol
3. Ingestelde cruisecontrolsnelheid
Cruisecontrol inschakelen:
Druk de cruisecontrolknop in om
het cruisecontrolsysteem in te
schakelen. Het cruisecontrolsymbool
wordt op het display weergegeven.
Druk nogmaals op de cruise-
controlknop wanneer de gewenste
kruissnelheid is bereikt om de
cruise control te activeren.
Het woord SET (instellen) wordt
getoond naast het symbool van de
cruisecontrol. De ingestelde snelheid
van de cruisecontrol wordt dan
weergegeven.
Het snelheidsregelsysteem behoudt
de ingestelde snelheid totdat de
cruisecontrol wordt gedeactiveerd
zoals beschreven op pagina 75.
Cruisecontrol uitschakelen
De cruisecontrol kan op een van
de volgende manieren worden
uitgeschakeld:
Helemaal naar voren draaien van de
gashendel.
Intrekken van de koppelingshendel.
Bedienen van de voor- of achterrem.
Verhogen van de snelheid door de
gashendel meer dan 60 seconden te
gebruiken.
Na uitschakeling dimt het cruise-
controlsymbool, maar de SET- indicator
en de ingestelde snelheid worden
getoond op het display om aan te geven
dat de ingestelde cruisecontrolsnelheid
is opgeslagen.
ALGEMENE INFORMATIE
76
Tractiecontrole (TC)
Waarschuwing
Tractiecontrole en tractiecontrole voor
optimaal bochtenwerk dienen niet als
vervanging van een gepaste rijstijl die
is afgestemd op de toestand van de
weg en de weersomstandigheden. Ze
kunnen niet voorkomen dat tractie-
verlies optreedt als gevolg van:
- te hoge snelheid bij het inrijden van
bochten
- accelereren bij een scherpe hellings-
hoek
- remmen.
Tractiecontrole of tractiecontrole voor
optimaal bochtenwerk kan niet voor-
komen dat het voorwiel slipt.
Wanneer een van bovenstaande
punten niet wordt nageleefd, kan dat
leiden tot verlies van controle over de
motorfiets en een ongeval.
Waarschuwing
Na het off- the- road rijden met uitge-
schakelde tractiecontrole, moet u altijd
controleren of de tractiecontrole is
ingeschakeld wanneer u terugkeert om
op de openbare wegen te rijden.
Rijden op de openbare weg met de
tractiecontrole uitgeschakeld, kan
bij te hard accelereren op nat/glad
wegdek leiden tot het wegglijden
van het achterwiel, wat verlies van
controle over de motorfiets en onge-
vallen kan veroorzaken.
Alle motorfietsen zijn uitgerust met
tractiecontrole (TC). Tractiecontrole is
een systeem dat helpt de grip op de
weg te behouden tijdens het accele-
reren op natte of gladde wegen. Als de
sensoren detecteren dat het achterwiel
zijn grip op de weg verliest (slipt), treedt
het tractiecontrolesysteem in werking
en wijzigt het motorvermogen tot de
grip van het achterwiel is hersteld.
Het indicatielampje van de tractie-
controle knippert wanneer het systeem
actief is en de bestuurder hoort mogelijk
een verandering in het motorgeluid.
ALGEMENE INFORMATIE
77
Tractiecontrole voor optimaal
bochtenwerk
Waarschuwing
Als het tractiecontrolesysteem (TC)
niet werkt, moet voorzichtigheid in
acht worden genomen bij het acce-
lereren en het nemen van bochten
op een nat of glad wegoppervlak om
doorslippen van het achterwiel te
voorkomen.
Indien er een storing optreedt,
brandt het waarschuwingslampje TC
uitgeschakeld mogelijk tegelijkertijd
met het storingslampje voor het
motormanagementsysteem en/of het
ABS- waarschuwingslampje.
Rijd niet langer door dan noodza-
kelijk wanneer een of meer van de
bovenstaande waarschuwingslampjes
branden. Neem zo snel mogelijk
contact op met een erkende Triumph-
dealer, om de storing te laten
inspecteren en verhelpen.
Snel accelereren en bochten nemen
kan in deze situatie doorslippen van
het achterwiel veroorzaken, wat kan
leiden tot verlies van de controle over
de motorfiets en een ongeluk.
Waarschuwing
Als een storing optreedt in de tractie-
controle voor optimaal bochtenwerk,
brandt het waarschuwingslampje
Tractiecontrole uitgeschakeld en wordt
er een bericht weergegeven op het
display.
In dit geval blijft het TC- systeem
werken, maar zonder de functie voor
optimaal bochtenwerk, mits:
- Er geen andere storingen in het
TC- systeem aanwezig zijn;
- TC NIET uitgeschakeld is door de
rijder (zie het gedeelte Configuratie
rijmodi)
Neem voorzichtigheid in acht bij
het accelereren en het nemen van
bochten op een nat of glad wegopper-
vlak om doorslippen van het achterwiel
te voorkomen.
Indien er een storing optreedt,
brandt het waarschuwingslampje TC
uitgeschakeld mogelijk tegelijkertijd
met het storingslampje voor het
motormanagementsysteem en/of het
ABS- waarschuwingslampje.
Rijd niet langer door dan noodza-
kelijk wanneer een of meer van de
bovenstaande waarschuwingslampjes
branden. Neem zo snel mogelijk
contact op met een erkende Triumph-
dealer, om de storing te laten
inspecteren en verhelpen.
Snel accelereren en bochten nemen
kan in deze situatie doorslippen van
het achterwiel veroorzaken, wat kan
leiden tot verlies van de controle over
de motorfiets en een ongeluk.
ALGEMENE INFORMATIE
78
Let op
Tractiecontrole werkt mogelijk niet
in geval van een storing aan het
ABS- systeem. In dit geval branden de
waarschuwingslampjes voor het ABS,
de TC en het storingslampje voor het
motormanagementsysteem (MIL).
Tractiecontrole voor optimaal bochten-
werk is een systeem dat is ontworpen
om de rijder meer controle te geven als
tractiecontrole wordt geactiveerd terwijl
de motorfiets schuin in een bocht hangt.
Het systeem controleert voortdurend
de hellingshoek van de motorfiets en
past het tractieniveau zo aan dat het
achterwiel tractie blijft houden tijdens
het nemen van een bocht.
Voor een volledige beschrijving van het
waarschuwingslampje TC uitgeschakeld
en de bijbehorende waarschuwingen op
het instrumentenpaneel, zie pagina 29.
Instellingen tractiecontrole
Waarschuwing
Als de tractiecontrole is uitgeschakeld,
gedraagt de motorfiets zich net als
anders, maar zonder tractiecontrole.
In dat geval kan te snel accelereren op
een nat of glad wegoppervlak leiden
tot verlies van controle over de motor-
fiets en een ongeval.
Het TC- systeem kan worden
uitgeschakeld zoals beschreven in
'Motorfietsinstellingen' op pagina 48 of
worden ingesteld op de omstandigheden
beschreven in 'Configuratie rijmodus' op
pagina .37
Bandenspanningscontrole-
systeem (TPMS) (indien
gemonteerd)
Waarschuwing
Het TPMS- systeem ontslaat u niet van
de verplichting dagelijks de banden-
spanning te controleren.
Controleer de bandenspanning als de
banden koud zijn met behulp van een
nauwkeurige bandenspanningsmeter,
zie het hoofdstuk Banden voor meer
informatie.
Gebruik van het TPMS- systeem voor
het instellen van de bandenspanning
kan leiden tot een verkeerde banden-
spanning en bijgevolg tot verlies van
controle over de motorfiets en een
ongeval.
Let op
Het bandspanningscontrolesysteem
(TPMS) kan worden geleverd als optie.
Het systeem mag uitsluitend worden
gemonteerd door een erkende Triumph-
dealer.
Het TPMS- display in de instrumenten-
groep wordt alleen ingeschakeld
wanneer het systeem ingebouwd is.
ALGEMENE INFORMATIE
79
Functie
Bandenspanningssensoren zijn bij het
voor- en het achterwiel gemonteerd.
Deze sensoren meten de luchtdruk in
de band en verzenden de drukgegevens
naar de instrumenten. De sensoren
verzenden de gegevens pas wanneer de
motorfiets een snelheid van ongeveer
20 km/h bereikt. In de systeemweergave
worden twee streepjes getoond tot het
bandenspanningssignaal is ontvangen.
Nadat de motorfiets tot stilstand is
gebracht, blijven de sensoren nog
ongeveer zeven minuten gegevens
verzenden voordat ze worden uitge-
schakeld. De bandenspanningswaarden
blijven in de systeemweergave zichtbaar
totdat de sensoren worden uitgescha-
keld.
Op de velg wordt een sticker
aangebracht om de positie van de
bandenspanningssensor aan te geven,
vlakbij het ventiel.
Serienummer bandspanningssensor
Het serienummer van de bandenspan-
ningssensor is afgedrukt op een label
dat op de sensor is aangebracht. De
erkende Triumph- dealer kan dit nummer
nodig hebben voor onderhoud of diag-
nose.
Wanneer het bandspanningscontrole-
systeem op de motorfiets gemonteerd
wordt, zie er dan op toe dat de erkende
Triumph- dealer de serienummers van
de spanningssensoren van voor- en
achterband in de ruimtes hieronder
noteert.
Bandspanningssensor voor
Bandspanningssensor achter
Weergave TPMS- systeem
Het waarschuwingslampje
voor de bandenspanning
werkt samen met
het banden spannings-
controle systeem (TPMS).
Het waarschuwingslampje gaat branden
wanneer de bandenspanning voor of
achter onder de aanbevolen spannings-
waarde ligt. Het gaat niet branden
wanneer de bandenspanning te hoog is.
ALGEMENE INFORMATIE
80
Wanneer het waarschuwingslampje
brandt, wordt op het bandenspannings-
display automatisch het symbool van
het bandspanningscontrolesysteem
getoond. Daaraan is tevens te zien
welke band te slap is en wat de druk in
die band is.
A
15:53
FRONT
REAR
1.9
2.9
bar
bar
Front Tyre
Low
TPMS
2
2
1
4
3
1. TPMS- waarschuwingslampje
2. Indicatie bandspanning voor
3. Indicatie bandspanning achter
4. Bericht in TPMS- informatievenster
De bandspanning waarbij het waar-
schuwingslampje gaat branden wordt
gecompenseerd tot 20°C, maar de
bijbehorende digitale drukweergave
niet. Zelfs wanneer het digitale display
precies of ongeveer de standaard
bandenspanning lijkt aan te geven
wanneer het waarschuwingslampje
brandt, wordt een lage bandenspanning
aangegeven. Een lekke band is dan de
meest waarschijnlijke oorzaak.
Waarschuwing
Zet de motorfiets stil wanneer het
waarschuwingslampje voor de banden-
spanning gaat branden.
Rij niet op de motorfiets tot de
banden gecontroleerd zijn en de juiste
bandenspanning hebben in koude
toestand.
Er wordt automatisch overgeschakeld
van het informatiescherm naar de
bandenspanningsweergave wanneer
een lage bandenspanning wordt gede-
tecteerd.
Er worden streepjes in de bandenspan-
ningsweergave weergegeven totdat de
motorfiets een snelheid van ongeveer
20 km/h bereikt.
Sensorbatterijen
Wanneer de batterijspanning in een
druksensor laag is, wordt het symbool
van het bandspanningscontrolesysteem
oranje gekleurd weergegeven en er
verschijnt een bericht op het scherm
dat aangeeft welke wielsensor een lage
batterijspanning heeft.
Wanneer de batterijen helemaal leeg
zijn, worden alleen strepen op het
display weergegeven en het rode
waarschuwingslampje van het band-
spanningscontrolesysteem brandt. Er
verschijnt ook een bericht in het display.
Neem contact op met uw erkende
Triumph- dealer om de sensor te laten
vervangen en het nieuwe serienummer
te laten noteren in de daarvoor
bestemde ruimte op pagina .79
Wanneer, met ingeschakeld contact,
het symbool van het bandspannings-
controlesysteem continu knippert of
wanneer het waarschuwingslampje van
het bandspanningscontrolesysteem
blijft branden, is er een storing in het
bandspanningscontrolesysteem. Neem
contact op met uw Triumph- dealer om
de storing te laten verhelpen.
ALGEMENE INFORMATIE
81
Storing in TPMS- systeem
Als er een fout optreedt in het band-
spanningscontrolesysteem, brandt
het waarschuwingslampje van het
bandspanningscontrolesysteem rood,
om aan te geven dat het systeem de
druk niet kan weergeven of dat de druk
laag is. Als het waarschuwingslampje
van het bandspanningscontrolesysteem
oranje gaat branden, betekent dit dat
de batterij bijna leeg is maar dat de
druk beschikbaar is. Er verschijnt ook
een bericht in het informatievak. Neem
contact op met uw erkende Triumph-
dealer om de storing te laten verhelpen.
Bandenspanning
Waarschuwing
Het bandspanningscontrolesysteem
mag niet als bandenspannings-
meter worden gebruikt tijdens het
aanpassen van de bandenspanningen.
Om de juiste bandenspanning te
verkrijgen, moet u de bandenspanning
altijd controleren met een nauwkeu-
rige bandspanningsmeter wanneer de
banden koud zijn.
Gebruik van het TPMS- systeem voor
het instellen van de bandenspanning
kan leiden tot een verkeerde banden-
spanning en bijgevolg tot verlies van
controle over de motorfiets en een
ongeval.
Voorzichtig
Gebruik geen antilekvloeistof of een
ander middel dat vermoedelijk de
luchtstroom naar de openingen van
de TPMS- sensor blokkeert. Verstop-
ping van de luchtdrukopening van de
TPMS- sensor leidt tot blokkering van
de sensor en bijgevolg tot onherstel-
bare schade aan de TPMS- sensor.
Schade door gebruik van antilekvloei-
stof of onjuist onderhoud wordt niet
beschouwd als fabricagefout en wordt
niet gedekt door de garantie.
Laat uw banden altijd door uw
erkende Triumph- dealer monteren
en vertel de monteur dat er banden-
spanningssensoren op de wielen zijn
gemonteerd.
De bandspanningen die op de instru-
menten worden aangegeven, geven
de werkelijke bandspanning weer op
het moment waarop de weergave is
geselecteerd. Dit kan afwijken van
de bandenspanning die ingesteld is
wanneer de banden koud zijn, omdat
de banden warmer worden tijdens het
rijden, waardoor de lucht in de band
uitzet en de bandenspanning toeneemt.
Bij de koude bandenspanningswaarden
die door Triumph worden opgegeven, is
hiermee rekening gehouden.
Pas de bandenspanningen uitslui-
tend aan wanneer de banden koud
zijn. Gebruik hierbij een nauwkeurige
bandenspanningsmeter (zie pagina 153)
en niet de bandenspanningsweergave
op het instrumentenpaneel.
ALGEMENE INFORMATIE
82
Lage bandenspanning
Waarschuwing
Zet de motorfiets stil wanneer het
waarschuwingslampje voor de banden-
spanning gaat branden.
Rij niet op de motorfiets tot de
banden gecontroleerd zijn en de juiste
bandenspanning hebben in koude
toestand.
Wanneer een lage bandenspan-
ning wordt waargenomen, gaat
het waarschuwingslampje voor de
bandenspanning branden en wordt een
bericht weergegeven in het display (zie
pagina ).79
Brandstof
RON/ROZ min. 95
E5 E10
3900695
Unleaded fuel only
Carburant sans plomb
Gasolina sin plomo
Bleifreies Benzin
Endast blyfri bensin
Benzina senza piombo
Ongelode Brandstof
Combustival sem schumbo
P
b
Brandstoftype
Triumph- motorfietsen zijn ontworpen
voor loodvrije benzine en leveren opti-
male prestaties indien het juiste type
benzine wordt gebruikt. Gebruik altijd
loodvrije benzine met een octaangehalte
(RON) van ten minste 95.
Ethanol
In Europa zijn Triumph- motorfietsen
compatibel met loodvrije benzine van
typen ethanol E5 en E10 (5% en 10%
ethanol).
In alle andere markten kunnen benzine-
typen tot E25 (25% Ethanol) worden
gebruikt.
Motorkalibratie
In sommige gevallen moet de motor
gekalibreerd worden. Wend u altijd tot
een erkende Triumph- dealer.
ALGEMENE INFORMATIE
83
Voorzichtig
Bij gebruik met een onjuiste brandstof
of onjuiste kalibratie van de motor, kan
de motorfiets permanent beschadigd
raken.
Zorg altijd voor brandstof van het
juiste type en de juiste kwaliteit.
Schade door gebruik van de verkeerde
brandstof of een onjuiste motor-
kalibratie wordt niet beschouwd als
fabricagefout en valt niet onder de
garantie.
Voorzichtig
Het uitlaatsysteem van dit model is
voorzien van een katalysator, die zorgt
voor een lagere uitstoot van schade-
lijke stoffen.
Het gebruik van gelode benzine
beschadigt de katalysator. Bovendien
kan de katalysator onherstelbaar
beschadigd raken indien de brandstof-
tank helemaal of bijna helemaal leeg
wordt gereden.
Zorg ervoor dat u altijd voldoende
brandstof heeft voor uw rit.
Let op
Het gebruik van gelode benzine is
in sommige landen, staten of regio's
verboden.
Tanken
Waarschuwing
Om de gevaren in verband met tanken
te minimaliseren, dienen de volgende
veiligheidsinstructies altijd in acht te
worden genomen:
- Benzine (brandstof) is uiterst
brandbaar en kan onder bepaalde
omstandigheden exploderen. Zet
voordat u gaat tanken de contact-
schakelaar in de stand UIT.
- Niet roken.
- Maak geen gebruik van een mobiele
telefoon.
- Zorg ervoor dat de voor het tanken
gebruikte ruimte goed geventileerd is
en geen vlam- of vonkbronnen bevat.
Hieronder valt ook apparatuur met
een waakvlam.
- Vul de tank nooit zo ver, dat het
brandstofpeil stijgt tot in de hals
van de vulpijp. Warmteopname uit
zonlicht of andere bronnen kan
leiden tot uitzetten en uitlopen van
de brandstof, waardoor brandgevaar
ontstaat.
- Controleer na het tanken altijd of de
tankdop goed gesloten is.
- Omdat benzine (brandstof) uiterst
brandbaar is, kan een benzinelek
of het morsen van benzine, of het
niet in acht nemen van de hiervoor
genoemde veiligheidsinstructies,
brand veroorzaken, met schade aan
eigendommen, persoonlijk letsel of de
dood als gevolg.
ALGEMENE INFORMATIE
84
Tankdop
1
2
1. Tankdop
2. Sleutel
Om de tankdop te openen:
Maak het deksel van de tankdop los.
Til de kap van de brandstoftank op.
Steek de sleutel in het tankdopslot.
Houd de tankdop vast en draai de
sleutel tegen de wijzers van de klok
in om te ontgrendelen.
Verwijder de sleutel.
Draai de tankdop linksom om te
ontgrendelen. Verwijder de tankdop.
Om de tankdop te sluiten en te vergren-
delen:
Plaats de tankdop terug en draai
deze met de klok mee totdat het slot
vastklikt.
Steek de sleutel in het tankdopslot.
Houd de tankdop vast en draai
de sleutel met de klok mee om te
vergrendelen.
Verwijder de sleutel.
Sluit de tankdopkap en zorg ervoor
dat deze goed gesloten is.
Brandstoftank vullen
Waarschuwing
Teveel brandstof vullen kan leiden tot
morsen.
Indien brandstof wordt gemorst, dient
deze direct en volledig te worden
opgenomen en dienen de hiervoor
gebruikte materialen op een veilige
manier te worden afgevoerd.
Zorg ervoor dat tijdens het tanken
geen brandstof op de motor, de
uitlaatpijpen, de banden of andere
onderdelen van de motorfiets wordt
gemorst.
Omdat benzine (brandstof) uiterst
brandbaar is, kan een benzinelek of
het morsen van benzine, of het niet in
acht nemen van de hiervoor genoemde
veiligheidsinstructies, brand veroor-
zaken, met schade aan eigendommen,
persoonlijk letsel of de dood als gevolg.
Bij of op de banden gemorste brand-
stof vermindert de grip van de band
op de weg. Hierdoor ontstaan gevaar-
lijke rijomstandigheden, die kunnen
leiden tot verlies van controle over de
motorfiets en een ongeval.
Voorzichtig
Voorkom het vullen van de tank onder
regenachtige of stoffige omstan-
digheden, omdat dit kan leiden tot
verontreiniging van de brandstof.
Verontreinigde brandstof kan onder-
delen van het brandstofsysteem
beschadigen.
ALGEMENE INFORMATIE
85
Vul de brandstoftank langzaam om
morsen te voorkomen. Vul de tank niet
verder dan tot de onderkant van de
vulpijp. Hierdoor blijft er ruimte voor een
luchtlaag, zodat de brandstof in de tank
kan uitzetten door warmteopname uit
de motor of zonlicht.
21
1. Hals van de vulpijp
2. Maximaal brandstofpeil
Controleer na het tanken altijd of de
tankdop goed gesloten is.
Zijpanelen
Het rechter zijpaneel kan worden
verwijderd om toegang te krijgen tot
de gereedschapsset en om de demping
van de terugveerdemping achter aan te
passen.
2
3
4
1
1. Paspennen
2. Bevestigingsrubbers
3. Pasnok zijpaneel
4. Passleuf zijpaneel
Om het zijpaneel te verwijderen:
Pak het paneel stevig met beide
handen vast en trek de boven-
kant van het paneel weg van de
motorfiets tot bovenste paspennen
vrijkomen van de bevestigings-
rubbers (de rubbers moet blijven
zitten).
Schuif het zijpaneel omhoog en til
het zijpaneel weg van de pasnok van
het zijpaneel.
Om het zijpaneel terug te plaatsen:
Schuif het zijpaneel naar beneden
en plaats daarbij de pasnok in de
passleuf van het zijpaneel.
Plaats de bovenste pen op de
rubbers.
Druk het paneel stevig aan tot het
vastzit.
Grijp het paneel stevig vast en
controleer of het goed vastzit.
ALGEMENE INFORMATIE
86
Zadels
Voorzichtig
Om schade aan de zadels en de
zadelaf dekkingen te voorkomen, mag
men de zadels niet laten vallen.
Plaats de zadels niet tegen de
motorfiets of enig ander oppervlak
waardoor zadels of afdekkingen
beschadigd kunnen raken. Plaats de
zadels in plaats daarvan met de zadel-
af dekkingen omhoog op een schone,
vlakke ondergrond die is afgedekt met
een zachte doek.
Plaats geen voorwerpen op de zadels,
waardoor de zadelafdekkingen
beschadigd of vervuild kunnen raken.
Voor informatie over het reinigen van de
zadels, zie pagina .176
Zadelslot
Waarschuwing
Na montage het zadel stevig beet-
pakken en omhoog trekken, om te
controleren of het goed vastzit en te
voorkomen dat het onder het rijden
losschiet.
Indien het zadel niet goed in het slot is
vergrendeld, komt het los uit het slot.
Een loszittend of losgeraakt zadel kan
tot verlies van controle over de motor-
fiets en een ongeval leiden.
Voorzichtig
De motorfiets mag niet worden
bereden met de sleutel in het zadelslot.
Vergrendel altijd het zadel en verwijder
de sleutel voordat u op de motorfiets
gaat rijden.
Het zadelslot bevindt zich aan de linker-
zijde van de motorfiets, onder het zadel
en dichtbij de olievuldop.
1
1. Zadelslot
Het zadel kan worden verwijderd om
toegang te krijgen tot accu, zekeringen,
opbergvak en USB- aansluiting.
Bestuurderszadel
Waarschuwing
Na montage het zadel stevig beet-
pakken en omhoog trekken, om te
controleren of het goed vastzit en te
voorkomen dat het onder het rijden
losschiet.
Indien het zadel niet goed in het slot is
vergrendeld, komt het los uit het slot.
Een loszittend of losgeraakt zadel kan
tot verlies van controle over de motor-
fiets en een ongeval leiden.
ALGEMENE INFORMATIE
87
Voor het verwijderen van het
bestuurderszadel:
Steek de contactsleutel in het zadel-
slot steken en draai hem linksom
terwijl u het zadel aan de achter-
kant omlaag drukt.
Daardoor wordt het zadel ontgren-
deld.
Til het zadel aan de achterkant
omhoog en schuif deze naar
achteren om het van de motorfiets
te verwijderen.
4
32
1
1. Geleidepen
2. Geleidende vergrendelpen
3. Stoelbeugel
4. Scharnier brandstoftank
Om het berijderszadel te installeren:
Plaats de voorste beugel van de
stoel onder het scharnier van de
brandstoftank.
Breng de geleidepen in lijn met het
slot.
Druk het zadel naar beneden terwijl
u de geleidepen in het slot vastklikt.
Er is een klik te horen wanneer het
zadel volledig vast zit.
Berijder en passagierszadel
Waarschuwing
Na montage het zadel stevig beet-
pakken en omhoog trekken, om te
controleren of het goed vastzit en te
voorkomen dat het onder het rijden
losschiet.
Indien het zadel niet goed in het slot is
vergrendeld, komt het los uit het slot.
Een loszittend of losgeraakt zadel kan
tot verlies van controle over de motor-
fiets en een ongeval leiden.
De berijders- en passagierszadels zijn
samengevoegd om één zadel te vormen
voor gemakkelijke verwijdering en
installatie.
Voor het verwijderen van het berijders-
en passagierszadel:
Steek de contactsleutel in het zadel-
slot en draai deze linksom terwijl u
het zadel aan de achterkant omlaag
drukt.
Daardoor wordt het zadel ontgren-
deld.
ALGEMENE INFORMATIE
88
Til het zadel aan de achterkant
omhoog en schuif het naar achteren
om het van de motorfiets te verwij-
deren.
4
32
1
1. Geleidepen
2. Geleidende vergrendelpen
3. Stoelbeugel
4. Scharnier brandstoftank
Om het berijders- en passagierszadel te
monteren:
Plaats de voorste beugel van de
stoel onder het scharnier van de
brandstoftank.
Breng de geleidepen in lijn met het
slot.
Druk het zadel naar beneden terwijl
u de geleidepen in het slot vastklikt.
Er is een klik te horen wanneer het
zadel in het slot valt.
Zadelopties
Er zijn verschillende combinaties van
berijders- en passagierszadels beschik-
baar. Een passagierszadel kan op het
berijderszadel worden gemonteerd
met behulp van de zadelbeugel. Er kan
ook een opvulstuk op het bestuurders-
zadel worden gemonteerd in plaats
van een passagierszadel. De bevesti-
gingsprocedure is hetzelfde voor een
passagierszadel of een opvulstuk voor
de berijder.
5
4
1
3
2
2
1. Passagierszadel
2. Passagierszadelriemen
3. Bestuurderszadel
4. Ringen en moeren zadel
5. Hoofdmoer van het zadel
Om de passagiersstoel of het opvulstuk
voor de berijder van het berijderszadel
te verwijderen:
Maak de twee moeren los die de
zadelriem op zijn plaats houden,
indien aanwezig.
Maak de hoofdmoer van het zadel
los.
Verwijder het passagiersgedeelte of
het opvulstuk voor de berijder.
ALGEMENE INFORMATIE
89
Om het passagierszadel of het opvulstuk
voor de berijder op het bestuurders-
zadel te bevestigen:
Lijn het passagiersgedeelte of het
opvulstuk voor de berijder uit met
de stoelbeugel.
Lijn de zadelriem uit, indien van
toepassing.
Plaats de ringen en moeren van de
zitting die de zadelriem bevestigen,
indien van toepassing. Draai de
zadelmoeren vast met 3 Nm.
Monteer de hoofdmoer van het
zadel en draai deze vast met 3 Nm.
Rugsteun (indien gemonteerd)
Waarschuwing
Om te voorkomen dat de rugsteun
tijdens het rijden loskomt, dient u na
het afstellen van de rugsteun deze
altijd vast te pakken en stevig naar
boven te trekken.
Als de rugsteun niet goed op zijn
positie vastzit, komt deze los van het
slot.
Een loszittend of losgeraakt zadel kan
tot verlies van controle over de motor-
fiets en een ongeval leiden.
De rugsteun van het passagierszadel is
verstelbaar.
1
1. Verstelhendel rugsteun
Om de rugsteun af te stellen:
Duw en houd de hendel naar voren
naar de voorkant van de motorfiets.
Beweeg de rugsteun omhoog
of omlaag om de positie voor de
passagier in te stellen.
Laat de hendel los als de rugsteun
zich in de e positie bevindt.
Opbergvak
Voorzichtig
Losse en ongezekerde voorwerpen
in het opbergvak kunnen beschadigd
raken of schade aan de motorfiets
veroorzaken.
Zorg dat er voldoende ruimte rond
elektronische apparaten of overige
voorwerpen overblijft om het
opbergvak te kunnen sluiten zonder
de apparaten of de motorfiets te
beschadigen.
Zet alle elektronische apparaten,
kabels en andere voorwerpen veilig
vast in het opbergvak voordat u gaat
rijden.
ALGEMENE INFORMATIE
90
Voorzichtig
Zorg er altijd voor dat het deksel
van het opbergvak goed gesloten
is voordat u het zadel terugplaatst
om schade aan het deksel van het
opbergvak te voorkomen.
Er is een klein opbergvak onder de
stoel in de richting van het achterwiel.
Het opbergvak kan worden gebruikt
om elektrische apparaten op te bergen
wanneer u de USB- aansluiting gebruikt
en om kleine voorwerpen op te bergen
tijdens het rijden.
Voetsteunen voor de
passagier
Waarschuwing
Zorg er altijd voor dat de passagiers-
voetsteunen volledig zijn uitgetrokken
bij het meerijden van een passagier.
Vervoer nooit een passagier zonder
dat hij of zij de volledig uitgetrokken
passagiersvoetsteunen gebruiken.
Onjuiste plaatsing van de voet ergens
op de motorfiets in plaats van het
gebruik van de voetsteunen kan ertoe
leiden dat:
- de voeten of kleding van de
passagier bekneld raken
- de passagier in contact komt met
hete uitlaatpijpen.
Onjuiste plaatsing van de voet ergens
op de motorfiets in plaats van het
gebruik van de voetsteunen kan leiden
tot:
- ernstige verwonding van de
passagier
- instabiliteit van de motorfiets wat
een ongeluk kan veroorzaken
- schade aan de motorfiets
- schade aan kleding.
ALGEMENE INFORMATIE
91
Waarschuwing
Zorg dat vingers en kleding niet klem
komen te zitten bij het openen en
sluiten van de passagiersvoetsteunen.
Wees altijd voorzichtig bij het gebruik
van de passagiersvoetsteunen om
persoonlijk letsel en schade aan
kleding en de motorfiets te voorkomen.
Voetsteunen voor de passagier
Aan beide zijden van de motorfiets
onder het zitje van de rijder bevinden
zich voetsteunen voor passagiers.
Ze zijn zo ontworpen dat ze kunnen
worden ingeklapt wanneer ze niet
worden gebruikt.
1
1. Voetsteunen van passagier ingeklapt
Om de voetsteunen van de passagier te
openen wanneer deze zijn ingeklapt:
Trek vanaf de bovenkant van het
voetgedeelte van de passagier voor-
zichtig het voetsteungedeelte naar
beneden en naar buiten totdat het
op zijn plaats stopt.
Til omhoog en trek de voetsteun uit
tot deze op zijn plaats stopt.
Gebruik van de passagiersvoetsteunen
Om de passagiersvoetsteunen in te
klappen:
Vouw de voetsteun in het
voetsteungedeelte totdat deze
stevig op zijn plaats zit.
Til het opgevouwen voetsteunge-
deelte omhoog en duw het naar
binnen tot het stevig op zijn plaats
zit.
Verstelbare voetsteunen
Deze motorfiets is uitgerust met
verstelbare voetsteunen voor de
berijder en passagier die kunnen
worden verlengd voor een comfortabe-
lere voetsteunpositie. Onder het linker
zijpaneel in de gereedschapsset, bevindt
zich een verlengstuk, zie pagina 93.
Om de voetsteunen af te stellen,
adviseren wij om de motorfiets naar
een Triumph- dealer te brengen om
de voetsteunen te verlengen en af te
stellen.
ALGEMENE INFORMATIE
92
Zijstandaard
Waarschuwing
De motorfiets is voorzien van een
beveiliging die voorkomt dat met de
motorfiets kan worden gereden terwijl
de zijstandaard is uitgeklapt.
Probeer nooit te rijden met de zijstan-
daard uitgeklapt en wijzig nooit iets
aan het interlocksysteem, omdat dit
kan leiden tot gevaarlijke rijomstan-
digheden, met verlies van controle
over de motorfiets en een ongeval als
gevolg.
Waarschuwing
Leun, zit of klim niet op de motorfiets
wanneer deze op de zijstandaard
staat.
Hierdoor kan de motorfiets omvallen,
wat kan leiden tot schade aan de
motorfiets en een ongeluk.
1
1. Zijstandaard
De motorfiets is uitgerust met een
zijstandaard waarop de motorfiets kan
worden geparkeerd. Draai wanneer u
de zijstandaard gebruikt de stuurstang
volledig naar links en laat de motorfiets
in de eerste versnelling staan.
Controleer voor het wegrijden altijd of
de zijstandaard volledig is ingeklapt. Ga
daartoe eerst op de motorfiets zitten.
Zie voor nadere informatie over veilig
parkeren het hoofdstuk 'Rijden op de
motorfiets'.
ALGEMENE INFORMATIE
93
Windscherm (indien
gemonteerd)
Waarschuwing
Probeer nooit het windscherm schoon
te maken tijdens het rijden.
Wanneer de bestuurder tijdens het
rijden zijn handen van het stuur af
neemt, vermindert hij daarmee zijn
vermogen om de controle over de
motorfiets te behouden.
Pogingen om het windscherm te
reinigen tijdens het rijden op de
motorfiets, kunnen leiden tot verlies
van controle over de motorfiets en een
ongeluk.
Voor informatie over het reinigen van
het windscherm, zie pagina .178
Het windscherm is niet verstelbaar.
Gereedschapsset en
gebruikershandleiding
Gebruikershandleiding
De gebruikershandleiding wordt apart
verstrekt.
Gereedschapsset
De gereedschapsset bevindt zich achter
het rechter zijpaneel.
23
1
1. Verlengstuk voor voetsteunen,
versnellings- en rempedalen
2. 6 mm inbussleutel
3. 5 mm inbussleutel
Om de voetsteunen, het rempedaal of
het versnellingspedaal af te stellen,
adviseren wij om de motorfiets naar
een Triumph- dealer te brengen om af te
laten stellen. De extra verlengstukken
kunnen bij de gereedschapsset worden
opgeborgen.
ALGEMENE INFORMATIE
94
Accessoire- aansluiting
Voorzichtig
Laat de elektrische accessoire niet
aangesloten op de voorste accessoire-
aansluiting terwijl de motor niet draait,
omdat dan de accu leeg raakt.
Voor de brandstoftank bevindt zich een
aansluiting voor elektrische accessoires.
De aansluiting levert een elektrische
voeding van 12 volt en staat altijd onder
stroom.
Het circuit van de elektrische aan-
sluiting voor accessoires is beveiligd met
een eigen zekering, die aangegeven is in
de zekeringtabel.
Let op
Om de accu te beschermen tegen over-
matige ontlading door het gebruik van
elektrische accessoires, is het maximale,
gecombineerde stroomverbruik via de
accessoire- aansluitingen begrensd op
vijf ampère.
Via uw erkende Triumph- dealer is
een stekker verkrijgbaar die met de
accessoire- aansluiting kan worden
gebruikt.
USB- aansluiting
Waarschuwing
De USB- aansluiting is niet waterdicht.
Sluit geen elektronische apparaten aan
als het regent.
Water in de USB- aansluiting kan leiden
tot een elektrisch probleem, wat tot
schade aan de motorfiets, verlies van
controle over de motorfiets en een
ongeval kan leiden.
In het opbergvak onder het zadel is
een USB- aansluiting geplaatst. De aan-
sluiting levert een voeding van 5 volt bij
2 A, genoeg om elektronische apparaten
zoals mobiele telefoons, camera's en
GPS- apparaten op te laden.
Voor toegang tot de USB- aansluiting:
Verwijder het zadel.
Open het opbergvak. De USB-
aansluiting bevindt zich aan de
achterkant van het opbergvak.
Sluit uw apparaat aan met behulp
van een geschikte USB- kabel en
berg uw apparaat met de USB- kabel
op in de beschikbare ruimte in het
opbergvak.
ALGEMENE INFORMATIE
95
Voorzichtig
Zorg dat alle elektronische apparaten
en kabels tijdens het rijden veilig onder
het zadel zijn opgeborgen.
Zorg dat er voldoende ruimte rond
elektronische apparaten overblijft om
het zadel te kunnen sluiten zonder
de apparaten of de motorfiets te
beschadigen.
Monteer het zadel en let daarbij op
dat het apparaat of de USB- kabel
niet klem komt te zitten.
Zet het contact aan en start de
motor.
Voorzichtig
Laat de contactschakelaar alleen in
de stand ON (AAN) staan als de motor
draait, omdat anders de accu leeg
raakt.
Verwijder wanneer uw apparaat is
opgeladen het zadel en koppel het
apparaat los.
Sluit het opbergvak en plaats het
zadel terug.
Let op
De USB- aansluiting wordt beveiligd door
een chassis- ECM, die automatisch de
stroom naar de aansluiting uitschakelt
bij overbelasting.
De stroom naar de USB- aansluiting
kan weer worden ingeschakeld door
het contact uit en weer aan te zetten,
mits de aansluiting niet nog steeds is
overbelast.
Inrijden
R.P.M.
Met inrijden wordt het proces bedoeld
dat tijdens de eerste draaiuren van een
nieuwe motorfiets plaatsvindt.
Met name de inwendige wrijving in de
motor is hoger wanneer de onderdelen
nieuw zijn. Later, wanneer de onder-
delen van de motor zijn 'ingereden',
wordt deze inwendige wrijving aanzien-
lijk minder.
Indien de motorfiets gedurende een
zekere periode voorzichtig wordt inge-
reden, blijft de uitstoot laag en worden
de prestaties, de brandstofbesparing
en de levensduur van de motor en de
overige onderdelen geoptimaliseerd.
Tijdens de eerste 1000 km:
Niet met vol gas rijden;
Hoge motortoerentallen beslist
voorkomen;
Niet gedurende langere tijd met één
bepaald hoog of laag motortoerental
rijden;
Niet agressief wegrijden, stoppen of
accelereren, behalve in noodgevallen;
Niet met een hogere snelheid rijden
dan 3/4 van de topsnelheid.
Van 1.000 tot 1.500 km:
Het motortoerental mag gedurende
korte tijd worden opgevoerd tot
maximaal.
Zowel tijdens als na het inrijden:
Een koude motor nooit met een
hoog toerental laten draaien;
ALGEMENE INFORMATIE
96
De motor nooit overbelasten. Altijd
een lagere versnelling inscha-
kelen voordat de motor begint te
'protesteren';
Rijd nooit met onnodig hoge motor-
toerentallen. Het inschakelen van
een hogere versnelling heeft een
positieve invloed op het brandstof-
verbruik, vermindert het lawaai en is
beter voor het milieu.
Dagelijkse veiligheidscontrole
cboc
Waarschuwing
Indien deze controles niet elke
dag voordat u gaat rijden worden
uitgevoerd, kan ernstige schade aan
de motorfiets en een ongeval met
persoonlijk letsel of de dood het gevolg
zijn.
Controleer elke dag voordat u gaat
rijden de volgende punten. De hiervoor
benodigde tijd is minimaal, maar de
controles leveren wel een bijdrage aan
de veiligheid en betrouwbaarheid van
uw motorfiets.
Indien u tijdens deze controle een
onregelmatigheid constateert, dient u
het hoofdstuk Onderhoud en afstelling
te raadplegen of contact op te nemen
met een erkende Triumph- dealer, zodat
de vereiste werkzaamheden kunnen
worden uitgevoerd om uw motorfiets in
veilige staat te brengen.
Controleren:
Brandstof: Voldoende brandstof in
de tank, geen brandstoflekkage (zie
pagina 82).
Motorolie: Controleer het oliepeil met
behulp van de oliepeilstok. Voeg indien
nodig olie met de juiste specificatie toe.
Geen lekkage uit de motor of de olie-
koeler (zie pagina 129).
ALGEMENE INFORMATIE
97
Eindaandrijving: Geen olielekkage (zie
pagina 139).
Banden/wielen: Controleer en corrigeer
de bandenspanning (bij koude banden).
Profieldiepte/slijtage, beschadigingen
aan banden/wielen, lekke banden, enz.
(zie pagina 152).
Moeren, bouten, bevestigingsmiddelen:
Voer een visuele controle uit van alle
onderdelen van de stuurinrichting
en de vering, de assen en de bedie-
ningselementen, controleer of alle
onderdelen goed vastzitten of bevestigd
zijn. Controleer de gehele motorfiets op
loszittende/beschadigde bevestigings-
middelen.
Sturen: Soepel maar niet te los van
aanslag tot aanslag. De bedienings-
kabels mogen nergens belemmering
ondervinden (zie pagina 145).
Remmen: Trek de remhendel in en
trap het rempedaal in om op correcte
weerstand te controleren. Controleer
hendels/pedalen met een te grote vrije
slag voordat weerstand wordt onder-
vonden en bedieningselementen die
sponsachtig aanvoelen (zie pagina 140).
ABS: Controleer bij het wegrijden of het
ABS- lampje bij snelheden boven 10 km/h
dimt (zie pagina ).107
Remblokken: Er dient op alle remblokken
meer dan 1,5 mm frictiemateriaal
aanwezig te zijn (zie pagina 140).
Remvloeistofpeil: Geen lekkage van
rem- en koppelingsvloeistoffen. Het
remvloeistofpeil in beide reservoirs
dient zich tussen de MAX- en
MIN- markeringen te bevinden (zie
pagina 142).
Voorvork: Soepele werking. Geen lekkage
aan de vorkafdichtingen (zie pagina ).147
Gasklepbedieningssysteem: Speling
gashendel 2 - 3 mm. Controleer of de
gashendel terugkeert in de stationaire
stand zonder te blijven hangen (zie
pagina ).71
Koppelingsvloeistofpeil: Geen lekkage
van rem- en koppelingsvloeistoffen. Het
koppelingsvloeistofpeil dient te liggen
tussen de MAX- en MIN- markeringen op
het reservoir (zie pagina 138).
Koelvloeistof: Geen koelvloeistoflekkage.
Controleer het koelvloeistofpeil in het
expansiereservoir (bij koude motor) (zie
pagina 134).
Elektrische installatie: Alle lichten en de
claxon werken correct (zie pagina 65).
Motorstopschakelaar: De stopschakelaar
schakelt de motor uit (zie pagina 100).
Standaard: Gaat door veerspanning
terug naar volledig ingeklapte stand.
Terughaalveren niet slap of beschadigd
(zie pagina 92).
ALGEMENE INFORMATIE
98
Deze pagina is met opzet blanco gelaten
RIJDEN OP DE MOTORFIETS
99
Inhoudsopgave
De motor stopzetten 100
De motor starten 100
Wegrijden 101
Schakelen 102
Triumph schakelhulp (TSA - indien gemonteerd) 103
Remmen 104
Antiblokkeerremsysteem (ABS) 107
ABS voor optimaal bochtenwerk 108
Waarschuwingslampje ABS 109
Hellingremsysteem 110
Inschakelen 111
Uitschakelen 111
Hill Hold niet beschikbaar 111
Parkeren 112
Punten van overweging bij het rijden met hoge snelheid 113
RIJDEN OP DE MOTORFIETS
100
De motor stopzetten
0 0 7 4 8 2
Trip 1
mi
0
N
3
2
1
1. Neutraal- indicator
2. Motorstopschakelaar - stand STOP
3. Hoofdschakelaar - stand OFF (UIT) (indien
gemonteerd)
De motor uitschakelen:
Sluit de gasklep volledig.
Selecteer neutraal.
Zet de motorstopschakelaar in de
stand STOP.
Draai de hoofdschakelaar in de
stand OFF (UIT) (indien gemonteerd).
Selecteer de eerste versnelling.
Zet de motorfiets op de zijstandaard
op een stevige, vlakke ondergrond.
Schakel het stuurslot in.
Voorzichtig
Laat het contact niet ingeschakeld als
de motor is uitgeschakeld. Hierdoor
ontstaat schade aan het elektrisch
systeem.
De motor starten
0 0 7 4 8 2
Trip 1
mi
0
N
2
1
3
1. Hoofdschakelaar (indien gemonteerd)
2. Start- stopschakelaar motor - stand
QUICKSTART (SNELSTART)
3. Neutraal- indicator
De motor starten:
Controleer of de hoofdschakelaar
(indien gemonteerd) in de stand ON
(AAN) is gedraaid, zie pagina 66.
Trek de koppelingshendel helemaal
tegen de handgreep.
Houd de start- stopschakelaar van
de motor in stand QUICKSTART
(SNELSTART) tot de motor start.
Controleer of de transmissie in
neutraal staat.
Deze motorfiets is uitgerust met start-
blokkeerschakelaars. De schakelaars
blokkeren de elektrische startinrich-
ting als de transmissie niet in de
neutraalstand staat wanneer de zijstan-
daard is uitgeklapt.
Als de zijstandaard bij draaiende motor
omlaag wordt geklapt terwijl de trans-
missie niet in vrijloop geschakeld is,
stopt de motor, ongeacht de stand van
de koppeling.
RIJDEN OP DE MOTORFIETS
101
Waarschuwing
Nooit de motor starten of laten
draaien in een afgesloten ruimte.
Uitlaatgassen zijn giftig en kunnen
binnen korte tijd bewusteloosheid en
de dood tot gevolg hebben.
Gebruik de motorfiets altijd in de open
lucht of op een plaats met voldoende
ventilatie.
Voorzichtig
Het waarschuwingslampje voor lage
oliedruk moet kort na het starten van
de motor uitgaan.
Wanneer het waarschuwingslampje
voor lage oliedruk na het starten van
de motor blijft branden, de motor
onmiddellijk uitschakelen en de
oorzaak vaststellen.
Indien de motor met een te lage
oliedruk draait, ontstaat ernstige
motorschade.
Let op
In de sleutel is een transponder aange-
bracht om de startonderbreker uit te
schakelen.
Houd altijd slechts één contactsleutel
in de buurt van de contactschakelaar.
Wanneer twee contactsleutels in de
buurt van de contactschakelaar worden
gehouden, kan het signaal tussen de
transponder en de startonderbreker
onderbroken worden.
In zo'n situatie blijft de startonderbreker
actief, tot een van de contactsleutels
verwijderd wordt.
Wegrijden
De motorfiets in beweging zetten:
Trek de koppelingshendel helemaal
tegen de handgreep en schakel de
1e versnelling in.
Geef een beetje gas en laat
de koppelingshendel langzaam
opkomen.
Open wanneer de koppeling begint
aan te grijpen de gasklep iets
verder, zodat het toerental van de
motor hoog genoeg is om afslaan
van de motor te voorkomen.
RIJDEN OP DE MOTORFIETS
102
Schakelen
Waarschuwing
Zorg ervoor dat de gasklep in de
lagere versnellingen niet te ver of te
snel wordt geopend, omdat hierdoor
het voorwiel van de grond wordt getild
(een 'wheelie') en het achterwiel grip
verliest (wielspin).
Open de gasklep altijd voorzichtig,
vooral wanneer u niet vertrouwd bent
met de motorfiets, omdat een 'wheelie'
of wielspin kan leiden tot verlies van
controle over de motorfiets en een
ongeval.
Waarschuwing
Schakel niet naar een lagere
versnelling bij snelheden die te hoge
motortoerentallen (omw/min) veroor-
zaken.
Hierdoor kan het achterwiel blokkeren,
wat leidt tot verlies van controle over
de motorfiets en een ongeval. Boven-
dien kan motorschade ontstaan.
Schakel alleen naar een lagere
versnelling als het toerental laag
genoeg is.
Let op
Het schakelmechanisme is van het
'positive stop'- type. Dit betekent dat
met elke beweging van het schakel-
pedaal slechts één versnelling omhoog
of omlaag kan worden geschakeld.
1
1. Schakelpedaal
Schakelen:
Sluit de gasklep en trek gelijktijdig
de koppelingshendel tegen de hand-
greep.
Schakel naar de eerstvolgende
hogere of lagere versnelling.
Open de gasklep gedeeltelijk en laat
gelijktijdig de koppelingshendel los.
Gebruik altijd de koppeling om te
schakelen.
RIJDEN OP DE MOTORFIETS
103
Triumph schakelhulp (TSA -
indien gemonteerd)
Voorzichtig
In het geval van een TSA- systeemfout
tijdens het rijden, wordt het TSA-
systeem uitgeschakeld.
Gebruik de koppeling om op de
normale manier te schakelen, anders
kan er schade aan de motor of
versnellingsbak optreden.
Neem zo snel mogelijk contact op
met een erkende Triumph- dealer om
de storing te laten controleren en te
verhelpen.
Voorzichtig
Het schakelen moet worden voltooid
met een snelle en krachtige pedaal-
beweging, waarbij het pedaal over zijn
volledige bereik moet worden bewogen.
Wees altijd voorzichtig bij het scha-
kelen. Na het schakelen moet het
pedaal volledig worden losgelaten
voordat weer een andere versnelling
kan worden ingeschakeld.
Verkeerd schakelen kan schade aan
de motor en transmissie tot gevolg
hebben.
De Triumph schakelhulp (TSA) past het
motorkoppel aan zodat er kan worden
geschakeld zonder gas terug te nemen
of te ontkoppelen.
TSA is geen automatisch systeem voor
het schakelen. Versnellingen moeten
worden geselecteerd en op de normale
manier worden gewijzigd met behulp
van het versnellingspedaal zoals
beschreven op pagina 102.
TSA werkt bij zowel opschakelen als
bij terugschakelen. De koppeling moet
worden gebruikt voor het stoppen
en wegrijden. De koppeling moet
worden gebruikt bij het kiezen van een
versnelling vanuit neutraal en ook bij
het selecteren van neutraal vanuit een
andere versnelling.
De Triumph schakelhulp werkt niet als:
De koppeling wordt ingeknepen.
Abusievelijk wordt geprobeerd
om in de zesde versnelling op te
schakelen.
Abusievelijk in de eerste versnelling
wordt geprobeerd om terug te
schakelen.
Opgeschakeld wordt bij zeer lage
motortoerentallen.
Teruggeschakeld wordt bij zeer hoge
motortoerentallen.
Tijdens het rijden in overdrive wordt
geprobeerd op te schakelen.
De snelheidsbegrenzer actief is.
Cruisecontrol ingeschakeld is.
Tractiecontrole in werking is.
Als de vorige versnelling niet volledig
is ingeschakeld.
Tijdens het schakelen aan de
gashendel wordt gedraaid.
Als TSA niet werkt, kan de koppeling
worden gebruikt om op de normale
manier te schakelen.
Zie pagina 49 voor meer informatie over
het in- en uitschakelen van de TSA-
functionaliteit.
RIJDEN OP DE MOTORFIETS
104
Remmen
Alle motorfietsmodellen zijn uitgerust
met een gedeeltelijk geïntegreerd
remsysteem in combinatie met het anti-
blokkeerremsysteem (ABS). Dit verhoogt
de remefficiëntie tijdens het rijden op de
motorfiets.
Wanneer de berijder de voorrem
gebruikt, treedt ook de achterrem
gedeeltelijk in werking om te zorgen
dat er evenwichtig geremd wordt. De
remkracht die de achterrem uitoefent,
hangt af van de remkracht die de
rijder met de voorremhendel uitoefent.
Als alleen het achterrempedaal wordt
gebruikt, wordt alleen met de achterrem
geremd.
Om van de volledige remkracht te
kunnen profiteren dient u altijd de
voorremhendel en het achterrempedaal
tegelijk te gebruiken.
1
1. Remhendel voorrem
1
1. Rempedaal achterrem
RIJDEN OP DE MOTORFIETS
105
Waarschuwing
DENK BIJ HET REMMEN AAN HET
VOLGENDE:
- Laat het gas helemaal los zonder
te ontkoppelen, zodat de motor
kan helpen om de motorfiets af te
remmen.
- Schakel steeds één versnelling
omlaag, zodat de transmissie in de
eerste versnelling staat wanneer de
motorfiets volledig stil staat.
- Gebruik bij het remmen altijd beide
remmen tegelijk. Normaliter moet op
de voorrem iets meer kracht worden
uitgeoefend dan op de achterrem.
- Schakel naar een lagere versnelling
of zet de motor in de neutraalstand
om te voorkomen dat de motor
afslaat.
- Laat de remmen nooit blokkeren,
omdat dat kan leiden tot verlies van
controle over de motorfiets en een
ongeval.
Waarschuwing
Schakel bij een noodstop niet terug,
maar concentreer u erop om zo hard
mogelijk te remmen met de voor- en
achterrem, zonder te slippen. Oefen
noodstops op een terrein zonder
verkeer.
Triumph beveelt motorrijders sterk
aan lessen te nemen waarin ook
veilig remmen aan de orde komt. Een
onjuiste remtechniek kan leiden tot
verlies van controle over de motorfiets
en een ongeval.
Waarschuwing
Wees bij het remmen, accelereren en
het nemen van bochten altijd uiterst
voorzichtig, omdat onvoorzichtigheid
kan leiden tot verlies van controle en
een ongeval. Het gebruiken van alleen
de voor- of achterrem vermindert
de algehele remkracht. Bijzonder
hard remmen kan blokkeren van een
van de wielen veroorzaken, wat kan
leiden tot verlies van controle over de
motorfiets en een ongeval (zie ABS-
waarschuwingen hieronder).
Indien mogelijk altijd vóór het inrijden
van een bocht de snelheid terugnemen
of remmen, omdat het terugnemen
van gas of remmen in een bocht
wielslip kan veroorzaken, wat kan
leiden tot verlies van controle over de
motorfiets en een ongeval.
Bij rijden in natte of regenach-
tige omstandigheden en op losse
wegdekken, wordt het stuur- en
remvermogen sterk verminderd. Onder
deze omstandigheden dienen al uw
acties soepel te verlopen. Plotseling
accelereren, remmen of draaien kan
verlies van controle over de motorfiets
en een ongeval veroorzaken.
RIJDEN OP DE MOTORFIETS
106
Waarschuwing
Rem bij het afdalen van een steile
helling of bergpas af op de motor door
terug te schakelen en gebruik met
tussenpozen zowel de voorrem als de
achterrem.
Door voortdurend te remmen of alleen
de achterrem te gebruiken kunnen de
remmen oververhit raken, waardoor
ze minder goed werken. Dat kan leiden
tot verlies van controle over de motor-
fiets en een ongeval.
Waarschuwing
Door tijdens het rijden uw voet op
het rempedaal of uw handen op
de remhendel te houden, kan het
remlicht ingeschakeld worden, waar-
door andere weggebruikers foutieve
informatie krijgen.
Het kan ook oververhitting van de rem
veroorzaken, waardoor de remwerking
achteruitgaat. Dat kan leiden tot
verlies van controle over de motorfiets
en een ongeval.
Waarschuwing
Laat de motorfiets niet met uitge-
schakelde motor uitrollen en sleep de
motor niet met een ander voertuig.
De druksmering van de transmissie
werkt uitsluitend wanneer de motor
draait.
Onvoldoende smering kan schade
aan of vastlopen van de transmissie
veroorzaken, wat kan leiden tot
plotseling verlies van controle over de
motorfiets en een ongeval.
Waarschuwing
Wanneer de motorfiets op losse, natte
of modderige wegen wordt gebruikt,
kan het remvermogen verminderen als
gevolg van stof, modder of vocht dat
zich op de remmen ophoopt.
Rem onder dergelijke omstandigheden
altijd vroeger om ervoor te zorgen dat
de remoppervlakken worden gereinigd
door het remmen.
Het gebruik van de motorfiets met
remmen die verontreinigd zijn met
stof, modder of vocht kan tot verlies
van controle over de motorfiets en een
ongeval leiden.
Voorzichtig
Door de aard van het gedeeltelijk geïn-
tegreerde remsysteem leiden pogingen
om het achterwiel te laten spinnen
terwijl de voorrem is ingeknepen
(burn- out) tot schade aan het remsys-
teem en de aandrijflijn.
RIJDEN OP DE MOTORFIETS
107
Antiblokkeerremsysteem
(ABS)
Waarschuwing
ABS helpt te voorkomen dat de wielen
blokkeren, waardoor de effectiviteit
van het remsysteem in noodgevallen
en bij het rijden op gladde opper-
vlakken wordt geoptimaliseerd. De
mogelijk kortere remweg die ABS
onder bepaalde omstandigheden
mogelijk maakt, zijn geen alternatief
voor goed rijgedrag.
Houd u altijd aan de wettelijke
snelheidslimiet.
Rijd altijd met de nodige zorgvul-
digheid en aandacht en verlaag de
snelheid altijd in overeenstemming met
de weers- , weg- en verkeersomstan-
digheden.
Let op in bochten. Als de remmen in
een bocht worden gebruikt, kan ABS
het gewicht en de vaart van de motor-
fiets niet compenseren. Hetgeen kan
leiden tot verlies van controle over de
motorfiets en een ongeval.
Onder bepaalde omstandigheden kan
een motorfiets met ABS een langere
remweg hebben.
Waarschuwing
Als het ABS niet werkt, werkt
het remsysteem verder als een
rem systeem zonder ABS.
Rijd niet langer door dan noodzakelijk
wanneer het waarschuwingslampje
brandt.
Neem zo snel mogelijk contact op
met een erkende Triumph- dealer, om
de storing te laten inspecteren en
verhelpen. In deze situatie kan te hard
remmen een blokkering van de wielen
veroorzaken, wat kan leiden tot verlies
van controle over de motorfiets en een
ongeval.
Waarschuwing
Na het off- the- road rijden met
uitgeschakelde ABS, moet u
altijd controleren of het anti-
blokkeerremsysteem is ingeschakeld
wanneer u terugkeert om op de open-
bare wegen te rijden.
Rijden op de openbare weg met de
ABS uitgeschakeld, zal bij te hard
remmen leiden tot het blokkeren van
de wielen, wat verlies van controle
over de motorfiets en ongevallen kan
veroorzaken.
RIJDEN OP DE MOTORFIETS
108
Let op
De ABS- bediening kan aanvoelen als
een hardere pedaaldruk of pulserende
remhendel en pedaal.
Aangezien het ABS geen geïntegreerd
remsysteem is en het de voor- en
achterrem niet tegelijkertijd aanstuurt,
kan deze pulsering voelbaar zijn in de
hendel, het pedaal, of in beide.
Het ABS kan worden geactiveerd door
plotselinge op- of neerwaartse verande-
ringen in het wegoppervlak.
ABS voor optimaal bochtenwerk
Het geoptimaliseerde antiblokkeerrem-
systeem (ABS) is een systeem dat meer
controle biedt als het ABS wordt geacti-
veerd wanneer u tijdens het motorrijden
schuin hangend een bocht neemt.
De hellingshoek van de motorfiets wordt
voortdurend door een sensor gemeten.
Als de motor schuin in een bocht hangt
en het ABS wordt geactiveerd, gebruikt
het systeem de gemeten hellingshoek-
meting om het ABS zo toe te passen
dat het de rijder de motorfiets onder
controle te houden.
Waarschuwing
ABS is bedoeld om de rijder te helpen
bij het maken van een noodstop.
Het systeem is ontworpen om de rijder
meer controle te geven als het ABS
wordt geactiveerd terwijl de motorfiets
schuin in een bocht hangt.
De betere controle die het geoptima-
liseerde bochtenremsysteem onder
bepaalde omstandigheden biedt, is
geen alternatief voor goed rijgedrag.
Waarschuwing
Houd u altijd aan de wettelijke
snelheidslimiet.
Rijd altijd met de nodige zorgvul-
digheid en aandacht en verlaag de
snelheid altijd in overeenstemming met
de weers- , wegdek- en verkeersom-
standigheden.
Let op in bochten.
Als de motor schuin in een bocht
hangt en het ABS wordt geactiveerd,
gebruikt het systeem de door een
sensor gemeten hellingshoek om het
ABS zo toe te passen dat de rijder de
motorfiets het beste onder controle
kan houden. Het bochten- ABS kan
echter niet volledig het gewicht en de
vaart van de motorfiets compenseren
en te hard remmen in bochten kan
leiden tot verlies van controle over de
motorfiets en een ongeval.
In bepaalde omstandigheden kan
een motorfiets met bochten- ABS een
langere remafstand hebben dan een
vergelijkbare motorfiets zonder ABS of
een vergelijkbare motorfiets met ABS,
maar zonder bochten- ABS.
RIJDEN OP DE MOTORFIETS
109
Waarschuwing
Als het bochten- ABS niet werkt,
gaat het ABS- waarschuwingslampje
branden en wordt een waarschuwing
weergegeven op het display.
In dit geval blijft het ABS zonder geop-
timaliseerde bochtenfunctie werken,
mits:
- er geen andere ABS- storingen zijn;
- de ABS- functie niet door de berijder
is uitgeschakeld.
Rijd niet langer door dan noodzakelijk
wanneer het waarschuwingslampje
brandt. Neem bij een storing zo snel
mogelijk contact op met een erkende
Triumph- dealer, om de storing te laten
inspecteren en verhelpen.
In deze situatie kan te hard remmen
in de bochten leiden tot verlies van
controle over de motorfiets en een
ongeval.
Waarschuwingslampje ABS
Wanneer de contactschake-
laar in de stand ON (AAN)
wordt gedraaid, is het normaal
dat het waarschuwingslampje
ABS gaat knipperen.
Als het ABS- waarschuwingslampje
tijdens het rijden continu brandt, bete-
kent dit dat het ABS niet werkt vanwege
een storing in het ABS- systeem die
moet worden onderzocht.
Als het ABS- waarschuwingslampje
tijdens het rijden gaat branden, bete-
kent dit dat er een storing in het ABS
is opgetreden, die nader moet worden
onderzocht. Er kan een waarschuwing in
het display worden weergegeven.
Waarschuwing
Het ABS- waarschuwingslampje gaat
na drie minuten branden als het
achterwiel wordt aangedreven terwijl
de motorfiets op de middenbok of
zijstandaard staat.
Als met de motorfiets was gereden
voordat deze op de middenbok of
zijstandaard werd gezet, gaat het
ABS- waarschuwingslampje na één
minuut samen met het storingslampje
voor het motormanagementsysteem
(MIL) branden.
Deze reactie is normaal.
Wanneer het contact wordt uitgescha-
keld en de motorfiets opnieuw wordt
gestart, blijven de waarschuwings-
lampje(s) branden tot de motorfiets
een snelheid van meer dan 10 km/h
bereikt.
Waarschuwing
Het ABS- systeem vergelijkt de
relatieve snelheid van het voor- en
achterwiel.
Het gebruik van niet- goedgekeurde
banden kan de wielsnelheid beïn-
vloeden en de ABS- functie buiten
werking stellen, wat kan leiden tot
verlies van controle over de motorfiets
en een ongeval onder omstandigheden
waarbij de ABS normaliter zou werken.
RIJDEN OP DE MOTORFIETS
110
Hellingremsysteem
hellingremsysteem is bedoeld om het
wegrijden op een helling gemakkelijker
te maken. Het systeem (wanneer dit is
ingeschakeld) activeert de achterrem om
de motorfiets op zijn plaats te houden.
Het systeem lost daarna de achterrem
wanneer het detecteert dat de rijder
probeert weg te rijden.
Waarschuwing
U kunt het hellingremsysteem systeem
beter niet op een glad wegdek
gebruiken.
Het hellingremsysteem kan niet
voorkomen dat de motorfiets gaat
slippen als het wordt ingeschakeld op
een wegdek waarop de banden onvol-
doende grip hebben om de motorfiets
op zijn plaats te houden.
Als u het hellingremsysteemsysteem
op een glad wegdek inschakelt, kan
de motorfiets gaan slippen, wat kan
leiden tot verlies van controle over de
motorfiets en een ongeval.
Waarschuwing
Het hellingremsysteemsysteem wordt
uitgeschakeld wanneer de motorfiets
op de zijstandaard wordt gezet, het
contact wordt uitgezet en de motor-
stopschakelaar in de stand STOP
wordt gezet of als de motor om een
andere reden wordt gestopt.
Het hellingremsysteemsysteem wordt
ook uitgeschakeld als er een storing
optreedt waardoor het storingslampje
voor het motormanagementsysteem
(MIL) gaat branden.
In deze omstandigheden moet de
voorrem handmatig worden geac-
tiveerd om te voorkomen dat de
motorfiets gaat rollen.
Als niet wordt voorkomen dat de
motorfiets gaat rollen, kan dat leiden
tot verlies van controle over de motor-
fiets en een ongeval.
Voorzichtig
Het hellingremsysteemsysteem is niet
ontworpen om te worden gebruikt als
parkeerrem.
Houd het hellingremsysteem niet
langer dan 10 minuten aaneen
ingeschakeld.
Als het hellingremsysteem langer dan
10 minuten aaneen ingeschakeld blijft,
kan het ABS- systeem beschadigd
raken.
RIJDEN OP DE MOTORFIETS
112
Parkeren
Waarschuwing
Benzine is uiterst brandbaar en kan
onder bepaalde omstandigheden
exploderen.
Controleer bij parkeren in een garage
of andere ruimte, of deze goed geven-
tileerd is en de motorfiets niet in de
buurt staat van vlam- of vonkbronnen.
Hieronder valt ook apparatuur met een
waakvlam.
Wanneer bovenstaand advies niet
wordt opgevolgd, kan er brand
ontstaan met schade aan eigen-
dommen of persoonlijk letsel als
gevolg.
Waarschuwing
De motor en het uitlaatsysteem zijn na
het rijden sterk verhit.
Parkeer NOOIT op plaatsen waar
voetgangers en kinderen de motorfiets
kunnen aanraken.
Het aanraken van een willekeurig deel
van de motor of het uitlaatsysteem
dat heet is kan brandwonden op de
onbeschermde huid veroorzaken.
Waarschuwing
Parkeer nooit op een zacht of op een
hellend oppervlak.
Indien de motorfiets onder deze
omstandigheden wordt geparkeerd,
kan deze omvallen met schade aan
eigendommen of persoonlijk letsel als
gevolg.
De motorfiets parkeren:
Zet de versnelling in neutraal en
draai de contactschakelaar in de
OFF- stand.
Schakel het stuurslot in om diefstal
te bemoeilijken.
Parkeer altijd op een stevige, egale
ondergrond om te voorkomen dat
de motorfiets omvalt. Dit is met
name belangrijk wanneer niet op de
verharde weg wordt geparkeerd.
Parkeer op een helling altijd met de
voorzijde naar het hogere gedeelte
gericht, om te voorkomen dat de
motorfiets van de standaard rolt.
Zet de motorfiets in de eerste
versnelling om te voorkomen dat
deze wegrolt.
RIJDEN OP DE MOTORFIETS
113
Parkeer op een zijwaartse helling
altijd zo dat de helling de motorfiets
vanzelf naar de zijstandaard toe
duwt.
Parkeer nooit op een zijwaarts
aflopend oppervlak met een helling
van meer dan 6° en parkeer nooit
met de voorzijde van de motorfiets
naar beneden gericht.
Bij parkeren in het donker wanneer
er verkeer in de buurt is, of bij
parkeren op een plaats waar het
gebruik van parkeerlichten wettelijk
verplicht is, dienen het achterlicht,
de kentekenplaatverlichting en de
positielichten te blijven branden.
Punten van overweging bij
het rijden met hoge snelheid
Waarschuwing
Deze Triumph- motorfiets mag de
wettelijk geldende snelheidslimieten
niet overschrijden.
Het met hoge snelheid op een
motorfiets rijden kan gevaarlijk zijn,
aangezien de tijd om op bepaalde
verkeerssituaties te reageren bij
hogere snelheden aanzienlijk wordt
verkort.
Neem altijd snelheid terug in eventueel
gevaarlijke rijomstandigheden, zoals
slecht weer of druk verkeer.
Waarschuwing
Gebruik deze Triumph- motorfiets
alleen met hoge snelheden tijdens
wedstrijden op voor ander verkeer
afgesloten weggedeelten of gesloten
circuits.
Het rijden met hoge snelheid is voor-
behouden aan rijders die les hebben
gehad in de technieken die noodza-
kelijk zijn voor het rijden met hoge
snelheden en die vertrouwd zijn met
de rijkarakteristieken van de motor-
fiets onder alle omstandigheden.
Het rijden met hoge snelheden is
onder alle andere omstandigheden
gevaarlijk en kan leiden tot verlies van
controle over de motorfiets en een
ongeval.
RIJDEN OP DE MOTORFIETS
114
Waarschuwing
De rijkarakteristieken van een motor-
fiets zijn bij hoge snelheden anders
dan bij de vertrouwde wettelijke
snelheden.
Probeer niet met hoge snelheid te
rijden tenzij u hierin geoefend bent en
beschikt over de hiervoor noodzakelijke
vaardigheden, aangezien incorrecte
bediening tot een ernstig ongeval kan
leiden.
Waarschuwing
De genoemde punten zijn uiterst
belangrijk en dienen altijd in acht
te worden genomen. Een probleem,
dat bij normale snelheden wellicht
niet wordt opgemerkt, kan bij hogere
snelheden aanzienlijk worden
verergerd.
Algemeen
Zorg ervoor dat de motorfiets wordt
onderhouden volgens de tabel voor
periodiek onderhoud.
Stuurinrichting
Controleer of het stuur soepel draait,
zonder overmatige speling of klemmen.
Verifieer dat de bedieningskabels het
sturen niet hinderen.
Bagage
Controleer of de bagagekoffers dicht en
gesloten zijn en stevig aan de motor-
fiets zijn bevestigd.
Remmen
Controleer of de voor- en achterrem
correct werken.
Banden
Rijden met hoge snelheden leidt tot
snellere bandenslijtage en banden die in
goede staat verkeren zijn van essentieel
belang voor veilig rijden. Controleer de
algehele staat van de banden, pomp ze
op tot de juiste bandspanning (bij koude
banden) en controleer de wielbalans.
Zet na het controleren van de band-
spanning de ventieldoppen goed vast.
Raadpleeg de hoofdstukken Onderhoud
en Specificaties voor informatie over
het controleren van de banden en veilig
gebruik van de banden.
Brandstof
Zorg voor voldoende brandstof, omdat
rijden met hoge snelheden leidt tot een
hoger brandstofverbruik.
Voorzichtig
In veel landen is het uitlaatsysteem
van dit model voorzien van een
katalysator, die zorgt voor een lagere
uitstoot van schadelijke stoffen.
De katalysator kan onherstelbaar
beschadigen indien de brandstoftank
helemaal leeg wordt gereden of indien
het brandstofpeil zeer laag is.
Zorg ervoor dat u altijd voldoende
brandstof heeft voor uw rit.
RIJDEN OP DE MOTORFIETS
115
Motorolie
Controleer of het motoroliepeil correct
is. Gebruik voor het bijvullen olie van de
juiste kwaliteitsgraad en het juiste type.
Olie voor eindoverbrenging
Zorg ervoor dat het oliepeil in de
eindoverbrenging correct is. Gebruik
voor het bijvullen olie van de juiste
kwaliteitsgraad en het juiste type.
Koelvloeistof
Controleer of het koelvloeistofpeil
tussen de minimum en maximum
niveaus in het expansiereservoir zit.
Controleer het peil altijd bij een koude
motor.
Elektrische installatie
Controleer of de koplamp, het achter- /
remlicht, de richtingaanwijzers, de
claxon, enz. goed werken.
Overige
Kijk of alle bevestigingsmiddelen stevig
vastzitten.
RIJDEN OP DE MOTORFIETS
116
Deze pagina is met opzet blanco gelaten
ACCESSOIRES, LADING EN PASSAGIERS
117
Toevoeging van accessoires en vervoer
van extra gewicht kunnen het rijgedrag
van de motorfiets nadelig beïnvloeden
doordat de stabiliteit verandert,
waardoor rijden met lagere snelheden
noodzakelijk is. De volgende informatie
is samengesteld als leidraad in verband
met de mogelijke gevaren van toevoe-
ging van accessoires aan een motorfiets
en het vervoer van passagiers en extra
lading.
Accessoires
Waarschuwing
Geen accessoires aanbrengen of
bagage vervoeren die de controle over
de motorfiets in gevaar brengt.
Verifieer dat accessoires en belading
geen belemmering vormen voor
verlichtingscomponenten, de bodem-
speling, de mogelijkheid om over te
hellen in bochten (hellingshoek), de
bediening, wielloop, voorvorkbeweging,
het zicht in eender welke richting of
enig ander aspect van de werking van
de motorfiets.
Waarschuwing
De eigenaar dient zich ervan bewust
te zijn dat onderdelen, accessoires
en aanpassingen voor een Triumph-
motorfiets alleen goedgekeurd zijn
wanneer ze door Triumph voorzien zijn
van een officiële goedkeuring en door
een erkende Triumph- dealer op de
motorfiets zijn aangebracht.
Het is met name bijzonder gevaarlijk
om onderdelen of accessoires aan te
brengen of te vervangen waarvoor
het noodzakelijk is om het elektrische
of het brandstofsysteem te demon-
teren, of hierop uitbreidingen aan
te brengen. Dergelijke aanpassingen
kunnen de veiligheid in gevaar
brengen.
Het aanbrengen van niet-
goedgekeurde onderdelen, accessoires
of wijzigingen kan een nadelig effect
hebben op het rijgedrag, de stabiliteit
en andere aspecten van de werking
van de motorfiets. Dat kan leiden tot
een ongeval met letsel of de dood tot
gevolg.
Triumph aanvaardt geen aanspra-
kelijkheid voor gebreken die zijn
veroorzaakt door het aanbrengen
van niet- goedgekeurde onderdelen,
accessoires of wijzigingen of door het
aanbrengen van goedgekeurde onder-
delen, accessoires of wijzigingen door
onbevoegd personeel.
ACCESSOIRES, LADING EN PASSAGIERS
118
Waarschuwing
Monteer alleen originele Triumph-
accessoires op het juiste Triumph-
motormodel.
Controleer altijd de Triumph-
montagehandleiding die hoort bij
de originele Triumph- accessoire.
Zorg ervoor dat het Triumph-
motorfietsmodel waarop de Triumph-
accessoire moet worden gemonteerd,
wordt vermeld als goedgekeurd voor
de originele Triumph- accessoire. Zie
www. triumphinstructions. com voor alle
montage- instructies van Triumph.
Monteer nooit originele Triumph-
accessoires op een Triumph-
motorfietsmodel dat niet wordt
vermeld in de bijbehorende Triumph-
montagehandleiding, omdat dit
de bediening, stabiliteit of andere
aspecten van de werking van de
motorfiets kan beïnvloeden, wat kan
leiden tot een ongeval met ernstig
letsel of de dood.
Waarschuwing
Rijd met een van accessoires voor-
ziene motorfiets, of een motorfiets
die op een of andere wijze beladen is,
nooit harder dan 130 km/h. In geen
van beide omstandigheden mag harder
dan 130 km/h worden gereden, ook
niet wanneer de wettelijke maximum-
snelheid dit toestaat.
De aangebrachte accessoires en/of
lading brengen veranderingen in de
stabiliteit en de hanteerbaarheid van
de motorfiets met zich mee.
Waarschuwing Vervolg
Indien geen rekening wordt gehouden
met veranderingen in de stabiliteit
van de motorfiets, kan dat leiden tot
verlies van controle over de motor-
fiets en een ongeval. Denk eraan
dat bij hoge snelheid verschillende
configuraties van de motorfiets en
omgevingsfactoren de stabiliteit van
de motorfiets negatief kunnen beïn-
vloeden. Bijvoorbeeld:
- lading die niet goed verdeeld is over
beide zijden van de motorfiets
- onjuiste instellingen van de voor- en
achtervering
- onjuiste bandenspanning
- te sterk of ongelijkmatig versleten
banden
- zijwind en turbulentie van andere
voertuigen
- loszittende kleding.
Denk eraan dat de absolute snelheids-
limiet van 130 km/h lager wordt
indien niet- goedgekeurde accessoires
worden aangebracht of indien de
motorfiets wordt gebruikt met onjuiste
belading, versleten banden, slechte
algehele staat van de motorfiets en
slechte weg- of weersomstandigheden.
ACCESSOIRES, LADING EN PASSAGIERS
119
Belasting
Waarschuwing
Zorg er altijd voor dat de vervoerde
lading gelijkmatig over beide zijden van
de motorfiets is verdeeld. Zorg ervoor
dat de lading stevig is vastgebonden,
zodat deze onder het rijden niet kan
bewegen.
Verdeel de last gelijkmatig in elke
koffer (mits gemonteerd). Plaats zware
voorwerpen onderin en tegen de
binnenzijde van de koffer.
Controleer regelmatig (maar nooit
onder het rijden) of de lading stevig is
vastgebonden en zorg ervoor dat de
lading niet over de achterzijde van de
motorfiets uitsteekt.
Overschrijd nooit het maximale
laadvermogen dat in het gedeelte
Specificaties is aangegeven.
Dit maximale laadvermogen is het
gecombineerde gewicht van de
bestuurder, de passagier, de aange-
brachte accessoires en de lading.
Bij modellen met instelbare vering
moeten de veervoorspanning en de
demping voor en achter overeenkomen
met de beladingstoestand van de
motorfiets. De maximaal toelaatbare
belading van de koffers wordt vermeld
op een label aan de binnenzijde van de
koffer.
Onjuiste belading kan onveilige rijom-
standigheden tot gevolg hebben, die
kunnen leiden tot een ongeval.
Waarschuwing
Probeer nooit voorwerpen op te
bergen tussen het frame en de brand-
stoftank.
Dit kan het stuurvermogen belem-
meren en verlies van controle over de
motorfiets veroorzaken, wat leidt tot
een ongeval.
Het bevestigen van gewicht aan het
stuur of de voorvork verhoogt de
massa van de stuurinrichting en kan
leiden tot verlies van stuurcontrole en
een ongeval.
Waarschuwing
De maximale veilige belading van elke
koffer wordt vermeld op een label aan
de binnenzijde van de koffer.
Overschrijd deze maximale belasting
nooit, omdat dit de motorfiets uit
evenwicht kan brengen, wat kan
leiden tot verlies van controle en een
ongeval.
ACCESSOIRES, LADING EN PASSAGIERS
120
Waarschuwing
Als het passagierszadel wordt gebruikt
om kleine voorwerpen te vervoeren,
mogen deze niet zwaarder zijn dan
5 kg, mogen ze de controle over de
motorfiets niet belemmeren, moeten
ze stevig worden bevestigd en mogen
ze niet aan de zijkant of de achterzijde
van de motorfiets uitsteken.
Het vervoeren van voorwerpen die
zwaarder wegen dan 5 kg, die niet
goed zijn bevestigd, de controle over
de motorfiets belemmeren of aan de
zijkant of achterzijde van de motor-
fiets uitsteken, kan leiden tot verlies
van controle over de motorfiets en een
ongeval.
Zelfs wanneer kleine voorwerpen goed
op het achterzadel zijn aangebracht,
moet de maximumsnelheid van de
motorfiets worden verlaagd naar
130 km/h.
Let op
Stel de koplamp af om extra lading te
compenseren (pagina 164).
Passagiers
Waarschuwing
De hanteerbaarheid en het remver-
mogen van een motorfiets worden
beïnvloed door de aanwezigheid van
een passagier.
De bestuurder dient rekening te
houden met deze veranderingen
wanneer hij een passagier vervoert.
Het vervoeren van een passagier
wordt afgeraden indien de bestuurder
geen les heeft gehad in het vervoeren
van een passagier en de verande-
ringen in rijkarakteristieken die dit met
zich meebrengt niet kent.
Indien geen rekening wordt gehouden
met de aanwezigheid van een
passagier, kan verlies van controle
over de motorfiets en een ongeval
het gevolg zijn.
Waarschuwing
Geen passagiers vervoeren die niet
lang genoeg zijn om de aangebrachte
voetsteunen te kunnen bereiken.
Een passagier die niet lang genoeg is
om de voetsteunen te bereiken, kan
niet stevig op de motorfiets zitten en
kan instabiliteit veroorzaken, hetgeen
leidt tot verlies van controle over de
motorfiets en een ongeval.
ACCESSOIRES, LADING EN PASSAGIERS
121
Waarschuwing
Uw passagier moet worden verteld
dat hij of zij verlies van controle over
de motorfiets kan veroorzaken door
plotselinge bewegingen te maken of
een verkeerde zitpositie in te nemen.
De bestuurder moet de passagier als
volgt instrueren:
- Het is belangrijk dat de passagier
onder het rijden stilzit en de werking
van de motorfiets niet belemmert.
De passagier moet zijn of haar
voeten op de passagiersvoetsteunen
houden en zich stevig vasthouden
aan de zadelbeugel of het middel of de
heupen van de bestuurder.
- Vertel de passagier hoe hij of zij
tegelijk met de bestuurder in de
bochten moet overhellen, en niet
mag overhellen tenzij de bestuurder
dit ook doet.
Waarschuwing
Vervoer geen dieren op uw motorfiets.
Een dier kan plotselinge en onver-
wachte bewegingen maken die kunnen
leiden tot verlies van controle over de
motorfiets en een ongeval.
ACCESSOIRES, LADING EN PASSAGIERS
122
Deze pagina is met opzet blanco gelaten
ONDERHOUD
123
Inhoudsopgave
Periodiek onderhoud 125
Onderhoudsschema 127
Motorolie 129
Motoroliepeil inspecteren 129
Motorolie verversen en oliefilter vervangen 131
Afgewerkte motorolie en gebruikte oliefilters afvoeren 133
Specificatie en kwaliteit motorolie (15W/50) 133
Koelsysteem 134
Koelvloeistofpeil inspecteren 135
Koelvloeistofpeil corrigeren 136
Koelvloeistof verversen 136
Gasklepbediening 137
Koppeling 138
Koppelingsvloeistofpeil inspecteren en corrigeren 138
Koppeling inspecteren 138
Eindaandrijving 139
Oliepeil eindaandrijving corrigeren 139
Remmen 140
Inspectie van remslijtage 140
Inremmen van nieuwe remschijven en remblokken 140
Compensatie remblokslijtage 141
Schijfremvloeistof 141
Remvloeistofpeil voorrem inspecteren en corrigeren 142
Remvloeistofpeil achterrem inspecteren en corrigeren 143
Remlicht 144
Stuurinrichting 145
Stuurinrichting inspecteren 145
Wiellagers inspecteren 146
Voorvork inspecteren 146
Voorvering 147
Afstelling voorvering 147
Afstelling compressiedemping voorvering 148
Afstelling terugveerdemping voorvering 148
Achtervering 149
Instellingen achtervering 149
Afstelling veervoorspanning achtervering 150
Afstellen van de demping van de terugvering van de achtervering 150
Afstellen van de compressiedemping van de achtervering 151
ONDERHOUD
124
Hellingshoekindicators 151
Banden 152
Bandspanning 153
Bandenspanningscontrolesysteem (TPMS) (indien gemonteerd) 153
Banden vervangen 154
Bandenslijtage 157
Aanbevolen minimale profieldiepte 157
Zekeringen 158
Zekeringoverzicht 158
Accu 159
Accu verwijderen 160
Accu afvoeren 160
Accuonderhoud 160
Accuontlading 161
Accuontlading tijdens stalling of onregelmatig gebruik van de motorfiets 161
Accu opladen 161
Accu plaatsen 162
Koplampen 163
Dagrijlicht (DRL) (indien gemonteerd) 164
Afstelling van de koplamp 164
Gloeilamp vervangen 165
Koplampen 165
Lampjes richtingaanwijzers 165
Kentekenplaatverlichting 165
Achterlicht 165
Spiegels 166
Steunpunt voor de krik 167
ONDERHOUD
125
Periodiek onderhoud
Waarschuwing
Triumph Motorcycles accepteert geen
verantwoordelijkheid voor schade of
letsel ten gevolge van onjuist onder-
houd of door de eigenaar uitgevoerde
onjuiste aanpassingen.
Onjuist of verwaarloosd onderhoud
kan leiden tot gevaarlijke rijcondities.
Laat altijd een erkende Triumph- dealer
het periodieke onderhoud van deze
motorfiets uitvoeren.
Waarschuwing
Al het onderhoud is van essentieel
belang en mag niet worden verzuimd.
Onjuist onderhoud en onjuiste
afstellingen kunnen leiden tot slecht
functioneren van een of meerdere
onderdelen van de motorfiets. Een
slecht werkende motorfiets kan
leiden tot verlies van controle en een
ongeval.
Het weer, de terreingesteldheid en de
geografische ligging zijn van invloed
op het onderhoud. Het onderhouds-
schema dient te worden aangepast
aan de specifieke omgeving waarin de
motorfiets wordt gebruikt en aan de
eisen van de eigenaar.
Speciaal gereedschap, kennis en
training zijn noodzakelijk om de
onderhoudswerkzaamheden uit het
onderhoudsschema correct uit te
kunnen voeren. Alleen een erkende
Triumph- dealer beschikt over deze
kennis en uitrusting.
Onjuist of verwaarloosd onderhoud
kan leiden tot gevaarlijke rijcondities.
Laat altijd een erkende Triumph- dealer
het periodieke onderhoud van deze
motorfiets uitvoeren.
Om de motorfiets in veilige en betrouw-
bare staat te houden, moeten het
onderhoud en de afstellingen, zoals
in dit hoofdstuk beschreven, worden
uitgevoerd volgens de schema´ s voor
dagelijks en periodiek onderhoud. De
volgende informatie omvat de te volgen
procedures voor de dagelijkse inspectie
en het uitvoeren van enkele eenvoudige
onderhouds- en afstelwerkzaamheden.
ONDERHOUD
126
Periodiek onderhoud kan op drie
manieren door uw erkende Triumph-
dealer worden uitgevoerd: jaarlijks
onderhoud, onderhoud op basis van
de kilometerstand of een combinatie
van beide methoden, afhankelijk van de
afstand die jaarlijks met de motorfiets
wordt afgelegd.
1. Motorfietsen waarmee minder dan
16.000 km per jaar wordt gereden,
moeten een jaarlijkse onderhouds-
beurt krijgen. Daarnaast hebben
sommige onderdelen regelmatig
onderhoud nodig afhankelijk van het
aantal gereden kilometers en moet
dit worden uitgevoerd wanneer
de motorfiets deze kilometerstand
bereikt.
2. Voor motorfietsen waarmee
ongeveer 16.000 km per jaar
wordt gereden, moet het jaarlijks
onderhoud en het aangegeven
afstandsafhankelijk onderhoud
aan onderdelen tegelijk worden
uitgevoerd.
3. Voor motorfietsen waarmee meer
dan 16.000 km per jaar wordt
gereden, moet het afstands-
af hankelijk onderhoud aan
onderdelen worden uitgevoerd
wanneer de motorfiets de aange-
geven kilo meterstand bereikt.
Daarnaast moeten onderdelen die
jaarlijks onderhoud nodig hebben op
de aangegeven jaarlijkse intervallen
worden onderhouden.
In alle gevallen moet het onderhoud op
of voor de aangegeven onderhouds-
intervallen worden uitgevoerd. Vraag
een erkende Triumph- dealer welk
onderhoudsschema het meest geschikt
is voor uw motorfiets.
Triumph Motorcycles accepteert geen
verantwoordelijkheid voor schade of
letsel ten gevolge van onjuist onder-
houd of door de eigenaar uitgevoerde
onjuiste afstellingen.
Servicesymbool / algemeen
waarschuwingssymbool
Het onderhoudssymbool brandt
na het starten van de motorfiets
gedurende vijf seconden, als
herinnering dat over ongeveer 100 km
een onderhoudsbeurt moet worden
uitgevoerd. Het onderhoudssymbool
brandt permanent wanneer het aantal
kilometers is bereikt, het blijft perma-
nent branden totdat het onderhouds-
interval wordt gereset met behulp van
de Triumph diagnostische tool.
Het onderhoudssymbool knip-
pert wanneer een storing is
opgetreden in de ABS of het
motormanagement en de waarschu-
wingslampjes voor het ABS en/of het
motormanagementsysteem branden.
Neem zo snel mogelijk contact op met
een erkende Triumph- dealer, om de
storing te laten inspecteren en
verhelpen.
Let op
Voor met * gemarkeerde onderdelen in
de volgende tabel worden extra arbeids-
kosten in rekening gebracht, bovenop de
kosten en tijd voor het basisonderhoud,
waarin alleen tijd voor controle is
opgenomen.
ONDERHOUD
128
Onderhoudstaak
Kilometerstand of periode, wat het eerst wordt bereikt
Eerste
onderhoud
Jaarlijkse
onder-
houdsbeurt
Afstandsafhankelijk onderhoud
Dagelijks
Onder-
houdsbeurt
na 1.000 km
of 6 maand
Jaar
Onder-
houdsbeurt
16.000 km
Onder-
houdsbeurt
32.000 km
Onder-
houdsbeurt
48.000 km
Stuurinrichting en vering
Stuurinrichtingcontroleren op onbelemmerd bewegen • • • • • •
Voor- en achtervering - controleren op beschadiging/
lekkage/soepele werking • • • • • •
Balhoofdlagers – controleren
Vorkolie – verversen
Balhoofdlagers – smeren
Zwenkarmas - smeren
Achterschokdemper en stangoverbrenging - smeren (alleen
modellen met enkele schokdemper)
Remmen
Remsysteem - werking controleren • • • • • •
Remblokken - slijtageniveau controleren* • • • • • •
Remvloeistofpeil – controleren • • • • • •
Remvloeistof - verversen - elke 2 jaar, ongeacht de
kilometerstand* Elke 2 jaar, ongeacht de kilometerstand
Eindaandrijving
Eindaandrijving - controleren op olielekkage • • • • • •
Eindoverbrengingsolie – verversen • •
Peil eindoverbrengingsolie - controleren • •
Elektrisch
Verlichting, instrumenten en elektrische installatie
- controleren/afstellen • • • • • •
Algemeen
Hellingshoekindicatoren – controleren op slijtage* • • • • • •
Middenbok of zijstandaard - werking controleren/
inspecteren op slijtage • • •
AutoScan - voer een volledige autoscan uit met de Triumph
diagnostische tool (druk een kopie af voor de klant) • • • •
Instrumenten, ECM sleutelloos starten en motor- ECM
- controleren of de nieuwste instellingen gedownload zijn
met behulp van de Triumph diagnostische tool
• • • •
Bevestigingsmiddelen – visueel inspecteren op stevig
vastzitten • • • •
Voer alle openstaande servicebulletin- en garantiewerk-
zaamheden uit • • • •
Maak een proefrit • • • •
Vul het onderhoudsboekje in en reset het onderhouds-
controlelampje (indien gemonteerd) • • • •
Smart key- accu - vernieuwen • • • •
Rugsteun - controleer op soepele werking (indien aanwezig) • •
Koppelmechanisme koffers (accessoire) – controleren op
juiste werking en afstelling • •
Scharnierpen zijstandaard - reinigen • • •
ONDERHOUD
129
Motorolie
Waarschuwing
Gebruik van de motorfiets met onvol-
doende, verslechterde of vervuilde
motorolie heeft versnelde motorslij-
tage tot gevolg en kan leiden tot het
vastlopen van de motor of de trans-
missie.
Vastlopen van de motor of de trans-
missie kan leiden tot plotseling verlies
van controle over de motorfiets en een
ongeval.
Zorg ervoor dat de motorolie op het
juiste peil is, ververs de olie en vervang
het oliefilter overeenkomstig de eisen
betreffende het periodieke onderhoud,
zodat de motor, de transmissie en de
koppeling goed blijven functioneren.
Motoroliepeil inspecteren
Waarschuwing
Nooit de motor starten of laten
draaien in een afgesloten ruimte.
Uitlaatgassen zijn giftig en kunnen
binnen korte tijd bewusteloosheid en
de dood tot gevolg hebben.
Gebruik de motorfiets altijd in de open
lucht of op een plaats met voldoende
ventilatie.
Waarschuwing
Als de motor pas nog heeft gedraaid,
is het uitlaatsysteem heet.
Laat het uitlaatsysteem geruime tijd
afkoelen alvorens werkzaamheden
aan of bij het uitlaatsysteem uit te
voeren, omdat aanraking van een
verhit uitlaatsysteem of een onderdeel
daarvan brandwonden kan veroor-
zaken.
Voorzichtig
Controleer of vul nooit de motorolie bij
wanneer de motor heet is.
Een poging om de motorolie te
controleren of bij te vullen wanneer
de motor heet is, kan leiden tot onvol-
doende motorolie waardoor de motor
wordt beschadigd.
Controleer altijd of vul de motorolie bij
wanneer de motor koud is.
Voorzichtig
Het laten draaien van de motor met
onvoldoende motorolie zal motor-
schade tot gevolg hebben.
Schakel de motor onmiddellijk uit en
onderzoek de situatie wanneer het
controlelampje voor lage oliedruk blijft
branden.
ONDERHOUD
133
Voorzichtig
Indien het motortoerental wordt
verhoogd tot boven het stationair
toerental voordat de olie alle delen
van de motor heeft bereikt, kan
schade aan de motor of vastlopen
van de motor het gevolg zijn. Voer het
motortoerental pas op nadat de motor
60 seconden heeft gedraaid, zodat de
olie volledig kan circuleren.
Voorzichtig
Indien de oliedruk te laag is, gaat het
waarschuwingslampje lage oliedruk
branden. Wanneer dit lampje blijft
branden terwijl de motor draait, de
motor onmiddellijk uitschakelen en de
oorzaak vaststellen.
Indien de motor met een te lage olie-
druk draait, ontstaat motorschade.
Afgewerkte motorolie en gebruikte
oliefilters afvoeren
Bescherm het milieu en giet olie nooit op
de grond, in het riool of de afvoer, of in
waterlopen.
Gooi gebruikte oliefilters niet weg met
het normale huisvuil. In geval van twijfel
kunt u contact opnemen met de plaat-
selijke autoriteiten.
Specificatie en kwaliteit motorolie
(15W/50)
Deze krachtige brandstofinjectiemotor
van het model is ontworpen voor
15W/50 half- of volledig synthetische
motorolie voor motorfietsen die voldoet
aan de specificatie API SH (of hoger) en
JASO MA, zoals Castrol Power 1 4T
Voeg geen chemische additieven toe
aan de motorolie. De motorolie smeert
ook de koppeling en een additief kan
slippen van de koppeling veroorzaken.
Gebruik geen minerale, plantaardige of
niet- zuiverende olie, geen castorolie
en geen olie die niet voldoet aan de
vereiste specificatie. Het gebruik van
deze oliën kan onmiddellijke en ernstige
schade aan de motor veroorzaken.
Zorg ervoor dat er geen vuil en stoffen
van buitenaf in het carter terechtkomen
wanneer u de motorolie ververst of
bijvult.
ONDERHOUD
134
Koelsysteem
Controleer, om er zeker van te zijn dat
de motor doeltreffend wordt gekoeld,
dagelijks voordat u gaat rijden het
koelvloeistofpeil en vul koelvloeistof bij
indien het peil te laag is.
Let op
Wanneer de motorfiets de fabriek
verlaat, bevat het koelsysteem een
voor alle seizoenen geschikte Hybrid
Organic Acid Technology- koelvloeistof
(ook bekend onder de naam Hybrid OAT
of HOAT). De koelvloeistof is groen, bevat
een 50%- oplossing van een antivries-
middel op basis van ethyleenglycol en
heeft een vriespunt van - 35°C.
Roestwerende middelen
Waarschuwing
HD4X Hybrid OAT- koelvloeistof bevat
roestwerende middelen en antivries,
dat geschikt is voor aluminium
motoren en radiateurs. Gebruik de
koelvloeistof altijd overeenkomstig de
instructies van de fabrikant.
Koelvloeistof bevat giftige chemicaliën
die schadelijk zijn voor het menselijk
lichaam.
Contact met de huid of de ogen kan
ernstige irritatie veroorzaken. Draag
beschermende handschoenen, kleding
en oogbescherming bij het hanteren
van de koelvloeistof.
Als iemand koelmiddel inademt, breng
deze persoon dan in de frisse lucht en
help deze persoon om rustig op adem
te komen. Roep in geval van twijfel of
aanhoudende symptomen medische
hulp in.
Indien koelvloeistof op de huid komt,
deze onmiddellijk met overvloedig
water afspoelen. Verwijder verontrei-
nigde kleding.
Indien u koelvloeistof in de ogen krijgt,
spoel uw ogen gedurende ten minste
15 minuten met overvloedig water
spoelen en ROEP DIRECT MEDISCHE
HULP IN.
Indien u koelvloeistof inslikt, spoel
uw mond met water en ROEP DIRECT
MEDISCHE HULP IN.
HOUD KOELVLOEISTOF BUITEN HET
BEREIK VAN KINDEREN.
ONDERHOUD
135
Let op
HD4X Hybrid OAT- koelvloeistof die
door Triumph wordt geleverd, is vooraf
gemengd en hoeft voor het vullen of
bijvullen van het koelsysteem niet te
worden verdund.
Het gebruik van roestwerende
chemicaliën in de koelvloeistof is van
essentieel belang om het koelsysteem te
beschermen tegen roestvorming.
Indien de gebruikte koelvloeistof
geen roestwerende middelen bevat,
hopen roest en aanslag zich op in
de koelmantel en de radiateur van
het koelsysteem. Hierdoor raken de
koelvloeistofkanalen verstopt en
verslechtert de werking van het koel-
systeem aanzienlijk.
Koelvloeistofpeil inspecteren
De koelvloeistofexpansietank bevindt
zich aan de rechterkant van de motor-
fiets, in de onderste radiateurkap.
Het koelvloeistofpeil in de expansietank
kan worden geïnspecteerd zonder
afdekkingen te verwijderen.
1
2
1. MAX- markering
2. MIN- markering
Koelvloeistofpeil controleren:
Laat de motor afkoelen. Het
koelvloeistofpeil moet worden
gecontroleerd wanneer de motor
koud is (op kamer- of omgevings-
temperatuur).
Zet de motorfiets rechtop op een
vlakke ondergrond.
Controleer het koelvloeistofpeil in
het expansiereservoir. Het koel-
vloeistofpeil moet zich tussen de
markeringen 'MAX' (bovenste lijn) en
de 'MIN' (onderste lijn) bevinden.
Als het koelvloeistofpeil lager is
dan het minimumpeil (MIN), moet
koelvloeistof worden bijgevuld. Zie
pagina 136 voor meer informatie.
Let op
Indien het koelvloeistofpeil wordt
gecontroleerd omdat de koelvloeistof
oververhit is geraakt, dient ook het peil
in de radiateur te worden gecontroleerd
en zo nodig te worden gecorrigeerd.
In noodgevallen mag ook gedestilleerd
water aan het koelsysteem worden
toegevoegd. De koelvloeistof moet dan
echter zo snel mogelijk worden afgetapt
en het koelsysteem moet opnieuw
worden gevuld met HD4X Hybrid OAT-
koelvloeistof.
ONDERHOUD
136
Koelvloeistofpeil corrigeren
Waarschuwing
Het expansiereservoir of de drukdop
van de radiateur niet verwijderen
wanneer de motor heet is.
Wanneer de motor heet is, is ook de
koelvloeistof in het radiateur heet en
staat deze onder druk.
Contact met hete, onder druk staande
koelvloeistof veroorzaakt brandblaren
en brandwonden.
Voorzichtig
Wanneer hard water wordt gebruikt
in het koelsysteem, veroorzaakt dat
kalkaanslag in de motor en radiateur,
waardoor het rendement van het koel-
systeem aanzienlijk wordt verminderd.
Een lager rendement van het koel-
systeem kan ertoe leiden dat de motor
oververhit raakt en ernstig beschadigd
raakt.
2
1
3
1. Dop koelvloeistofexpansietank
2. MAX- markering
3. MIN- markering
Koelvloeistofpeil corrigeren:
Laat de motor afkoelen. Het
koelvloeistofniveau moet worden
aangepast als de motor koud is.
Zet de motorfiets rechtop op een
vlakke ondergrond.
Het koelvloeistofpeil moet zich
tussen de markeringen 'MAX'
(bovenste lijn) en de 'MIN' (onderste
lijn) in de koelvloeistofexpansietank
bevinden.
Verwijder de dop van het koelvloei-
stofexpansiereservoir.
Vul koelvloeistofmengsel bij door de
vulopening, totdat het peil de MAX-
markering bereikt.
Plaats de dop van het expansiere-
servoir weer terug.
Koelvloeistof verversen
Laat de koelvloeistof bij voorkeur door
een erkende Triumph- dealer verversen
volgens het schema voor periodiek
onderhoud.
Radiateur en slangen
Waarschuwing
De ventilator werkt automatisch
wanneer de motor draait.
Houd handen en kleding altijd uit de
buurt van de ventilator.
Contact met de draaiende ventilator
kan een ongeluk en/of persoonlijk
letsel veroorzaken.
ONDERHOUD
138
Koppeling
De motorfiets is voorzien van een
hydraulisch bediende koppeling die niet
afgesteld hoeft te worden.
Koppelingsvloeistofpeil inspecteren
en corrigeren
Waarschuwing
Als er een aanzienlijke daling van het
vloeistofpeil in koppelingsvloeistof-
reservoir heeft plaatsgevonden, dient
u uw erkende Triumph- dealer te
raadplegen voordat u gaat rijden.
Rijden met een te laag koppelingsvloei-
stofpeil of koppelingsvloeistoflekkage
is gevaarlijk en kan leiden tot verlies
van controle over de motorfiets en een
ongeval.
Het reservoir voor koppelingsvloeistof
bevindt zich aan de linkerkant van het
stuur.
6
5
1
2
3
4
1. Schroeven van reservoirdeksel
2. Tankdop
3. Kunststof plaat
4. Membraanafdichting
5. Markering maximumpeil (MAX)
6. Markering minimumpeil (MIN)
Om het koppelingsvloeistofpeil te
controleren:
Controleer het koppelingsvloeistof-
peil, dit is te zien in het venster aan
de voorzijde van het reservoir.
Het koppelingsvloeistofpeil in
het reservoir dient zich tussen
de markeringen MAX en MIN te
bevinden (reservoir in horizontale
stand).
Om het niveau van de koppelingsvloei-
stof aan te passen:
Reinig het reservoirdeksel voordat
u hem verwijdert. Dit helpt voor-
komen dat vuil en stof het reservoir
binnendringen.
Verwijder de schroeven van het
reservoirdeksel.
Verwijder het deksel van het
reservoir, de kunststof plaat en de
membraanafdichting.
Vul het reservoir tot de bovenste
peilmarkering met nieuwe
DOT 4- vloeistof uit een verzegelde
houder.
Plaats de membraancontact terug
en let op de correcte positie in het
reservoir.
Plaats de kunststof plaat terug.
Plaats het reservoirdeksel terug.
Plaats de schroeven van de
reservoirdop terug en zet ze met
1,5 Nm vast.
Koppeling inspecteren
Controleer of de koppelingshendel
2 - 3 mm speling heeft.
Als de speling onjuist is, moet deze
afgesteld worden.
ONDERHOUD
139
Eindaandrijving
Controleer de eindoverbrenging op
olielekkage volgens het schema voor
periodiek onderhoud.
Controleer de eindoverbrenging op
olielekkage volgens het schema voor
periodiek onderhoud.
Oliepeil eindaandrijving corrigeren
Waarschuwing
De eindaandrijving mag in geen geval
worden gedemonteerd.
Als u deze waarschuwing niet in acht
neemt, kan de eindaandrijving defect
raken, waardoor het achterwiel kan
blokkeren, wat kan leiden tot verlies
van controle over de motorfiets en een
ongeval.
1
1. Olievulplug
Om het oliepeil in de eindaandrijving te
controleren:
Verwijder de vul- peilplug.
Vul de eindaandrijving met volledig
synthetische 75W/90 hypoïd- olie die
voldoet aan de API- specificatie met
gebruiksklasse GL5, zoals de volledig
synthetische SAF- XO hypoïd- olie
van Castrol, tot het oliepeil in de
aandrijving gelijk is met de onder-
kant van de vulopening.
Plaats de vulplug en draai deze vast
met 25 Nm.
ONDERHOUD
141
Rij en rem in deze periode van
inremmen voorzichtig en houd rekening
met een langere remweg.
Compensatie remblokslijtage
Waarschuwing
Indien de remhendel of het rempe-
daal zacht aanvoelt wanneer dit
wordt gebruikt, of indien de hendel
of het pedaal een bijzonder grote
vrije slag hebben, kan er lucht in de
remleidingen aanwezig zijn of kunnen
de remmen defect zijn.
Het is gevaarlijk om de motorfiets
onder dergelijke omstandigheden te
gebruiken, een erkende Triumph- dealer
dient het defect te verhelpen voordat
u gaat rijden.
Het rijden met defecte remmen kan tot
verlies van controle over de motorfiets
en een ongeval leiden.
De slijtage van remschijven en
remblokken wordt automatisch gecom-
penseerd en is niet van invloed op
de werking van de remhendel of het
rempedaal. De voor- en achterremmen
bevatten geen onderdelen die afstelling
behoeven.
Schijfremvloeistof
Waarschuwing
Remvloeistof is vochtaantrekkend, dat
betekent dat vocht uit de lucht door
remvloeistof wordt geabsorbeerd.
Het geabsorbeerde vocht verlaagt
het kookpunt van de remvloeistof
aanzienlijk, waardoor de remmen aan
remkracht verliezen.
Ververs de remvloeistof daarom altijd
overeenkomstig de eisen van het
periodiek onderhoud.
Gebruik altijd nieuwe remvloeistof uit
een verzegelde container, gebruik
nooit vloeistof uit een onverzegelde
container of uit een container die al
was geopend.
Meng geen remvloeistof van verschil-
lende merken of kwaliteiten.
Controleer de aansluitingen, afslui-
tingen en verbindingsstukken van
het remsysteem op vloeistoflekkage
en controleer ook de remleidingen op
barsten, slijtage en beschadigingen.
Verhelp altijd alle defecten voordat u
gaat rijden.
Indien een van deze instructies niet
wordt opgevolgd, kunnen gevaarlijke
rijomstandigheden ontstaan, die
kunnen leiden tot verlies van controle
over de motorfiets en een ongeval.
ONDERHOUD
142
Waarschuwing
Als het ABS niet werkt, werkt
het remsysteem verder als een
remsysteem zonder ABS.
In deze situatie kan te hard remmen
een blokkering van de wielen veroor-
zaken, hetgeen kan leiden tot verlies
van controle en een ongeval.
Verlaag de snelheid en rijd niet langer
door dan noodzakelijk wanneer het
controlelampje brandt. Neem zo snel
mogelijk contact op met een erkende
Triumph- dealer, om de storing te laten
inspecteren en verhelpen.
Inspecteer het peil van de remvloei-
stof in beide reservoirs en ververs de
remvloeistof overeenkomstig de eisen
van het periodiek onderhoud. Gebruik
uitsluitend DOT 4- vloeistof zoals aanbe-
volen in het hoofdstuk Specificaties.
De remvloeistof dient ook te worden
ververst indien deze verontreinigd is,
of als het vermoeden bestaat dat deze
verontreinigd is, door vocht of een
andere vervuilende stof.
Let op
Om het ABS- systeem te ontluchten
is speciaal gereedschap nodig. Neem
contact op met een erkende Triumph-
dealer wanneer de remvloeistof ververst
moet worden of wanneer er onderhoud
aan het hydraulische systeem nodig is.
Remvloeistofpeil voorrem
inspecteren en corrigeren
Waarschuwing
Indien er een aanzienlijke daling van
het vloeistofpeil in een van beide
reservoirs heeft plaatsgevonden,
dient u uw erkende Triumph- dealer te
raadplegen voordat u gaat rijden.
Het gebruik van de motorfiets met een
te laag remvloeistofpeil of remvloei-
stoflekkage is gevaarlijk en vermindert
de remkracht aanzienlijk, hetgeen kan
leiden tot verlies van controle over de
motorfiets en een ongeval.
Het voorste remvloeistofreservoir
bevindt zich aan de rechterkant van het
stuur.
6
5
1
2
3
4
1. Schroeven van reservoirdeksel
2. Tankdop
3. Kunststof plaat
4. Membraanafdichting
5. MAX (maximum) niveau
6. MIN (minimum) niveau
ONDERHOUD
143
Ga als volgt te werk om het
remvloeistofpeil te controleren:
Zet de motorfiets rechtop op een
vlakke ondergrond.
Controleer het remvloeistofpeil, dit is
te zien in het venster aan de zijkant
van het reservoir.
Het remvloeistofpeil in het
reservoir moet zich boven de MIN-
niveaumarkering bevinden (reservoir
in horizontale stand).
Het corrigeren van het remvloeistofpeil
van de voorrem:
Zet de motorfiets rechtop op een
vlakke ondergrond.
Reinig het reservoirdeksel voordat
u hem verwijdert. Dit helpt om te
voorkomen dat vuil en stof het
reservoir binnendringen.
Verwijder de schroeven van het
reservoirdeksel.
Verwijder het deksel van het
reservoir, de kunststof plaat en de
membraanafdichting.
Vul het reservoir tot de bovenste
peilmarkering met nieuwe
DOT 4- vloeistof uit een verzegelde
houder.
Plaats de membraancontact terug
en let op de correcte positie in het
reservoir.
Plaats de kunststof plaat terug.
Plaats het reservoirdeksel terug.
Plaats de schroeven van de
reservoirdop terug en zet ze met
1,5 Nm vast.
Remvloeistofpeil achterrem
inspecteren en corrigeren
Waarschuwing
Indien er een aanzienlijke daling van
het vloeistofpeil in een van beide
reservoirs heeft plaatsgevonden,
dient u uw erkende Triumph- dealer te
raadplegen voordat u gaat rijden.
Het gebruik van de motorfiets met een
te laag remvloeistofpeil of remvloei-
stoflekkage is gevaarlijk en vermindert
de remkracht aanzienlijk, hetgeen kan
leiden tot verlies van controle over de
motorfiets en een ongeval.
Het achterremreservoir bevindt zich
in de buurt van de voetsteun van de
berijder, achter de hielbeschermer aan
de rechterkant van de motorfiets.
2
3
4
6
51
1. Schroeven van reservoirdeksel
2. Tankdop
3. Membraanafdichting
4. Vlotter
5. Markering maximumpeil (MAX)
6. Markering minimumpeil (MIN)
ONDERHOUD
145
Stuurinrichting
Voorzichtig
Zorg ervoor dat de motorfiets stevig
op een geschikte steun staat, om
tijdens de inspectie het risico op letsel
door een omvallende motorfiets te
voorkomen.
Geen extreme kracht uitoefenen
op de wielen of de wielen krachtig
heen en weer slingeren, omdat dit de
motorfiets uit evenwicht kan brengen
en letsel kan veroorzaken doordat de
motorfiets van zijn steun valt.
Zorg ervoor dat het steunblok geen
schade aan de motorfiets kan veroor-
zaken.
Stuurinrichting inspecteren
Waarschuwing
Het gebruik van de motorfiets met
onjuist afgestelde of defecte lagers
van de stuurinrichting (balhoofdlagers)
is gevaarlijk en kan tot verlies van
controle over de motorfiets en een
ongeval leiden.
De lagers van de stuurinrichting
(spilkop) moeten worden gesmeerd en
geïnspecteerd in overeenstemming met
de geplande onderhoudsvoorschriften.
Inspecteer de wiellagers altijd gelijktijdig
met de lagers van de stuurinrichting.
Stuurinrichting op speling controleren
Ga als volgt te werk om de stuurinrich-
ting te controleren:
Zet de motorfiets rechtop op een
vlakke ondergrond.
Licht het voorwiel van de grond en
ondersteun de motorfiets.
Staande aan de voorzijde van de
motorfiets, het onderste gedeelte
van de voorvork vasthouden en
proberen dit heen en weer te
bewegen.
Indien er speling wordt gecon-
stateerd in de lagers van de
stuurinrichting (balhoofdlagers),
dient een erkende Triumph- dealer
deze te inspecteren en te corrigeren
voordat u gaat rijden.
Verwijder de steun en zet de motor-
fiets op de zijstandaard.
ONDERHOUD
146
Wiellagers inspecteren
Waarschuwing
Het gebruik van de motorfiets met
versleten of beschadigde voor- of
achterwiellagers is gevaarlijk en kan
verminderde hanteerbaarheid en
instabiliteit veroorzaken, wat tot een
ongeval kan leiden.
In geval van twijfel dient de motorfiets
door een erkende Triumph- dealer te
worden geïnspecteerd voordat u gaat
rijden.
Let op
Indien de wiellagers in het voor- of
achterwiel speling in de wielnaaf
toestaan, lawaai maken of als het
wiel niet soepel ronddraait, dient een
erkende Triumph- dealer de wiellagers te
inspecteren.
De wiellagers dienen te worden geïn-
specteerd binnen de in het schema
voor periodiek onderhoud aangegeven
intervallen.
Voorvork inspecteren
Waarschuwing
Het gebruik van de motorfiets met
defecte of beschadigde vering is
gevaarlijk en kan tot verlies van
controle over de motorfiets en een
ongeval leiden.
Waarschuwing
Probeer nooit delen van de vering te
demonteren
Alle veringen bevatten olie onder druk.
Onder druk staande olie kan huid- en
oogletsel veroorzaken.
Inspectie van de voorvorkpoten
Om de vorken te inspecteren:
Zet de motorfiets op een vlakke
ondergrond.
De handgrepen vasthouden, de
voorremhendel aantrekken en de
vork een paar keer op en neer
pompen.
Indien u stroefheid of overmatige
stugheid constateert, dient een
erkende Triumph- dealer te worden
geraadpleegd.
Inspecteer elke vorkpoot op tekenen
van beschadiging, krassen op het
schuifstuk en olielekkage.
Indien beschadiging of lekkage
wordt geconstateerd, dient een
erkende Triumph- dealer te worden
geraadpleegd.
ONDERHOUD
147
Voorvering
Waarschuwing
Zorg ervoor dat de juiste balans
tussen voor- en achtervering in stand
wordt gehouden.
Een onjuiste balans in de vering
kan de hanteerbaarheid aanzienlijk
veranderen en leiden tot verlies van
controle en een ongeval.
Zie de tabel voor meer informatie of
neem contact op met uw erkende
Triumph- dealer.
Afstelling voorvering
De motorfiets wordt af fabriek geleverd
met de compressiedemping ingesteld op
de standaardinstelling, zoals getoond in
het betreffende afstelschema voor de
vering.
De details in de tabel zijn slechts een
leidraad. De instelling kan aan het
gewicht van de bestuurder, de passa-
gier en persoonlijke voorkeuren worden
aangepast.
Afstelling voorvering
Instellingen voorvering
Belasting Compressie-
demping 1
Terugveer-
demping 1
Solo rijden
- standaard 2 2
Solo rijden
- comfortabel
(zachter)
2 2
Solo rijden -
sportief (stugger) 1 0,5
Solo met bagage 2 2
Bestuurder en
passagier 2 2
Bestuurder en
passagier met
bagage
2 2
1
Aantal klikken linksom vanuit positie uiterst
rechtsom (maximum).
ONDERHOUD
148
Afstelling compressiedemping
voorvering
De stelschroef voor de compressie-
demping bevindt zich aan de bovenzijde
van de rechter vorkpoot.
1
2
1. Stelmoer compressiedemping
2. Bovenste dop vork
Om de instelling van de compressie-
demping te wijzigen:
Draai de gegleufde stelschroef voor
de compressiedemping rechtsom
voor een hogere waarde of linksom
voor een lagere waarde.
Tel altijd het aantal slagen linksom
vanuit de uiterste positie rechtsom.
Afstelling terugveerdemping
voorvering
De stelschroef voor de demping van de
terugvering bevindt zich aan de boven-
zijde van de linker vorkpoot.
1
2
1. Versteller uitgaande demping
2. Bovenste dop vork
Uitgaande demping wijzigen:
Draai de stelschroef voor de terug-
veerdemping rechtsom voor een
hogere waarde of linksom voor een
lagere waarde.
Tel altijd het aantal slagen linksom
vanuit de uiterste positie rechtsom.
ONDERHOUD
149
Achtervering
Instellingen achtervering
De details in de tabel zijn slechts een
leidraad. De instelling kan aan het
gewicht van de bestuurder, de passa-
gier en persoonlijke voorkeuren worden
aangepast.
Instelling veervoorspanning achter
Belasting Voorspanning
achtervering1
Solo rijden - standaard Volledig linksom
(minimum)
Solo rijden - comfortabel
(zachter)
Volledig linksom
(minimum)
Solo rijden - sportief
(stugger)
Volledig linksom
(minimum)
Solo met bagage 9
Bestuurder en passagier 0 (maximum)
Bestuurder en passagier
met bagage 0 (maximum)
1 Aantal klikken linksom vanuit positie uiterst
rechtsom (maximum).
Instelling veerdemping achter
Belasting
Terugveer-
demping
achter1
Compressie-
demping
achter1
Solo rijden
- standaard 3 3
Solo rijden
- comfortabel
Volledig
linksom
Volledig
linksom
Solo rijden -
sportief (stugger) 2 2
Solo met bagage 2 2
Bestuurder en
passagier 0,25 0
Bestuurder en
passagier met
bagage
0,25 0
1 Aantal slagen linksom vanuit volledig rechtsom
geschroefde positie (gesloten), waarbij de eerste
slag als 1 wordt geteld.
ONDERHOUD
150
Afstelling veervoorspanning
achtervering
De stelschroef voor de veervoorspan-
ning bevindt zich naast de achtervering.
1
1. Versteller veervoorspanning
Veervoorspanning wijzigen:
Kijk vanaf de onderkant van de
stelschroef voor de voorspanning
van de vering omhoog naar de
bovenkant van de stelschroef en
draai de stelschroef rechtsom om
de voorspanning te verhogen en
linksom om deze te verlagen.
Tel altijd het aantal klikken/slagen
linksom van de afstelschroef, vanuit
de uiterste rechtsom positie.
Let op
De motorfiets wordt af fabriek
geleverd met de instelling van de
veervoor spanning volledig linksom
(minimum) stand.
Afstellen van de demping van de
terugvering van de achtervering
De stelschroef voor de terugveer-
demping bevindt zich achter het
zijpaneel aan de rechterzijde van de
motorfiets.
1
1. Versteller uitgaande demping
Uitgaande demping wijzigen:
Verwijder het rechter zijpaneel, zie
pagina 85.
Steek een platte schroevendraaier in
de gleuf van de stelschroef voor de
terugveerdemping.
Draai de stelschroef voor de
uitgaande demping rechtsom voor
een hogere waarde of linksom voor
een lagere waarde.
Tel altijd het aantal slagen linksom
vanuit de uiterste positie rechtsom.
ONDERHOUD
151
Afstellen van de compressiedemping
van de achtervering
De stelschroef voor de compressie-
demping bevindt zich onder aan de
achterschokdemper, aan de aan de
rechterzijde van de motorfiets.
1
1. Stelmoer compressiedemping
Om de instelling van de compressie-
demping te wijzigen:
Steek een platte schroevendraaier
in de gegleufde stelschroef voor de
compressiedemping.
Draai de stelschroef voor de
compressiedemping rechtsom voor
een hogere waarde of linksom voor
een lagere waarde.
Tel altijd het aantal slagen linksom
vanuit de uiterste positie rechtsom.
Hellingshoekindicators
Waarschuwing
Wanneer de hellingshoekindicators tot
voorbij de slijtagelimiet zijn afgesleten,
kan de motorfiets tot een onveilige
hoek overhellen.
Overhellen tot een onveilige hoek kan
instabiliteit, verlies van controle over
de motorfiets of een ongeval veroor-
zaken.
De hellingshoekindicators bevinden zich
op de voetsteunen van de bestuurder.
citc_1
1
1. Hellingshoekindicator
Controleer de hellingshoekindicators
regelmatig op slijtage.
Hellingshoekindicators moeten worden
vervangen wanneer ze de maximale
slijtagelimiet van 5 mm in de lengte
hebben overschreden.
ONDERHOUD
152
Banden
Dit model is uitgerust met binnen-
bandloze banden, ventielen en velgen.
Gebruik op velgen met de aanduiding
'SUITABLE FOR TUBELESS TYRES'
(geschikt voor binnenbandloze banden),
uitsluitend banden met de aanduiding
'TUBELESS' en tubeless- ventielen.
Waarschuwing
Leg geen banden met binnenband op
tubeless velgen. De hiel van de band
ligt dan niet goed aan en de band kan
over de velg gaan slippen. De band
loopt daardoor snel leeg, wat verlies
van controle over de motorfiets en een
ongeval kan veroorzaken.
Waarschuwing Vervolg
Leg geen binnenband in een tubeless
band. Dit veroorzaakt wrijving in de
band en de warmte die daardoor
ontstaat kan de band doen barsten,
wat tot snel leeglopen van de band,
verlies van controle over het voertuig
en een ongeval kan leiden.
cfhb_1
Typische bandmarkering -
binnenbandloze band
1
chez_2
Typische bandmarkering -
gietwiel
ONDERHOUD
153
Bandspanning
Waarschuwing
Onjuiste bandspanning veroorzaakt
abnormale profielslijtage en instabili-
teit, wat tot verlies van controle over
de motorfiets en een ongeval kan
leiden.
Te lage bandspanning kan tot gevolg
hebben dat de band op de velg slipt
of van de velg loskomt. Te hoge band-
spanning veroorzaakt instabiliteit en
versnelde profielslijtage.
Beide toestanden zijn gevaarlijk, omdat
deze tot verlies van controle over de
motorfiets en een ongeval kunnen
leiden.
Waarschuwing
Bandenspanningen die verlaagd zijn
voor terreinrijden verminderen de
stabiliteit op de weg.
Zorg er altijd voor dat de bandenspan-
ningen ingesteld zijn, zoals beschreven
in het hoofdstuk Specificatie voor
gebruik op de weg.
Gebruik van de motorfiets met
verkeerde bandenspanningen kan
leiden tot verlies van controle over de
motorfiets en een ongeval.
De juiste bandspanning zorgt voor
optimale stabiliteit en rijcomfort en
verlengt de levensduur van de banden.
Controleer bij koude banden altijd de
bandenspanning voordat u gaat rijden.
Controleer de bandspanning dagelijks en
corrigeer deze zo nodig. Zie het hoofd-
stuk Specificaties voor informatie over
de juiste bandspanning.
Bandenspanningscontrolesysteem
(TPMS) (indien gemonteerd)
Voorzichtig
Op de velg wordt een sticker
aangebracht om de positie van de
bandenspanningssensor aan te geven.
Bij het vervangen van de banden moet
voorzichtig te werk worden gegaan
om schade aan de bandenspannings-
sensoren te vermijden.
Laat banden altijd monteren door
een erkende Triumph- dealer. Het is
belangrijk om hen te informeren dat
er bandenspanningssensoren op de
wielen zijn gemonteerd voordat ze de
banden verwijderen.
Voorzichtig
Gebruik geen antilekvloeistof of een
ander middel dat vermoedelijk de
luchtstroom naar de openingen van
de TPMS- sensor blokkeert. Verstop-
ping van de luchtdrukopening van de
TPMS- sensor leidt tot blokkering van
de sensor en bijgevolg tot onherstel-
bare schade aan de TPMS- sensor.
Schade door gebruik van antilekvloei-
stof of onjuist onderhoud wordt niet
beschouwd als fabricagefout en wordt
niet gedekt door de garantie.
Laat banden altijd monteren door
een erkende Triumph- dealer. Het is
belangrijk om hen te informeren dat
er bandenspanningssensoren op de
wielen zijn gemonteerd voordat ze de
banden verwijderen.
ONDERHOUD
154
De bandenspanningen die op de
instrumenten worden aangegeven,
geven de werkelijke bandenspanning
weer op het moment waarop de weer-
gave is gekozen. Dit kan afwijken van
de bandenspanning die is ingesteld
toen de banden koud waren, omdat
banden kunnen opwarmen tijdens het
rijden, waardoor de lucht in de band
kan uitzetten en de bandenspanning
toeneemt. Bij de koude bandenspan-
ningswaarden die door Triumph worden
opgegeven, is hiermee rekening
gehouden.
Controleer de bandspanning alleen bij
koude banden en gebruik een nauwkeu-
rige spanningsmeter. Maak geen gebruik
van de bandspanningsweergave op het
instrumentenpaneel.
Banden vervangen
Alle Triumph- motorfietsen worden
zorgvuldig en uitgebreid getest in een
breed scala van rijomstandigheden om
te garanderen dat voor ieder model de
meest effectieve bandencombinatie
wordt goedgekeurd. Het is van essen-
tieel belang dat goedgekeurde banden
en binnenbanden (indien gemonteerd)
in goedgekeurde combinaties worden
gekozen wanneer u vervangende
onderdelen koopt. Het gebruik van
niet- goedgekeurde banden en binnen-
banden, of goedgekeurde banden en
binnenbanden in niet- goedgekeurde
combinaties, kan tot instabiliteit van de
motorfiets, verlies van controle en een
ongeval leiden.
Een lijst met goedgekeurde banden
en binnenbanden voor uw motor-
fiets is verkrijgbaar bij uw erkende
Triumph- dealer of via internet, op
www. triumph. co. uk. Laat banden en
binnenbanden altijd monteren en balan-
ceren door uw erkende Triumph- dealer,
die over de noodzakelijke kennis en
vakbekwaamheid beschikt om een veilige
en effectieve montage te garanderen.
Raadpleeg wanneer vervanging van de
banden of binnenbanden noodzakelijk is,
uw erkende Triumph- dealer, die ervoor
zorgt dat de juiste combinatie van
goedgekeurde banden en binnenbanden
wordt gekozen en gemonteerd overeen-
komstig de instructies van de fabrikant
van de banden en binnenbanden.
In het begin hebben de nieuwe banden
en binnenbanden niet dezelfde
rijkarakteristieken als de oude banden
en binnenbanden en de bestuurder
moet voldoende afstand afleggen
(ongeveer 160 km) om gewend te raken
aan de nieuwe rijkarakteristieken.
De bandspanning dient 24 uur na
montage te worden gecontroleerd en
gecorrigeerd en de banden en binnen-
banden dienen te worden geïnspecteerd
op correcte ligging. Voer indien nodig
aanpassingen uit. Dezelfde controles en
correcties dienen opnieuw te worden
uitgevoerd, wanneer na de montage
160 km is afgelegd.
ONDERHOUD
156
Waarschuwing
Indien het vermoeden bestaat dat de
band beschadigd is, zoals na het raken
van een stoeprand, dient een erkende
Triumph- dealer de band zowel in- als
uitwendig te inspecteren.
Een beschadiging van de band is niet
altijd van buitenaf zichtbaar.
Het gebruik van de motorfiets met
beschadigde banden kan tot verlies
van controle en een ongeval leiden.
Waarschuwing
Wanneer een motorfiets wordt
gebruikt waarvan de banden of
binnenbanden niet goed aanliggen of
waarvan de bandspanning niet goed is,
of wanneer de bestuurder niet gewend
is aan het rijgedrag van de motor, kan
dat leiden tot verlies van controle over
de motorfiets en een ongeval.
Waarschuwing
Het ABS vergelijkt de relatieve snelheid
van het voor- en achterwiel.
Het gebruik van niet- goedgekeurde
banden kan de wielsnelheid beïn-
vloeden en de ABS- functie buiten
werking stellen, wat kan leiden tot
verlies van controle over de motorfiets
en een ongeval onder omstandigheden
waarbij de ABS normaliter zou werken.
Waarschuwing
Nauwkeurig balanceren van de wielen
is noodzakelijk voor een veilig en
stabiel rijgedrag van de motorfiets.
Geen balanceergewichten verwijderen
of wijzigen. Een onjuiste wielbalans
kan instabiliteit veroorzaken, hetgeen
leidt tot verlies van controle en een
ongeval.
Indien de wielen moeten worden
gebalanceerd, zoals na vervanging van
een band of binnenband, dient u zich
tot een erkende Triumph- dealer te
wenden.
Gebruik alleen zelfklevende gewichten.
Klemgewichten kunnen het wiel, de
band of de binnenband beschadigen,
hetgeen kan leiden tot leeglopen van
de band, verlies van controle over de
motorfiets en een ongeval.
Waarschuwing
Banden en binnenbanden die gebruikt
zijn op een rollenvermogenstestbank
kunnen beschadigd raken. In sommige
gevallen is de schade niet zichtbaar
aan de buitenzijde van de band.
Na dergelijk gebruik dienen de
banden en binnenbanden te worden
vervangen, omdat het gebruik van een
beschadigde band of binnenband tot
instabiliteit, verlies van controle en een
ongeval kan leiden.
ONDERHOUD
157
Bandenslijtage
Zodra het profiel van de band slijt,
wordt de band gevoeliger voor lekken
en andere defecten. Naar schatting
wordt 90 % van alle bandproblemen
veroorzaakt gedurende de laatste 10 %
van de levensduur van het profiel (90 %
afgesleten). Het is raadzaam om banden
te vervangen voordat ze tot de minimale
profieldiepte zijn afgesleten.
Aanbevolen minimale profieldiepte
Waarschuwing
Het gebruik van de motorfiets met te
ver afgesleten banden is gevaarlijk
en heeft een negatieve invloed op de
tractie, de stabiliteit en de hanteer-
baarheid, wat tot verlies van controle
en een ongeval kan leiden.
Indien een tubeless band die zonder
binnenband is gemonteerd lek is, loopt
deze doorgaans zeer langzaam leeg.
Controleer de banden altijd nauw-
keurig op lekken. Controleer banden
op inkepingen, vastzittende spijkers
en andere scherpe voorwerpen. Het
gebruik van de motorfiets met lekke
of beschadigde banden heeft een
negatieve invloed op de stabiliteit en
de hanteerbaarheid van de motorfiets,
wat tot verlies van de controle en een
ongeval kan leiden.
Controleer de velgen op deuken en
vervormingen. Het gebruik van de
motorfiets met defecte of beschadigde
wielen of banden is gevaarlijk en kan
tot verlies van controle over de motor-
fiets en een ongeval leiden.
Waarschuwing Vervolg
Raadpleeg voor het vervangen van
banden of een veiligheidsinspectie van
de banden altijd uw erkende Triumph-
dealer.
Meet de profieldiepte met een diepte-
voeler overeenkomstig het schema voor
periodiek onderhoud en vervang banden
die zijn afgesleten tot de wettelijk
toegestane minimale profieldiepte, zoals
aangegeven in onderstaande tabel:
Minder dan
130 km/u 2 mm
Meer dan
130 km/u
Voor 2 mm
Achter 3 mm
Alleen achterband
Let bij de controle van de slijtage van de
achterband op het deel van het profiel
van de achterband dat lijkt op een
indicator voor de bandenslijtage. Op de
daadwerkelijke bandenslijtage- indicator
staan de letters 'T.W.I.', zoals weerge-
geven in de onderstaande afbeelding.
B00903
T.W.I.
T.W.I.
2
1
1. Bandenslijtage- indicator (TWI)
2. Profiel van achterband
ONDERHOUD
158
Zekeringen
De zekeringen bevinden zich onder
het bestuurderszadel. Om toegang te
krijgen tot de zekeringen moet eerst het
bestuurderszadel worden verwijderd.
21
1. Hoofdzekering
2. Zekeringenkast
Zekeringoverzicht
Waarschuwing
Vervang doorgebrande zekeringen
altijd door nieuwe zekeringen met de
juiste waarde (zoals aangegeven op
het deksel van de zekeringdoos).
Vervang een gesprongen zekering
nooit door een zekering met een
andere waarde.
Het gebruik van een onjuiste zekering
kan leiden tot een elektrisch probleem,
wat tot schade aan de motorfiets,
verlies van controle over de motorfiets
en een ongeval kan leiden.
Een doorgebrande zekering is herken-
baar aan het uitvallen van alle systemen
die door de betreffende zekering worden
beveiligd. Gebruik bij het controleren op
doorgebrande zekeringen de tabel om
vast te stellen welke zekering is doorge-
brand.
De identificatienummers van de
zekeringen die in de tabellen worden
genoemd, komen overeen met de
nummers die op het deksels van de
zekeringdoos staan afgedrukt, zoals
hieronder getoond. Reservezeke-
ringen zijn haaks op het deksel van de
zekeringkast aangebracht en moeten
worden vervangen wanneer ze gebruikt
zijn.
5A
20A
20A25A
.5A7
.5A7
ACC
20A
.5A7
.5A7
9
7
8
3
1
2
4
5
6
Positie Beveiligd circuit Waarde (A)
1 Ontsteking 7,5
2 Verlichting 7,5
3 Brandstofpomp 7,5
4 Instrumenten 5
5 Accu 7,5
6 Accessoires 20
7 Koelventilator 20
8Antiblokkeerrem-
systeem (ABS) 25
9Motormanagement-
systeem 20
ONDERHOUD
159
Hoofdzekering
De hoofdzekering bevindt zich in een
afzonderlijke zekeringkast onder de
stoel van de berijder. In het geval van
een gesprongen zekering, mag deze
alleen worden vervangen door een
zekering van 40 Ampère.
Accu
Waarschuwing
De accu bevat zwavelzuur (accuzuur).
Contact met de huid of de ogen kan
ernstige brandwonden veroorzaken.
Draag beschermende kleding en
gezichtsbescherming.
Indien accuzuur op de huid komt, deze
onmiddellijk met overvloedig water
afspoelen.
Indien accuzuur in de ogen komt, deze
gedurende ten minste 15 minuten
overvloedig met water spoelen en
DIRECT MEDISCHE HULP INROEPEN.
Indien accuzuur wordt ingeslikt,
grote hoeveelheden water drinken en
DIRECT MEDISCHE HULP INROEPEN.
HOUD ACCUZUUR BUITEN HET BEREIK
VAN KINDEREN.
Waarschuwing
Onder bepaalde omstandigheden kan
de accu explosieve gassen vrijgeven.
Zorg ervoor dat er geen vonken,
vlammen en sigaretten in de buurt van
de accu komen.
Sluit geen startkabels op de accu aan,
laat de accukabels onderling geen
contact maken en keer de polariteit
van de kabels niet om, omdat elk
van deze handelingen een vonk kan
veroorzaken waardoor de accu-
gassen kunnen ontbranden, wat het
gevaar van persoonlijk letsel met zich
meebrengt.
Zorg voor voldoende ventilatie tijdens
het opladen of gebruik van de accu in
een afgesloten ruimte.
ONDERHOUD
160
Waarschuwing
De accu bevat schadelijke stoffen.
Houd kinderen altijd te allen tijde uit
de buurt van de accu.
Accu verwijderen
Waarschuwing
Zorg ervoor dat de accuklemmen het
frame van de motorfiets niet raken.
Dit kan een kortsluiting of een vonk
veroorzaken die de accugassen
doet ontbranden, wat een risico op
persoonlijk letsel kan veroorzaken.
4
5
1 2 3
1. Accu
2. Accuklemband
3. Minpool (zwart)
4. Zekeringenkast
5. Pluspool (rood)
Om de accu te verwijderen:
Verwijder het zadel.
Verwijder de accuklemband.
Haal de zekeringkast voorzichtig uit
de zijkant van de accubak.
Maak de accukabels los, eerst de
massakabel (zwart).
Verwijder de accu.
Accu afvoeren
Indien de accu moet worden vervangen,
dient de oude accu te worden inge-
leverd bij een milieustraat zodat de
gevaarlijke stoffen uit de accu niet in
het milieu terechtkomen.
Accuonderhoud
Waarschuwing
Het accuzuur van de accu is bijtend en
giftig en veroorzaakt letsel op onbe-
schermde huid.
Nooit accuzuur inslikken of in contact
laten komen met de huid.
Om letsel te voorkomen dient bij het
werken aan de accu altijd oog- en
huidbescherming te worden gedragen.
De accu is van het gesloten type en
heeft geen onderhoud nodig, behalve
het controleren van de spanning en
het routinematig opladen bijvoorbeeld
tijdens stalling.
Reinig de accu met een schone, droge
doek. Controleer of de kabelaan-
sluitingen schoon zijn.
Corrigeren van het zuurniveau in de
accu is niet mogelijk; de afdichtstrip mag
niet worden verwijderd.
ONDERHOUD
161
Accuontlading
Voorzichtig
Het laadniveau in de accu moet
worden gehandhaafd om de accule-
vensduur te maximaliseren.
Wanneer het acculaadniveau niet
wordt gehandhaafd, kan dat ernstige
interne schade aan de accu veroor-
zaken.
Onder normale omstandigheden zal het
laadsysteem van de motorfiets de accu
volledig geladen houden. Wanneer de
motorfiets niet wordt gebruikt, zal de
accu geleidelijk ontladen als gevolg van
een normaal proces dat zelfontlading
wordt genoemd: de klok, het geheugen
van de motormanagementmodule
(ECM), hoge omgevingstemperaturen
en toevoeging van elektrische beveili-
gingssystemen of andere elektrische
accessoires, zorgen voor een snellere
accuontlading. Door de accu los te
koppelen van de motorfiets tijdens het
stallen zal de snelheid van het ontladen
worden verlaagd.
Accuontlading tijdens stalling
of onregelmatig gebruik van de
motorfiets
Controleer tijdens de stalling of onre-
gelmatig gebruik van de motorfiets de
accuspanning wekelijks met een multi-
meter. Volg de bij de meter geleverde
instructies van de fabrikant.
Wanneer de accuspanning onder
12,7 volt daalt, moet de accu worden
geladen.
Door een accu te laten ontladen of in
ontladen toestand te laten, zelfs gedu-
rende een korte periode, veroorzaakt
sulfatering van de loodplaten. Sulfate-
ring is een normaal onderdeel van het
chemische proces in de accu, maar na
verloop van tijd kan het sulfaat gaan
kristalliseren op de platen, waardoor
herstel moeilijk of onmogelijk is. Deze
permanente schade wordt niet gedekt
door de motorfietsgarantie, omdat dit
niet het gevolg is van een productiefout.
Door de accu volledig geladen te
houden, wordt de kans op bevriezing
ervan in koude omstandigheden vermin-
derd. Door de accu te laten bevriezen,
wordt ernstige interne schade aan de
accu veroorzaakt.
Accu opladen
Waarschuwing
De accu bevat zwavelzuur (accuzuur).
Contact met de huid of de ogen kan
ernstige brandwonden veroorzaken.
Draag beschermende kleding en
gezichtsbescherming.
Indien accuzuur op de huid komt, deze
onmiddellijk met overvloedig water
afspoelen.
Indien accuzuur in de ogen komt, deze
gedurende ten minste 15 minuten
overvloedig met water spoelen en
DIRECT MEDISCHE HULP INROEPEN.
Indien accuzuur wordt ingeslikt,
grote hoeveelheden water drinken en
DIRECT MEDISCHE HULP INROEPEN.
HOUD ACCUZUUR BUITEN HET BEREIK
VAN KINDEREN.
ONDERHOUD
162
Voorzichtig
Gebruik geen autosnellader omdat de
accu hierdoor overladen en bescha-
digd kan worden.
Voor hulp bij het selecteren van een
acculader, het controleren van de
accuspanning of het laden van de accu,
neemt u contact op met uw lokale,
erkende Triumph- dealer.
Wanneer de accuspanning onder
12,7 volt daalt, moet de accu worden
opgeladen met een door Triumph
goedgekeurde acculader. Verwijder de
accu altijd uit de motorfiets en volg
de instructies die bij de acculader zijn
geleverd.
Voor langere stallingsperioden (langer
dan twee weken) moet de accu uit
de motorfiets worden verwijderd en
continu worden geladen met behulp van
een door Triumph goedgekeurde onder-
houdslader.
Op soortgelijke wijze moet de accu
uit de motorfiets worden verwijderd
voordat deze wordt geladen wanneer de
acculading onvoldoende is om de motor-
fiets te starten.
Accu plaatsen
Waarschuwing
Zorg ervoor dat de accuklemmen het
frame van de motorfiets niet raken.
Dit kan een kortsluiting of een vonk
veroorzaken die de accugassen
doet ontbranden, wat een risico op
persoonlijk letsel kan veroorzaken.
Om de batterij te installeren:
Plaats de accu in de accubak.
Plaats de zekeringkast terug aan de
zijkant van de accubak.
Sluit de accu weer aan, eerst de
pluskabel (rode).
Smeer een dunne laag vet op de
polen om roestvorming te voor-
komen.
Bedek de pluspool met de
beschermkap.
Plaats de accuklemband.
Monteer het bestuurderszadel.
ONDERHOUD
163
Koplampen
Waarschuwing
Stem uw rijsnelheid af op het zicht en
de weersomstandigheden waarin de
motorfiets wordt gebruikt.
Controleer of de lichtbundel zo is
afgesteld, dat het wegdek voldoende
ver vooruit wordt verlicht zonder
het tegemoetkomende verkeer te
verblinden.
Een onjuist afgestelde koplamp kan
het zicht verminderen, wat kan leiden
tot een ongeval.
Waarschuwing
Probeer nooit onder het rijden de
koplamp af te stellen.
Iedere poging om onder het rijden de
koplamp af te stellen, kan leiden tot
verlies van controle en een ongeval.
Voorzichtig
Bedek de koplamp of lens niet met
voorwerpen die de luchtstroom naar
de koplamplens belemmeren of verhin-
deren dat de koplamplens warmte
afvoert.
Door de koplamplens tijdens bedrijf
te bedekken met kleding, bagage,
plakband, voorwerpen om de koplamp-
straal te wijzigen of niet- originele
lenskappen, raakt de koplamplens
oververhit en vervormd, waardoor
onherstelbare schade aan de koplamp
ontstaat.
Schade door oververhitting wordt niet
beschouwd als fabricagefout en valt
niet onder de garantie.
Als de koplamp tijdens gebruik moet
worden bedekt - zoals wanneer de
koplamplens op een gesloten circuit
moet worden afgeplakt - moet de
koplamp worden losgekoppeld.
Voorzichtig
Wanneer een storing optreedt in de
koplampeenheid, wordt een bericht
getoond in het instrumentenpaneel en
kunnen de koplampen uitsluitend in de
dimlichtmodus worden gebruikt.
Neem zo snel mogelijk contact op
met een erkende Triumph- dealer, om
de storing te laten inspecteren en
verhelpen.
ONDERHOUD
164
Dagrijlicht (DRL) (indien
gemonteerd)
Het dagrijlicht (DRL) bevindt zich in de
koplampeenheid en is een verzegelde,
onderhoudsvrije ledlamp. Bij een storing
aan het dagrijlicht moet de koplampeen-
heid worden vervangen.
Afstelling van de koplamp
De koplampunit kan alleen verticaal
worden afgesteld. Er is geen horizontale
verstelling.
De verticale stralen van de linker- en
rechterkoplamp kunnen uitsluitend
gelijktijdig worden afgesteld. Afzonderlijk
afstellen is niet mogelijk.
De koplampeenheid is voorzien van
gemakkelijk bereikbare afstelbouten
voor verticale afstelling wanneer de
motorfiets volledig beladen is.
1
1. Bouten koplampbeugel
Verticale verstelling van de koplamp:
Schakel het contact in. De motor
hoeft niet te draaien.
Schakel het dimlicht in.
Draai de bouten van de koplamp-
beugel waarmee de koplampunit
op de koplampbeugel is bevestigd
voldoende los om de koplampen
enigszins te kunnen bewegen.
1
2
1. Uitlijnmarkeringen op het voorste
subframe
2. Markering op de koplampbeugel
Verplaats de koplampunit naar
beneden of naar boven om de
koplampbundel af te stellen.
Om de uitlijning van de koplamp
terug te brengen naar de standaard
fabriekspositie, verplaatst u de
koplampunit totdat de uitlijnmarke-
ring op het voorste subframe en de
markering van de koplampbeugel in
lijn staan.
Draai de bouten in de koplamp-
beugel vast met 15 Nm.
Controleer nogmaals de afstelling
van de koplamp.
Schakel de koplampen uit als de
lichtbundel naar tevredenheid is
afgesteld.
ONDERHOUD
165
Gloeilamp vervangen
Voorzichtig
Het gebruik van niet- goedgekeurde
gloeilampen kan leiden tot schade
aan de lens of andere verlichtings-
componenten.
Bovendien kan het gebruik van lampen
met een verkeerd wattage ertoe leiden
dat de chassis- ECM de stroom naar
de betreffende verlichtingscircuits
uitschakelt.
Gebruik originele Triumph- gloeilampen
zoals aangegeven in de Triumph-
onderdelencatalogus.
Laat nieuwe gloeilampen altijd
aanbrengen door een erkende
Triumph- dealer.
Koplampen
De koplampunit is een afgedichte,
onderhoudsvrije LED- unit. Bij een
storing aan de koplamp moet de
koplampunit worden vervangen.
Lampjes richtingaanwijzers
De motorfiets is voorzien van richting-
aanwijzers met led- of gloeilampen.
Led- richtingaanwijzerlampjes
De richtingaanwijzers zijn afgedichte,
onderhoudsvrije ledlampen.
Richtingaanwijzers met gloeilampen
2
1
1. Schroef
2. Richtingaanwijzerlens
Gloeilamp richtingaanwijzer vervangen:
Het glaasje van elke richtingaan-
wijzer wordt op zijn plaats gehouden
met een schroef in het lamphuis.
Laat de schroef van de richtingaan-
wijzerlens los.
Verwijder het richtingaanwijzerglas
om de lamp te kunnen vervangen.
Vervang de gloeilamp.
Zorg bij terugplaatsing van het glas
dat de pasnok goed is uitgelijnd ten
opzichte van het richtingaanwijzer-
huis.
Draai de schroef van de richtingaan-
wijzerlens vast met 1 Nm.
Kentekenplaatverlichting
De kentekenplaatverlichting is een afge-
dichte, onderhoudsvrije LED- unit.
Achterlicht
De achterlichtunit is een afgedichte,
onderhoudsvrije LED- unit.
ONDERHOUD
166
Spiegels
Waarschuwing
Het is gevaarlijk om op de motorfiets
te rijden als de spiegels niet goed zijn
afgesteld.
Als de spiegels niet goed zijn afgesteld,
is er onder het rijden te weinig zicht
aan de achterkant van de motorfiets.
Het is gevaarlijk om op een motorfiets
te rijden met onvoldoende zicht naar
achteren.
Stel de spiegels voordat u gaat rijden
altijd zo af dat er voldoende zicht naar
achteren is.
Waarschuwing
Probeer nooit de spiegels te reinigen
of te verstellen tijdens het rijden op
de motorfiets. Wanneer de bestuurder
tijdens het rijden zijn handen van
het stuur af neemt, vermindert hij
daarmee zijn vermogen om de controle
over de motorfiets te behouden.
Pogingen om de spiegels te reinigen
of af te stellen tijdens het rijden op de
motorfiets, kunnen leiden tot verlies
van controle over de motorfiets en een
ongeval.
Reinig of verstel de spiegels alleen als
de motorfiets stilstaat.
Waarschuwing
Onjuiste afstelling van spiegels op
het uiteinde van de stuurstang kan
ertoe leiden dat de spiegelarm contact
maakt met de brandstoftank, de rem-
of koppelingshendel of andere delen
van de motorfiets.
Dat hindert de werking van de rem-
of koppelingshendel of beperkt de
stuuruitslag, wat leidt tot verlies van
controle over de motorfiets en een
ongeval.
Stel de spiegels naar behoren af om
ervoor te zorgen dat ze geen contact
met de motorfiets maken. Beweeg
het stuur na de afstelling naar links
en rechts tot in de uiterste stand en
verifieer dat de spiegels niet tegen
de brandstoftank, de rem- of koppe-
lingshendel of andere delen van de
motorfiets aankomen.
ONDERHOUD
167
Voorzichtig
Onjuiste afstelling van spiegels op
het uiteinde van de stuurstang kan
ertoe leiden dat de spiegelarm contact
maakt met de brandstoftank, de rem-
of koppelingshendel of andere delen
van de motorfiets.
Dat leidt tot schade aan de brandstof-
tank, de rem- of koppelingshendel of
andere delen van de motorfiets.
Stel de spiegels naar behoren af om
ervoor te zorgen dat ze geen contact
met de motorfiets maken. Beweeg
het stuur na de afstelling naar links
en rechts tot in de uiterste stand en
verifieer dat de spiegels niet tegen
de brandstoftank, de rem- of koppe-
lingshendel of andere delen van de
motorfiets aankomen.
De stuurspiegels worden door uw
erkende Triumph- dealer afgesteld en
hoeven gewoonlijk niet versteld te
worden. Mocht verstelling toch nodig
zijn, draai de spiegel dan niet verder dan
75° gemeten vanaf het verticale deel
van de spiegelarm.
75°
1
1. Verticaal deel van spiegelarm
Steunpunt voor de krik
Waarschuwing
Deze motorfiets is uitgerust met
steunpunten op het motorcarter voor
de krik.
Voor gebruik van de steunpunten voor
de krik is speciaal hijsgereedschap
vereist.
Als u probeert om de motorfiets op te
tillen zonder gebruik te maken van de
steunpunten voor de krik, of zonder
de juiste hijsapparatuur te gebruiken,
kan de motor vallen, waardoor de
bestuurder letsel kan oplopen of de
motorfiets beschadigd kan raken.
Opkrikken of ophijsen van deze motor-
fiets mag alleen worden uitgevoerd
door een erkende Triumph- dealer, die
over de juiste training en hefuitrusting
beschikt om de motor veilig op te tillen.
De steunpunten voor de krik bevinden
zich op het motorcarter.
V
V
V
V
V
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
R
R
R
R
R
1. Steunpunt voor de krik voorzijde
2. Achterste opkrikpunten
ONDERHOUD
168
Deze pagina is met opzet blanco gelaten


Produkt Specifikationer

Mærke: Triumph
Kategori: Motorcykel
Model: Rocket 3 R (2021)

Har du brug for hjælp?

Hvis du har brug for hjælp til Triumph Rocket 3 R (2021) stil et spørgsmål nedenfor, og andre brugere vil svare dig




Motorcykel Triumph Manualer

Motorcykel Manualer

Nyeste Motorcykel Manualer