Hyundai i10 IA 2018 Manual

Hyundai Personbil i10 IA 2018

Læs nedenfor 📖 manual på dansk for Hyundai i10 IA 2018 (394 sider) i kategorien Personbil. Denne guide var nyttig for 18 personer og blev bedømt med 4.5 stjerner i gennemsnit af 2 brugere

Side 1/394
GEBRUIKERSHANDLEIDING
Bediening
Onderhoud
Specificaties
Alle informatie in deze gebruikershandleiding is actueel ten tijde van de
publicatie. Hyundai behoudt zich echter het recht voor om te allen tijde aan-
passingen door te voeren zodat het beleid van voortdurende productverbe-
tering uitgevoerd kan worden.
Deze handleiding is van toepassing op alle Hyundai modellen van dit voer-
tuig en omvat beschrijvingen en verklaringen betreffende de opties en de
standaarduitrusting. Als resultaat hiervan kunt u informatie in deze hand-
leiding vinden die niet van toepassing is op uw specifieke voertuig.
F2
Uw Hyundai dient op geen enkele wijze te zijnof te worden aangepast. Zulke aanpassingen kunnen
de prestatie, veiligheid of duurzaamheid van uw Hyundai nadelig beïnvloeden en zouden bovendien
de voorwaarden van de beperkte garanties die het voertuig dekken kunnen overtreden. Bepaalde
aanpassingen kunnen ook strijdig zijn met de wettelijke voorschriften zoals vastgesteld door het
Departement voor Transport en andere overheidsorganen in uw land.
Uw voertuig is uitgerust met elektronische brandstoftoevoer en andere elektronische componenten.
Het is mogelijk dat een oneigenlijk geïnstalleerde/aangepaste tweezijdige radioverbinding of mobiele
telefoon uw elektronische systemen nadelig kan beïnvloeden. Om deze reden bevelen wij u aan om
zorgvuldig de instructies van de fabrikant op te volgen of uw Hyundai Reparateur te raadplegen
betreffende voorzorgsmaatregelen of speciale instructies, indien u ervoor kiest om één van deze
apparaten te installeren.
OPMERKING: AANPASSINGEN AAN UW HYUNDAI
TWEEZIJDIGE RADIOVERBINDING OF MOBIELE TELEFOON INSTALLATIE
F3
Deze handleiding bevat informatie met titels als WAARSCHUWING, OPMERKING en AANDACHT.
Deze titels geven het volgende aan:
AANDACHT
Dit geeft aan dat er extra informatie wordt verstrekt.
WAARSCHUWING INZAKE VEILIGHEID EN VOERTUIG SCHADE
WAARSCHUWING
Dit geeft aan dat een conditie kan resulteren in schade of (ernstig) letsel voor u of andere
inzittenden, indien er geen aandacht wordt besteedt aan de waarschuwing. Volg het advies
op dat wordt gegeven bij de waarschuwing.
OPMERKING
Dit geeft aan dat een conditie kan resulteren in schade voor uw voertuig of uitrusting,
indien er geen aandacht wordt besteedt aan de waarschuwing. Volg het advies op dat wordt
gegeven bij de voorzichtig.
F4
VORWORT
Danke, dass Sie sich für einen Hyundai entschieden haben. Wir freuen uns, Sie im Kreise einer wachsenden Anzahl anspruchs-
voller Menschen begrüßen zu dürfen, welche einen Hyundai fahren. Die fortschrittliche Technik und Bauweise eines jeden
Hyundai-Fahrzeugs, welches wir produzieren, ist etwas, auf das wir sehr stolz sind.
Ihre Betriebsanleitung macht Sie mit den Merkmalen und dem Betrieb Ihres neuen Hyundai bekannt. Wie empfehlen Ihnen, dass
Sie die Betriebsanleitung sorgfältig lesen, da die enthaltenen Informationen erheblich dazu beitragen können, dass Sie mit Ihrem
neuen Fahrzeug zufrieden sein werden.
Wir empfehlen grundsätzlich, das Fahrzeug in einer HYUNDAI Vertragswerkstatt betreuen zu lassen.
HYUNDAI ASSAN OTOMOTİV SAN. & TİC. A. Ş.
Hinweis: Da auch zukünftige Fahrzeughalter auf die in diesem Handbuch enthaltenen Informationen angewiesen sind, hinterlas-
sen Sie das Handbuch für die weitere Nutzung bitte im Fahrzeug, wenn Sie dieses verkaufen. Vielen Dank.
Copyright 2017 Hyundai Motor ASSAN Ltd. Alle Rechte vorbehalten. Dieses Dokument darf ohne vorherige schriftliche
Genehmigung der Hyundai Motor ASSAN Ltd. nicht reproduziert, in keiner Datenbank gespeichert oder auf irgendeine Art und
Weise übertragen werden.
VORSICHT
Durch Verwendung von billigen und den Anforderungen von Hyundai nicht gerecht werdenden Kraftstoffen und
Schmiermitteln können schwere Motor- und Getriebeschäden entstehen. Verwenden Sie immer qualitativ hochwertige
Kraftstoffe und Schmiermittel, die den in dieser Betriebsanleitung im Abschnitt "Technische Fahrzeugdaten" auf der
Seite 8-4 aufgeführten Spezifikationen entsprechen.
15
Introductie
Gebruik van MTBE
HYUNDAI beveelt aan om brandstoffen
in uw voertuig te vermijden die MTBE
(Methyl Tertiary Butyl Ether) bevatten
met meer dan 15% vol. (Oxygen Content
2.7% gewicht).
Brandstoffen die MTBE met meer dan
15% vol. (Oxygen Content 2.7% gewicht)
bevatten kunnen de prestatie van het
voertuig verminderen en moeilijk starten
veroorzaken.
Gebruik geen methanol
Uw auto is niet geschikt voor het gebruik
van methanol (methylalcohol). Dit type
brandstof heeft een negatieve invloed op
de prestaties van uw auto en kan schade
aan het brandstofsysteem veroorzaken.
Emissie
Om bij te dragen aan minder luchtvervui-
ling beveelt HYUNDAI aan dat u brand-
stof gebruikt met toegevoegde reini-
gingsmiddelen, waardoor vorming van
verbrandingsresten in de motor wordt
voorkomen. Deze brandstoffen zullen de
motor helpen, schoner te draaien en de
prestaties verbeteren van het Emissie
Beheer Systeem.
Werking in het buitenland
Indien u uw voertuig in een ander land
gaat rijden, wees er zeker van dat:
Alle voorschriften geraadpleegd wor-
den betreffende registratie en verzeke-
ring.
Vastgesteld wordt dat de juiste brand-
stoffen beschikbaar zijn.
OPMERKING
De garantievoorwaarden kan moge-
lijk de schade aan het brandstof-
systeem of prestatieproblemen
dekken, die zijn veroorzaakt door
het gebruik van brandstoffen die
methanol bevatten of brandstoffen
die MTBE (Methyl Tertiary Butyl
Ether) bevatten met meer dan 15%
vol. (Oxygen Content 2.7% ge-
wicht).
OPMERKING
De garantievoorwaarden zal de
schade, die is veroorzaakt door het
gebruik van methanol of brandstof-
fen die methanol bevatten, aan het
brandstofsysteem of prestatiepro-
blemen niet dekken.
Introductie
61
Brandstofadditieven
HYUNDAI adviseert het gebruik van kwa-
litatief hoogwaardige brandstoffen die
voldoen aan de Europese brandstofnor-
men (EN228) of gelijkwaardige normen.
Klanten die niet de beschikking hebben
over kwalitatief hoogwaardige brandstof-
fen met de juiste additieven wordt geadvi-
seerd elke 15.000 km (Europa)/10.000
km (behalve Europa) een fles additieven
toe te voegen aan de brandstoftank als er
problemen zijn met het starten of soepel
ronddraaien van de motor. Bij uw officiële
HYUNDAI Erkend Reparateur zijn addi-
tieven verkrijgbaar met de daarbij beho-
rende gebruiks-instructies. Gebruik geen
andere additieven.
Er is geen speciale inwerkperiode nodig.
Door gewoon een paar eenvoudige voor-
zorgsmaatregelen gedurende de eerste
1.000 km (600 mijl) op te volgendn, kunt
u ervoor zorgen dat uw voertuig beter
presteert, zuinger rijdt en langer mee
gaat.
Ga niet racen in het voertuig.
Houd tijdens het rijden de motorsnel-
heid (toerental, of omwentelingen per
minuut) tussen de 2.000 en 4.000.
• Rijd niet gedurende langere tijd de-
zelfde snelheid, of dit nu snel of lang-
zaam is. Het vari'ëren van de motor-
snelheid is noodzakelijk om de motor
goed in te werken.
Vermijd abrupte stops, behalve in
noodgevallen, zodat de remmen goed
in kunnen werken.
Hyundai promoot de milieuvriendelijke
verwerking van afgedankte voertuigen. U
kunt uw afgedankte voertuig overlaten
aan uw Hyundai-verdeler, in overeen-
stemming met de Europese recyclage-
richtlijn voor voertuigen.
Een toelichting hierbij kunt u vinden op
uw nationale Hyundai-website.
INRIJDEN VAN HET VOERTUIG RECYCLAGE VAN
VOERTUIGEN
(VOOR EUROPA)
Uw voertuig in een oogopslag
Overzicht van het exterieur (voorste) . . . . . . . . . . 2-2
Overzicht van het exterieur (achter) . . . . . . . . . . . 2-3
Overzicht van het interieur . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2-4
Overzicht van het instrumentenpaneel . . . . . . . . . 2-5
Motorruimte . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2-6
2
Uw voertuig in een oogopslag
22
OVERZICHT VAN HET EXTERIEUR (VOORSTE)
1. Verwijderbare sleephaak (voor-zijde).....6-28
2. Voor-ruitenwisser ...................................4-72
3. Buitenspiegel..........................................4-41
4. Deur grendelen ......................................4-15
5. Koplamp.................................................4-66
6. Mistlamp vooraan...................................4-69
7. Motorkap ...............................................4-29
8. Band en wiel ..........................................7-31
OIA016001
De daadwerkelijke vorm kan verschillen van de afbeelding.
23
Uw voertuig in een oogopslag
OVERZICHT VAN HET EXTERIEUR (ACHTER)
OIA016002
De daadwerkelijke vorm kan verschillen van de afbeelding.
1. Dakantenne..........................................4-104
2. Achterruitverwarmer...............................4-79
3. Achterruitwisser .....................................4-73
4. Deur grendelen ......................................4-15
5. Systeem voor parkeerassisentie
achteraan.............................................5-45
6. Kinderslot achterdeuren.........................4-20
7. Brandstofvul ...........................................4-31
8. Achter sleephaak ...................................6-28
9. Achterste combinatielamp......................7-63
10. Hoog gemonteerd remlichtlicht.............7-65
Uw voertuig in een oogopslag
42
OVERZICHT VAN HET INTERIEUR
1. Knop voor grendelen/ontgrendelen
deur ................................................4-16
2. Buiten kijkspiegel schakelaar* ..........4-42
3. Elektrische raamgrendel knop *........4-27
4. Elektrische raamschakelaars * ........4-25
5. Centraal deurgrendel schakelaar* ....4-19
6. Koplamp afstelinrichting * ................4-70
7. Verlichting instrumentenpaneel ......4-45
8. LDWS knop* ....................................5-35
9. FCW knop* ......................................5-33
10. ESC UIT knop * ..............................5-27
11. Verwarmde stuurwiel ......................4-39
12. Stuurwielverstelling* ........................4-38
13. Zekeringskast ..................................7-42
14. Motorkapopener ..............................4-29
15. Rempedaal ......................................5-21
16. Gaspedaal ................................5-6, 5-10
17. Brandstofvulklep opener..................4-31
* : indien hiermee uitgerust
OIA016003
De daadwerkelijke vorm kan verschillen van de afbeelding.
25
Uw voertuig in een oogopslag
OVERZICHT VAN HET INSTRUMENTENPANEEL
1. Instrumentenpaneel........................4-44
2. Lichtschakelaar /
Richtingaanwijzerschakelaars ........4-66
3. Ruitenwisser / Ruitensproeier ........4-72
4. Audio-bedieningsorganen* ..........4-105
5. Hoorn..............................................4-40
6. Bestuurders air-bag* ......................3-42
7. Voor passagiers air-bag* ................3-42
8. Stuurwiel.........................................4-38
9. Contactslot ................................5-5, 5-7
10. Waarschuwingslicht schakelaar ......6-2
11. Knop Tripcomputer* ......................4-49
12. Audio * ........................................4-105
13. Klimaatbeheersingsysteem* 4-80, 4-88
14. Sigarettenaansteker ......................4-99
15. AUX, USB en iPod-poort* ...........4-106
16. Versnellingspook..................5-12, 5-15
17. Parkeerremhendel.........................5-22
18. Handschoenenvak ........................4-98
* : indien hiermee uitgerust
OIA016004
De daadwerkelijke vorm kan verschillen van de afbeelding.
Uw voertuig in een oogopslag
62
MOTORRUIMTE
1. Expansiereservoir.............................7-25
2. Motoroliedop.....................................7-24
3. Rem-/koppelingsvloeistofreservoir ...7-28
4. Luchtfilter..........................................7-32
5. Zekeringskast...................................7-54
6. Plusaansluiting accu ........................7-40
7. Minaansluiting accu..........................7-40
8. Ruitensproeiervloeistofreservoir.......7-31
9. Radiateurdop....................................7-27
10. Motoroliepeilstok .............................7-24
11. Oliepeilstok automatische
versnellingsbak*............................7-29
* : indien hiermee uitgerust
Benzinemotor
OIA013005
Het werkelijke motorruimte in het voertuig kan verschillen van de afbeelding.
Veiligheidskenmerken van uw voertuig
ZITPLAATSEN . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3-2
Afstelling voorste zitplaats . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3-4
Afstelling achterzitplaats . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3-8
VEILIGHEIDSGORDELS . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3-13
Veiligheidsgordelbevestigingssysteem . . . . . . . . . . . . 3-13
Veiligheidsgordelspanner . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3-18
Additionele veiligheidsvoorzorgsmaatregelen . . . . . 3-20
Verzorging van veiligheid gordels . . . . . . . . . . . . . . 3-23
VEILIGHEIDSSYSTEEM VOOR KINDEREN
(CRS) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3-24
Kinderen altijd op de achterbank. . . . . . . . . . . . . . . 3-24
Het selecteren van een kinderzitje (CRS) . . . . . . . . 3-25
Het installeren van een kinderzitje (CRS) . . . . . . . . 3-27
AIR BAG - AANVULLEND
BEVEILIGINGSSYSTEEM . . . . . . 3-37
Airbag bestuurder en voorpassagier . . . . . . . . . . . . . 3-39
Side air-bags . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3-40
Hoe werkt het air-bags systeem? . . . . . . . . . . . . . . . 3-42
• Wat kunt u verwachten als een airbag opgeblazen
wordt? . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3-46
Voor air-bag AAN/UIT schakelaar passagier . . . . . 3-46
• Installeer geen kinderzitje op de zitplaats van de
voorste passagier. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3-48
• Waarom ging mijn air-bag niet open in een
aanrijding?. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3-48
SRS verzorging . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3-53
Additionele veiligheidsvoorzorgsmaatregelen . . . . . 3-55
Air-bag waarschuwingsetiket. . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3-55
3
Veiligheidskenmerken van uw voertuig
23
Voorzitplaats
(1) Voorwaarts en achterwaarts
(2) Rugleuningverstelling
(3) Stoelkussenhoogte bestuurders-
stoel)*
(4) Hoofdsteunen
(5) Zitplaats verwarming*
Achterzitplaats
(6) Inklapbare zitplaats
(7) Hoofdsteunen
* : indien van toepassing
ZITPLAATSEN
OIA033001
33
Veiligheidskenmerken van uw voertuig
WAARSCHUWING -
Zitplaats bestuurder
Probeer nooit om de zitplaats af
te stellen terwijl het voertuig in
beweging is. Dit kan leiden tot
vermindering van de voertuig-
controle, wat resulteert in een on-
geval en of materiele schade.
Let op dat er geen bagage tegen
de rugleuning wordt geplaatst.
De vergrendeling van de rugleu-
ning kan eventueel overbelast
worden of niet goed vergrendeld
zijn, dit kan leiden tot (ernstig)
letsel tijdens een plotselinge stop
of botsing.
Rij altijd met de rugleuning in
verticale positie en gebruik de
veiligheidsgordel zoals het hoort
sluitend over de borst en laag
over de heupen. Dit is de beste
positie om u te beschermen in
geval van een ongeluk.
• Zorg voor een goede zitpositie
om onnodige (ernstig) air-bag let-
sel te voorkomen om zo ver mo-
gelijk weg van het stuurwiel, ter-
wijl toch een goede controle over
het voertuig wordt behouden. Het
is aan te raden de borstkas ten-
minste 25 cm van het stuurwiel af
te houden.
WAARSCHUWING -
Verticaal zetten van de rug-
leuning
Wanneer u de rugleuning terugzet in
de verticale positie, houdt de rug-
leuning vast en breng het langzaam
terug en let op dat er niets of nie-
mand bekneld raakt. Controleer of
de rugleuning goed vergrendeld is.
WAARSCHUWING -
Losse voorwerpen
Losse voorwerpen op de vloer van
de bestuurder kunnen de bediening
van de pedalen hinderen, en mo-
gelijk een ongeluk veroorzaken.
Plaats niets los onder de voorzit-
plaatsen.
WAARSCHUWING -
Verantwoordelijkheid bestu
urder voor passagiers
Het rijden in een voertuig met de
rugleuning horizontaal kan leiden
tot ernstig letsel. Als een rugleu-
ning horizontaal is geplaatst, kan
de inzittende onder de veigheids-
gordel uitglijden. Ernstig letsel zou
hierdoor kunnen ontstaan. De bes-
tuurder moet de passagier drin-
gend verzoeken om de rugleuning
in een verticale positie te zetten tij-
dens het rijden.
Veiligheidskenmerken van uw voertuig
43
Afstelling voorste zitplaats
Voorwaarts en achterwaarts
Om de stoel voorwaarts en achterwaarts
te schuiven:
1. Trek de hendel voor de lengteverstel-
ling omhoog en houd de hendel
omhoog.
2. Schuif de zitplaats naar de positie die
u wenst.
3. Laat de hefboom los en verzeker u er-
van dat de zitplaats op zijn plaats is
vergrendeld.
Stel de zitplaats af voordat u gaat rijden
en verzeker u ervan dat de zitplaats vei-
lig is vergrendeld door te proberen voor-
waarts en achterwaarts te bewegen zon-
der de hefboom te gebruiken. Indien de
stoel beweegt, is het niet correct ver-
grendeld.
Rugleuningverstelling
Om de rugleuning te verstellen:
1. Plaats uw gewicht iets naar voren en
trek de hendel voor de rugleuningver-
stelling omhoog.
2. Leun voorzichtig terug tegen de rug-
leuning en stel de leuning af in de
positie die gewenst wordt.
3. Laat de hefboom los en controleer of
de leuning is vergrendeld (De hef-
boom MOET terugkeren in zijn basis
positie zodat de rugleuning kan ver-
grendelen.).
OBA033003
OBA033002
OIA033002
Type A
Type B
35
Veiligheidskenmerken van uw voertuig
Hoogte afsteller zitplaats
(voor zitplaats bestuurder)
(indien van toepassing)
Beweeg de hendel omhoog of omlaag
om de stoel in hoogte te verstellen.
Druk de hendel enkele malen omlaag
om de stoelkussen lager te zetten.
Druk de hendel enkele malen omhoog
om de stoel hoger te zetten.
Hoofdsteunen
De bestuurdersstoel en passagiersstoel
voor zijn uigerust met een hoofdsteun
voor de veiligheid en het comfort van de
inzittenden.
De hoofdsteun voorziet niet alleen in
comfort voor de bestuurder en voor pas-
sagier, maar helpt ook om hoofd en nek
te beschermen in geval van een aanrij-
ding.
OPA039052
WAARSCHUWING
Neem de volgende voorzorgsmaat-
regelen in acht zodat u het risico op
letsel of overlijden bij een ernstig
ongeval vermindert.
Pas, voordat u het voertuig start,
altijd de hoofdsteunen voor alle
passagiers goed aan.
Laat NOOIT iemand rijden in een
zitting met een verwijderde
hoofdsteun.
Pas de hoofdsteunen zo aan dat
het midden van de hoofdsteun op
dezelfde hoogte is als de hoogte
van de bovenkant van de ogen
(zie schema).
Pas de positie van de hoofdsteun
van de bestuurder NOOIT aan als
het voertuig in beweging is.
Stel de hoofdsteun zo dicht mo-
gelijk bij het hoofd van de passa-
gier af. Gebruik geen kussen als
zitting waardoor het lichaam af
staat van de rugleuning.
OBA033004
Veiligheidskenmerken van uw voertuig
63
Voor- en achterwaartse afstelling
De hoofdsteun kan naar voren worden
aangepast naar 3 posities door de hoofd-
steun naar de gewenste positie naar vo-
ren te trekken. Om de hoofdsteun in de
volledig achterste stand te plaatsen, trekt
u deze zo ver mogelijk naar voren en laat
u het los.
Het afstellen van de hoogte
van de hoofdsteun
Om de hoofdsteun te verstellen, trek het
op naar de gewenste positie (1). Om de
hoofdsteun te verlagen, duw neer en
houdt de drukknop (2) op de hoofdsteun-
drager vast en verlaag de hoofdsteun na-
ar de gewenste positie (3).
OBA033005OIA033003
OPMERKING
Als u de rugleuning naar voren
klapt met de hoofdsteun en de zit-
ting omhoog, kan de hoofdsteun in
contact komen met de zonneklep of
andere delen van het voertuig.
OYFH034205
37
Veiligheidskenmerken van uw voertuig
Verwijdering/Opnieuw installeren
Om de hoofdsteun te verwijderen, trek
deze omhoog zoveel als het kan en druk
op de knop (1) tijdens het omhoog trek-
ken (2).
Plaats om de hoofdsteun te monteren de
stangen (3) in de opening. Houd daarbij
de ontgrendelknop (1) ingedrukt. Stel
vervolgens af op de gewenste hoogte.
Stoelverwarming
(indien van toepassing)
Terwijl de motor draait, druk op de scha-
kelaar om de zitplaats van de bestuurder
of de zitplaats van de voor passagier te
verwarmen.
Tijdens gematigd weer en onder condi-
ties waarbij de werking van de stoelver-
warmer niet nodig is, is het niet nodig de
verwarming te gebruiken.
Elke keer dat u op de knop drukt, wordt
de temperatuurinstelling van de zitting
als volgt gewijzigd:
De Stoelverwarming zal standaard op
OFF staan als de contactschakelaar
wordt omgedraaid.
AANDACHT
Als de stoelverwarmingschakelaar in de
AAN positie staat, wordt het verwar-
mingssysteem niet automatisch uitge-
scha-keld.
OIA036013
OFF (UIT)
HIGH ( )
MIDDLE ( )
LOW ( )
(HOOG)
(MIDDEN)
(LAGE)
OBA033006
WAARSCHUWING
Controleer of de hoofdsteun na het
afstellen goed is geblokkeerd, zo-
dat de inzittenden worden besc-
hermd.
Veiligheidskenmerken van uw voertuig
83
Rugleuningzak
(indien van toepassing)
Het rugleuningzak op de rugleuning be-
vindt zich op de bestuurder en/of passa-
giersstoel voor.
Passagierzitting onder lade
(indien van toepassing)
Om de lade te openen, trekt u de lade
eerst omhoog en vervolgens naar voren.
Afstelling achterzitplaats
Hoofdsteunen
De zitplaatsen achter zijn voorzien van
hoofdsteunen voor de alle zitplaatsen
voor de veiligheid en het comfort van de
inzittenden.
De hoofdsteun voorziet niet alleen in
comfort voor de bestuurder en voorinzit-
tende, maar helpt ook om het hoofd en
nek te beschermen in geval van een aan-
rijding.
OPA039053
WAARSCHUWING -
Ontvlambare materialen
Bewaar geen ontvlambare/explosi-
eve materialen in het lade. Deze
voorwerpen kunnen ontbranden
en/of ontploffen indien het voertuig
wordt blootgesteld aan hoge tem-
peraturen gedurende langere perio-
den of betrokken bij een ongeval.
OIA0330010
WAARSCHUWING -
Rugleuningzakken
Plaats geen zware of scherpe voor-
werpen in de rugleuningtassen. Bij
een ongeval kunnen deze losko-
men en de inzittenden van het voer-
tuig verwonden.
OIA0330025
39
Veiligheidskenmerken van uw voertuig
Het afstellen van de hoogte
van de hoofdsteun
Om de hoofdsteun te verstellen, trek het
op naar de gewenste positie (1). Om de
hoofdsteun te verlagen, duw neer en
houdt de drukknop (2) op de hoofdsteun-
drager vast en verlaag de hoofdsteun na-
ar de gewenste positie (3).
Verwijdering/Opnieuw installeren
Om de hoofdsteun te verwijderen, trek
de hoofdsteun omhoog met de drukknop
(1) tijdens het omhoog trekken (2).
Plaats om de hoofdsteun te monteren de
stangen (3) in de opening. Houd daarbij
de ontgrendelknop (1) ingedrukt. Stel
vervolgens af op de gewenste hoogte.
OIA0330011 OIA0330012
WAARSCHUWING
Controleer of de hoofdsteun na het
afstellen goed is geblokkeerd, zo-
dat de inzittenden worden besc-
hermd.
WAARSCHUWING
Neem de volgende voorzorgsmaat-
regelen in acht zodat u het risico op
letsel of overlijden bij een ernstig
ongeval vermindert.
Pas, voordat u het voertuig start,
altijd de hoofdsteunen voor alle
passagiers goed aan.
Laat NOOIT iemand rijden in een
zitting met een verwijderde
hoofdsteun.
Pas de hoofdsteunen zo aan dat
het midden van de hoofdsteun op
dezelfde hoogte is als de hoogte
van de bovenkant van de ogen
(zie schema).
Stel de hoofdsteun zo dicht mo-
gelijk bij het hoofd van de passa-
gier af. Gebruik geen kussen als
zitting waardoor het lichaam af
staat van de rugleuning.
Veiligheidskenmerken van uw voertuig
103
Inklappen van de achterzitplaats
De achterrugleuningen (en zitkussens)
kunnen ingeklapt worden om de baga-
geruimte te vergroten.
1. Zet de rugleuning van de voorstoel
omhoog en schuif, zonodig, de voor-
stoel naar voren.
2. Laat de achterste hoofdsteunen zak-
ken naar de laagste stand.
3. Plaats de gesp van de achterste vei-
ligheidsgordel in de houder op het zij-
paneel. Hierdoor wordt voorkomen
dat de gordel in contact komt met de
rugleuning als deze wordt omgeklapt.
4. Til het voorste deel van de zitting om-
hoog (1).
WAARSCHUWING
Laat passagiers nooit op de neer-
geklapte rugleuning zitten, terwijl
de auto in beweging is, dit is
geen juiste zitpositie. Bovendien
zijn er geen veiligheidsgordels
beschikbaar. Dit kan leiden tot
ernstig letsel in het geval van een
aanrijding of onverwachte stop.
Voorwerpen die vervoerd worden
op de neergeklapte rugleuningen
mogen niet hoger reiken dan de
top van de voorste rugleuningen.
Dit in verband met doorglijden tij-
dens afremmen. Let op dat de
voorwerpen zo goed als mogelijk
is worden vastgezet.
OIA0330014 OIA0330015
311
Veiligheidskenmerken van uw voertuig
5. Til het achterste deel van de zitting
omhoog (2). 6. Beweeg de zitting in de richting van
de pijl in bovenstaande afbeelding.
7. Trek de rugleuning omhoog en klap de
rugleuning naar de voorkant van het
voertuig.
OIA0330016 OIA0330017
OIA0330018
OIA0330019
313
Veiligheidskenmerken van uw voertuig
Veiligheidsgordelbevestigings-
systeem
VEILIGHEIDSGORDELS
(Vervolgd)
Vermijdt het dragen van verdra-
aide veiligheidsgordels. U wordt
niet afdoende beschermd tijdens
een ongeval door een verdraaide
veiligheidsriem. Verzeker u ervan
dat de veiligheidsgordel niet ver-
draaid wordt vastgezet.
Elke gordel mag slechts door één
persoon worden gedragen; het is
gevaarlijk om te leggen om het
kind als dit kind op de schoot van
een inzittende zit.
Wees voorzichtig om de gordel
niet te beschadigen. Indien de
gordel beschadigd is, moet deze
vervangen worden.
WAARSCHUWING
Beschadigde veiligheidsriemen en
montages van veiligheidsriemen
zullen niet goed werken. Vervang
altijd:
Als het weefsel gaat rafelen, vuil
of beschadigd is.
Indien de gordel beschadigd is.
De gehele montage van de veilig-
heidsriem moet na een ongeval
vervangen worden, zoals als de-
ze niet beschadigd lijkt.
WAARSCHUWING
Voor maximaal veiligheid moeten
de veiligheidsgordels altijd geb-
ruikt worden wanneer de auto
rijdt.
Veiligheidsgordels zijn het meest
effectief wanneer de rugleunin-
gen in de verticale positie staan.
Kinderen van 12 jaar en jonger
moeten altijd gebruik maken van
de achterzitplaats. Sta nooit toe
dat kinderen in de voor passagi-
erszitplaats mee rijden. Indien
een kind ouder dan 12 jaar in de
voorstoel moet meerijden, moet
hij/zij de veiligheidsgordel geb-
ruiken en de stoel moet zo ver
mogelijk maar wel comfortabel
naar achteren gezet worden.
Draag het schouderdeel van de
gordel nooit onder uw arm of
achter uw rug. Een onjuist gepo-
sitioneerde schoudergordel kan
ernstige letsels veroorzaken bij
een aanrijding. De schoudergor-
del moet altijd in de midden tus-
sen uw schouder over uw sleutel-
been gedragen worden.
(Vervolgd)
Veiligheidskenmerken van uw voertuig
143
Veiligheidsgordel waarschuwings
Veiligheidsgordel van de bestuurder
waarschuwings (1)
Als herinnering aan de bestuurder zal de
waarschuwingslamp van de veiligheids-
gordel gedurende ongeveer 6 seconden
knipperen iedere keer dat u het contact
AAN zet, ongeacht het gebruik van de
gordel.
Indien de veiligheidsgordel van de
bestuurderszitplaats wordt losgemaakt,
nadat het contact AAN positie gezet is, zal
de waarschuwingslamp nogmaals oplich-
ten gedurende ongeveer 6 seconden.
De brandende lamp gaat knipperen als
de gordel niet wordt vastgezet en een
snelheid van 9 km/uur wordt bereikt, gaat
de brandende lamp knipperen, totdat
weer langzamer dan 6 km/uur wordt
gereden. (indien van toepassing)
Als de gordel nog steeds niet wordt vast-
gezet en er wordt harder gereden dan 20
km/uur dan klinkt gedurende ongeveer
100 seconden de zoemer en knippert de
betreffende waarschuwingslamp (indien
van toepassing).
Veiligheidsgordel van de voorste
passagier waarschuwings (2)
Als herinnering voor de voorpassagier,
zal de veiligheidsgordel van de voorste
passagier waarschuwingslamp gedu-
rende ongeveer 6 seconden knipperen
iedere keer dat u het contact AAN zet,
ongeacht het gebruik van de gordel.
Als de voorpassagiersgordel niet is vast-
gezet nadat het contactslot in de stand
ON is gezet of wordt los gemaakt nadat
het contactslot op ON is gezet, gaat de
bijbehorende gordel-waarschuwingslamp
branden, totdat de riem wordt omgelegd.
De brandende lamp gaat knipperen als
de gordel niet wordt vastgezet en een
snelheid van 9 km/uur wordt bereikt, gaat
de brandende lamp knipperen, totdat we-
er langzamer dan 6 km/uur wordt gere-
den.
Als de gordel nog steeds niet wordt vast-
gezet en er wordt harder gereden dan 20
km/uur dan klinkt gedurende ongeveer
100 seconden de zoemer en knippert de
betreffende waarschuwingslamp.
AANDACHT
De waarschuwingslamp niet vaste-
zette passagiersgordel voor bevindt
zich op het middelste dashboardpa-
neel.
(Vervolgd)
OIA0330020
315
Veiligheidskenmerken van uw voertuig
(Vervolgd)
Als de voorpassagiersstoel niet is
bezet, gaat toch de gordel-waarschu-
wingslamp gedurende 6 seconden
knipperen of branden.
De waarschuwingslamp niet vastge-
zette passagiersgordel voor kan wer-
ken als zich bagage op de passagier-
sstoel voor is geplaatst.
Het rijden in een onjuiste houding
heeft een negatieve invloed op het
waarschuwingssysteem voor de passa-
giers voorin. Het is belangrijk dat de
bestuurder de passagier instructies
geven wat betreft de juiste zithouding,
zoals in deze handleiding aangegeven. Achter (indien van toepassing)
Als het contactslot in de AAN positie
geplaatst wordt (motor draait niet) en
achterste passagiers op schoot / schou-
dergordel niet is vastgezet, gaat de bij-
behorende lamp branden, totdat de gor-
del is vastgezet.
Vervolgens gaat de bijbehorende waar-
schuwingslamp gedurende ongeveer 35
seconden branden als een van de vol-
gende omstandigheden optreden:
- De motor wordt gestart als de gordel
niet is vastgezet.
- De snelheid wordt hoger dan 9 km/uur
(6 mph) als de gordel niet is vastgezet.
- De gordel achter wordt losgemaakt, ter-
wijl langzamer dan 20 km/uur (12 mph)
wordt gereden.
Als de achtergordel wordt vastgezet,
gaat de waarschuwingslamp onmiddellijk
uit.
Als de achtergordel wordt losgemaakt bij
een snelheid hoger dan 20 km/uur (12
mph), gaat de bijbehorende waarschu-
wingslamp knipperen en klinkt de wa-
arschuwingszoemer gedurende 35
seconden.
Als echter de sluiting van de driepunts-
gordel achter binnen 9 seconden nadat
de gordel is omgedaan wordt losge-
maakt, vastgemaakt en weer wordt los-
gemaakt, wordt de bijbehorende gordel-
waarschuwingslamp niet ingeschakeld.
OIA0330021
Veiligheidskenmerken van uw voertuig
163
Driepuntsgordel
Om uw veiligheidsgordel vast te zetten:
Trek het uit het oprolmechanisme en
stop de metalen lip (1) in de gesp (2). Er
zal een hoorbare ‘klik’ zijn wanneer de lip
in de gesp grendelt.
De veiligheidsgordel zal pas automatisch
tot de juiste lengte afstellen, wanneer het
schootgordelgedeelte handmatig is afge-
steld strak rond de heupen ligt. Indien u
voorwaarts beweegt in een langzame,
vloeiende beweging, zal de gordel mee
bewegen. Echter bij een plotselinge stop
of botsing zal de gordel in de bestaande
positie vergrendelen. Het zal ook ver-
grendelen wanneer u probeert te snel
voorwaarts te leunen.
AANDACHT
Als u niet in staat om vlot genoeg te
trekken van de veiligheidsgordel uit het
oprolmechanisme, stevig trek de gordel
uit en laat hem los. Na de release, kan de
riem weer rustig en soepel uit de oprol-
automaat worden getrokken.
Hoogte afstelling
(indien van toepassing)
U kunt de hoogte van het gordelpunt
afstellen naar een van de 3 posities voor
maximaal comfort en veiligheid.
De gordel moet zodanig afgesteld zijn
dat het over de borstkas en halverwege
de schouder ligt.
Om de hoogte van veiligheidsgordel af te
stellen, verlaag of verhoog de hoogte
afsteller naar de juiste positie.
Om te verhogen, trek het bevestigings-
punt omhoog (1). Om ze te verlagen,
druk bevestigingspunt neer (3) terwijl de
hoogte regel knop wordt ingedrukt.
Controleer of het bevestigingspunt is ver-
grendeld na de afstelling.
B180A01NF
1
2
OBA033024R
317
Veiligheidskenmerken van uw voertuig
Tijdens het gebruik van de middelste
achterveiligheidsgordel moet de gesp
met de “CENTER” stempel worden
gebruikt (indien van toepassing).
WAARSCHUWING
Verzeker u ervan dat altijd de
schoudergordel punt in de juiste
positie is vergrendeld. Plaats het
bovenste deel nooit over uw nek of
gezicht. Onjuist geplaatste veilig-
heidsgordels kunnen ernstige let-
sels veroorzaken tijdens een onge-
val.
B200A01NF
WAARSCHUWING
Onjuist geplaatste veiligheidsgor-
dels kunnen ernstige letsels ver-
oorzaken tijdens een ongeval.
Neem de volgende voorzorgsmaat-
regelen bij het aanpassen van de
veiligheidsriem:
U moet de gordel strak over uw
heupen plaatsen en niet over de
middel.
Hierdoor kunnen uw sterke heup-
beenderen de impact van de bot-
sing absorberen, waardoor de
kans op intern letsel afneemt.
Plaats een arm onder de schou-
derriem en de andere over de
riem, zoals getoond in de afbeel-
ding.
OPB039026
Veiligheidskenmerken van uw voertuig
183
Om de veiligheidsgordel te ontgrendelen:
De veiligheidsgordel wordt ontgrendeld
door de knop (1) in de gesp in te druk-
ken. Wanneer het wordt ontgrendeld, rolt
de gordel automatisch in het oprolme-
chanisme.
Als dit niet gebeurt, controleer de gordel
of het niet verdraaid is en probeer het
dan opnieuw.
Veiligheidsgordelspanner
(indien van toepassing)
Uw voertuig kan uitgerust zijn met een
veiligheidsgordelspanner voor bestuur-
ders en voorste passagier (Retractor
voorspanner en EFD (Bevestigingstoe-
stel voor Noodsituaties)). De spanner
worden geactiveerd bij een ernstig bot-
sing.
Wanneer het voertuig plotseling stopt, of
indien een inzittende probeert om te snel
voorwaarts te leunen, zal de veiligheids-
gordel in de bestaande positie vergren-
delen. In bepaalde frontale botsingen zal
de gordelspanner activeren en de veilig-
heidsgordel strakker aantrekken tegen
het lichaam.
(1) Retractor Voorspanner
Het doel van de retractor voorspan-
ner is om zeker te stellen dat de
schoudergordels strak zitten rond het
bovenlichaam van de inzittenden in
bepaalde frontale botsingen.
(2) EFD (Bevestigingstoestel voor Nood-
situaties)
Het doel van de EFD is om zeker te
stellen dat de schootgordels strak zit-
ten rond het onderlichaam van de
inzittenden in bepaalde frontale bots-
ingen (indien van toepassing, Alleen
bestuurder).
Indien het systeem overmatige druk van
de veiligheidsgordel ervaart op de veilig-
heidsgordel van de bestuurder of de
inzittende en de gordelspanner geacti-
veerd wordt, zal de begrenzer van de vo-
orspanner iets van de druk op de betrok-
ken veiligheidsgordel iets verminderen
(indien van toepassing).
OMG035300
B210A01NF/H/Q
319
Veiligheidskenmerken van uw voertuig
Het voorspanner systeem bestaat uit de
volgende componenten. Hun locaties ge-
toond in de afbeelding:
1. SRS air-bag waarschuwingslamp
2. Gordelspanner assemblage
3. SRS-regeleenheid
4. Bevestigingstoestel voor Noodsitu-
aties (EFD)*
* :indien van toepassing, Alleen bestuur-
der
WAARSCHUWING
Voorspanners zijn ontworpen om
slechts een keer te werken. Na
activatie moeten de voorspan-
ners worden vervangen. Alle vei-
ligheidsgordels moeten altijd
worden vervangen als ze zijn
gedragen tijdens een aanrijding.
De voorspanner mechanismen
worden heet gedurende activatie.
Raak de spanner niet aan gedu-
rende een aantal minuten nadat
ze zijn geactiveerd.
Raak niet de voorspanner veilig-
heidsgordel assemblies.
Probeer niet om de voorspanners
zelf te inspecteren of vervangen.
Wij raden aan u het systeem
onderhouden bij een erkende
HYUNDAI-verdeler.
Probeer niet om de gordelspan-
ners zelf te inspecteren of ver-
vangen op enige wijze.
(Vervolgd)
1KMB3311A
(Vervolgd)
Onjuiste behandeling van de vo-
orspanner en het niet opvolgen
van de waarschuwingen om niet
aanpassen, inspecteren, vervan-
gen onderhouden of repareren
kan leiden tot een onjuiste wer-
king of onbedoelde activatie en
ernstig letsel.
Als het voertuig of de voorspan-
ner van de veiligheidsgordel mo-
et worden verwijderd, raden we
aan om contact op te nemen met
een erkende HYUNDAI-verdeler.
Veiligheidskenmerken van uw voertuig
203
AANDACHT
Sensor die de air-bag activeert, is aan-
gesloten op de voorspanner. Het waar-
schuwingslamp op het instrumentenpa-
neel zal oplichten gedurende ongeveer 6
seconden nadat het contact de AAN
positie is gezet, waarna de lamp uit moet
gaan.
Als de voorspanner niet correct werkt,
zal de waarschuwingslamp oplichten,
zelfs als er geen storing in de air-bag is.
Indien de SRS air-bag waarschuwings-
lamp niet oplicht, of blijft branden ter-
wijl het voertuig wordt bestuurd, raden
we aan om het systeem te laten geïn-
specteerd door een erkende HYUNDAI
verdeler.
AANDACHT
De voorspanner zal niet alleen bij een
botsing van voren geactiveerd wor-
den, maar tevens bij een botsing van
de zijkant, indien het voertuig is uit-
gerust met een gordijn airbag of een
airbag aan de zijkant.
Wanneer de spanners worden geacti-
veerd, kan een luid geluid worden
gehoord en een fijne stof zichtbaar
worden in het autocompartiment. Dit
zijn normale werkcondities van het
systeem en zijn niet gevaarlijk.
Hoewel het niet giftig is, kan de fijne
stof huidirritatie veroorzaken en moet
het niet gedurende langere perioden
worden ingeademd. Zorg voor een
goede wasbeurt van de inzittende
wanneer de spanners worden geacti-
veerd na een ongeval.
Additionele veiligheidsvoorzorgs-
maatregelen
Gebruik van de veiligheidsriem
tijdens een zwangerschap
De veiligheidsriem moet altijd tijdens de
zwangerschap gedragen worden. De
beste manier om uw ongeboren kind te
beschermen, is door u zelf te bescher-
men door altijd de veiligheidsriem te geb-
ruiken.
Zwangere vrouwen moeten altijd een sc-
hoot-schouder veiligheidsriem gebrui-
ken. Plaats de schouderriem over uw
borst, tussen uw borsten, en uit de buurt
van uw nek. Plaats de schootriem onder
uw buik zodat deze GOED past over uw
heupen en heupbeenderen, rond het
ronde deel van de buik.
WAARSCHUWING
Verminder het risico op ernstig let-
sel of overlijden van het ongeboren
kind gedurende een ongeval, en
plaats het schootgedeelte van de
veiligheidsriem NOOIT boven of
over het gedeelte van de buik waar
het kind zit.
321
Veiligheidskenmerken van uw voertuig
Gebruik van de veiligheidsriem bij
kinderen
Pasgeborene en kleine kinderen
De meeste landen hebben wetgeving
wat betreft kinderen in voertuigen waarbij
kinderen moeten reizen in goedgekeurde
kinderartikelen, inclusief booster stoel-
tjes. De leeftijd waarop veiligheidsgor-
dels gebruikt kunnen worden in plaats
van an-dere middelen om kinderen te
beschermen, verschillen per land, dus
controleer de voorwaarden in uw land
voordat u op reis gaat. Kinderzitjes voor
kinderen mo-eten correct geplaatst en
geïnstalleerd zijn op de achterzitplaats.
Voor meer in-formatie, raadpleeg ook
“Kinderzitje” in deze sectie.
Kleine kinderen zijn het best beschermd
tegen letsel in een ongeval, wanneer ze
correct in de achterzitplaats in een kin-
derzitje geplaatst zijn, die voldoet aan de
wettelijke vereisten van de van uw land.
Voordat u een kinderzitje koopt, verzeker
u ervan dat het gecertificeerd is en dus
voldoet aan de wettelijke eisen uw land.
Kinderzitje dat passend is voor de lengte
en het gewicht van het kind. Controleer
het etiket op het kinderzitje voor deze in-
formatie. Raadpleeg ook “Kinderzitje” in
deze sectie.
Grotere kinderen
Alle kinderen onder 13 jaar die te groot
zijn voor een booster zitting moeten altijd
de achterzitplaats gebruiken en de
beschikbare veiligheidsgordels dragen.
Een veiligheidsriem moet geplaatst wor-
den over de bovenkant van de dijen en
goed zitten over de schouder en borst
zodat het kind veilig geplaatst is. Cont-
roleer periodiek de of de gordel nog strak
zit. Een kind dat veel beweegt, kan resul-
teren in het losraken van de riem. Kin-
deren krijgen de beste bescherming
wanneer er gebruik ge-maakt wordt van
de juiste middelen inclusief gebruik van
kinderzit en/of de veiligheidsgordels op
de achterbank.
Indien een groter kind boven 13 jaar oud
in de voorste zitplaats mag zitten, moet
het kind de veiligheidsgordel correct
gebruiken.
Indien het schoudergedeelte van de gor-
del de nek of het gezicht aanraakt, moet
het kind in een kinderzitje worden gezet.
Als de schouderriem nog steeds hun ge-
zicht of nek raakt, dan moeten de kin-
deren in een kinderzitje geplaatst wor-
den.
WAARSCHUWING
Gebruik ALTIJD correcte methodes
voor peuters en kinderen, en pas
deze aan het gewicht en de hoogte
van het kind aan.
Om het risico op ernstig letsel of
overlijden van een kind en andere
passagiers te verminderen, houdt u
een kind NOOIT op uw schoot of in
uw armen tijdens het rijden. De
krachten die ontstaan tijdens een
ongeval zullen het kind uit uw ar-
men rukken met alle gevolgen van
dien.
Veiligheidskenmerken van uw voertuig
223
Gebruik van de veiligheidsriem bij
mensen met letsel
Ook wanneer een gewonde persoon
wordt vervoerd, moet de veiligheidsgor-
del worden gebruikt. Voor specifieke
aanbevelingen raadpleeg een arts.
Eén persoon per gordel
Twee mensen (inclusief kinderen) mo-
gen nooit samen gebruik maken van één
veiligheidsgordel. Dit zou de ernstig let-
sels kunnen veroorzaken in het geval
van een ongeluk.
Ga niet liggen
Op de rug liggen terwijl een voertuig in
beweging is, kan gevaarlijk zijn. Zelfs
wanneer omgedaan, de bescherming
van het veiligheids-systeem (veiligheids-
gordels en/of air-bags) wordt daardoor
sterk verminderd.
Veiligheidsgordels moeten strak zijn
tegen uw heupen en borstkas liggen om
goed te functioneren. U kunt tijdens een
ongeval in de zittingriem geworpen wor-
den, wat kan resulteren in letsel aan de
nek of ander letsel.
Hoe schuiner de rugleuning is afgesteld,
hoe groter de kans dat op letsel.
WAARSCHUWING
Zorg altijd dat grotere veilig-
heidsriemen voor kinderen
gebruikt worden en goed afge-
steld worden.
Zorg dat de schouderriem NOOIT
contact maakt met de nek of het
gezicht van het kind.
Zorg dat maar één kind gebruik
maakt van één veiligheidsriem.
WAARSCHUWING
Gebruik NOOIT een teruggeklap-
te zitting terwijl het voertuig in
beweging is.
Het rijden met een liggende rug-
leuning verhoogt de kans op ern-
stige letsel in het geval van een
ongeval of plotselinge stop.
• Bestuurder en passagiers moe-
ten altijd goed op de zitplaats zit-
ten, met de veiligheidsgordel cor-
rect gedragen en met de rugleu-
ning zo veel mogelijk verticaal.
323
Veiligheidskenmerken van uw voertuig
Verzorging van veiligheid gordels
Het gordel systeem mag nooit uit elkaar
worden gehaald of worden aangepast.
Let op dat de gordels niet beschadigd
worden door het sluiten van een deur.
Periodieke inspectie
Alle veiligheidsgordels moeten periodiek
gecontroleerd worden op slijtage of
beschadiging van welke soort dan ook.
Beschadigde onderdelen moeten zo snel
mogelijk worden vervangen.
Houdt de gordels schoon en droog
Veiligheidsgordels moeten schoon en
droog worden gehouden. Indien gordels
vuil raken, kunnen ze schoongemaakt
worden met gebruik van een milde zeep-
oplossing en warm water. Bleekmiddel,
kleurmiddel, sterke afwasmiddelen of
schuurmiddelen moeten niet worden
gebruikt, omdat ze de gordels kunnen
beschadigen.
Wanneer de veiligheidsgordels
te vervangen
Gehele zijnde veiligheidsgordel en aan-
verwante delen moeten vervangen wor-
den indien het voertuig in een ongeluk
betrokken is geweest. Dit moet gedaan
worden zelfs indien er geen zichtbare
schade is. Raden we u aan een erkende
HYUNDAI verdeler te raadplegen.
Veiligheidskenmerken van uw voertuig
243
VEILIGHEIDSSYSTEEM VOOR KINDEREN (CRS)
Kinderen altijd op de achterbank
Alle kinderen onder 13 jaar die in de auto
meerijden, moeten altijd in de achterzit-
plaats zitten en moeten altijd correcte zit
hebben om het risico op letsel te vermin-
deren bij een ongeval, plotselinge stop of
manoeuvre. Volgens statistieken
betreffende ongelukken zijn kinderen vei-
liger wanneer ze correct zijn gepaatst op
de achterzitplaatsen ten op zichte van de
voor zitplaats. Zelfs met airbags kunt
kinderen ernstig letsel oplopen, of
overlijden. Grotere kinderen, niet in een
kinderzitje, moeten één veiligheidsgordel
gebruiken.
De meeste landen hebben wetgeving
wat betreft kinderen in voertuigen waarbij
kinderen moeten reizen in goedgekeurde
kinderartikelen. De wetgeving betreffen-
de de leeftijd of gewicht/hoogte beperkin-
gen waarbij veiligheidsriemen gebruikt
kunnen worden in plaats van andere
middelen om kinderen te beschermen,
verschillen per land, dus controleer de
voorwaarden in uw land voordat u op reis
gaat.
Kinderzitjes voor kinderen moeten cor-
rect geplaatst en geïnstalleerd zijn op de
achterzitplaats. U moet kinderzitjes geb-
ruiken die voldoen aan de vereisten van
de uw land.
Kinderzitjes zijn ontworpen om bevestigd
te worden aan de zitplaatsen in de auto
m.b.v. het buikdeel van de driepuntsgor-
del of het onderste bevestigingen en/of
ISOFIX bovenste bevestigingen op de
achterbank van het voertuig.
Child Restraint System (CRS, kinder-
beschermingssysteem) altijd op de
achterbank
Peuters en jongere kinderen moeten op
de juiste manier beschermd worden, met
het gezicht naar achteren of naar voren
met een CRS die goed vastgezet is aan
de achterbank van het voertuig. Lees en
volg altijd de installatie- en gebruiks-
voorschriften van de fabrikant van het
kinderzitje.
WAARSCHUWING
Kinderen moeten altijd op de ach-
terbank van het voertuig zitten, met
een veiligheidsriem.
Kinderen van alle leeftijden zijn vei-
liger op de achterzitplaatsen. Een
kind dat mee rijdt op de voor pas-
sagierszitplaats kan een klap krij-
gen door een opblazende air-bag
met als gevolg ERNSTIGE LET-
SELS OF DEATH. WAARSCHUWING
Een kind dat niet goed beveiligd is,
loopt extra risico op ERNSTIG LET-
SEL of OVERLIJDEN tijdens een
ongeval. Houd altijd de volgende
voorzorgsmaatregelen in acht bij
het gebruik van CRS:
• Installeer NOOIT een kinder- of
babyzitje op de zitplaats van de
voor passagier.
Zet de CRS altijd goed vast aan
de achterbank van het voertuig.
Volg altijd de instructies van de
fabrikant van het kinderzitje
betreffende installatie en gebruik.
(Vervolgd)
325
Veiligheidskenmerken van uw voertuig
Het selecteren van een kinderzitje
(CRS)
Let bij het kiezen van een CRS altijd op
het volgende:
Verzeker u ervan dat het gecertificeerd
is en dus voldoet aan de wettelijke
eisen uw land.
Kies een kinderzitje dat passend is vo-
or de lengte en het gewicht van het
kind. Het vereiste label of de gebruiks-
instructies bevatten normaliter deze
informatie.
Kies een CRS dat past in de zitting van
het voertuig waar het gebruikt zal wor-
den.
Lees en volg altijd de waarschuwingen
en installatie- en gebruiksvoorschriften
en alle waarschuwingen van de fabri-
kant van het kinderzitje.
Veiligheidssysteem types voor kinde-
ren
Er zijn drie hoofd types CRS's: gezicht
naar achteren, gezicht naar voren, en
booster zittingen. Ze worden ingedeeld
aan de hand van de leeftijd, de hoogte en
het gewicht van het kind.
CRS's voor het gezicht naar achteren
WAARSCHUWING
Installeer NOOIT een kinder- of
babyzitje op de zitplaats van de
voor passagier.
Het plaatsen van een CRS met ge-
zicht naar achteren in de voorstoel
kan resulteren in ERNSTIG LETSEL
of OVERLIJDEN als het kind getrof-
fen wordt door een opgeblazen air-
bag.
(Vervolgd)
Zet uw kind altijd vast in de CRS.
Gebruik NOOIT een kinderveilig-
heidszitje welke "haakt" over een
rugleuning, dit kan nooit vol-
doende veiligheid bieden bij een
ongeluk.
We raden aan dat u na een onge-
val een bezoek brengt aan een
HYUNDAI dealer om het CRS, de
veiligheidsriemen, ISOFIX onder-
ste bevestigingen en de bovenste
bevestigingen te laten controle-
ren.
Veiligheidskenmerken van uw voertuig
263
Een CRS met het gezicht naar achteren
zorgt dat het zittingoppervlakte tegen de
rug van het kind vast zit. Het harnassys-
teem houdt het kind vast, en tijdens een
ongeval zorgt dit dat het kind blijft zitten
en wordt de spanning op de kwetsbare
nek en ruggenwervel vermindert.
Alle kinderen onder een bepaalde leeftijd
moeten met het gezicht naar achteren
geplaatst worden. Er zijn verschillende
soorten CRS's voor het gezicht naar ach-
teren: zittingen voor peuters kunnen al-
leen gebruikt worden voor met het ge-
zicht naar achteren. Draagbare en 3-in-1
CRS's hebben normaliter hogere hoogte-
en gewichtsbeperkingen voor de positie
naar achteren, waardoor u uw kind lan-
ger met het gezicht naar achteren kunt
plaatsen.
Blijf CRS's met het gezicht naar achteren
gebruiken zolang het kind past binnen de
hoogte- en gewichtsbeperkingen van de
fabrikant van de CRS. Dit is de beste
manier om ze veilig te houden. Zodra uw
kind te groot is voor een CRS met het
gezicht naar achteren, kunt u uw kind in
een CRS met het gezicht naar voren in
een harnas plaatsen.
CRS met het gezicht naar voren
Een CRS voor het gezicht naar voren
houdt het kind vast door middel van een
harnas. Houd kinderen in een CRS met
het gezicht naar voren in een harnas tot-
dat ze de hoogte- en gewichtsbeperkin-
gen van de fabrikant van de CRS hebben
bereikt.
Uw kind is klaar voor een booster zitting
zodra het kind te groot is voor een CRS
met het gezicht naar voren.
CRS09 OUN026150
327
Veiligheidskenmerken van uw voertuig
Booster zittingen
Een booster zitting is een CRS die ont-
worpen is om te passen in het veilig-
heidsriemsysteem van het voertuig. Een
booster zitting plaatst de riem zo dat
deze goed past over de sterkere delen
van het lichaam van uw kind. Houd uw
kinderen in booster zittingen totdat ze
groot genoeg zijn om goed in de veilig-
heidsriem te passen.
Om een veiligheidsriem goed te plaat-
sen, moet de schootriem over de boven-
ste dijen geplaatst zijn, niet over de buik.
De schouderriem moet over de schouder
en de borst geplaatst zijn, en niet rond de
nek of het gezicht. Alle kinderen onder
13 jaar die in de auto meerijden, moeten
altijd in de achterzitplaats zitten en moe-
ten altijd correcte zit hebben om het risi-
co op letsel te verminderen bij een onge-
val, plotselinge stop of manoeuvre.
Het installeren van een kinderzitje
(CRS)
Nadat u een goede CRS gekoezen heeft,
en gecontroleerd heeft dat dit goed past
op de achterbank van het voertuig, dan
bent u klaar om het CRS te installeren
volgens de instructies van de fabrikant.
Er zijn drie algemene stappen bij het cor-
rect installeren van de zitting:
Zet de CRS goed vast aan het voer-
tuig. Alle CRS's moeten goed vastge-
zet worden aan het voertuig met het
schootgedeelte van een schoot-/sc-
houderriem of met de ISOFIX boven-
ste bevestiging en/of ISOFIX onderste
bevestiging.
Zorg dat het CRS goed vast zit. Nadat
u het CRS aan het voertuig he-eft
bevestigd, duwt u de zitting naar voren
en van links naar rechts om te controle-
ren of het goed vast zit. Een CRS die
met een veiligheidsriem is vastgezet
moet zo stevig mogelijk geïnstalleerd
worden. Bewegingen naar de zijkant
kunnen echter verwacht worden.
Zet het kind goed vast in de CRS.
Zorg dat het kind goed vastgeriemd is
in de CRS volgens de instructies van
de fabrikant.
Als de hoofdsteun van het voertuig de
juiste installatie van een kinderzitje
(zoals beschreven in de CRS-handlei-
ding) verhindert, moet de hoofdsteun van
de desbetreffende zitting worden ver-
steld of geheel verwijderd.
Om kinderzitjes in alle stelstanden aan te
brengen, kan de voorpassagiersstoel na-
ar achteren worden verplaatst met de
rugleuning in verticale stand niet voorbij
de B-stijl.
WAARSCHUWING
Lees altijd vóór de installatie van
het kinderzitje:
• Lees en volg de installatie- en
gebruiksvoorschriften van de
fabrikant van het kinderzitje.
Lees en volg de instructies in de-
ze handleiding betreffende kin-
derzitjes.
Het niet opvolgen van alle waar-
schuwingen en instructies kan
het risico op ERNSTIG LETSEL of
OVERLIJDEN tijdens een ongeval
vergroten.
WAARSCHUWING
Een CRS in een gesloten voertuig
kan erg heet worden. Om brand-
wonden te voorkomen, controleert
u het oppervlakte en de gespen vo-
ordat u uw kind in het CRS plaatst.
Veiligheidskenmerken van uw voertuig
283
Geschiktheid Kinderzitjes met Gebruik van Veiligheidsgordel - Voor Europa
Gebruik kinderzitjes die officieel zijn goedgekeurd en die geschikt zijn voor de kin-
deren. Bij het gebruik van kinderzitjes, raadpleeg de volgende tabel.
WAARSCHUWING
Geadviseerd wordt dat een kinder-
zitje wordt geïnstalleerd op de ach-
terzitplaats, zelfs indien de airbag
AAN/UIT schakelaar van de voorste
passagier is gezet naar de UIT posi-
tie. Om de veiligheid van uw kind
zeker te stellen, moet de airbag van
de voorste passagier gede-active-
erd zijn wanneer het in uitzonderlij-
ke omstandigheden nodig is dat
een kinderzitje op de zitplaats van
de voorste passagier wordt gezet.
U : Geschikt voor "universele" categorieën kinderzitjes goedgekeurd van deze groep.
Massagroep
(Gewichtsklasse)
Zitplaats Positie (5 zitter)
Voorste Passagier Achter Zijkant Achter Midden
Groep 0 Tot aan 10 kg U U U
Groep 0+ Tot aan 13 kg U U U
Groep I 9 tot 18 kg U U U
Groep II 15 tot 25 kg U U U
Groep III 22 tot 36 kg U U U
Massagroep
(Gewichtsklasse)
Zitplaats Positie (4 zitter)
Voorste Passagier Achter Zijkant
Groep 0 Tot aan 10 kg U U
Groep 0+ Tot aan 13 kg U U
Groep I 9 tot 18 kg U U
Groep II 15 tot 25 kg U U
Groep III 22 tot 36 kg U U
329
Veiligheidskenmerken van uw voertuig
ISOFIX onderste en bovenste
bevestigingen (ISOFIX bevestigings-
systeem) voor kinderen
Het ISOFIX systeem houdt een CRS op
de plaats tijdens het rijden en tijdens on-
gevallen. Dit systeem is ontworpen om
het installeren van een CRS te vereen-
voudigen en om de kans op het onjuist
installeren te verminderen. Het ISOFIX
systeem maakt gebruik van bevestigin-
gen in het voertuig en bevestigingen op
het CRS. Het ISOFIX systeem elimineert
de noodzaak om het CRS met veilig-
heidsriemen vast te zetten aan de ach-
terbank.
Lagere bevestigingen zijn metalen bal-
ken die in het voertuig zijn gebouwd. Er
zijn twee lagere bevestigingen voor elke
ISOFIX zittingpositie waarmee u een
CRS kunt vastzetten.
U moet in het bezit zijn van een CRS met
ISOFIX bevestigingen om gebruik te kun-
nen maken van ISOFIX in uw voertuig
(Een ISOFIX-zitje mag alleen worden
geïnstalleerd als het beschikt over een
goedkeuring voor dat specifieke voertuig
of over een universele goedkeuring in
overeenstemming met de vereisten van
ECE-R 44.)
De fabrikant van het CRS zal u instruc-
ties verstrekken over hoe u het CRS met
bevestigingen voor de onderste ISOFIX
bevestigingen kunt gebruiken.
De ISOFIX bevestigingspunten zijn alle-
en beschikbaar voor de linker en rechter
buiten achterzitplaats posities. Hun loca-
ties getoond in de afbeelding. Er zijn ge-
en onderste ISOFIX bevestigingen voor
de midden positie op de achterbank.
1SAE3090A
WAARSCHUWING
Probeer niet om het CRS met on-
derste ISOFIX bevestigingen te
gebruiken in het midden van de
achterbank. Er zijn geen hier geen
onderste ISOFIX bevestigingen
aanwezig. Het gebruik van de an-
dere bevestigingen voor de twee
andere zittingen kan resulteren in
een breuk of het niet vastzetten wat
weer kan leiden tot ernstig letsel of
overlijden.
Veiligheidskenmerken van uw voertuig
303
De ISOFIX lagere bevestigingspositie
indicatorsymbolen bevinden zich links en
rechts van de zitting voor het identifice-
ren van de juiste positie voor de onderste
ISOFIX bevestigingen in uw voertuig (zie
de pijlen in de illustratie).
Beide buitenste achterstoelen zijn uitge-
rust met een paar ISOFIX-Lagere Beves-
tigingspunten en met een overeenkom-
stige bovenste bevestigingspunten op de
achterzijde van de achterbanken.
(CRS met universele goedkeuring vol-
gens ECE-R44 moet bijkomend vastge-
maakt worden met een riem bovenaan
die verbonden is met het overeenkomsti-
ge het ankerpunt op de achterzijde van
de achterbanken.)
De ISOFIX onderste bevestigingen be-
vinden zich tussen de rugleuning en het
stoelkussen de linker en rechter buiten
van achterzitplaats posities.
Het vastzetten van een kinderzitje
met “ISOFIX bevestigingssystemen”
Installeren van een ISOFIX compatibele
CRS in een van de posities op de ach-
terbank:
1. Verplaats de gesp van de veiligheids-
riem altijd weg van de onderste ISO-
FIX bevestigingen.
2. Verplaats objecten weg van de beves-
tigingen indien deze een veilige aan-
sluiting tussen de CRS en de onder-
ste ISOFIX bevestigingen voorkomen.
3. Plaats de CRS op de achterbank, be-
vestig de zitting vervolgens aan de on-
derste ISOFIX bevestigingen volgens
de instructies van de fabrikant van het
CRS.
4. Volg de instructies van de fabrikant
van het CRS altijd op voor correcte
afstelling en zet de onderste bevesti-
gingen van het CRS vast aan de on-
derste ISOFIX bevestigingen.
OIA0330022
ISOFIX Lagere
Bevestigingspositie
Indicator
ISOFIX Lagere Bevestigingspunten
429
Kenmerken van uw voertuig
Het sluiten van de motorkap
1. Controleer voordat de motorkap wordt
gesloten:
Alle vuldoppen in de motorruimte
moeten correct geplaatst zijn.
Let op dat ook gebruikte doeken, pa-
pier of ander vreemd materiaal ver-
wijderd is.
2. Plaats de motorkapsteun terug in de
houder.
3.
Laat de kap tot halfweg zakken (opge-
tild tot ongeveer 30 cm van de gesloten
positie) en duw ze naar beneden om
ze veilig te vergrendelen. Voer daarna
een dubbele controle uit om er zeker
van te zijn dat de kap beveiligd is.
WAARSCHUWING
Voer daarna een dubbele contro-
le uit om er zeker van te zijn dat
de kap beveiligd is. Controleer of
er geen waarschuwingslampje
voor een open kap oplicht of een
bericht weergegeven wordt op
het instrumentenpaneel. Als de
kap niet vergrendeld is terwijl het
voertuig in beweging is, zal het
signaal klinken om de bestuurder
te waarschuwen dat de kap niet
volledig vergrendeld is. Rijden
met motorkap geopend kan ver-
oorzaken voor de bestuurder
belemmerd wordt en een aanrij-
ding het gevolg kan zijn.
De motorkapsteun moet goed in
de uitsparing worden gezet als
onder de kap moet worden
gewerkt. Hiermee wordt voorko-
men dat de kap valt en u mogelijk
verwondt.
Rijdt nooit met de motorkap half
geopend. Dit belemmerd het zicht
en bovendien kan de kap verder
open gaan.
WAARSCHUWING -
Motorkap
Controleer voor het sluiten van
de motorkap dat alle vreemde
voorwerpen zijn verwijderd uit de
motorruimte. Anders dit kan een
ongeval met letsel of materiële
schade veroorzaken.
Als er vreemde voorwerpen ach-
ter blijven kan dit schade aan de
kap veroorzaken of in geval van
brandbaar materiaal, brand ont-
staan.
Kenmerken van uw voertuig
304
Het openen van de
brandstofvul klep
Het tankluikje moet vanuit het interieur
worden geopend door de ontgrendeling
voor het tankluikje omhoog te trekken.
AANDACHT
Indien de brandstofvulklep niet wil ope-
nen omdat er zich ijs eromheen heeft
gevormd, druk op de klep om het ijs te
breken en de klep los te maken. Breek de
klep niet open, maak eventueel gebruik
van een ontijsingsmiddel (gebruik geen
radiator antivries) of plaats het voertuig
op een warme plek.
1. Zet de motor uit.
2. Om de brandstofvulklep te openen,
trek de brandstofvulklepopener naar
boven.
3. Trek het tankluikje open (1).
4. De vuldop kan worden verwijderd do-
or deze tegen de klok (2) in te draaien.
5. Nu kan brandstof worden bijgevuld.
BRANDSTOFVUL KLEP
OBA043021L
OIA043008
431
Kenmerken van uw voertuig
Het sluiten van de
brandstofvul klep
1. Draai de vuldop op de vulopening met
de klok mee totdat het “klikt”. Dit geeft
aan dat de dop stevig is vastgezet.
2. Sluit de brandstofvulklep en contro-
leer dat het goed gesloten is.
WAARSCHUWING -
Bijtanken gevaren
Brandstoffen zijn (licht) ontvlamba-
re materialen. Tijdens het bijtan-
ken moet de nodige zorgvuldig-
heid worden betracht. Het niet vol-
gen van adviezen en richtlijnen kan
leiden tot ernstige gevolgen zoals
millieu vervuiling, ontploffingsge-
vaar, brand en (verbrandings) let-
sel.
Lees en volg alle waarschuwin-
gen aan de tankstation.
Voordat u de brandstof vulpistool
aanraakt moet u rekening houden
met eventuele statische elektrici-
teit. Dit ontstaat door wrijvend
contact met de stoffen bekleding.
Zorg ervoor dat de auto of u zelf
niet statisch geladen bent.
(Vervolgd)
WAARSCHUWING -
Bijtanken
Brandstof onder druk, kan op de
kleren of huid komen en zo kan
het risico van brand of verbran-
dingen ontstaan. Neem de brand-
stofvuldop altijd voorzichtig los.
Als bij het losdraaien van de dop
een sissend geluid wordt waarge-
nomen, wacht totdat dit stopt
alvorens de dop volledig te ver-
wijderen.
Nooit doorgaan met ‘afvullen’ na-
dat de benzinepomp automatisch
is afgeslagen tijdens het bijtan-
ken.
Controleer altijd dat de brand-
stofvuldop goed is vastgezet om
brandstoflekkage te voorkomen.
(Vervolgd)
Ga niet terug in uw auto als u
eenmaal bent begonnen met bij-
tanken omdat u statische elektri-
citeit kunt genereren door stof
(polyester, satijn, nylon enz.) aan
te raken, of door wrijving. Statisc-
he elektriciteitsontlading kan
brandstof dampen laten ontvlam-
men. Als u het voertuig moet op-
nieuw in te voeren, moet u reke-
ning houden met eventuele stati-
sche elektriciteit. Dit ontstaat
door wrijvend contact met de
stoffen bekleding. Zorg ervoor
dat de auto of u zelf niet statisch
geladen bent.
Bij het gebruiken van een goed-
gekeurde jerry-can moet deze al-
tijd op de grond worden geplaatst
worden voor het vullen. Statische
elektriciteitsontlading van de
container kan brandstofdampen
doen ontvlammen en brand vero-
orzaken. Als bijtanken eenmaal is
begonnen, moet contact met het
voertuig worden gehouden totdat
het vullen is voltooid.
(Vervolgd)
Kenmerken van uw voertuig
324
(Vervolgd)
Gebruik alleen goedgekeurde
draagbare brandstofcontainers
om benzine te vervoeren en
bewaren.
Gebruik geen mobiele telefoons
tijdens het bijtanken. Elektrische
stroom en/of elektronische sto-
ringen van mobiele telefoons
kunnen potentieel brandstofdam-
pen doen ontvlammen en brand
veroorzaken.
Zet altijd de motor af als wordt
bijgetankt. Vonken geproduceerd
door elektrische componenten
kunnen brandstofdampen doen
ontvlammen. Als het bijtanken
eenmaal voltooid is, controleer of
de vuldop en vulklep goed zijn
gesloten, voordat de motor wordt
gestart.
(Vervolgd)
(Vervolgd)
Gebruik GEEN lucifers of een
aansteker en ROOK NIET of laat
geen brandende sigaret achter in
uw voertuig terwijl u bij een ben-
zinestation bent, vooral tijdens
het bijtanken. Brandstof (damp)
is zeer licht ontvlambaar en kan
eenmaal in brand leiden tot zeer
ernstige gevolgen.
OPMERKING
Let erop dat u alleen loodvrije
brandstof (of loodhoudende
brandstof voor sommige landen)
tankt. (Benzinemotor allen)
Indien vervanging van de brand-
stofvuldop nodig is, raden wij u
aan onderdelen van een erkende
HYUNDAI-verdeler te gebruiken.
Een onjuiste brandstofvuldop kan
leiden tot een ernstige storing
van het brandstofsysteem of het
emissieregelsysteem.
Mors geen brandstof op de buiten
oppervlaktes van het voertuig.
Welk soort brandstof dan ook,
gemorst op lakoppervlaktes, kan
de lak beschadigen.
Controleer na het bijtanken dat de
brandstofdop goed is vastgezet
om lekkage te voorkomen.
433
Kenmerken van uw voertuig
Indien uw voertuig is uitgerust met een
schuifdak, kunt u het schuifdak openen
of kantelen met het schuifdak regelhef-
boom gelokaliseerd op de bovenconsole.
Het schuifdak kan alleen worden geo-
pend, gesloten of gekanteld wanneer het
contact in de AAN positie staat.
AANDACHT
In een zeer koude en of natte omge-
ving kan het schuifdak soms niet juist
werken als gevolg van vorstinvloeden.
Na het wassen van de auto of nadat
het heeft geregend kan bij het openen
water in de auto komen. Let op dat
het water verwijderd is voor dat het
dak wordt geopend.
AANDACHT
Het schuifdak kan niet geopend worden
in de kantelpositie, de kantelfunctie kan
niet gebruikt worden als het dak wordt
geopend of gesloten.
SCHUIFDAK (INDIEN VAN TOEPASSING)
OTA040022
OPMERKING
Blijf niet verplaatst op de schuif-
dak regelhefboom nadat het sc-
huifdak in de volledig open,
gesloten of de kantelstand is
ingesteld. Er kan schade aan de
motor of systeemcomponenten
ontstaan.
• Zorg dat het schuifdak volledig
gesloten is voordat u uw voertuig
verlaat.
• Als het zonnedank geopend is,
dan kan regen of sneeuw door het
zonnedak lekken en het interieur
nat maken, en tevens is diefstal
mogelijk.
WAARSCHUWING
Wees voorzichtig met het bedie-
nen van het schuifdak tijdens het
rijden. Dit kan leiden tot vermin-
dering van de voertuigcontrole,
wat resulteert in een ongeval en
of materiele schade.
Zorg dat kinderen het schuifdak
niet bedienen.
Kenmerken van uw voertuig
364
Zonnescherm
Het zonnescherm gaat automatisch open
als het glazen paneel is geschoven. Het
moet handmatig worden gesloten als het
glazen paneel is gesloten.
Herafstellen van het schuifdak
Iedere keer dat de batterijaansluitingen
zijn losgenomen, als de batterij volledig
is ontladen, of als een gerelateerde
zekering gesprongen is, moet het schuif-
daksysteem opnieuw afgesteld worden
als volgt:
1. Draai de ontstekingsschakelaar naar
de AAN stand en sluit het zonnedak
volledig.
2. Laat de controle knop los.
3. Duwt u de hefboom voor het schuif-
dak voorwaarts in de richting van
afsluiten (gedurende 10 seconden)
totdat het schuifdak is teruggekeerd
naar de oorspronkelijke tilt positie.
Laat dan de hendel los.
4. Duwt u de hefboom voor het schuif-
dak voorwaarts in de richting van
afsluiten totdat het schuifdak als volgt
werkt;
TILT DOWN (KANTEL DICHT)
SLIDE OPEN (SCHUIF OPEN)
SLIDE CLOSE (SCHUIF DICHT)
Laat dan de controle knop los.
Wanneer dit proces voltooid is, is het
schuifdaksysteem opnieuw afgesteld.
Voor meer informatie, raden we aan
om contact op te nemen met een er-
kende Hyundai-verdeler.
ORBC040097
OPMERKING
Als het zonnedak niet gereset wordt
bij het loskoppelen of ontladen van
de accu, of als een gerelateerde ze-
kering gesprongen is, dan kan het
voorkomen dat het zonnedak niet
goed meer werkt.
Kenmerken van uw voertuig
384
Trek de ontgrendelhendel (1) naar bene-
den om de stuurwielhoek te wijzigen, zet
het stuur in de gewenste stand (2) en
trek de ontgrendelhendel voor het stuur-
wiel omhoog in de juiste stand.
Controleer of het stuurwiel is afgesteld
op de juiste positie voor het rijden.
Verwarmde stuurwiel
(indien van toepassing)
Als de ontstekingsschakelaar in de AAN
stand staat, drukt u op de verwarmde
stuurknop om het stuur te verwarmen
(De indicatorlamp op de knop zal oplich-
ten.).
Druk opnieuw op de knop om de verwar-
ming voor het stuur uit te zetten (De indi-
catorlamp op de knop zal uitschakelen.).
AANDACHT
De verwarming voor het stuur wordt
automatisch uitgeschakeld na ongeveer
30 minuten na inschakeling van de ver-
warming.
OBA043007L OIA046210
Kenmerken van uw voertuig
404
Achteruitkijkspiegel
Stel de achteruitkijkspiegel om het zicht
door de achterruit naar uw persoonlijke
wensen. Doe dit altijd voor u gaat rijden.
Achteruitkijkspiegel anti-verblinding
(indien van toepassing)
Doe dit altijd voor u gaat rijden en terwijl
de dag/nacht hendel in de dag positie.
Zet de dag/nacht hendel naar u toe om
verblinding door de verlichting van ach-
terop komend verkeer te voorkomen.
Let op dat de helderheid van het achte-
ruitzicht hiermee verminderd.
Buitenspiegel
Contoleer voor dat u gaat rijden de af-
stelling van de buitenspiegels.
De auto is uitgerust met buitenspiegels
voor links gestuurde auto’s. De spiegels
kunnen door middel van de bedienings-
schakelaar worden afgesteld (elektrisch
afstelbaar) of m.b.v. de afstelknop (mec-
hanisch afstelbaar) aan de spiegel, af-
hankelijk van de uitrusting. De buiten-
spiegels kunnen worden teruggeklapt.
Hiermee kan schade tijdens het wassen
of bij het parkeren worden voorkomen.
SPIEGELS
WAARSCHUWING -
Uitzicht naar achter
Plaats geen voorwerpen op de ach-
terzitplaats of bagageruimte die het
uitzicht naar achter kunnen belem-
meren. OIA043009
Dag
Nacht
WAARSCHUWING
Stel de achteruitkijkspiegel niet af,
terwijl het voertuig rijdt. Dit kan lei-
den tot vermindering van de voer-
tuigcontrole, wat resulteert in een
ongeval en of materiele schade.
WAARSCHUWING -
Achteruitkijkspiegel
De Achteruitkijkspiegel geeft een
vertekent beeld (klein beeld). In
bepaalde landen geldt dit ook
voor de linker achteruitkijkspie-
gel. De afstanden lijken kleiner
dan ze in werkelijkheid zijn.
Gebruik daarom altijd de buiten-
spiegels in combinatie met de
binnenspiegel. Hierdoor wordt
een goed zichtveld verkregen.
441
Kenmerken van uw voertuig
Afstandsbediening
Handmatig (indien van toepassing)
Bedien de hendel om een buitenspiegel
te verstellen.
Elektrische bediening
(indien van toepassing)
Met de elektrische bedieningspiegelsc-
hakelaar is het mogelijk om vanaf de
bestuurdersplaats de positie van de lin-
ker en rechter buitenspiegels af te stel-
len. Om de afstelling van de spiegels te
wijzigen moet het contact in de stand
“AAN” of “ACC” staan.
OPMERKING
Wees voorzichtig met het ijs te ver-
wijderen van de buitenspiegels, het
spiegel oppervlak kan hierdoor
beschadigen. Gebruik een goede
ontdooier spray. Probeer nooit de
spiegels te verstellen als het mec-
haniek bevroren is.
WAARSCHUWING
Stel de spiegels altijd af voordat u
gaat rijden. Dit kan leiden tot ver-
mindering van de voertuigcontrole,
wat resulteert in een ongeval en of
materiele schade.
B510A01E OIA043041
443
Kenmerken van uw voertuig
INSTRUMENTENPANEEL
1. Toerenteller
2. Motortemperatuurmeter
3. Brandstofmeter
4. Snelheidsmeter
5. Richtingaanwijzer indicatoren
6. Waarschuwings- en/of indicatorenlampen*
7. Dagteller/Tripcomputer*
* : indien van toepassing
Het werkelijke cluster in het voertuig kan
verschillen van de afbeelding.
Voor meer details raadpleeg de “Meters”
in de volgende pagina’s.
OIA046100
Benzinemotor
Kenmerken van uw voertuig
444
Instrumentenpaneel verlichting
(indien van toepassing)
Wanneer de stadslichten of de koplamp-
verlichting van het voertuig branden kan
de instrumentenpaneelverlichting in hel-
derheid worden versteld. Draai de be-
dieningsknop, links onder het stuurwiel,
om verlichting van het instrumentenpa-
neel af te stellen.
Meters
Snelheidsmeter
De snelheidsmeter geeft de voorwaartse
snelheid van het voertuig aan.
De snelheidsmeter is gekalibreerd in kilo-
meters per uur en/of mijlen per uur.
Toerenteller
De toerenmeter geeft bij benadering het
aantal motoromwentelingen per minuut
(rpm).
Gebruik de toerenteller om de juiste sc-
hakelpunten te selecteren en voorkom
zo te langzaam optrekken en/of overtoe-
ren van de motor.
Wanneer het contact wordt aangezet
maar de motor niet gestart wordt binnen
1 minuut, kan de toerenmeter licht bewe-
gen terwijl de motor niet draait. Deze
beweging is normaal en zal de juistheid
van de toerenmeter niet beïnvloeden als
de motor eenmaal draait.
OBA043103
OBA043104
Type A (km/uur)
Type B (MPH)
OIA043037
OBA043105
447
Kenmerken van uw voertuig
Buiten Thermometer
Deze meter geeft de huidige buitentem-
peratuur aan met stappen van 1°C (1°F).
- Temperatuurbereik:
-40°C ~ 60°C (-40°F ~ 140°F)
De buitentemperatuur op het scherm wij-
zigt niet onmiddellijk, zoals een algeme-
ne thermometer, om te voorkomen dat de
bestuurder wordt afgeleid.
Om de temperatuureenheid (°C °F) te
wijzigen drukt u de trip knop langer dan 5
seconden in en drukt u vervolgens bin-
nen 2 seconden op de trip knop.
Waarschuwingslamp ijs op de weg
(indien van toepassing)
Deze waarschuwingslamp is er om de
bestuurder te waarschuwen dat de weg
glad kan zijn.
Als de volgende omstandigheden optre-
den, dan zal de waarschuwingslamp
(inclusief temperatuurmeter voor buiten)
10 keer knipperen en vervolgens gaan
branden, en er is tevens 3x een waar-
schuwingsbel te horen.
- De temperatuur op de buiten thermo-
meter ligt onder ongeveer 4°C (39.2°F).
- De ontstekeningsschakelaar of Motor
Start/Stop knop staat AAN.
AANDACHT
Als de waarschuwingslamp voor ijs op
de weg verschijnt als u aan het rijden
bent, dan moet u met meer aandacht rij-
den en opletten dat u niet te hard rijdt,
niet te snel optrekt, niet plotseling remt
en geen scherpe bochten maakt, etc.
OIA043112 OIA043113
Kenmerken van uw voertuig
484
Dagteller/Tripcomputer
(indien van toepassing)
De tripcomputer is een informatiesys-
teem voor de bestuurder dat geregeld
wordt m.b.v. een microcomputer. Het sys-
teem geeft op het display informatie over
de rit als het contactslot in de stand ON
is gezet. Alle opgeslagen informatie
(behalve kilometerteller) worden gereset
als de accu wordt losgekoppeld.
Druk de TRIP-knop korter dan 1 secon-
den in om het even welke modus als
volgt selecteren:
Dagteller (km of mi)
TRIP A: Dagteller A
TRIP B: Dagteller B
Deze functie geeft de afstand van afzon-
derlijke ritten aan, vanaf de laatste keer
dat de dagteller op nul is gezet.
Het bereik van de dagteller is 0,0 tot
9999,9 km (0,0 tot 9999,9 mijl). Als de
afgelegde afstand wordt weergegeven
en de RESET-knop langer dan 1 secon-
de wordt ingedrukt, wordt de weergave
van de afgelegde afstand op nul (0,0)
gezet.
* indien van toepassing
Dagteller B
Huidig brandstofverbruik*
Dagteller A
Actieradius*
Gemiddeld brandstofverbruik*
Verstreken tijd*
Gemiddelde snelheid*
ECO AAN/UIT*
Serviceherinnerings*
OBA043099 OBA043111
449
Kenmerken van uw voertuig
Actieradius (indien van toepassing) (km
of mi)
Deze functie geeft de verwachte afstand
aan die nog kan worden afgelegd met de
brandstof in de tank, afhankelijk van de
hoeveelheid brandstof in de tank en de
brandstoftoevoer naar de motor. Als de
resterende afstand kleiner wordt dan 50
km (30 mijl), wordt “---” weergegeven.
Het bereik van de dagteller is 50 tot 999
km (30 tot 615 mijl).
Gemiddeld brandstofverbruik (indien van
toepassing) (l/100 km of MPG)
Deze functie berekent het gemiddelde
brandstofverbruik m.b.v. de totale hoe-
veelheid gebruikte brandstof en de afge-
legde afstand vanaf het punt waarop het
gemiddelde verbruik voor het laatst op
nul werd gezet. De totale hoeveelheid
gebruikte brandstof wordt berekend
m.b.v. het signaal voor het brandstofver-
bruik. Rijd langer dan 300 m (0,18 mijl)
voor een nauwkeurige meting.
Als het gemiddelde verbruik wordt weer-
gegeven en de RESET-knop langer dan 1
seconde wordt ingedrukt, wordt de we-
ergave van het verbruik op nul gezet (---).
Huidig brandstofverbruik
(indien van toepassing)
(l/100 km of MPG)
Deze functie berekent het huidige brand-
stofverbruik van de laatste seconden.
OBA043112 OBA043113 OIA043120
Kenmerken van uw voertuig
524
Reset van serviceherinnering
De klant kan de vorige service-intervals
resetten met behulp van een speciale
knopcode.
(1) Open modus serviceherinnering van
de trip computer in stationair.
(2) En druk gedurende langer dan 5
seconden op de "RESET" knop totdat
de vorige instellingswaarden knippe-
ren (1Hz).
(3) Druk opnieuw gedurende langer dan
1 seconde op de "RESET" knop tot-
dat de vorige waarden van de servi-
ceherinnering gereset zijn. (als u bin-
nen 5 seconden de "RESET" knop los
laat, of als u een andere trip compu-
termodus opent, dan zal de status
van de knipperende waarden stoppen
en worden de huidige serviceherinne-
ringswaarden weer getoond).
Uitschakelen van serviceherinnering
Als het service-interval niet ingesteld is,
dan zal het scherm serviceherinnering
niet in de trip computer getoond worden.
Wij raden aan om contact op te nemen
met een erkende HYUNDAI-verdeler.
Instellen van serviceherinnering
Als het service-interval is ingesteld op
150 km en 1 maand (30 dagen), dan zal
dit gedurende 4 seconden getoond wor-
den op het scherm, daarna wordt het vo-
rige scherm weer geopend.
OIA043118 OIA043119 OIA043118
453
Kenmerken van uw voertuig
Waarschuwing en
indicatorlampen
Alle waarschuwingslampen worden
geschakeld door het contactslot, voor
controle zet het contact aan (start de
motor niet). Als een lampje dat niet bran-
den, raden we aan om het systeem te
laten nakijken door een erkende HYUN-
DAI-verdeler. Controleer na het starten
van de motor of alle lampen uit zijn. In-
dien een van de lampen nog blijft bran-
den, geeft dit een situatie aan die aan-
dacht verdient. Wanneer de parkeerrem
wordt losgelaten, moet de waarschu-
wingslamp van het remsysteem uitgaan.
De waarschuwingslamp van het brand-
stofniveau zal aanblijven indien het
niveau laag is.
ECO indicator
(indien van toepassing)
(Automatisch
versnellingsbak)
De ECO-indicator is een systeem dat u
informeert of u zuinig rijdt.
De brandstofeffciëntie wordt getoond
zodat u efficiënt kunt omgaan met uw
brandstof tijdens het rijden.
De ECO-indicator (groen) zal branden
als u in de ECO AAN modus efficiënt
rijdt.
Als u niet wilt dat de indicator getoond
wordt, dan kunt ud e ECO AAN modus
uitschakelen door te drukken op de
TRIP knop.
Kijk op de vorige pagina voor het aan
of uit zetten van de ECO modus.
• De brandstofefficiëntie kan gewijzigd
worden door het rijgedrag van de
bestuurder en door de staat van de
weg.
Het werkt niet als de staat niet voldoet
aan de voorwaarden voor zuinig rijden,
als P (Parkeren), N (Neutraal), R
(Achteruit) of sport modus.
Lamp serviceherinnering
Deze modus verstrekt infor-
matie over het service-inter-
val (kilometerstand of dagen)
waarbij de gebruiker het vo-
ertuig moet laten onderhou-
den, zoals ingesteld door de
gebruiker (dealer).
WAARSCHUWING
Blijf tijdens het rijden niet naar de
indicator kijken. U zult worden af-
geleid tijdens het rijden en dit kan
resulteren in ongevallen met ern-
stig persoonlijk letsel als gevolg.
ECO


Produkt Specifikationer

Mærke: Hyundai
Kategori: Personbil
Model: i10 IA 2018

Har du brug for hjælp?

Hvis du har brug for hjælp til Hyundai i10 IA 2018 stil et spørgsmål nedenfor, og andre brugere vil svare dig