Hyundai i10 model - 2020 Manual

Hyundai Personbil i10 model - 2020

Læs nedenfor 📖 manual på dansk for Hyundai i10 model - 2020 (486 sider) i kategorien Personbil. Denne guide var nyttig for 26 personer og blev bedømt med 4.5 stjerner i gennemsnit af 2 brugere

Side 1/486
INSTRUCTIEBOEKJE
Bediening
Onderhoud
Technische gegevens
Alle informatie in dit instructieboekje was actueel ten tijde van
publicatie. Door HYUNDAI's streven naar een doorlopende ver-
betering van haar producten behouden wij ons tussentijdse wijzi-
gingen voor.
Dit instructieboekje is van toepassing op alle uitvoeringen van dit
model en bevat beschrijvingen van en uitleg over opties en de
standaarduitrusting.
Hierdoor staan in dit instructieboekje mogelijk zaken beschreven
die niet van toepassing zijn op uw auto.
Er mogen geen aanpassingen aan uw HYUNDAI worden gedaan.
Aanpassingen kunnen de prestaties, veiligheid of levensduur van uw
HYUNDAI in negatieve zin beïnvloeden en kunnen daarnaast in strijd zijn
met de bepalingen van de beperkte garantie. Bepaalde aanpassingen kun-
nen tevens in strijd zijn met de regelgeving van het betreffende ministerie en
andere overheidsinstanties in uw land.
OPMERKING: WIJZIGINGEN AAN UW HYUNDAI
Uw auto is voorzien van elektronisch geregelde brandstofinspuiting en ande-
re elektronische componenten. Als een tweewegradio of mobiele telefoon
niet op de juiste wijze wordt ingebouwd/ aangepast, heeft dat mogelijk een
nadelige invloed op elektronische systemen. We raden u daarom aan de
instructies van de fabrikant van de radio nauwkeurig te volgen of uw
HYUNDAI-dealer te raadplegen over voorzorgsmaatregelen of speciale
instructies met betrekking tot het inbouwen van dergelijke apparatuur.
De auto is uitgerust met een apparaat van het systeem Pan-european eCall
dat de hulpdiensten belt. Elke eigenhandige of ongeautoriseerde inbreuk op
het eCall-systeem, voertuigsystemen of onderdelen daarvan, de installatie
van apparatuur die niet wordt aanbevolen door de autofabrikant en/of door
geautoriseerde HYUNDAI-dealers, kan leiden tot een onjuiste werking (van
het apparaat van) het eCall-systeem, foutieve oproepen, storingen in het
apparaat (in auto's) in het geval van een verkeersongeval of andere onge-
lukken, terwijl u noodhulp nodig hebt.
Dit kan gevaarlijk zijn en uw leven bedreigen!
WAARSCHUWING M.B.T. STEREO
GELUIDSINSTALLATIES
WAARSCHUWING!
ǣINDIEN 9AN TOEPASSINGǤ
In dit instructieboekje vindt u informatie onder de koppen GEVAAR,
WAARSCHUWING, OPMERKING en AANWIJZING.
Deze koppen geven het volgende aan:
GEVAAR
GEVAAR verwijst naar een gevaarlijke situatie die, indien niet ver-
meden, ernstig letsel tot gevolg zal hebben.
WAARSCHUWING
WAARSCHUWING verwijst naar een gevaarlijke situatie die, indien
niet vermeden, ernstig letsel tot gevolg kan hebben.
OPMERKING
OPMERKING verwijst naar een gevaarlijke situatie die, indien niet
vermeden, licht tot middelzwaar letsel tot gevolg kan hebben.
AANWIJZING
AANWIJZING verwijst naar een gevaarlijke situatie die, indien niet
vermeden, kan leiden tot schade aan de auto.
WAARSCHUWING INZAKE 9EILIGHEID EN
9OERTUIG SCHADE
1-4
Een woord vooraf
In dit gehele instructieboekje zullen
GEVAAR, WAARSCHUWING,
OPMERKING, AANWIJZING en het
veiligheidswaarschuwingssymbool
worden gebruikt.
Dit is het veiligheidswaarschu-
wingssymbool. Het wordt geb-
ruikt om u te waarschuwen
voor mogelijk lichamelijk letsel.
Volg alle veiligheidsaanwijzin-
gen bij dit symbool op om
mogelijk letsel of de dood te
voorkomen.
Het waarschuwingssymbool
gaat vooraf aan de signaal-
woorden GEVAAR, WAAR-
SCHUWING en OPMERKING.
GEVAAR
GEVAAR verwijst naar een gevaarlij-
ke situatie die, indien niet vermeden,
ernstig letsel tot gevolg zal hebben.
WAARSCHUWING
WAARSCHUWING verwijst naar een
gevaarlijke situatie die, indien niet
vermeden, ernstig letsel tot gevolg
kan hebben.
OPMERKING
OPMERKING verwijst naar een
gevaarlijke situatie die, indien niet
vermeden, licht tot middelzwaar let-
sel tot gevolg kan hebben.
AANWIJZING
AANWIJZING verwijst naar een
gevaarlijke situatie die, indien niet
vermeden, kan leiden tot schade aan
de auto.
1-5
01
Benzinemotor
Loodvrij
Europa
Voor optimale prestaties raden we u
aan ongelode benzine te en met een
octaangetal van RON (Research
Octane Number) 95/AKI (Anti Klop
Index) van 91 of hoger. U kunt ook
loodvrije benzine tanken met een
octaangetal van RON 91-94/AKI 87-90,
maar hierdoor nemen de prestaties van
de auto mogelijk enigszins af. (Gebruik
geen brandstof die methanol bevat)
Behalve Europa
Voor optimale prestaties raden we u
aan ongelode benzine te en met een
octaangetal van RON (Research
Octane Number) 91/AKI (Anti Klop
Index) van 87 of hoger. (Gebruik geen
brandstof die methanol bevat)
Bij gebruik van LOODVRIJE BENZINE
zijn de prestaties maximaal en de uit-
laatgassen het schoonst en wordt ver-
vuiling van de bougies tegengegaan.
OPMERKING
GEBRUIK NOOIT LOODHOUDENDE
BENZINE. Loodhoudende benzine is
schadelijk voor de katalysatoren de
lambdasensor van het motorregel-
systeem en zal de emissieregeling
nadelig beïnvloeden.
Voeg nooit andere dan de voorge-
schreven brandstofadditieven toe
aan de brandstoftank (We raden u
aan een officiële HYUNDAI-dealer te
raadplegen voor meer informatie.)
WAARSCHUWING
 3UREHHU GH WDQN QLHW YHUGHU WH
vullen nadat het vulpistool auto-
matisch is afgeslagen.
 &RQWUROHHU DOWLMG RI GH WDQNGRS
goed vastgedraaid is om mor-
sen van brandstof in geval van
een aanrijding te voorkomen.
Loodhoudend (indien van toe-
passing)
In sommige landen moet er loodhou-
dende benzine worden gebruikt. We
adviseren u contact op te nemen met
een officiële HYUNDAI-dealer als u
loodhoudende benzine gaat gebruiken.
Het vereiste octaangetal voor loodhou-
dende benzine is gelijk aan dat voor
loodvrije benzine.
Benzine die alcohol en methanol
bevat
In sommige landen is naast benzine
ook gasohol verkrijgbaar. Dit is een
mengsel van benzine en ethanol of
methanol.
Gebruik dit mengsel niet met meer dan
10% ethanol en gebruik geen benzine
of mengsel dat methanol bevat. Deze
brandstoffen kunnen rijproblemen en
schade aan het brandstofsysteem, het
motormanagementsysteem en het
emissieregelsysteem veroorzaken.
Gebruik gasohol niet langer wanneer er
rijproblemen optreden.
VEREISTE BRANDSTOF
1-6
Een woord vooraf
Schade aan de auto of rijproblemen
vallen mogelijk niet onder de fabrieks-
garantie wanneer ze veroorzaakt wor-
den door het gebruik van:
1. Gasohol met meer dan 10% ethanol.
2. Benzine of gasohol die methanol
bevat.
3. Loodhoudende benzine of loodhou-
dende gasohol.
OPMERKING
Gebruik nooit gasohol die methanol
bevatten. Gebruik gasoholproduc-
ten niet langer wanneer er rijproble-
men optreden.
Overige brandstoffen
Het gebruik van brandstofadditieven
als:
- Brandstofadditieven met siliconen
- Brandstofadditieven met MMT (man-
gaan, Mn)
- Brandstofadditieven met ferroceen
(op basis van ijzer)
- Andere brandstofadditieven op basis
van metalen
kan leiden tot overslaan, slechte acce-
leratie, afslaan van de motor, schade
aan de katalysator of abnormale corro-
sie en kan schade aan de motor veroor-
zaken hetgeen leidt tot een afname van
de totale levensduur van de aandrijflijn.
AANWIJZING
Schade aan het brandstofsysteem
van uw auto of het verhelpen van
problemen met betrekking tot de
prestaties van de auto door de toe-
passing van deze brandstoffen
wordt niet gedekt door de beperkte
garantie van uw nieuwe auto.
Gebruik van MTBE
Geadviseerd wordt geen brandstof in
uw auto te gebruiken die meer dan 15,0
volumeprocent MBTE (Methyl Tertiair
Butyl Ether) (zuurstofmassa 2,7%)
bevat.
Brandstof die meer dan 15,0 volume-
procent MBTE (zuurstofmassa 2,7%)
bevat kan de prestaties van de auto in
negatieve zin beïnvloeden en dampvor-
ming of slecht aanslaan veroorzaken.
OPMERKING
Schade aan het brandstofsysteem
van uw auto of het verhelpen van
problemen met betrekking tot de
prestaties van de auto worden niet
door de garantie gedekt indien ze
veroorzaakt worden door brandstof
die methanol bevat of brandstof die
meer dan 15,0% volumeprocent
MTBE (Methyl Tertiair Butyl Ether)
(zuurstofmassa 2,7%) bevat.
Gebruik geen methanol
Uw auto is niet geschikt voor het
gebruik van methanol (methylalcohol).
Dit type brandstof heeft een negatieve
invloed op de prestaties van uw auto en
kan schade aan het brandstofsysteem,
het motormanagementsysteem en het
emissieregelsysteem veroorzaken.
1-7
01
Brandstofadditieven
HYUNDAI raadt u aan loodvrije benzi-
ne te tanken met een octaangetal van
RON (Research Octane Number) 95/
AKI (Anti Klop Index) van 91 of hoger
(Europa).
Klanten die niet de beschikking hebben
over kwalitatief hoogwaardige benzine
brandstoffen met de juiste additieven
wordt geadviseerd om conform het
onderhoudsschema een fles additieven
toe te voegen aan de brandstoftank als
er problemen zijn met het starten of als
de motor niet soepel draait (zie hoofd-
stuk 8 "Normaal onderhoudsschema").
Uw officiële HYUNDAI-dealer kan u de
additieven leveren en kan tevens infor-
matie verstrekken over het gebruik
daarvan. Gebruik nooit meerdere addi-
tieven tegelijk.
Rijden in het buitenland
Als u van plan bent om met uw auto
naar het buitenland te gaan:
 =RUJHUYRRUGDWXZDXWRYROGRHWDDQ
de in dat land geldende wettelijke
voorschriften met betrekking tot
registratie en verzekering.
 ,QIRUPHHURIGHMXLVWHEUDQGVWRIYHU-
krijgbaar is.
AANPASSINGEN AAN DE
AUTO
 (U PRJHQ JHHQ DDQSDVVLQJHQ DDQ
deze auto worden gedaan. Door aan-
passingen kunnen de prestaties, de
veiligheid of de levensduur van uw
auto beïnvloed worden. Aanpas-
singen kunnen zelfs in strijd zijn met
overheidsbepalingen en milieuvoor-
schriften.
Bovendien worden eventuele schade
en problemen die door een dergelijke
verandering ontstaan, niet gedekt
door de garantie.
 $OV X QLHWWRHJHVWDQH HOHNWURQLVFKH
apparaten gebruikt, kan de auto zich
abnormaal gedragen, kan schade
aan de bedrading ontstaan, raakt de
accu mogelijk ontladen of is er kans
op brand. Gebruik voor uw eigen vei-
ligheid geen niet-toegestane elektro-
nische apparaten.
1-8
Een woord vooraf
INRIJPROCEDURE
U kunt echter door het opvolgen van
een paar eenvoudige aanwijzingen
gedurende de eerste 1.000 km de pres-
taties, het brandstofverbruik en de
levensduur van uw auto in positieve zin
beïnvloeden.
 /DDWGHPRWRUQLHWPHWWHYHHOWRHUHQ
draaien.
 +RXGWLMGHQVKHWULMGHQKHWPRWRUWRH-
rental tussen de 2.000 - 4.000 omw/
min.
 5LMGQLHWJHGXUHQGHODQJHUH WLMGPHW
een constante snelheid. Om de motor
goed in te rijden, moet het motortoe-
rental worden gevarieerd.
 9HUPLMG SORWVHOLQJ DIUHPPHQ EHKDO-
ve in noodgevallen, om de onderde-
len van het remsysteem de gelegen-
heid te geven op elkaar in te lopen.
HYUNDAI stimuleert een milieuvrien-
delijke afvoer voor auto's die aan het
einde van hun levenscyclus zijn geko-
men en biedt aan uw auto in te nemen
volgens de richtlijnen van de Europese
Unie (EU) voor voertuigen die aan het
einde van hun levenscyclus gekomen
zijn.
Gedetailleerde informatie vindt u op de
homepage van de Nederlandse
HYUNDAI-importeur.
RETOURNEREN VAN
GEBRUIKTE AUTO’S
ǣEUROPAǤ
Overzicht exterieur (I) ........................................................................................2-2
Overzicht exterieur (II) .......................................................................................2-3
Overzicht interieur ............................................................................................2-4
Overzicht dashboard ........................................................................................ 2-5
Motorruimte ......................................................................................................2-6
Afmetingen ........................................................................................................2-8
Motor specificatie .............................................................................................2-8
Wattage gloeilampen .......................................................................................2-9
Banden en wielen ............................................................................................2-10
Airconditioning ..................................................................................................2-11
Belastingsindex en snelheidsindex banden ...................................................2-11
Maximaal toelaatbaar voertuiggewicht ..........................................................2-11
Inhoud bagageruimte .......................................................................................2-11
Aanbevolen smeermiddelen en hoeveelheden .............................................2-12
Aanbevolen SAE-viscositeitsindex ..............................................................2-13
Voertuig-identificatienummer (VIN) ..............................................................2-14
Voertuigcertificatielabel ..................................................................................2-14
Bandenspanningslabel ....................................................................................2-15
Motornummer ..................................................................................................2-15
Label aircocompressor ....................................................................................2-16
Brandstoflabel ..................................................................................................2-16
Verklaring van conformiteit ............................................................................. 2-17
2. Uw auto in één oogopslag
2
2-2
Uw auto in één oogopslag
OVERZICHT E;TERIEUR ǣIǤ
1. Motorkap ..............................................................................................................5-31
2. Koplamp ...............................................................................................................8-64
3. Dagrijverlichting ....................................................................................................8-67
4. Mistlamp vóór*......................................................................................................8-67
5. Banden en wielen ................................................................................................8-42
6. Buitenspiegel ........................................................................................................5-24
7. Voorruitenwisserbladen ........................................................................................8-36
8. Ruiten ..................................................................................................................5-26
*: indien van toepassing
De werkelijke vorm kan verschillen van de afbeelding.
OAC3019001TU
Vooraanzicht
2-3
02
OVERZICHT E;TERIEUR ǣIIǤ
1. Antenne ................................................................................................................5-91
2. Portiersloten .........................................................................................................5-14
3. Tankdopklep .........................................................................................................5-34
4. Derde remlicht ......................................................................................................8-75
5. Achterruitenwisserblad* ........................................................................................8-37
6. Achterklep ............................................................................................................5-32
7. Achteruitrijcamera* ...............................................................................................5-49
8. Kentekenplaatverlichting ......................................................................................8-76
9. Ultrasoonsensoren achter* ...................................................................................5-50
10. Lamp achterlichtunit ...........................................................................................8-74
11. Mistachterlicht .....................................................................................................8-75
*: indien van toepassing
De werkelijke vorm kan verschillen van de afbeelding.
OAC3019002TU
Achteraanzicht
2-4
Uw auto in één oogopslag
OVERZICHT INTERIEUR
De werkelijke vorm kan verschillen van de afbeelding. OAC3019003TU
1. Portiergreep ..........................................................................................................5-16
2. Schakelaar spiegelbediening ..............................................................................5-25
3. Schakelaar ruitbediening ......................................................................................5-26
4. Blokkeerschakelaar ruitbediening ........................................................................5-30
5. Lane Keeping Assist-systeem (LKA)* .................................................................6-62
6. Controlesysteem Lage Bandenspanning (TPMS)* ..............................................7-10
7. Elektronische stabiliteitsregeling (ESC) ...............................................................6-37
8. Koplampverstelling ...............................................................................................5-44
9. Zekeringkast .........................................................................................................8-52
10. Contactslot ...........................................................................................................6-7
Toets Engine Start/Stop* ....................................................................................6-10
11. Stuurwiel .............................................................................................................5-20
12. Hendel motorkapontgrendeling ..........................................................................5-31
13. Ontgrendelknop tankdopklep .............................................................................5-34
14. Stoelen .................................................................................................................3-4
*: indien van toepassing
Type A
Type B
2-5
02
De werkelijke vorm kan verschillen van de afbeelding.
OAC3019004TU
OVERZICHT DASHBOARD
1. Schakelaar verlichting/
richtingaanwijzers ................................. 5-37
2. Schakelaar ruitenwissers
en -sproeiers .........................................5-47
3. Instrumentenpaneel ................................4-2
4. Claxon .................................................5-22
5. Stuurwielbediening audiosysteem ........5-92
6. Cruise controls* ....................................6-83
Schakelaar Manual Speed
Limit Assist* ..........................................6-69
7. Bestuurdersairbag ................................3-43
8. Infotainmentsysteem* ...........................5-91
9. Schakelaar alarmknipperlichten .............7-3
10. Schakelaar centrale de
portiervergrendeling/- ontgrendeling
...5-16
11. Verwarmings- en
ventilatiesysteem* .................... 5-54, 5-63
12. 12V-aansluiting* .................................5-83
Aansteker * ........................................5-80
13. Draadloos laadsysteem
mobiele telefoon* ...............................5-84
14. USB-aansluiting* ................................5-91
15. Stoelverwarming* ...............................3-18
16. Schakelaar stuurwielverwarming* ......5-22
17. Toets Idle Stop & Go (ISG) OFF* ......6-45
18. Toets Parking Distance Warning
(Achteruit)* .........................................5-52
19. Versnellingspook ...................... 6-15, 6-18
20. Airbag voorpassagier* ........................3-43
21. Dashboardkastje ................................5-79
* : Indien van toepassing
2-6
Uw auto in één oogopslag
1. Koelvloeistofreservoir ...........................................................................................8-27
2. Motorkoelvloeistofreservoirdop ............................................................................8-25
3. Rem/koppelingsvloeistofreservoir* .......................................................................8-29
/XFKWÀOWHU .............................................................................................................. 8-32
5. Zekeringkast .........................................................................................................8-53
6. Accu ......................................................................................................................8-38
7. Sproeierreservoir ..................................................................................................8-31
8. Radiateurdop ........................................................................................................8-26
9. Peilstok motorolie .................................................................................................8-24
*: indien van toepassing
MOTORRUIMTE
De werkelijke motorruimte van de auto kan afwijken van de afbeelding.
OAC3089001TU
Benzine (Kappa 1.0 MPI)
2-7
02
1. Koelvloeistofreservoir ...........................................................................................8-27
2. Motorkoelvloeistofreservoirdop ............................................................................8-25
3. Rem/koppelingsvloeistofreservoir* .......................................................................8-29
/XFKWÀOWHU .............................................................................................................. 8-32
5. Zekeringkast .........................................................................................................8-53
6. Accu ......................................................................................................................8-38
7. Sproeierreservoir ..................................................................................................8-31
8. Radiateurdop ........................................................................................................8-26
9. Peilstok motorolie .................................................................................................8-24
*: indien van toepassing
De werkelijke motorruimte van de auto kan afwijken van de afbeelding.
OAC3089002TU
Benzine (Kappa 1.2 MPI)
2-8
Uw auto in één oogopslag
AFMETINGEN
Onderwerp Benzinemotor
1.0 MPI 1.2 MPI
Onderwerp cilinderinhoud cc 998 1,197
Boring x slag mm 71.0 x 84.0 71.0 x 75.6
Ontstekingsvolgorde In-lijn In-lijn
Aantal cilinders 3 4
MOTOR SPECIFICATIE
Onderwerpen mm
Totale lengte 3,670
Totale breedte 1,680
Totale hoogte 1,480
Spoorbreedte
vóór
175/65R14 1,479
185/55R15 1,467
195/45R16 1,467
Spoorbreedte
achter
175/65R14 1,490
185/55R15 1,478
195/45R16 1,478
Wielbasis 2,425
2-9
02
WATTAGE GLOEILAMPEN
* : Indien van toepassing
Type A: MFR (Multi Focus Reflector)-koplamp
Type B: Bi-functionele koplamp
Gloeilamp Gloeilamp-
type Wattage
Voor
Type A Koplamp
(grootlicht/dimlicht) H19 60/55
Richtingaanwijzer PY21W 21
Type B
Koplamp
(grootlicht/dimlicht) HB3 60
Statische verlicht-
ing Low Beam
Assist H7LL 55
Richtingaanwijzer PY21W 21
Mistlamp* 51W 51
Parkeerlicht&
Dagrijverlichting (DRL) Type A P21/5WLL 21/5
Type B LED LED
Richtingaanwijzers opzij (Buitenspiegel)* LED LED
Richtingaanwijzers opzij* WY5W 5
Achter
Remlicht en
Achterlicht P21/5WLL 21/5
Richtingaanwijzer PY21W 21
Reflex Reflector - -
Achteruitrijlicht W16WLL 16
Mistlamp P21WLL 21
Derde remlicht LED LED
Kentekenplaatver-
lichting W5WLL 10
Interieur Leeslampje FESTOON 8
Bagageruimtever-
lichting FESTOON 10
2-10
Uw auto in één oogopslag
BANDEN EN WIELEN
Onderwerp Bandenmaat Velg-
maat
Bandenspanning, bar (kPa, psi) Aanhaal
moment wiel-
moeren kgm
(Ib.ft, Nm)
Normale belasting *1Maximum belasting
Voor Achter Voor Achter
Standaardband 175/65R14 5.5JX14 2.3 (230,33) 2.1 (210,30) 2.3 (230,33) 2.5 (250, 36) 11~13
(79~94,
107~127)
185/55R15 6.0JX15 2.3 (230,33) 2.1 (210,30) 2.3 (230,33) 2.5 (250, 36)
195/45R16 6.5JX16 2.3 (230,33) 2.1 (210,30) 2.3 (230,33) 2.5 (250, 36)
Tijdelijke band T115/70D15 3.5JX15 4.2 (420, 60)
*1 : Normale belasting: Tot 3 personen
AANWIJZING
 +HWLVWRHJHVWDDQGHVWDQGDDUGEDQGHQVSDQQLQJWHYHUKRJHQPHWN3DSVLDOVHURSNRUWHWHUPLMQ
lagere temperaturen worden verwacht. Banden verliezen gemiddeld 7 kPa (1 psi) voor elke temperatuur-
daling van 7°C. Als er extreme temperatuurschommelingen worden verwacht, controleer de banden-
spanning dan indien nodig opnieuw om de banden op de juiste spanning te houden.
 'HEDQGHQVSDQQLQJGDDOWRYHUKHWDOJHPHHQZDQQHHUXULMGWLQJHELHGHQGLHYHUERYHQGH]HHVSLHJHO
liggen. Controleer dus de bandenspanning voordat u gaat rijden in hoger gelegen gebieden.
Breng de bandenspanning indien nodig op het juiste niveau (bandenspanning per hoogte: +10 kPa/1 km
(+2,4 psi)).
OPMERKING
Zorg er bij het vervangen van de banden voor dat ze dezelfde maat hebben als de originele banden.
Wanneer banden van een ander formaat worden gebruikt, werken de bijbehorende onderdelen mogelijk
niet goed meer.
2-11
02
AIRCONDITIONINGSSYSTEEM
Onderwerp Volumegewicht Classificatie
Koudemiddel g (oz.) 430±25 (15.17±0.88) R-134a
R-1234yf
Compressorolie g (oz.) 100 (3.53) PAG
Neem voor meer informatie contact op met een officiële HYUNDAI-dealer.
kg (lbs.)
BELASTINGSINDEX EN SNELHEIDSINDEX BANDEN
Onderwerp Bandenmaat Velg-
maat Belastingsindex Snelheidsindex
LI *1kg SS *2km/h
Standaard-
band
175/65R14 5.5JX14 86 530 T 190
185/55R15 6.0JX15 86 530 H 210
195/45R16 6.5JX16 84 500 H 210
Tijdelijke band T115/70D15 3.5JX15 90 600 M 130
INHOUD BAGAGERUIMTE
MAXIMAAL TOELAATBAAR VOERTUIGGEWICHT
*1 LI : BELASTINGSINDEX *2 SS : SNELHEIDSINDEX
Onderwerpen Benzinemotor
1.0 MPI 1.2 MPI
VDA l (cu ft) MIN. 252 (8.90)
MAX. 1,050 (37.08)
Min : Achter de rugleuning van de achterbank tot aan de bovenzijde van de rugleuning.
Max : Achter de voorstoelen tot aan het dak.
4-persoons 5-persoons
1.0 MPI 1.2 MPI 1.0 MPI 1.2 MPI
AMT MT MT
(ECO) AMT MT AMT MT AMT MT
1,340
(2,954) 1,340
(2,954) 1,310
(2,888) 1,350
(2,976) 1,350
(2,976) 1,410
(3,108) 1,410
(3,108) 1,430
(3,152) 1,430
(3,152)
2-12
Uw auto in één oogopslag
AANBEVOLEN SMEERMIDDELEN EN HOEVEELHEDEN
Gebruik voor een optimale werking en een lange levensduur van motor en aandrijf-
lijn uitsluitend smeermiddelen van de juiste kwaliteit. Het gebruik van de juiste
smeermiddelen helpt ook het motorrendement verhogen, wat een gunstiger brand-
stofverbruik oplevert.
Deze smeermiddelen en vloeistoffen worden aanbevolen voor gebruik in uw auto.
Smeermiddel +RHYHHOKHLG Classificatie
Motorolie *1 *2
(verversen) 1.0 MPI 3.1 l (3.28 US qt.)
API Latest (SN Plus)
1.2 MPI 3.4 l (3.60 US qt.)
Versnellingsbakolie 1.3~1.4 l
(1.38~1.48 US
qt.)
API GL-4, SAE 70W, TGO-9
(originele HYUNDAI)
- HK SYN MTF 70W
- SPIRAX S6 GHME 70W MTF
- GS MTF HD 70W
Geautomatiseerde hand-
matige transmissievloeistof 1.3~1.4 l
(1.38~1.48 US
qt.)
API GL-4, SAE 70W, TGO-9
(originele HYUNDAI)
- HK SYN MTF 70W
- SPIRAX S6 GHME 70W MTF
- GS MTF HD 70W
Koelvloeistof 1.0 MPI 4.49 l (4.74 US
qt.) Mengsel van antivries en water
(Koelvloeistof op ethyleenglycolb-
asis met fosfaat voor aluminium
radiateur)
1.2 MPI 4.77 l (5.04 US
qt.)
Rem-/koppelingsvloeistof 0.7~0.8 l
(0.7~0.8 US qt.) FMVSS116 DOT-4
Brandstof 36/(9.5 US gal.) -
*1 : Zie de SAE-viscositeitsindex op de volgende pagina.
*2 : Tegenwoordig zijn er energiebesparende motoroliën beschikbaar. Naast andere extra voordelen, dragen zij
bij tot een lager brandstofverbruik door de hoeveelheid brandstof te beperken die nodig is om wrijving in de
motor te overwinnen. Vaak zijn deze verbeteringen moeilijk waar te nemen in het dagelijks gebruik, maar op
jaarbasis kunnen ze toch merkbaar kosten en energie besparen.
2-13
02
Aanbevolen SAE-viscositeitsindex
OPMERKING
Zorg ervoor dat u de omgeving rond vuldoppen, aftappluggen en de peilstok
altijd goed reinigt alvorens het peil te controleren of de vloeistof af te tappen.
Dit is vooral van belang in gebieden met veel stof of zand en als er met de
auto over onverharde wegen wordt gereden. Door het schoonmaken wordt
voorkomen dat vuil en zand in de motor of andere componenten binnendringt
en schade veroorzaakt.
De viscositeit (vloeibaarheid) van de motorolie is van invloed op het brandstofver-
bruik en op de werking onder koude weersomstandigheden (starten en oliecircula-
tie). Motoroliën met een lagere viscositeit geven een lager brandstofverbruik en
betere prestaties onder koude weersomstandigheden, terwijl motoroliën met een
hogere viscositeit echter wenselijk zijn voor een goede smering bij warme buiten-
temperaturen. Het gebruik van oliën met een andere dan de aanbevolen viscositeit
kan resulteren in motorschade.
Houd bij de keuze van een olie rekening met de te verwachten buitentemperaturen
tot aan de volgende olieverversing.
Kies dan aan de hand van de tabel de aanbevolen olieviscositeit.
Temperatuurbereik SAE-viscositeitsindex
Temperatuur °C
(°F) -30 -20 -10 0 10 20 30 40 50
-10 0 20 40 60 80 100 120
Motorolie
benzinemotor *1
20W-50
:
15W-40
::::
*1 : Voor een lager brandstofverbruik wordt aangeraden om motorolie met viscositeit SAE 0W-20 API Latest
(SN Plus) te gebruiken. Als deze motorolie echter niet in uw land verkrijgbaar is, kies dan een geschikte
motorolie aan de hand van de viscositeitstabe.
2-14
Uw auto in één oogopslag
OAC3019021TU
Framenumber
Het voertuig-identificatienummer (VIN)
is het nummer dat gebruikt wordt bij de
registratie van uw auto en bij alle zaken
die te maken hebben met eigendom,
enz.
Het nummer is op de vloer onder de
rechtervoorstoel rechtsvoor gestanst.
Open het afdekkapje om het nummer te
kunnen controleren.
OAI3019021
VIN label (Indien van toepassing)
Het VIN staat ook op een plaatje dat is
bevestigd aan de bovenzijde van het
dashboard. Het nummer op dit plaatje
kunt u van buitenaf goed zien door de
voorruit.
OAC3019022TU
Op het voertuigcertificatielabel op de
middenstijl aan bestuurderszijde (of
voorpassagierszijde) staat het voertui-
gidentificatienummer (VIN).
VOERTUIGCERTIFICATIE
LABEL
VOERTUIGǘ
IDENTIFICATIENUMMER
ǣVINǤ
2-15
02
OAC3019023TU
De banden waarmee uw nieuwe auto is
uitgerust zijn zorgvuldig geselecteerd
voor de beste prestaties onder normale
rijomstandigheden.
Op het bandenspanningslabel op de
middenstijl aan bestuurderszijde staan
de bandenspanningen voor de verschil-
lende gebruiksomstandigheden.
BANDENSPANNINGSLABEL MOTORNUMMER
OAC3019024TU
Het motornummer is in het motorblok
ingeslagen op de plaats die in de
afbeelding is aangegeven.
2-16
Uw auto in één oogopslag
OHC081001
Een label voor de aircocompressor
geeft u informatie over het type com-
pressor waarmee uw auto is uitgerust,
zoals model, onderdeelnummer leve-
rancier, productienummer, koudemid-
del (1) en smeermiddel (2).
Het brandstoflabel zit op de tankdop-
klep.
OTM048455L
A. Octaangetal van loodvrije benzine
1) RON/ROZ: Research Octane
Number
2) (R+M)/2, AKI: Anti Klop Index
B. Identificatie benzinesoorten
Ú Dit symbool staat voor bruikbare
brandstof. Gebruik geen andere
brandstof.
C. Voor meer informatie, raadpleeg
"Vereiste brandstof" in het hoofd-
stuk Introductie.
LABEL
AIRCOCOMPRESSOR
BRANDSTOFLABEL
ǣINDIEN VAN TOEPASSINGǤ
2-17
02
CE0678
De componenten van het voertuig die
werken met een radio frequentie vol-
doen aan de eisen en andere relevante
bepalingen van richtlijn 1995/5/EG.
Nadere informatie, inclusief de verkla-
ring van de fabrikant over de conformi-
teit is beschikbaar op de volgende
HYUNDAI website;
http://service.hyundai-motor.com
VERKLARING VAN
CONFORMITEIT ǣINDIEN VAN
TOEPASSINGǤ
Belangrijke veiligheidsvoorzorgsmaatregelen ................................................3-2
Doe uw veiligheidsgordel altijd om ...............................................................3-2
Gesp ook alle kinderen vast ...........................................................................3-2
Gevaren airbag ................................................................................................3-2
Afleiding van de bestuurder ...........................................................................3-2
Pas uw snelheid aan ...................................................................................... 3-3
Houd uw auto in een veilige conditie ........................................................... 3-3
Stoelen ...............................................................................................................3-4
Voorzorgsmaatregelen ..................................................................................3-5
Voorstoelen .................................................................................................... 3-6
Achterstoelen ................................................................................................ 3-10
Hoofdsteun ...................................................................................................3-12
Stoelverwarming ..........................................................................................3-16
Veiligheidsgordels............................................................................................3-18
Voorzorgsmaatregelen veiligheidsgordel ...................................................3-18
Waarschuwingslampje veiligheidsgordel ...................................................3-19
Veiligheidsgordels ........................................................................................3-21
Gordelspanner veiligheidsgordel ............................................................... 3-23
Extra voorzorgsmaatregelen veiligheidsgordel ......................................... 3-26
Verzorging van veiligheidsgordels .............................................................3-28
Kinderzitjes (CRS) .......................................................................................... 3-29
Onze aanbeveling: Vervoer kinderen altijd op de achterstoelen .............3-29
Kiezen van een kinderzitje (CRS) ................................................................3-30
Plaatsen van een kinderzitje (CRS) ............................................................. 3-32
Airbag - aanvullend veiligheidssysteem ........................................................3-40
Waar zijn de airbags geplaatst? .................................................................3-42
Werking van airbagsysteem ....................................................................... 3-47
Wat gebeurt er als een airbag geactiveerd wordt? ...................................3-50
Waarom werd de airbag bij een aanrijding niet geactiveerd? .................. 3-52
Onderhoud aanvullend veiligheidssysteem .............................................. 3-57
Extra voorzorgsmaatregelen veiligheidsgordel .........................................3-58
Waarschuwingslabels airbags ....................................................................3-58
3. Veiligheidssysteem
3
In dit hoofdstuk vindt u belangrijke informatie over hoe u uzelf en uw passagiers
kunt beschermen. Er wordt uitgelegd hoe uw zitplaatsen en veiligheidsgordels
dient te gebruiken, en hoe uw airbags werken.
Bovendien wordt in dit hoofdstuk uitgelegd hoe u baby's en kinderen veilig vast
kunt zetten in uw auto.
3-2
Veiligheidssysteem
BELANGRIJKE VEILIGHEIDSMAATREGELEN
U zult in dit hoofdstuk vele veiligheids-
maatregelen en aanbevelingen vinden,
alsook in de rest van dit instructieboek-
je. De veiligheidsvoorschriften in deze
sectie behoren tot de belangrijkste.
Draag altijd uw
veiligheidsgordel
Een veiligheidsgordel is uw beste
bescherming in alle soorten ongeval-
len. Airbags zijn ontworpen als aanvul-
ling voor veiligheidsgordels, niet om
deze te vervangen. Dus zelfs al is uw
auto uitgerust met airbags, zorg er altijd
voor dat u en uw passagiers een veilig-
heidsgordel dragen, en draag ze cor-
rect.
Gesp ook alle kinderen vast
Alle kinderen tot 13 jaar die meerijden,
moeten goed vastgegespt worden op
de achterbank. Zuigelingen en kleine
kinderen moeten vastgegespt worden
in een geschikt kinderzitje. Grotere kin-
deren mogen een zitverhoger gebrui-
ken met de driepuntsgordel, totdat zij
de veiligheidsgordel goed kunnen
gebruiken zonder een zitverhoger.
Airbag gevaren
Terwijl airbags levens kunnen redden,
kunnen ze ook leiden tot ernstige of
dodelijke verwondingen aan passa-
giers die te dicht bij de airbag zitten, of
die niet correct vastgegespt zitten.
Zuigelingen, jonge kinderen en korte
volwassenen lopen het grootste risico
op letsels door een airbag die opblaast.
Volg alle instructies en waarschuwin-
gen in dit instructieboekje.
Afleiding van de bestuurder
Afleiding van de bestuurder omvat een
ernstig en potentieel dodelijk gevaar,
vooral voor onervaren bestuurders.
Veiligheid moet de eerste zorg zijn
wanneer je achter het stuur zit. En de
bestuurders moeten zich bewust zijn
van het brede scala van mogelijke aflei-
dingen zoals sufheid, reiken naar
objecten, eten, persoonlijke verzorging,
andere passagiers, en het gebruik van
mobiele telefoons.
Bestuurders kunnen afgeleid worden
wanneer hun ogen en aandacht van de
weg afglijdt of als ze hun handen van
het stuur afhalen om zich te concentre-
ren op andere werkzaamheden dan rij-
den. Om het risico van afleiding stel en
een mogelijk ongeval te verminderen.
 Hanteer uw mobiele apparaten (bij-
voorbeeld, MP3-spelers, telefoons,
navigatiesystemen, etc.) in ALTIJD
wanneer uw auto geparkeerd is of
veilig gestopt.
 Gebruik uw mobiele apparaten
ALLEEN wanneer dit wettelijk toege-
staan is en de omstandigheden veilig
gebruik toelaten.
 Verstuur NOOIT een sms of e-mail
terwijl u rijdt. De meeste landen heb-
ben wetten die bestuurders het
sms'en verbieden. Sommige landen
en steden verbieden ook het gebruik
van handenvrije telefoons door
bestuurders.
 Laat het gebruik van een mobiel
apparaat u NOOIT afleiden van het
rijden. U heeft een verantwoordelijk-
heid tegenover uw passagiers en
andere weggebruikers om altijd veilig
te rijden, met de handen aan het
stuur en uw ogen en aandacht op de
weg.
3-3
03
Beheers uw snelheid
Te hoge snelheid is een belangrijke fac-
tor bij ongevallen met verwondingen en
dodelijke afloop. In het algemeen geldt,
hoe hoger de snelheid, hoe groter het
risico, maar ernstige verwondingen
kunnen ook optreden bij lagere snelhe-
den. Rijd nooit sneller dan veilig is voor
de huidige omstandigheden, ongeacht
de aangegeven maximale snelheid.
Houd uw auto in een veilige
toestand
Het krijgen van een klapband of een
mechanisch defect kan extreem gevaar-
lijk zijn. Controleer de bandenspanning
en conditie van de baan regelmatig, en
voer alle regelmatig geplande onder-
houdswerkzaamheden uit om proble-
men zo veel als mogelijk te voorkomen.
3-4
Veiligheidssysteem
Voorstoelen
1. Voorwaartse/achterwaartse richting
2. Rugleuning
3. Zittinghoogte*
4. Hoofdsteunen
5. Stoelverwarming*
Achterstoelen
6. Hoofdsteun (Buitenzijde en/of mid-
den*)
7. Neerklappen rugleuning
*: indien van toepassing
De aanwezige functie kan afwijken van de afbeelding.
OAC3039001TU
STOELEN
Bestuurderszijde
Passagierszijde
Achterstoelen
3-5
03
Voorzorgsmaatregelen
Het aanpassen van de stoelen, zodat u
op een veilige, comfortabele positie zit,
speelt een belangrijke rol in de veilig-
heid van de bestuurder en passagier bij
een ongeval, samen met de veilig-
heidsgordels en airbags.
WAARSCHUWING
Gebruik geen zitkussen waardoor de
wrijving tussen de stoel en de pas-
sagier verminderd wordt. De passa-
gier kan bij een aanrijding of een
noodstop onder de gordel doorglij-
den. Doordat de veiligheidsgordel
niet optimaal kan werken, kan ern-
stig letsel ontstaan.
Airbags
U kunt maatregelen nemen om het risi-
co op letsel door een opgeblazen air-
bag te verminderen. Te dicht bij een
airbag zitten verhoogt de kans op letsel
wanneer de airbag wordt opgeblazen.
Zet uw stoel zo ver mogelijk naar achte-
ren, waarbij u er wel op moet letten dat
u alle bedieningsorganen nog goed
kunt bedienen.
WAARSCHUWING
Verminder het risico op ernstig letsel
of overlijden door een opgeblazen
airbag en houdt u aan de volgende
voorzorgsmaatregelen:
 Plaats de stoel voor de bestuurder
zo ver mogelijk naar achteren zorg
ervoor u de volledige controle over
het voertuig heeft.
 Plaats de passagiersstoel zo ver
mogelijk naar achteren.
 Houd het stuurwiel vast op 9 en 3
uur, zodat de kans op letsel aan uw
armen en handen tot een minimum
beperkt wordt.
 Plaats NOOIT iets of iemand tus-
sen de airbag.
 Zorg dat de bijrijder zijn of haar
voeten of benen niet op het dash-
board plaatst, zodat het risico op
letsel aan uw benen verminderd
wordt.
3-6
Veiligheidssysteem
Veiligheidsgordels
Gesp uw veiligheidsgordel altijd vast
voordat u begint te rijden.
De passagiers moeten te allen tijde
rechtop zitten en goed vastgegespt
worden. Zuigelingen en kleine kinderen
moeten worden vastgegespt in geschik-
te kinderzitjes. Kinderen die een zitver-
hoger ontgroeid zijn en volwassenen
moeten worden vastgegespt met
behulp van de veiligheidsgordels.
WAARSCHUWING
Neem de volgende voorzorgsmaat-
regelen in acht bij het instellen van
uw veiligheidsgordel:
 Gebruik NOOIT een veiligheids-
gordel voor meer dan een persoon.
 Positioneer de rugleuning altijd
rechtop met het heupgedeelte van
de veiligheidsgordel strak en laag
over de heupen.
 Laat NOOIT kinderen of kleine
baby's meerijden op de schoot van
een passagier.
 Leg geen aansteker op de vloer of
de stoel. Wanneer u de stoel ver-
stelt, kan er gas uit de aansteker
ontsnappen waardoor brand kan
ontstaan.
 Zorg ervoor dat de veiligheidsgor-
del nooit ergens vast geraakt of
vastloopt.
Voorstoelen
De voorstoel kan worden afgesteld met
de bedieningshendel (of knop) of -scha-
kelaars aan de buitenzijde van de zit-
ting. Stel voor het rijden de stoel af in
de juiste stand zodat het stuurwiel, de
pedalen en de schakelaars op het
dashboard gemakkelijk bediend kun-
nen worden.
WAARSCHUWING
Neem de volgende voorzorgsmaat-
regelen bij het aanpassen van de
stoel:
 Probeer de stoel nooit tijdens het
rijden te verstellen. De stoel kan
reageren op onverwachte bewe-
gingen en dit kan leiden tot verlies
van controle over de auto en een
ongeval veroorzaken.
 Plaats niets onder de voorstoelen.
Losliggende voorwerpen in de
voetenruimte van de bestuurder
kunnen de werking van de pedalen
nadelig beïnvloeden en een onge-
val veroorzaken.
 Zorg ervoor dat de rugleuning
altijd in de rechtop positie kan
staan en controleer of de rugleu-
ning goed vergrendeld zijn.
 Leg geen aansteker op de vloer of
de stoel. Wanneer u de stoel ver-
stelt, kan er gas uit de aansteker
ontsnappen waardoor brand kan
ontstaan.
 Let goed op dat er tijdens het ver-
stellen van de stoel geen handen
of voorwerpen in het mechanisme
bekneld raken. Let op dat uw han-
den of vingers niet vast geraken in
het stoelmechanisme terwijl de
stoel in beweging is.
3-7
03
 Als er inzittenden aanwezig zijn op
de achterstoelen, wees dan voor-
zichtig bij het afstellen van de
voorstoelen.
 Verzeker u ervan dat de stoel na de
afstelling is vergrendeld. Als dit
niet het geval is, kan de stoel
onverwachts bewegen, wat kan lei-
den tot een ongeval.
OPMERKING
Om letsel te voorkomen:
 Pas uw stoel niet aan tijdens het
dragen van de veiligheidsgordel .
Het naar voor verplaatsen van de
zitting kan grote druk op uw buik
veroorzaken.
 Let op dat uw handen of vingers
niet vast geraken in het stoelme-
chanisme terwijl de stoel in bewe-
ging is.
Voor- en achterwaartse richting
OAC3039002TU
Verstel de stoel als volgt naar voren of
naar achteren:
1. Houd de hendel voor de langsver-
stelling omhooggetrokken.
2. Schuif de stoel in de gewenste posi-
tie.
3. Laat de hendel los en controleer of
de stoel vergrendeld is. Door naar
voren of achter te bewegen zonder
de hendel te gebruiken. Als de stoel
beweegt, dan is hij niet goed ver-
grendeld.
3-8
Veiligheidssysteem
Rugleuning
OAC3039003TU
Stel de rugleuning als volgt af:
1. Leun iets naar voren en trek de hen-
del van de rugleuningverstelling
omhoog.
2. Leun voorzichtig achterover en zet
de rugleuning in de gewenste posi-
tie.
3. Laat de hendel los en zorg ervoor
dat de rugleuning vergrendeld is.
(De hendel MOET terugkeren in zijn
basis positie zodat de rugleuning
kan vergrendelen.)
Verstellen van de rugleuning
Het tijdens het rijden zitten op een stoel
met een naar achteren geklapte rugleu-
ning kan gevaarlijk zijn. Ook bij het dra-
gen van de veiligheidsgordel neemt de
bescherming die de veiligheidssyste-
men (veiligheidsgordels en/of airbags)
bieden, aanzienlijk af als de rugleuning
te ver naar achteren staat.
WAARSCHUWING
Rijd NOOIT met een rugleuning die
te ver achterover staat.
Als de rugleuning te ver horizontaal
staat, neemt de kans op letsel bij een
aanrijding of een noodstop aanzien-
lijk toe.
Bestuurder en passagiers moeten
altijd goed in hun stoel zitten, de
gordel op de juiste manier dragen en
de rugleuning zo ver mogelijk recht-
op zetten.
De veiligheidsgordel moet strak over
uw heupen en borst lopen voor een
maximale effectiviteit. Als de rugleuning
te ver achterover staat, kan de schou-
dergordel zijn werk niet goed doen
omdat hij niet goed aanligt tegen de
borstkas. In plaats daarvan loopt hij
voor u langs.
U kunt tijdens een ongeval in de zitting
riem geworpen worden, wat kan resul-
teren in letsel aan de nek of ander let-
sel.
Hoe verder de rugleuning naar achte-
ren staat, hoe groter de kans is dat de
inzittende bij een aanrijding onder het
heupgedeelte van de gordel door schiet
of dat de nek in aanraking komt met het
schoudergedeelte van de gordel.
3-9
03
Afstellen van de zittinghoogte
(indien van toepassing)
OAC3039004TU
Om de zittinghoogte te wijzigen:
 Duw de hendel een aantal maal
omlaag om de zitting lager af te stel-
len.
 Trek de hendel een aantal maal
omhoog om de zitting hoger af te stel-
len.
Armsteun
(bestuurdersstoel, indien van
toepassing)
OAC3039005TU
Kantel de armleuning om deze te
gebruiken.
Rugleuningzak
(indien van toepassing)
OAI3039033
In de rugleuning van beide voorstoelen
bevindt zich een opbergvak.
OPMERKING
Plaats geen zware of scherpe voor-
werpen in de opbergvakken. Bij een
ongeval kunnen ze uit de opbergvak-
ken geslingerd worden en inzitten-
den verwonden.
3-10
Veiligheidssysteem
Achterstoelen
(Indien van toepassing)
De rugleuning achter kan worden opge-
klapt om het vervoer van langere voor-
werpen mogelijk te maken of de baga-
geruimte te vergroten.
WAARSCHUWING
 Laat nooit iemand op een neerge-
klapte rugleuning zitten als de
auto rijdt. Dit is geen veilige posi-
tie en de veiligheidsgordels kun-
nen niet gebruikt worden. Hierdoor
kan bij een aanrijding of een nood-
stop ernstig letsel ontstaan.
 Voorwerpen die op de neergeklap-
te rugleuning vervoerd worden
mogen niet boven de bovenzijde
van de voorstoelen uitsteken. Als
dat wel het geval is kan de lading
bij een noodstop naar voren schui-
ven en letsel of schade veroorza-
ken.
1. Zet de rugleuning van de voorstoel
zo veel mogelijk rechtop.
2. Zet de hoofdsteunen achter in de
laagste positie ((als de auto is voor-
zien van een verstelbare hoofd-
steun).
OAI3039010
3. Plaats de gesp van de achterste
driepuntsgordel in de houder op het
zijpaneel. Hierdoor wordt voorko-
men dat de gordel in contact komt
met de rugleuning als deze wordt
omgeklapt.
3-11
03
OAC3039006TU
OAC3039007TU
4. Trek de hendel voor het neerklappen
van de rugleuning omhoog en klap
de rugleuning naar voren.
Til de rugleuning op en beweeg deze
naar achteren om de achterstoel te
kunnen gebruiken. Duw de rugleuning
stevig naar achteren totdat deze vast-
klikt. Zorg ervoor dat de rugleuning ver-
grendeld is.
Vergeet niet bij het omhoog klappen
van de rugleuning de schoudergordels
in de juiste positie te plaatsen.
WAARSCHUWING
Bij het terugzetten van de achter-
bank in zijn oorspronkelijke positie
nadat de bank is neergeklapt:
Let erop dat het materialen van de
gordel of de gesp niet beschadigd
worden. Zorg ervoor dat de gordel of
gesp niet klem komen te zitten.
Controleer of de rugleuning goed
vergrendeld is door tegen de boven-
zijde van de rugleuning te drukken.
Anders kan bij een aanrijding of
noodstop de rugleuning naar voren
klappen, waardoor de bagage in het
passagierscompartiment terecht
kan komen en de inzittenden ernstig
letsel zouden kunnen oplopen.
AANWIJZING
 Vergeet niet bij het omhoog klap-
pen van de rugleuning de schou-
dergordels in de juiste positie te
plaatsen.
 Door de veiligheidsgordel door de
geleider te leiden wordt voorko-
men dat ze achter of onder de ach-
terbank bekneld raken.
3-12
Veiligheidssysteem
WAARSCHUWING
Lading
Bagage moet altijd worden vastge-
zet om te voorkomen dat het bij een
aanrijding door de auto wordt geslin-
gerd, waardoor de inzittenden letsel
kunnen oplopen. Plaats geen voor-
werpen los op de achter zitplaatsen,
deze moeten worden vastgezet.
Omdat ze inzittenden voorin kunnen
raken bij een frontale aanrijding.
WAARSCHUWING
Bagage
Zet de motor uit en de selectiehendel
in stand N (Neutraal) (geautomati-
seerde handmatige transmissie) of
schakel de eerste (1e) versnelling of
de achteruit (R) in (handgeschakelde
transmissie) en trek de parkeerrem
stevig aan alvorens bagage in of uit
te laden. Het niet opvolgen van deze
stappen kan ertoe leiden dat de auto
zich onbedoeld in beweging zet als
de selectiehendel per ongeluk in een
andere stand gezet wordt.
Hoofdsteunen
De voorste en achterste zitplaatsen van
de auto hebben verstelbare hoofdsteu-
nen. De hoofdsteunen zorgen voor
comfort voor de passagiers, maar
belangrijker nog, ze zijn ontworpen om
passagiers te beschermen tegen een
whiplash en andere nek- en ruggen-
graatletsels tijdens een ongeval, vooral
in een aanrijding van achter.
WAARSCHUWING
Neem de volgende voorzorgsmaat-
regelen in acht zodat u het risico op
letsel of overlijden bij een ernstig
ongeval vermindert bij het aanpas-
sen van de hoofdsteun.
 Pas, voordat u het voertuig start,
altijd de hoofdsteunen voor alle
passagiers goed aan.
3-13
03
ODN8039067L
Pas de hoofdsteunen zo aan dat
het midden van de hoofdsteun
op dezelfde hoogte is als de
hoogte van de bovenkant van de
ogen.
 Verstel de hoofdsteun van de
bestuurder niet als de auto rijdt.
 Stel de hoofdsteun zo dicht moge-
lijk bij het hoofd van de passagier
af. Gebruik geen zitkussen waar-
door de wrijving tussen de stoel en
de passagier verminderd wordt.
 Zorg ervoor dat de hoofdsteun na
aanpassing op de juiste positie is
vergrendeld.
AANWIJZING
Om schade te voorkomen, NOOIT
slaan op of trekken aan de hoofd-
steunen.
OPMERKING
Wanneer er geen inzittenden aanwe-
zig zijn op de achterstoelen, zet dan
de hoofdsteunen in de laagste stand.
De hoofdsteunen van de achterstoe-
len kunnen het zicht naar achteren
belemmeren.
Hoofdsteunen op de voorstoelen
ODN8039068L
De bestuurdersstoel en de voorpassa-
giersstoel zijn voorzien van een verstel-
bare hoofdsteun voor de veiligheid en
het comfort.
OGB034007
Voor- en achterwaartse richting
De hoofdsteun kan naar voren worden
aangepast naar 3 posities door de
hoofdsteun naar de gewenste positie
naar voren te trekken. Trek de hoofd-
steun helemaal naar voren en laat hem
los om de hoofdsteun helemaal naar
achteren te plaatsen.
4-10
Instrumentenpaneel
Antiblokkeersysteem
(ABS) Waar-
schuwingslampje
'LWZDDUVFKXZLQJVODPSMHJDDW
EUDQGHQ
 Als het contact of de Engine Start/
Stop-knop in de stand ON wordt
gezet.
- Het lampje blijft ongeveer 3 secon-
den branden en gaat dan uit.
 In het geval van een storing in het
ABS (Het normale remsysteem werkt
in dat geval nog wel maar het anti-
blokkeersysteem niet).
In dat geval adviseren we u de auto
te laten controleren door een officiële
HYUNDAI-dealer.
Waarschuwings-
lampje EBD
(Electronic Brake
Force Distribution)
systeem
'H]HWLMGHQVKHWULMGHQWZHHZDDU-
VFKXZLQJVODPSMHVJHOLMNWLMGLJJDDQ
EUDQGHQ
 Wanneer het antiblokkeersysteem en
het remsysteem misschien niet nor-
maal.
In dat geval adviseren we u de auto
te laten controleren door een officiële
HYUNDAI-dealer.
WAARSCHUWING
Waarschuwingslampje EBD
(Electronic Brake Force
Distribution) systeem
Als het waarschuwingslampje ABS
en het waarschuwingslampje par-
keerrem en remvloeistofniveau
gelijktijdig branden, werkt het rem-
systeem niet normaal en kan er dus
een onverwachte en gevaarlijke situ-
atie ontstaan bij plotseling remmen.
Vermijd in dit geval hard rijden en
plotseling remmen.
We adviseren u de auto te laten zo
snel mogelijk controleren door een
officiële HYUNDAI-dealer.
i Informatie
- Waarschuwingslampje
EBD
$OV KHW ZDDUVFKXZLQJVODPSMH$%6 DO
GDQ QLHW LQ FRPELQDWLH PHW KHW ZDDU-
VFKXZLQJVODPSMHSDUNHHUUHPHQUHP-
YORHLVWRIQLYHDX EUDQGW ZHUNHQ GH
VQHOKHLGVPHWHU GH NLORPHWHUWHOOHU HQ
GH GDJWHOOHU PRJHOLMN QLHW %RYHQGLHQ
NDQ KHW ZDDUVFKXZLQJVODPSMH (36
JDDQ EUDQGHQ HQ NDQ GH EHQRGLJGH
VWXXUNUDFKWWRHRIDIQHPHQ
,QGDWJHYDODGYLVHUHQZHXGHDXWRWH
ODWHQ]RVQHOPRJHOLMNFRQWUROHUHQGRRU
HHQRIILFLsOH+<81'$,GHDOHU
4-11
04
Elektrische stuurbe-
krachtiging (EPS)
Waarschuwings-
lampje
'LWZDDUVFKXZLQJVODPSMHJDDW
EUDQGHQ
 Als het contact of de Engine Start/
Stop-knop in de stand ON wordt
gezet.
- Het lampje blijft ongeveer 3 secon-
den branden en gaat dan uit.
 In het geval van een storing in het
EPS.
In dat geval adviseren we u de auto
te laten controleren door een officiële
HYUNDAI-dealer.
Controlelampje
Motormanagement
(MIL)
'LWZDDUVFKXZLQJVODPSMHJDDW
EUDQGHQ
 Als het contact of de Engine Start/
Stop-knop in de stand ON wordt
gezet.
- Het lampje blijft ongeveer 3 secon-
den branden en gaat dan uit.
 In het geval van een storing in het
emissieregelsysteem.
In dat geval adviseren we u de auto
te laten controleren door een officiële
HYUNDAI-dealer.
AANWIJZING
Rijden met de Controlelampje Motor-
management (MIL) aan, kan schade
berokkenen aan het systeem voor
emissiebeperking wat de rijeigen-
schappen en/of het brandstofver-
bruik kunnen beïnvloeden.
OPMERKING
Wanneer het Controlelampje Motor-
management (MIL) gaat branden,
kan de katalysator beschadigd zijn.
Hierdoor kan het motorvermogen
teruglopen.
In dat geval adviseren we u de auto
te laten zo snel mogelijk controleren
door een officiële HYUNDAI-dealer.
4-12
Instrumentenpaneel
Waarschuwings-
lampje laadsysteem
'LWZDDUVFKXZLQJVODPSMHJDDW
EUDQGHQ
 Wanneer zich een storing voordoet
met betrekking tot de dynamo of het
elektrische laadsysteem.
$OV]LFKHHQVWRULQJYRRUGRHWPHW
EHWUHNNLQJWRWGHG\QDPRRIKHW
HOHNWULVFKHODDGV\VWHHP
5LMGYRRU]LFKWLJQDDUGHNDQWYDQGH
weg en breng de auto op een veilige
plaats tot stilstand.
2. Schakel de motor uit en controleer of
de dynamoriem onvoldoende span-
ning heeft of gebroken is.
Als de dynamoriem in orde is,
bevindt het probleem zich in het
laadsysteem.
In dat geval adviseren we u de auto
te laten zo snel mogelijk controleren
door een officiële HYUNDAI-dealer.
Waarschuwings-
lampje oliedruk van
de motor
'LWZDDUVFKXZLQJVODPSMHJDDW
EUDQGHQ
 Wanneer de oliedruk van de motor
laag is.
$OVGHROLHGUXNYDQGHPRWRUODDJ
LV
5LMGYRRU]LFKWLJQDDUGHNDQWYDQGH
weg en breng de auto op een veilige
plaats tot stilstand.
2. Controleer het motoroliepeil wan-
neer de motor uit is (Zie voor meer
informatie "Motorolie” in hoofd-
stuk 8). Vul indien nodig olie bij wan-
neer het peil laag is.
Adviseren we u de auto te laten zo
snel mogelijk controleren door een
officiële HYUNDAI-dealer als het
waarschuwingslampje na het bijvul-
len blijft branden of als er geen olie
beschikbaar is.
4-13
04
AANWIJZING
 Als de motor niet direct uit wordt
gezet nadat het Oliedruklampje is
gaan branden, kan er ernstige
motorschade ontstaan.
 Wanneer het waarschuwingslamp-
je aan blijft terwijl de motor loopt,
dan betekent dit dat er een groot
probleem kan zijn met de motor,
schade of slechte werking. In dat
geval:
1. De auto zo snel mogelijk op een
veilige plaats tot stilstand bren-
gen.
2. Controleer het motoroliepeil
wanneer de motor uit is. Vul
indien nodig olie bij tot het juis-
te niveau.
3. Start nogmaals de motor.
Wanneer het waarschuwings-
lampje aan blijft terwijl de motor
loopt, zet dan de motor onmid-
dellijk uit. In dat geval adviseren
we u de auto te laten controle-
ren door een officiële HYUNDAI-
dealer.
Waarschuwings-
lampje motoroliepeil
(indien van toepas-
sing)
Het waarschuwingslampje motoroliepeil
gaat branden wanneer het motoroliepeil
moet worden gecontroleerd.
Controleer als het lampje gaat branden
het motoroliepeil zo snel mogelijk en
vul indien nodig motorolie bij.
Giet de aanbevolen olie voorzichtig in
een trechter. (Hoeveelheid olie: onge-
veer 0,6 - 1,0 l)
Gebruik alleen de voorgeschreven
motorolie. (Zie "Aanbevolen smeer mid-
delen en hoeveelheden" in hoofdstuk 2.)
Vul niet te veel motorolie bij. Zorg
ervoor dat het oliepeil niet boven F
(Full) op de peilstok komt.
i Informatie
 $OVXQDKHWELMYXOOHQYDQPRWRUROLH
HQ KHW ZDUPGUDDLHQ YDQ GH PRWRU
RQJHYHHUaNPULMGWJDDWKHW
ZDDUVFKXZLQJVODPSMHXLW
 =HWKHWFRQWDFWELQQHQVHFRQGHQ
NHHUDDQHQXLWKHWZDDUVFKXZLQJV-
ODPSMH JDDW GDQ RQPLGGHOOLMN XLW
:DQQHHU X HFKWHU KHW ZDDUVFKX-
ZLQJVODPSMHXLW]HW]RQGHUPRWRUROLH
ELM WH YXOOHQ JDDW KHW ODPSMH ZHHU
EUDQGHQQDGDWXQDKHWZDUPGUDDL-
HQ YDQ GH PRWRU RQJHYHHU  a 
NPKHEWJHUHGHQ
4-14
Instrumentenpaneel
AANWIJZING
Als het lampje blijft branden nadat u
motorolie hebt bijgevuld en onge-
veer 50 -100 km hebt gereden nadat
de motor op bedrijfstem-peratuur is
gekomen, raden we u aan het sys-
teem na te laten kijken door een offi-
ciële HYUNDAI-dealer.
Zelfs als het lampje niet gaat bran-
den als de motor is gestart, moet de
motorolie regelmatig worden gecon-
troleerd en bijgevuld.
Waarschuwings-
lampje Laag
Brandstofniveau
'LWZDDUVFKXZLQJVODPSMHJDDW
EUDQGHQ
 Wanneer de brandstoftank bijna leeg
is.Ga zo snel mogelijk tanken.
AANWIJZING
Doorrijden met een brandend waar-
schuwingslampje voor een laag
brandstofniveau of een lager brand-
stofniveau dan "0" op de brandstof-
meter, kan leiden tot overslaan van
de motor en beschadiging van de
katalysator (indien van toepassing).
Hoofd-
waarschuwings-
lampje
'LWODPSMHJDDWEUDQGHQ
 Wanneer een storing is in een van de
volgende systemen:
- Forward Collision-Avoidance Assist
(FCA) (indien van toepassing)
 5DGDU YDQ )RUZDUG &ROOLVLRQ
Avoidance Assist geblokkeerd
(indien aanwezig)
- Defecte lamp verlichtingssysteem
(indien van toepassing)
- Storing in het HBA (High Beam
Assist) (indien van toepassing)
- Controlesysteem lage banden-
spanning (TPMS) (indien van toe-
passing)
Kijk op het LCD-display voor meer
informatie over de waarschuwing.
4-15
04
Waarschuwings-
lampje Lage
Bandenspanning
(indien van toepas-
sing)
'LWZDDUVFKXZLQJVODPSMHJDDW
EUDQGHQ
 Als het contact of de Engine Start/
Stop-knop in de stand ON wordt
gezet.
- Het lampje blijft ongeveer 3 secon-
den branden en gaat dan uit.
 Wanneer een of meer van uw banden
aanzienlijke onderspanning hebben
(De locatie van de te zacht opge-
pompte banden wordt weergegeven
op het LCD-scherm).
Zie voor meer informatie "Banden-
spanningscontrolesysteem
(TPMS)” in hoofdstuk 7.
'LWZDDUVFKXZLQJVODPSMHEOLMIW
EUDQGHQQDRQJHYHHUVHFRQGHQ
NQLSSHUHQRIKHUKDDOWKHWNQLSSHUHQ
HQXLWJDDQPHWHHQLQWHUYDOYDQ
RQJHYHHUVHFRQGHQ
 In het geval van een storing in het
TPMS.
In dat geval adviseren we u de auto
te laten zo snel mogelijk controleren
door een officiële HYUNDAI-dealer.
Zie voor meer informatie "Banden-
spanningscontrolesysteem
(TPMS)” in hoofdstuk 7.
WAARSCHUWING
Veilig Stoppen
 Het TPMS waarschuwt niet voor
ernstige en plotselinge schade aan
de banden veroorzaakt door exter-
ne factoren.
 Als de auto instabiel aanvoelt, haal
dan onmiddellijk uw voet van het
gaspedaal, trap het rempedaal
licht in en breng uw auto op een
veilige plaats tot stilstand.
Exhaust Systeem
(GPF) Waar-
schuwingslampjes
(Benzinemotor,
indien van
toepassing)
'LWZDDUVFKXZLQJVODPSMHJDDW
EUDQGHQ
 $OVKHWYHU]DPHOGHURHWHHQEHSDDO-
de hoeveelheid bereikt.
 $OV GLW ZDDUVFKXZLQJVODPSMH JDDW
branden, dooft het mogelijk nadat u
met de auto hebt gereden wanneer:
- Bij een hogere snelheid dan 80
km/h (50 mph) gedurende ongeveer
30 minuten (hogere dan 3e versnel-
ling met een toerental tussen 1.500
en 4.000 omw/min)
Als dit waarschuwingslampje knippert
ondanks de procedure (op dit ogenblik
zal een LCD-waarschuwingsbericht
worden weergegeven), adviseren wij u
om het GPF-systeem te laten controle-
ren door een erkende Hyundai-dealer.
AANWIJZING
Indien u gedurende lange tijd blijft
doorrijden terwijl het GPF-storings
lampje knippert, kan het GPF-
systeem beschadigd raken en het
brandstofverbruik toenemen.
4-16
Instrumentenpaneel
Controlelampje ESC
(Electronic Stability
Control)
'LWODPSMHJDDWEUDQGHQ
 Als het contact of de Engine Start/
Stop-knop in de stand ON wordt
gezet.
- Het lampje blijft ongeveer 3 secon-
den branden en gaat dan uit.
 In het geval van een storing in het
ESC.
In dat geval adviseren we u de auto
te laten controleren door een officiële
HYUNDAI-dealer.
'LWODPSMHNQLSSHUW
 Terwijl het ESC in werking is.
Zie voor meer informatie
"Elektronisch stabiliteitsprogram-
ma (ESC)" in hoofdstuk 6.
Controlelampje ESC
(Electronic Stability
Control) OFF
'LWODPSMHJDDWEUDQGHQ
 Als het contact of de Engine Start/
Stop-knop in de stand ON wordt
gezet.
- Het lampje blijft ongeveer 3 secon-
den branden en gaat dan uit.
 Als u het ESC uitschakelt door op de
toets ESC OFF te drukken.
Zie voor meer informatie
"Elektronisch stabiliteitsprogram-
ma (ESC)" in hoofdstuk 6.
Controlelampje AUTO
STOP (indien van toe-
passing)
'LWODPSMHJDDWEUDQGHQ
 :DQQHHU GH PRWRU RYHUJDDW LQ GH
Idle Stop-modus van het ISGsysteem
(Idle Stop & Go).
 $OV GH PRWRU DXWRPDWLVFK ZRUGW
gestart, gaat het controlelampje
AUTO STOP op het instrumentenpa-
neel 5 seconden knipperen.
Zie voor meer informatie “ISG (Idle
Stop & Go) in hoofdstuk 6.
i Informatie
$OV GH PRWRU DXWRPDWLVFK ZRUGW
JHVWDUWGRRUKHW,6*V\VWHHPJDDQHHQ
DDQWDO ZDDUVFKXZLQJVODPSMHV $%6
(6& (6& 2)) (36 RI SDUNHHUUHP
PRJHOLMNHHQSDDUVHFRQGHQEUDQGHQ
'LW ZRUGW YHURRU]DDNW GRRU GH ODJH
DFFXVSDQQLQJ+HWEHWHNHQWQLHWGDWHU
HHQVWRULQJLQKHWV\VWHHP]LW
4-17
04
Controlelampje start-
blokkeer (zonder
smart key) (indien
van toepassing)
'LWODPSMHJDDWEUDQGHQ
 Als de auto de deblokkeercode van
de sleutel herkent als het contact in
de stand ON wordt gezet.
- Op dat moment kunt u de motor
starten.
- De controlelampje gaat uit nadat de
motor aanslaat.
'LWODPSMHNQLSSHUW
 In het geval van een storing in het
startblokkeersysteem.
In dat geval adviseren we u de auto
te laten controleren door een officiële
HYUNDAI-dealer.
Controlelampje
Startblokkeer (met
smart key) (indien
van toepassing)
(indien van toepas-
sing)
'LWFRQWUROHODPSMHOLFKWPD[LPDDO
VHFRQGHQ
 Als de auto de Smart Key in de auto
detecteert als de startknop in de
stand ACC of ON wordt gezet.
- Op dat moment kunt u de motor
starten.
- De controlelampje gaat uit nadat de
motor aanslaat.
'LWFRQWUROHODPSMHNQLSSHUWJHGX-
UHQGHHHQSDDUVHFRQGHQ
 Wanneer de Smart Key zich niet in de
auto bevindt.
- Op dat moment kunt u de motor
niet starten.
'LWFRQWUROHODPSMHOLFKWVHFRQGHQ
RSHQJDDWXLW
 Als Smart Key die zich in de auto en
de Engine Start/Stop knop op ON
staat, maar de auto de smart key
bevindt niet detecteert.
In dat geval adviseren we u de auto
te laten controleren door een officiële
HYUNDAI-dealer.
'LWODPSMHNQLSSHUW
 In het geval van een storing in het
startblokkeersysteem.
In dat geval adviseren we u de auto
te laten controleren door een officiële
HYUNDAI-dealer.
4-18
Instrumentenpaneel
Richtingaanwijzers
'LWODPSMHNQLSSHUW
 Als u de richtingaanwijzers inscha-
kelt.
Als een van de volgende condities zich
voordoen, geeft dit een storing aan in
het richtingaanwijzersysteem.
- Het controlelampje richtingaanwij-
zers knippert niet, maar blijft bran-
den.
- Het controlelampje knippert sneller
dan normaal.
 +HW5LFKWLQJDDQZLM]HUVOLFKWKHOHPDDO
niet op.
Als een van de volgende condities zich
voordoen, wij raden u aan uw auto te
laten nakijken door een officiële
HYUNDAI-dealer.
Controlelampje
Dimlicht
'LWODPSMHJDDWEUDQGHQ
 Wanneer het dimlicht is ingescha-
keld.
Controlelampje
Grootlicht
'LWODPSMHJDDWEUDQGHQ
 Als het dimlicht is ingeschakeld en
wordt overgeschakeld op grootlicht.
 Wanneer de hendel van de richting-
aanwijzer in de Flash-to-Pass stand
gezet is.
High Beam Assist
(HBA) Controlelampje
(indien van toepas-
sing)
'LWZDDUVFKXZLQJVODPSMHJDDW
EUDQGHQ
 Als het grootlicht is ingeschakeld ter-
wijl de lichtschakelaar in de stand
AUTO staat.
 Als uw auto tegenliggers of voorlig-
gers detecteert, zal het High Beam
Assist-systeem het grootlicht auto-
matisch overschakelen naar dimlicht.
Zie "High Beam Assist (HBA)" in
hoofdstuk 5 voor meer informatie.
Licht AAN
Indicatorlamp
'LWODPSMHJDDWEUDQGHQ
 Als de parkeerverlichting of het dim-
licht wordt ingeschakeld.
Controlelampje
Mistlampen Vóór
(indien van toepas-
sing)
'LWODPSMHJDDWEUDQGHQ
Wanneer de mistlampen vóór is inge-
schakeld.
Controlelampje
Mistlampen Achter
(indien van toepas-
sing)
'LWODPSMHJDDWEUDQGHQ
 Wanneer de mistlampen achter is
ingeschakeld.
4-19
04
Druk rem
(voor geautomatiseer-
de handmatige trans-
missie)
'LWODPSMHJDDWEUDQGHQ
 :DQQHHU X YDQ YHUVQHOOLQJ ZLVVHOW
zonder het rempedaal in te trappen
 :DQQHHUXGHPRWRUSUREHHUWWHVWDU-
ten zonder het rempedaal in te trap-
pen
Parkeerrem is
Aangetrokken
(voor geautomatiseer-
de handmatige trans-
missie)
'LWODPSMHJDDWEUDQGHQ
 :DQQHHU GH PRWRU XLW ZRUGW JH]HW
zonder de parkeerrem in te schake-
len, brandt deze gedurende ca. 5
seconden en gaat dan uit
Controlelampje
Cruise (indien van
toepassing)
'LWODPSMHJDDWEUDQGHQ
 Wanneer het cruise control-systeem
is ingesteld.
Zie voor meer informatie "Cruise
Control Systeem” in hoofdstuk 6.
Controlelampje snel-
heidsbegrenzer
(indien van toepas-
sing)
'LWODPSMHJDDWEUDQGHQ
 $OV GH VQHOKHLGVEHJUHQ]HU LV LQJH-
schakeld.
Zie "Snelheidsbegrenzingssys-
teem" of "Intelligent Speed Limit
Warning" in hoofdstuk 6 voor
meer informatie.
Type A
Type A
Type B
Type B
4-20
Instrumentenpaneel
Forward Collision-
Avoidance Assist-
systeem Waar-
schuwingslampjes
(indien van toepas-
sing)
'LWODPSMHJDDWEUDQGHQ
 Als het contact of de Engine Start/
Stop-knop in de stand ON wordt
gezet.
- Het lampje blijft ongeveer 3 secon-
den branden en gaat dan uit.
 In het geval van een storing in het
FCA.
In dat geval adviseren we u de auto te
laten controleren door een officiële
HYUNDAI-dealer.
Zie "Forward Collision-Avoidance
Assist (FCA)" in hoofdstuk 6 voor
meer informatie.
Controlelampje Lane
Keeping Assist-
systeem (indien van
toepassing)
'LWODPSMHJDDWEUDQGHQ
 [Groen] Er wordt aan de voorwaar-
den voor de werking van het systeem
voldaan.
 [Wit] Er wordt niet aan de voorwaar-
den voor de werking van het systeem
voldaan.
 [Geel] In het geval van een storing in
het Lane Keeping Assistsysteem.
In dat geval adviseren we u de auto
te laten controleren door een officiële
HYUNDAI-dealer.
Zie “Lane Keeping Assist (LKA)”
in hoofdstuk 6 voor meer infor-
matie.
Meldingen LCD-display
Smart Key niet in auto
(auto's met Smart Key-systeem)
Deze waarschuwingsmelding wordt
weergegeven als u met het contact in
stand ACC of ON het portier opent of
sluit terwijl de Smart Key zich niet in de
auto bevindt. Er klinkt een waarschu-
wingsgeluid als u het portier sluit terwijl
de Smart Key zich in de auto bevindt.
De melding attendeert u erop dat u
altijd de Smart Key bij u moet hebben.
Smart Key niet gevonden
(auto's met Smart Key-systeem)
Deze waarschuwingsmelding wordt
weergegeven als u de Engine Start/
Stop-knop indrukt terwijl de Smart Key
niet is gedetecteerd.
Druk op “START” met Smart Key
(auto's met Smart Key-systeem)
Deze waarschuwingsmelding wordt
weergegeven als u de Engine Start/
Stop-knop indrukt terwijl de melding
"Key not detected (Smart Key niet
gevonden)" wordt weergegeven.
Het controlelampje startblokkeer-sys-
teem gaat dan knipperen.
Batterij Smart Key bijna leeg
(auto's met Smart Key-systeem)
Deze waarschuwingsmelding wordt
weergegeven als bij het in de stand
OFF zetten van het contact de batterij
van de Smart Key bijna leeg is.
4-21
04
Druk rem in voor starten motor
(auto's met Smart Key-systeem
en geautomatiseerde handmati-
ge transmissie)
Deze waarschuwingsmelding wordt
weergegeven als de Engine Start/Stop-
knop tweemaal naar de stand ACC
gaat doordat u herhaaldelijk op de knop
drukt zonder het rempedaal in te trap-
pen.
Zorg ervoor dat u altijd de Smart Key bij
u hebt als u probeert de auto te starten.
Druk koppeling in voor starten
(auto's met Smart Key-systeem
en handmatige transmissie)
Deze waarschuwingsmelding wordt
weergegeven als de Engine Start/Stop-
knop in ACC-stand staat tweemaal,
door de knop herhaaldelijk in te druk-
ken zonder de koppelingspedaal in te
drukken.
Druk het koppelingspedaal in om de
motor te starten.
Druk nogmaals op Start
(auto's met Smart Key-systeem)
Deze waarschuwingsmelding wordt
weergegeven als de motor niet gestart
wordt terwijl u de startknop indrukt.
Probeer de motor in dat geval te starten
door nogmaals op de startknop te druk-
ken.
Als het waarschuwingsmelding wordt
gaat branden telkens wanneer u de
Engine Start/Stop-knop indrukt, raden
wij u aan de auto te laten controleren
door een officiële HYUNDAI-dealer.
Kies N voor starten motor
(auto's met Smart Key-systeem
en geautomatiseerde handmati-
ge transmissie)
Deze waarschuwingsmelding wordt
weergegeven als u probeert de motor
te starten terwijl de selectie knop drukt
niet in stand N (neutraal) staat.
i Informatie
8NXQWGHPRWRUVWDUWHQDOVGHVHOHFWLH-
KHQGHOLQVWDQG11HXWUDDOVWDDW
Controleer zekering "BRAKE
SWITCH" (auto's met Smart Key-
systeem en Geautomatiseerde
handmatige transmissie)
Deze waarschuwingsmelding wordt
weergegeven als de remlichtzekering is
doorgebrand.
U moet de zekering door een nieuw
exemplaar vervangen. Als het niet
mogelijk is, kunt u de motor starten
door de toets Engine Start/Stop in
stand ACC 10 seconden ingedrukt te
houden.
4-22
Instrumentenpaneel
Portier, motorkap, achterklep
open
OAC3059001TU
Deze waarschuwing wordt weergege-
ven om aan te geven dat een van de
portieren, de motorkap of de achterklep
geopend is.
OPMERKING
Controleer, voordat u gaat rijden, of
de portieren/ motorkap/achterklep
geheel gesloten zijn. Controleer of er
geen waarschuwingslampje voor
een open portier/kap/achterklep
oplicht of een bericht weergegeven
wordt op het instrumentenpaneel.
Schakel "ZEKERING
SCHAKELAAR"
Deze waarschuwingsmelding wordt
weergegeven als de zekeringsschake-
laar die zich in de zekeringkast onder
het stuurwiel bevindt, uitgeschakeld is.
U de zekeringschakelaar moet inscha-
kelen.
Zie voor meer informatie "Zeke-
ringen” in hoofdstuk 8.
4-23
04
Lage bandenspanning (indien
van toepassing)
OAC3079033TU
Deze waarschuwingsmelding wordt
weergegeven als de bandenspanning
te laag is. Aangegeven wordt in welke
band de spanning te laag is.
Zie voor meer informatie "Banden-
spanningscontrolesysteem
(TPMS)” in hoofdstuk 7.
Stuurwielverwarming Uit (indien
van toepassing)
Deze melding wordt weergegeven als
de stuurwielverwarming ongeveer 30
minuten na het inschakelen automa-
tisch zal worden uitgeschakeld.
Zie "Stuurwielverwarming" in
hoofdstuk 5 voor meer informatie.
Lage Brandstof
Deze waarschuwingsmelding wordt
weergegeven als de brandstoftank
bijna leeg is.
Als deze melding weergegeven wordt,
gaat waarschuwingslampje laag brand-
stofniveau in het instrumentenpaneel
branden.
Geadviseerd wordt het dichtstbijzijnde
tankstation te bezoeken en zo snel
mogelijk te tanken.
4-24
Instrumentenpaneel
Oliepeil laag (indien van toepas-
sing)
Deze waarschuwingsmelding wordt
weergegeven als het motoroliepeil
moet worden gecontroleerd.
Controleer als deze waarschuwings-
melding wordt weergegeven zo snel
mogelijk het motoroliepeil en vul indien
nodig motorolie bij.
Giet de aanbevolen olie voorzichtig in
een trechter. (Hoeveelheid olie: onge-
veer 0,6 - 1,0 l)
Gebruik alleen de voorgeschreven
motorolie. (Zie "Aanbevolen smeer mid-
delen en hoeveelheden" in hoofdstuk 8.)
Vul niet te veel motorolie bij. Zorg
ervoor dat het oliepeil niet boven F
(Full) op de peilstok komt.
AANWIJZING
Als deze melding weergegeven
wordt nadat u motorolie hebt bijge-
vuld en ongeveer 50 -100 km hebt
gereden nadat de motor op bedrijf-
stem-peratuur is gekomen, raden we
u aan het systeem na te laten kijken
door een officiële HYUNDAI-dealer.
Motor is oververhit
(indien van toepassing)
Deze waarschuwingsmelding wordt
weergegeven als de koelvloeistoftem-
peratuur hoger is dan 120°C. Dit bete-
kent dat de motor oververhit is en
beschadigd kan geraken.
Raadpleeg "Oververhitting" in
hoofdstuk 7 wanneer de motor
oververhit raakt.
Controleer koplamp (indien van
toepassing)
Deze waarschuwingsmelding wordt
weergegeven als de koplampen niet
goed werken.
Verder wordt er, als een specifieke lamp
(richtingaanwijzer, enz.) niet werkt, een
waarschuwingsmelding weergegeven
voor die specifieke lamp (richtingaanwij-
zer, enz.). Mogelijk moet de desbetref-
fende gloeilamp worden vervangen.
Zorg ervoor dat de doorgebrande lamp
vervangen wordt door een nieuwe met
dezelfde wattage.
Controleer remlicht (indien van
toepassing)
Deze waarschuwing wordt weergege-
ven als de remlichten niet goed werken.
Er moet wellicht een lamp worden ver-
vangen.
Zorg ervoor dat de doorgebrande lamp
vervangen wordt door een nieuwe met
dezelfde wattage.
4-25
04
Controleer HBA (High Beam
Assist) systeem (indien van toe-
passing)
Deze waarschuwingsmelding wordt
weergegeven als er een probleem is
met de High Beam Assistsysteem. We
adviseren u de auto te laten controleren
door een officiële HYUNDAI-dealer.
Zie "High Beam Assist (HBA)" in
hoofdstuk 5 voor meer informatie.
Controleer het Forward Safety-
systeem (indien van toepassing)
Deze waarschuwingsmelding wordt
weergegeven als er een probleem is
met het Forward Collision-Avoidance
Assistsysteem. We adviseren u de auto
te laten controleren door een officiële
HYUNDAI-dealer.
Zie "Forward Collision-Avoidance
Assist (FCA)" in hoofdstuk 6 voor
meer informatie.
Controleer DAW (Waarschuwing
oplettendheid bestuurder) sys-
teem (indien van toepassing)
Deze waarschuwingsmelding wordt
weergegeven als er een probleem is
met het Driver Attention Warning-
systeem. We adviseren u de auto te
laten controleren door een officiële
HYUNDAI-dealer.
Zie "Waarschuwing oplettend-
heid bestuurder (Driver Attention
Warning) (DAW)" in hoofdstuk 6
voor meer informatie.
Controleer (LKA) Lane Keeping
Assist-systeem (indien van toe-
passing)
Deze waarschuwingsmelding wordt
weergegeven als er een probleem is
met het Lane Keeping Assistsysteem.
We adviseren u de auto te laten contro-
leren door een officiële HYUNDAI-
dealer.
Zie “Lane Keeping Assist (LKA)”
in hoofdstuk 6 voor meer infor-
matie.
Controleer uitlaatsysteem
(indien van toepassing)
Deze waarschuwing licht op wanneer
er zich een storing voordoet met betrek-
king tot het GPF-systeem. Het GPF
waarschuwingslampje knippert gelijktij-
dig.
In dat geval, adviseren we u het GPF-
systeem te laten controleren door een
officiële HYUNDAI-dealer.
GPF: Benzineroetfilter
Zie "Waarschuwingslampje" in dit
hoofdstuk voor meer informatie.
4-26
Instrumentenpaneel
LCDǘDISPLAY
Bediening LCD-display
De instellingen van het LCD-display kunnen worden gewijzigd met de bedieningstoet-
sen.
(1) : Toets MODE voor het selecteren van modi
(2) , 9(53/$$76GHVFKDNHODDUYRRUKHWZLM]LJHQYDQLWHPV
2.6(/(&75(6(7NQRSYRRUKHWLQVWHOOHQRIKHWRSQLHXZLQVWHOOHQYDQKHWJHVH-
lecteerde item
OAC3059002TU
4-27
04
Modi LCD-display
Menu
Tripcomputer Rijbegeleiding Gebruikersins-
tellingen Master
Waarschuwing
Omhoog/omlaag
Brandstofverbruik 5LMEDDQYHLOLJKHLG Bestuurdershulp
De hoofdwaarschu-
wingsmodus geeft
waarschuwingsberich-
ten weer die betrekking
hebben op de auto
wanneer een of meer
systemen niet normaal
functioneren.
Portier
Cumulatieve informatie Waarschuwing oplet-
tendheid bestuurder Verlichting
Convenience [Handig]
5LWLQIRUPDWLH
Intelligent Speed Limit
Warning
Onderhoudsinterval
Andere toepassingen
Digitale Snelheidsmeter Taal
5HVHWWHQ
Transmissie
De gegeven informatie kan verschillen, afhankelijk van welke functies van toepassing zijn op uw auto.
4-28
Instrumentenpaneel
Tripcomputer modus
OAC3069038TU
In de tripcomputer-modus wordt infor-
matie weergegeven met betrekking tot
de parameters tijdens het rijden, waar-
onder brandstofverbruik, dagteller
informatie en rijsnelheid.
Zie "Tripcomputer" in dit hoofd-
stuk voor meer informatie.
Rijhulpmodus
OAC3069013TU
/.$'$:,6/:
Deze modus toont de status van de
Lane Keeping Assist, Driver Attention
Warning en Intelligent Speed Limit
Warning.
Zie de desbetreffende systemen in
hoofdstuk 6 voor meer informatie.
Master Waarschuwing modus
OAC3069028TU
Dit waarschuwingslampje informeert de
bestuurder over de volgende situaties.
- Forward Collision-Avoidance Assist
(FCA) (indien van toepassing)
 5DGDU YDQ )RUZDUG &ROOLVLRQ
Avoidance Assist geblokkeerd (indien
aanwezig)
- Defecte lamp verlichtingssysteem
(indien van toepassing)
- Storing in het HBA (High Beam
Assist) (indien van toepassing)
- Controlesysteem lage bandenspan-
ning (TPMS) (indien van toepassing)
Het hoofdwaarschuwingslampje gaat
branden als een of meer van de boven-
staande waarschuwingssituaties zich
voordoen.
Op dit moment verschijnt er naast het
pictogram van de gebruikersinstellin-
gen ( ) op het LCD-display een picto-
gram van de hoofdwaarschuwing ( ).
Als de waarschuwingssituatie is opge-
lost, wordt het hoofdwaarschuwings-
lampje uitgeschakeld en verdwijnt het
hoofdwaarschuwingspictogram.
4-29
04
Modus Gebruikersinstellingen
Via deze modus kunt u de instellingen
met betrekking tot het instrumentenpa-
neel, de portieren, de verlichting, enz.
wijzigen.
1. Bestuurdershulp
2. Verlichting
3. Portier
4. Convenience [Handig]
5. Onderhoudsinterval
6. Andere toepassingen
7. Taal
5HVHWWHQ
De gegeven informatie kan ver-
schillen, afhankelijk van welke
functies van toepassing zijn op
uw auto.
,QVWHOOLQJHQEHVFKLNEDDUQDLQVFKD-
NHOHQSDUNHHUUHP
Deze waarschuwingsmelding wordt
weergegeven wanneer u tijdens het rij-
den selecteren een item uit de modus
Gebruikersinstellingen probeert.
Voor de veiligheid, verander de gebrui-
kersinstellingen pas na het parkeren
van de auto, gebruik de handrem en op
de toets P (parkeren) drukt.
6QHOOHKDQGOHLGLQJ+HOS
Deze modus biedt korte handleidingen
voor de systemen in de modus
Gebruikersinstellingen.
Selecteer een item en houd de toets
OK ingedrukt.
Raadpleeg het instructieboekje
voor meer informatie over elk sys-
teem.
4-30
Instrumentenpaneel
%HVWXXUGHUVKXOS
Onderwerpen Toelichting
5LMEHJHOHLGLQJ
6/:6SHHG/LPLW:DUQLQJ
In- en uitschakelen van de Intelligent Speed Limit Warning Speed-functie
(ISLW).
Zie "Intelligent Speed Limit Warning (ISLW)" in hoofdstuk 6 voor meer
informatie.
Timing van de
waarschuwing
1RUPDDO/DDW
Instellen van de timing van de waarschuwing voor het rijbegeleidingssys-
teem.
DAW
(Waarschuwing
oplettendheid
bestuurder)
:DDUVFKXZLQJYHUWUHNYRRUOLJJHQGYRHUWXLJ
In- en uitschakelen van Leading Vehicle Departure Alert.
:DDUVFKXZLQJYRRUVOLQJHUHQ
Het instellen van de eigenschappen van het Driver Attention Warning-
systeem.
Zie "Driver Attention Warning (DAW)" in hoofdstuk 6 voor meer infor-
matie.
Kop-
staartveiligheid
$FWLHYHKXOS,QGLHQJHVHOHFWHHUGFRQWUROHHUWKHWV\VWHHPGHDXWRHQJHHIW
het een waarschuwing wanneer een botsing wordt gedetecteerd.
$OOHHQZDDUVFKXZLQJ,QGLHQJHVHOHFWHHUGJHHIWKHWV\VWHHPHHQZDDU-
schuwing wanneer een botsing wordt gedetecteerd.
2II8LW6FKDNHOWKHWV\VWHHPXLW
Zie "Forward Collision-Avoidance Assist (FCA)" in hoofdstuk 6 voor
meer informatie.
5LMEDDQYHLOLJKHLG
/.$/DQH.HHSLQJ$VVLVW,QGLHQJHVHOHFWHHUGFRQWUROHHUWKHWV\VWHHPGH
auto en geeft het een waarschuwing wanneer de auto de rijstrook verlaat.
:DDUVFKXZLQJVV\VWHHPYRRU/':KHWRQEHGRHOGYHUODWHQYDQGHULM-
strook): Indien geselecteerd, geeft het systeem een waarschuwing wan-
neer de auto de rijstrook verlaat.
2II8LW'HDFWLYHHUWKHW/.$V\VWHHP
Zie "Lane Keeping Assist (LKA)" in hoofdstuk 6 voor meer informatie.
9HUOLFKWLQJ
Onderwerpen Toelichting
Eén druk richtin-
gaanindicator
2II8LW'HppQGUXNULFKWLQJDDQZLM]HUIXQFWLH]DOZRUGHQJHGHDFWLYHHUG
)OLWVHQ'HULFKWLQJDDQZLM]HUV]XOOHQRINHHUNQLSSHUHQZDQ-
neer de hendel van de richtingaanwijzers lichtjes wordt bewogen.
Zie voor meer informatie "Verlichting” in hoofdstuk 5.
Follow me home
verlichting In- en uitschakelen van de follow me home-functie.
Zie voor meer informatie "Verlichting” in hoofdstuk 5.
HBA (High Beam
Assist) In- en uitschakelen van de High Beam Assistsysteem.
Zie "High Beam Assist (HBA)" in hoofdstuk 5 voor meer informatie.
4-31
04
3RUWLHU
Onderwerpen Toelichting
Automatische
vergrendeling
2II8LW'HFHQWUDOHYHUJUHQGHOLQJZRUGWXLWJHVFKDNHOG
,QVFKDNHOHQRSVQHOKHLG$OOHSRUWLHUHQZRUGHQDXWRPDWLVFKYHUJUHQGHOG
als een snelheid van 15 km/h (9.3 mph) wordt bereikt.
Auto
Ontgrendelen
2II8LW'HFHQWUDOHRQWJUHQGHOLQJZRUGWXLWJHVFKDNHOG
$XWRXLWDDQVOHXWHOHUXLW$OOHSRUWLHUHQZRUGHQDXWRPDWLVFKRQWJUHQGHOG
als de contactsleutel uit het contactslot wordt verwijderd of als de Engine
Start/Stop-knop in de stand OFF wordt gezet.
Ú De gegeven informatie kan verschillen, afhankelijk van welke functies van toe-
passing zijn op uw auto.
+DQGLJ
Onderwerpen Toelichting
Draadloze
laadsysteem In- en uitschakelen van de draadloze laadsysteem op de voorstoel.
Zie voor meer informatie "Draadloze laadsysteem” in hoofdstuk 5.
Versnellingsstand
Pop-up In- en uitschakelen van de pop-up voor de ingeschakelde versnelling.
Indien geactiveerd wordt de schakelstand weergegeven op het LCD-display.
Ijzige weg
Waarschuwing Als deze optie wordt aangevinkt, wordt het Waarschuwing voor ijs op weg
geactiveerd.
Ú De gegeven informatie kan verschillen, afhankelijk van welke functies van toe-
passing zijn op uw auto.
4-32
Instrumentenpaneel
2QGHUKRXGVLQWHUYDO
Onderwerpen Toelichting
Inschakelen ser-
vice-interval In- en uitschakelen van de onderhoudsintervalfunctie.
Stel interval in Als het service-intervalmenu geactiveerd is kunt u het tijdstip en de afstand
instellen.
Als het service-intervalmenu geactiveerd is en het tijdstip en de afstand ingesteld
zijn, worden er meldingen weergegeven in de volgende situaties, elke keer als het
contact in stand ON gezet wordt.
- Onderhoud over: Wordt weergegeven om de bestuurder te informeren over het
aantal kilometers en het aantal dagen totdat er onderhoud moet worden uitge-
voerd.
- Onderhoud vereist: Wordt weergegeven als het aantal kilometers en het aantal
dagen bereikt of verstreken zijn.
i Informatie
2QGHUGH YROJHQGHRPVWDQGLJKHGHQLVKHWPRJHOLMN GDWKHWDDQWDONPRI GDJHQ
QLHWFRUUHFWZRUGWZHHUJHJHYHQ
 1DKHWORVQHPHQHQZHHUDDQVOXLWHQYDQGHDFFXNDEHOV
 1DKHWXLWVFKDNHOHQHQZHHULQVFKDNHOHQYDQGH]HNHULQJVFKDNHODDU
 1DGDWGHDFFXRQWODGHQLVJHZHHVW
Ú De gegeven informatie kan verschillen, afhankelijk van welke functies van toe-
passing zijn op uw auto.
4-33
04
$QGHUH7RHSDVVLQJHQ
Onderwerpen Toelichting
Brandstofverbruik
Autoreset
2II+HWJHPLGGHOGHEUDQGVWRIYHUEUXLNZRUGWQLHWQDHONHWDQNEHXUWDXWR-
matisch gereset.
1D$XWRDDQ$OVGHPRWRUWHQPLQVWHXXUXLWJHVFKDNHOGLVJHZHHVW
wordt het gemiddelde brandstofverbruik automatisch gereset.
1DWDQNHQ+HWJHPLGGHOGHEUDQGVWRIYHUEUXLNZRUGWDXWRPDWLVFKJHUHVHW
nadat er ten minste 6 liter (1.6 gallons) brandstof is getankt en de rijsnel-
heid hoger is dan 1 km/h (1 mph).
Zie "Tripcomputer" in dit hoofdstuk voor meer informatie.
Snelheidsmeter
Eenheid Selecteren van de snelheidsmeter en kilometerteller.
.PK03+
Brandstofverbruik
Eenheid Selecteren van de eenheid voor brandstofverbruik.
NP//NPRI86JDOORQ8.JDOORQ
Temperatuur-
eenheid Selecteren van de eenheid voor temperatuur.
&)
7DDO
Onderwerpen Toelichting
Taal Om taal te selecteren.
5HVHWWHQ
Onderwerpen Toelichting
5HVHWWHQ U kunt de menu's resetten in de modus Gebruikersinstellingen. Alle menu's
in de modus Gebruikersinstellingen worden gereset naar de fabrieksinstel-
lingen, met uitzondering van taal en onderhoudsinterval.
Ú De gegeven informatie kan verschillen, afhankelijk van welke functies van toe-
passing zijn op uw auto.
4-34
Instrumentenpaneel
Tripcomputer
De boordcomputer voorziet de bestuur-
der via een display van informatie over
de rit.
i Informatie
%HSDDOGH ULM LQIRUPDWLH GLH GRRU GH
WULSFRPSXWHU LV RSJHVODJHQ ELMYRRU-
EHHOGGHJHPLGGHOGHULMVQHOKHLGZRUGW
JHUHVHWDOVGHDFFXZRUGWORVJHNRSSHOG
Tripmodi
Brandstofverbruik
*HPLGGHOG%UDQGVWRIYHUEUXLN
$FWXHHO%UDQGVWRIYHUEUXLN
Cumulatieve informatie
'DJWHOOHU
*HPLGGHOG%UDQGVWRIYHUEUXLN
9HUVWUHNHQ7LMG
Ritinformatie
'DJWHOOHU
*HPLGGHOG%UDQGVWRIYHUEUXLN
9HUVWUHNHQ7LMG
Digitale Snelheidsmeter
Transmissie
(indien van toepassing)
4-35
04
Type A
OQX069060L
Type B
Druk de toets " , " op het stuurwiel in
om de modus van de tripcomputer te
wijzigen.
Brandstofverbruik
OAC3069039TU
*HPLGGHOGEUDQGVWRIYHUEUXLN
 Het gemiddelde brandstofverbruik
wordt berekend op basis van de tota-
le gereden afstand en het totale
brandstofverbruik sinds het gemid-
delde brandstofverbruik voor het
laatst gereset werd.
 Het gemiddelde brandstofverbruik
kan zowel handmatig als automatisch
gereset worden.
Handmatig resetten
Om het gemiddelde brandstofverbruik
handmatig te wissen, druk langer dan 1
seconde op de [OK] knop op het stuur-
wiel wanneer het gemiddelde brand-
stofverbruik wordt weergegeven.
Automatisch resetten
Om het gemiddelde brandstofverbruik
sinds het tanken automatisch te reset-
ten, selecteer "Brandstofverbruik
modus "Na het tanken" in het menu
"Gebruikersinstellingen" op het LCD-
display.
- Na Auto aan: Het gemiddelde brand-
stofverbruik wordt automatisch gere-
set als er 4 uur verstreken zijn nadat
de motor UIT gezet is.
- Na tanken: Het gemiddelde brand-
stofverbruik wordt automatisch gere-
set als er harder dan 1 km/h gereden
wordt nadat er ten minste 6 liter
brandstof is getankt.
i Informatie
(UPRHWPLQLPDDOPPHWGHDXWR
JHUHGHQ ]LMQ QDGDW KHW FRQWDFW $$1
JH]HWLVYRRUGDWKHWJHPLGGHOGHEUDQG-
VWRIYHUEUXLNRSQLHXZZRUGWEHUHNHQG
Actueel Brandstofverbruik (2)
 Deze modus geeft bij een rijsnelheid
van ten minste 10 km/h het brand-
stofverbruik over de laatste paar
seconden weer.
4-36
Instrumentenpaneel
Display cumulatieve informatie
OAC3069041TU
Dit display toont de totale gereden
afstand (1), het totale gemiddelde
brandstofverbruik (2) en de totale reis-
duur (3).
De informatie wordt accumuleren vanaf
de laatste reset.
Houd om de informatie handmatig te
resetten de knop OK ingedrukt terwijl u
de cumulatieve ritinformatie bekijkt De
gereden afstand, het gemiddelde
brandstofverbruik en de totale reisduur
worden gelijktijdig gereset.
De cumulatieve ritinformatie loopt door
als de motor draait (bijvoorbeeld als u
in de file staat of wacht bij een ver-
keerslicht).
i Informatie
(UPRHWPLQLPDDOPPHWGHDXWR
JHUHGHQ ]LMQ QDGDW KHW FRQWDFW $$1
JH]HWLVYRRUGDWKHWJHPLGGHOGHEUDQG-
VWRIYHUEUXLNRSQLHXZZRUGWEHUHNHQG
Display Ritinformatie
OAC3069040TU
Dit display toont de gereden afstand
(1), het gemiddelde brandstofverbruik
(2) en de totale reisduur (3).
De informatie wordt gecombineerd voor
elke ontstekingscyclus. Echter, als de
motor echter ten minste 4 uur uitge-
schakeld is geweest, wordt het scherm
5LWLQIRUPDWLHJHUHVHW
Om de informatie handmatig te reset-
ten, houdt u de knop OK ingedrukt tij-
GHQVKHWEHNLMNHQYDQGH5LWLQIRUPDWLH
De gereden afstand, het gemiddelde
brandstofverbruik en de totale reisduur
worden gelijktijdig gereset.
De ritinformatie loopt door als de motor
draait (bijvoorbeeld als u in de file staat
of wacht bij een verkeerslicht).
4-37
04
i Informatie
(UPRHWPLQLPDDOPPHWGHDXWR
JHUHGHQ ]LMQ QDGDW KHW FRQWDFW $$1
JH]HWLVYRRUGDWKHWJHPLGGHOGHEUDQG-
VWRIYHUEUXLNRSQLHXZZRUGWEHUHNHQG
Digitale snelheidsmeter
OAC3069042TU
Deze boodschap geeft de snelheid van
de auto aan (km/u, MPH).
Transmissie
(indien van toepassing)
OAC3069029TU
Deze modus geeft de temperatuur van
de geautomatiseerde handmatige
transmissie weer.
Zie voor meer informatie "Geauto-
matiseerde handmatige transmis-
sie (AMT)” in hoofdstuk 6.
Toegang tot uw auto ........................................................................................5-4
Afstandsbediening .........................................................................................5-4
Voorzorgsmaatregelen voor de afstandsbediening ...................................5-6
Smart Key ........................................................................................................5-7
Voorzorgsmaatregelen voor de Smart Key .................................................5-11
Startblokkeersysteem ..................................................................................5-12
Sloten ................................................................................................................5-14
Portiersloten van buitenaf vergrendelen/ontgrendelen ...........................5-14
Portiersloten van binnenuit ........................................................................5-16
Portier vergendel/ontgrendel-functies ......................................................5-17
Kinderslot op portierslot achter .................................................................5-18
Het vergrendelen van de deur in geval van nood ......................................5-18
Antidiefstalsysteem ........................................................................................5-19
Stuurwiel .........................................................................................................5-20
Elektrische stuurbekrachtiging (EPS) ........................................................5-20
Kantelbesturing / Telescoopbesturing .......................................................5-21
Stuurwielverwarming .................................................................................. 5-22
Claxon........................................................................................................... 5-22
Spiegels .......................................................................................................... 5-23
Binnenspiegel .............................................................................................. 5-23
Buitenspiegel .............................................................................................. 5-24
Ruiten ..............................................................................................................5-26
Elektrisch bedienbare ruiten ......................................................................5-26
Exterieur ........................................................................................................... 5-31
Motorkap .......................................................................................................5-31
Achterklep ................................................................................................... 5-32
Tankdopklep ................................................................................................5-34
Verlichting ........................................................................................................5-37
Exterieurverlichting......................................................................................5-37
Interieurverlichting......................................................................................5-45
Ruitenwissers en ruitensproeiers ................................................................. 5-47
Ruitenwissers voor ...................................................................................... 5-47
Ruitensproeier voorruit ...............................................................................5-48
Schakelaar achterruitenwisser en -sproeier ............................................5-48
Rear View Monitor (RVM) ..............................................................................5-49
5. Handige functies van uw
auto
5
5
Parking Distance Warning-systeem (achteruit) (PDW) ..............................5-50
Verwarmings- en ventilatiesysteem, handbediend ....................................5-54
Verwarming en airconditioning..................................................................5-55
Werking systeem .........................................................................................5-59
Onderhoudssysteem ...................................................................................5-59
Automatisch verwarmings- en ventilatiesysteem ........................................5-62
Automatische verwarming en airconditioning .........................................5-63
Handmatig bediende verwarming en airconditioning .............................5-64
Werking systeem .........................................................................................5-68
Onderhoudssysteem ................................................................................... 5-70
Voorruit ontdooien en ontwasemen .............................................................5-73
Automatisch verwarmings- en ventilatiesysteem .....................................5-74
Ontwaseming ..............................................................................................5-75
Opbergvak .......................................................................................................5-77
Opbergvak middenconsole ........................................................................5-77
Dashboardkastje ..........................................................................................5-78
Overige voorzieningen .................................................................................. 5-79
Aansteker .................................................................................................... 5-79
Asbak ............................................................................................................ 5-79
Bekerhouder ...............................................................................................5-80
Zonneklep .....................................................................................................5-81
Aansluiting ..................................................................................................5-82
USB-lader ....................................................................................................5-83
Draadloos laadsysteem mobiele telefoon ................................................5-83
Clock .............................................................................................................5-86
Kledinghaak ................................................................................................5-86
Bevestigingspunt(en) vloermat ................................................................. 5-87
Bagagenethouder .......................................................................................5-88
Afdekscherm bagageruimte ......................................................................5-88
Exterieur .......................................................................................................... 5-89
Roof rack ......................................................................................................5-89
Infotainmentsysteem ......................................................................................5-90
USB-aansluiting ...........................................................................................5-90
Antenne ........................................................................................................ 5-90
Audiobediening op stuurwiel ......................................................................5-91
5
5. Handige functies van uw
auto
Audio / Video / Navigatiesysteem ............................................................5-92
Bluetooth® Wireless Technology handsfree .............................................5-93
Uitleg werking autoradio ............................................................................5-93
AUDIO (Zonder Touchscreen) ........................................................................ 5-97
Systeemindeling - bedieningspaneel ........................................................ 5-97
Systeemindeling - Audiobediening op stuurwiel ....................................5-101
Het systeem in- of uitschakelen ...............................................................5-103
Het display in- of uitschakelen ................................................................. 5-104
Het leren kennen van de basishandelingen ........................................... 5-104
Radio ............................................................................................................... 5 -105
De radio inschakelen ..................................................................................5-105
De radiomodus wijzigen ........................................................................... 5-108
Scannen voor beschikbare radiozenders ................................................ 5-108
Zoeken voor radiozenders ........................................................................ 5-108
Radiozenders opslaan ............................................................................... 5-109
Luisteren naar opgeslagen radiozenders ................................................ 5-109
Mediaspeler ................................................................................................... 5-110
Gebruik van de mediaspeler ..................................................................... 5-110
Gebruik van de USB-modus ...................................................................... 5-110
Bluetooth ........................................................................................................5-114
Verbinding maken met Bluetooth-apparaten ...........................................5-114
Gebruik van een Bluetoothaudioapparaat ................................................5-117
Gebruik van een Bluetoothtelefoon .......................................................... 5-119
Pan-europees eCall .......................................................................................5-124
SOS ..............................................................................................................5-124
SOS Test ......................................................................................................5-124
Systeemstatusiconen ....................................................................................5-125
Specificaties infotainmentsysteem .............................................................5-126
USB ..............................................................................................................5-126
Bluetooth .....................................................................................................5-127
Handelsmerken ..............................................................................................5-127
Verklaring van conformiteit ...........................................................................5-128
CE RED voor de EU .....................................................................................5-128
5-4
Handige functies van uw auto
TOEGANG TOT UW AUTO
Afstandsbediening
(indien van toepassing)
OIB034040
Uw HYUNDAI maakt gebruik van een
sleutel met afstandsbediening, die u
kunt gebruiken om een portier (en de
achterklep) te vergrendelen of ontgren-
delen en zelfs om de motor te starten.
(1) Portier vergrendelen
(2) Portier ontgrendelen
(3) Achterklep ontgrendelen
Vergrendelen
Om te vergrendelen:
1. Sluit alle portieren, de motorkap en
de achterklep.
2. Druk op de knop portiervergrende-
ling (1) op de afstandsbediening.
3. De portieren vergrendeld. De alarm-
knipperlichten knipperen eenmaal.
4. Zorg ervoor dat de deuren vergren-
deld zijn door aan de deurklink te
trekken.
WAARSCHUWING
Laat kinderen NOOIT zonder toe-
zicht achter met de contactsleutel in
de auto. Kinderen zonder toezicht
zouden de sleutel in het contactslot
kunnen plaatsen en elektrisch
bedienbare ramen of andere functies
kunnen bedienen, of zelfs de wagen
verplaatsen, wat kan leiden tot ern-
stig letsel of de dood.
Ontgrendelen
Om te ontgrendelen:
1. Druk op de knop portier openen (2)
op de afstandsbediening.
2. De portieren ontgrendeld. De alarm-
knipperlichten knipperen twee keer.
i Informatie
Na het ontgrendelen van de portieren,
zal de portieren automatisch vergren-
delen tenzij ze na 30 seconden wordt
geopend.
Ontgrendelen van de achterklep
Om te ontgrendelen:
1. Druk langer dan een seconde op de
knop achterklep ontgrendelen (3) op
de afstandsbedieningstoets.
2. De alarmknipperlichten knipperen
twee keer. Als achterklep vervolgens
geopend en gesloten wordt, zal deze
automatisch vergrendeld worden.
i Informatie
 1DKHWRSHQHQYDQGHDFKWHUNOHS]DO
GH DFKWHUNOHS DXWRPDWLVFK YHUJUHQ-
delen.
 2S GH WRHWV VWDDW ³+2/'´ LQJH-
GUXNWKRXGHQRPDDQWHJHYHQGDWX
GH WRHWV PRHW LQGUXNNHQ HQ LQJH-
GUXNWPRHWKRXGHQ
5-5
05
Starten
Zie voor meer informatie "Standen con-
tactslot" in hoofdstuk 6.
AANWIJZING
Om beschadiging aan de sleutel met
afstandsbediening te voorkomen:
 =RUJHUYRRUGDWGHDIVWDQGVEHGLH-
ning niet nat wordt en brand. Als
het binnenste van de sleutel met
afstandsbediening vochtig wordt
(door vloeistof of damp) of te heet
wordt, kan er een defect ontstaan
in het interne circuit. Dit wordt niet
gedekt door de garantie op de
auto.
 9HUPLMG KHW YDOOHQ YDQ HQ JRRLHQ
met de sleutel met afstandsbedie-
ning.
 %HVFKHUPGHVOHXWHOPHWDIVWDQGV-
bediening tegen extreme tempera-
turen.
Mechanische sleutel
OYDECO2231
Type B
OIB044178
Als de afstandsbediening niet normaal
werkt, kunnen de portieren met de
mechanische sleutel vergrendeld of
ontgrendeld worden.
Type B
Druk de ontgrendelknop in om de sleu-
tel open te klappen. De sleutel klapt
dan automatisch open.
Houd om de sleutel in te klappen de
ontgrendelknop ingedrukt en klap de
sleutel handmatig in.
AANWIJZING
Klap de sleutel niet in zonder de ont-
grendelknop ingedrukt te houden.
Hierdoor kan de sleutel beschadigd
raken.
5-6
Handige functies van uw auto
9RRU]RUJVPDDWUHJHOHQYRRUGH
afstandsbediening
Onder de volgende omstandigheden
werkt de Afstandsbediening niet:
 $OVGH FRQWDFWVOHXWHOLQ KHWFRQWDFW-
slot zit.
 $OVGH DIVWDQGVEHGLHQLQJ EXLWHQKHW
bereik is van de ontvanger (ongeveer
30 m [90 feet]).
 'H EDWWHULM YDQ GH VOHXWHO PHW
afstandsbediening is zwak.
 $OV KHW VLJQDDO ZRUGW JHEORNNHHUG
door andere auto's of objecten.
 $OV GH EXLWHQWHPSHUDWXXU H[WUHHP
laag is.
 $OV GH DIVWDQGVEHGLHQLQJ ]LFK LQ GH
buurt van een andere zender (bij-
voorbeeld van een radiostation of
een luchthaven) bevindt, waardoor
de normale werking van de afstands-
bediening verstoord wordt.
Vergrendel en ontgrendel de portieren
met de contactsleutel wanneer de
afstandsbediening niet correct werkt.
Als u een probleem hebt met de
afstandsbediening, adviseren we u
contact op te nemen met een officiële
HYUNDAI-dealer.
Wanneer de sleutel met afstandsbedie-
ning zich erg dicht bij uw mobiele tele-
foon of smartphone bevindt, kan het sig-
naal van de afstandsbediening worden
verstoord door het gebruik van uw
mobiele telefoon of smartphone. Dit
geldt met name tijdens het voeren van
een telefoongesprek, het ontvangen van
een oproep, het versturen van sms-be-
richten en/of het versturen en ontvan-
gen van e-mailberichten. Bewaar de
afstandsbediening daarom niet in
dezelfde broek- of jaszak als uw mobie-
le telefoon; zorg dat er voldoende
afstand is tussen beide apparaten.
i Informatie
'RRUKHWDDQEUHQJHQYDQZLM]LQJHQHQ
aanpassingen waarvoor geen toestem-
PLQJ LV YHUOHHQG NXQQHQ GH UHFKWHQ
YDQ GH JHEUXLNHU NRPHQ WH YHUYDOOHQ
Als de portier vergrendeling met
DIVWDQGVEHGLHQLQJGRRUZLM]LJLQJHQRI
aanpassingen waarvoor geen toestem-
PLQJ LV YHUOHHQG QLHW PHHU EHGLHQG
NDQ ZRUGHQ YDOW GLW QLHW RQGHU GH
IDEULHNVJDUDQWLH
AANWIJZING
Houd de afstandsbediening uit de
buurt van elektromagnetische mate-
rialen die de elektromagnetische
golven naar de sleutel tegenhouden.
5-7
05
Vervangen van batterij
Als de sleutel met afstandsbediening
niet goed werkt, probeer de batterij te
vervangen door een nieuwe.
OIB044180
Type batterij: CR2032
Om de batterij te vervangen:
1. Plaats een smal stukje gereedschap
in de opening en wrik de deksel.
2. Verwijder de oude batterij en plaats
de nieuwe batterij. Zorg ervoor dat
de batterijpositie correct is.
3. Zet de achterklep van de afstands-
bediening terug op zijn plaats.
Als u vermoedt dat uw sleutel met
afstandsbediening schade kan opgelo-
pen hebben, of u voelt dat uw sleutel
met afstandsbediening niet goed werkt,
is het raadzaam contact op te nemen
met een erkende HYUNDAI-dealer.
i Informatie
(HQRQMXLVWDIJHYRHUGHEDW-
WHULM NDQ VFKDGHOLMN ]LMQ
voor het milieu en voor uw
gezondheid. Zorg ervoor
GDW GH EDWWHULM YROJHQV GH
ZHWWHOLMNH YRRUVFKULIWHQ
wordt afgevoerd.
Smart key
(indien van toepassing)
OIB044179
Uw HYUNDAI maakt gebruik van een
sleutel met afstandsbediening, die u
kunt gebruiken om een portier (en de
achterklep) te vergrendelen of ontgren-
delen en zelfs om de motor te starten.
(1) Portier vergrendelen
(2) Portier ontgrendelen
(3) Achterklep ontgrendelen
5-8
Handige functies van uw auto
Vergrendelen
OAC3059004TU
Om te vergrendelen:
1. Sluit alle portieren, de motorkap en
de achterklep.
2. Druk op de portierhandgreepknop of
op de portiervergendelknop (1) op
de Smart Key.
3. De alarmknipperlichten knipperen
eenmaal.
4. Zorg ervoor dat de deuren vergren-
deld zijn door aan de deurklink te
trekken.
i Informatie
'HWRHWVZHUNWDOOHHQDOVGH6PDUW.H\
]LFK ELQQHQ HHQ DIVWDQG YDQ 
PYDQGHSRUWLHUJUHSHQDDQGHEXL-
WHQ]LMGHEHYLQGW
Als u op de knop aan de buitenkant van
de portiergrepen drukt, zullen in de
onderstaande gevallen de portieren
niet worden vergrendeld en zal de
waarschuwingszoemer drie seconden
klinken:
 'H6PDUW.H\EHYLQGW]LFKLQGHDXWR
 'HWRHWV(QJLQH6WDUW6WRSVWDDWLQGH
stand ACC of ON.
 (HQSRUWLHUJHRSHQG ZRUGWEHKDOYH
de achterklep).
WAARSCHUWING
Laat kinderen NOOIT zonder toe-
zicht achter met de Smart Key in de
auto. Kinderen zonder toezicht zou-
den op de Engine Start/Stop-knop
kunnen drukken en elektrisch
bedienbare ramen of andere functies
kunnen bedienen, of zelfs de wagen
verplaatsen, wat kan leiden tot ern-
stig letsel of de dood.
5-9
05
Ontgrendelen
OAC3059004TU
Om te ontgrendelen:
1. Neem de smart key mee.
2. Druk op de portierhandgreepknop of
op de portierontgrendelknop (2) op
de Smart Key.
3. De portieren ontgrendeld. De alarm-
knipperlichten knipperen twee keer.
i Informatie
 'H WRHWV ZHUNW DOOHHQ DOV GH 6PDUW
.H\ ]LFK ELQQHQ HHQ DIVWDQG YDQ
PYDQGHSRUWLHUJUHSHQDDQGH
EXLWHQ]LMGHEHYLQGW$QGHUHPHQVHQ
NXQQHQ RRN GH SRUWLHUHQ RSHQHQ
]RQGHUGH6PDUW.H\LQKXQEH]LWWH
KHEEHQ
 1D KHW RQWJUHQGHOHQ YDQ GH SRUWLH-
ren, zal de portieren automatisch
vergrendelen tenzij ze na 30 secon-
den wordt geopend.
Ontgrendelen van de achterklep
Om te ontgrendelen:
1. Neem de smart key mee.
2. Druk langer dan een seconde op de
knop op de handgreep van de ach-
terklep of druk op de achterklep ont-
grendelknop (3) op de Smart Key.
3. De alarmknipperlichten knipperen
twee keer.
Als achterklep vervolgens geopend en
gesloten wordt, zal deze automatisch
vergrendeld worden.
i Informatie
1D KHW RSHQHQ YDQ GH DFKWHUNOHS ]DO
GHDFKWHUNOHSDXWRPDWLVFKYHUJUHQGH-
OHQWHQ]LMXKHPELQQHQVRSHQW
5-10
Handige functies van uw auto
Starten
U kunt de motor starten zonder de sleu-
tel in het contactslot te plaatsen. Zie
voor meer informatie "Engine Start/
Stop-knop " in hoofdstuk 6.
AANWIJZING
Om beschadiging aan de Smart Key
te voorkomen:
 +RXG GH 6PDUW .H\ XLW GH EXXUW
van water en andere vloeistoffen,
en van vuur. Als het binnenste van
de Smart Key vochtig wordt (door
vloeistof of damp) of te heet wordt,
kan er een defect ontstaan in het
interne circuit. Dit wordt niet
gedekt door de garantie op de
auto.
 9HUPLMG KHW YDOOHQ YDQ HQ JRRLHQ
met de Smart Key.
 %HVFKHUP GH 6PDUW .H\ WHJHQ
extreme temperaturen.
AANWIJZING
=RUJHUYRRUGDWXDOWLMGGH6PDUW.H\
ELMX KHEW DOV XGH DXWR YHUODDW$OV
de Smart Key in of in de buurt van de
DXWRDFKWHUEOLMIWNDQGHDFFXYDQGH
auto ontladen raken.
Mechanische sleutel
Als de Smart Key niet normaal werkt,
kunnen de portieren met de mechani-
sche sleutel vergrendeld of ontgrendeld
worden.
OIB044175
Houd de sleutelontgrendelknop (1)
ingedrukt en verwijder de mechanische
sleutel (2). Steek de mechanische sleu-
tel in het sleutelgat op het portier.
Om de mechanische sleutel terug te
plaatsen moet de sleutel in de opening
worden gestoken tot een klikgeluid
hoorbaar is.
Verlies van een Smart Key
(UNXQQHQSHUDXWRPD[LPDDO6PDUW
Keys worden geregistreerd. Als u toe-
vallig uw Smart Key verliest, is het
raadzaam dat u onmiddellijk de auto en
de resterende sleutel naar uw erkende
HYUNDAI-dealer brengt of de auto
sleept, indien nodig.
5-11
05
9RRU]RUJVPDDWUHJHOHQYRRUGH
Smart Key
Onder de volgende omstandigheden
werkt de Smart Key niet:
 $OVGH6PDUW.H\]LFKLQGHEXXUWYDQ
een andere zender (bijvoorbeeld van
een radiostation of een luchthaven)
bevindt, waardoor de normale wer-
king van de zender verstoord wordt.
 'H6PDUW.H\EHYLQGW]LFKLQGHEXXUW
van een radio met zend- en ont-
vangstinstallatie of een mobiele tele-
foon.
 'LFKWELMXZDXWRZRUGWGH6PDUW.H\
van een andere auto gebruikt.
Vergrendel en ontgrendel de portieren
met de contactsleutel wanneer de
Smart Key niet correct werkt. Als u een
probleem hebt met de Smart Key, advi-
seren we u contact op te nemen met
een officiële HYUNDAI-dealer.
Wanneer de Smart Key zich erg dicht
bij uw mobiele telefoon of smartphone
bevindt, kan het signaal van de Smart
Key worden verstoord door het gebruik
van uw mobiele telefoon of smartpho-
ne. Dit geldt met name tijdens het voe-
ren van een telefoongesprek, het ont-
vangen van een oproep, het versturen
van sms-berichten en/of het versturen
en ontvangen van e-mailberichten.
Bewaar de Smart Key daarom niet in
dezelfde broek- of jaszak als uw mobie-
le telefoon of smartphone; zorg dat er
voldoende afstand is tussen beide
apparaten.
i Informatie
'RRUKHWDDQEUHQJHQYDQZLM]LQJHQHQ
aanpassingen waarvoor geen toestem-
PLQJ LV YHUOHHQG NXQQHQ GH UHFKWHQ
YDQ GH JHEUXLNHU NRPHQ WH YHUYDOOHQ
Als de portier vergrendeling met
DIVWDQGVEHGLHQLQJGRRUZLM]LJLQJHQRI
aanpassingen waarvoor geen toestem-
PLQJ LV YHUOHHQG QLHW PHHU EHGLHQG
NDQ ZRUGHQ YDOW GLW QLHW RQGHU GH
IDEULHNVJDUDQWLH
AANWIJZING
Houd de Smart Key uit de buurt van
elektromagnetische materialen die
de elektromagnetische golven naar
de sleutel tegenhouden.
5-12
Handige functies van uw auto
Vervangen van batterij
OLF044008
Als de Smart Key niet goed werkt, pro-
beer de batterij te vervangen door een
nieuwe.
Type batterij: CR2032
Om de batterij te vervangen:
1. Wrik de achterklep van de Smart
Key open.
2. Verwijder de oude batterij en plaats
de nieuwe batterij. Zorg ervoor dat
de batterijpositie correct is.
3. Plaats het deksel aan de achterzijde
van de Smart Key.
Als u vermoedt dat uw Smart Key scha-
de kan opgelopen hebben, of u voelt
dat uw Smart Key niet goed werkt, is
het raadzaam contact op te nemen met
een erkende HYUNDAI-dealer
i Informatie
(HQRQMXLVWDIJHYRHUGHEDW-
WHULM NDQ VFKDGHOLMN ]LMQ
voor het milieu en voor uw
gezondheid. Zorg ervoor
GDW GH EDWWHULM YROJHQV GH
ZHWWHOLMNH YRRUVFKULIWHQ
wordt afgevoerd.
Startblokkeersysteem
(indien van toepassing)
Het startonderbrekingssysteem besch-
ermt de auto tegen diefstal. Als een
onjuist gecodeerde sleutel (of ander
apparaat) wordt gebruikt, wordt het
brandstofsysteem van de motor uitge-
schakeld.
Wanneer het contactslot in de positie
AAN staat, moet de startblokkeringsin-
dicator kort oplichten, dan uitgaan. Als
de indicator knippert, herkent het sys-
teem van de codering de sleutel niet.
Plaats het contact in stand LOCK/OFF,
plaats dan het contactslot terug in de
stand ON.
Het systeem kan de code van uw sleu-
tel niet herkennen als een andere star-
tonderbrekersleutel of een ander meta-
len voorwerp (dwz, sleutelhanger) zich
in de buurt van de sleutel bevindt. Deze
metalen voorwerpen kunnen het sig-
naal van de transponder storen, waar-
door de motor niet kan worden gestart.
Als het systeem nog steeds de code
van de sleutel niet herkent, is het raad-
zaam contact op te nemen met uw
HYUNDAI-dealer.
Probeer niet om dit systeem te wijzigen
of er andere apparaten aan toe te voe-
gen. Dit kan elektrische problemen ver-
oorzaken die uw auto onbruikbaar kun-
nen maken.
5-13
05
WAARSCHUWING
%HZDDU JHHQ UHVHUYHVOHXWHOV LQ XZ
auto, om diefstal van uw auto te
voorkomen. Uw wachtwoord van de
startblokkering is uniek en strikt per-
VRRQOLMN
AANWIJZING
De transponder in uw contact sleu-
WHO LV HHQ EHODQJULMN RQGHUGHHO YDQ
KHWVWDUWEORNNHHUV\VWHHP+LMLVRQW-
ZRUSHQYRRUMDUHQODQJSUREOHHPORRV
gebruik. Let op voor vocht, statische
elektriciteit en een ruwe behande-
ling. Hierdoor kan de startblokkering
defect raken.
5-14
Handige functies van uw auto
Portiersloten van buitenaf
vergrendelen/ontgrendelen
Mechanische sleutel
OAC3059005TU
Afstandsbediening
OAC3059006TU
Smart Key
1. Druk op de hendel onder de afdek-
king met de mechanische sleutel. (1)
2. Druk de hendel in om te voorkomen
dat de mechanische sleutel uit het gat
valt en druk hem langzaam omhoog
en verwijder de afdekking. (2)
3. Na het verwijderen van de afdekking
kan alleen het bestuurdersportier
met een mechanische sleutel wor-
den vergrendeld of ontgrendeld.
4. Draai de sleutel in de richting van de
voorzijde van de auto om het portier
te ontgrendelen en in de richting van
de achterzijde om het portier te ver-
grendelen. (3)
Als het bestuurdersportier met de sleu-
tel wordt vergrendeld/ontgrendeld, zul-
len het alle portieren gelijktijdig ver-
grendeld/ontgrendeld worden.
Trek de portiergreep na het ontgrende-
len omhoog om het portier te openen.
Druk het portier met de hand dicht om
het te sluiten. Zorg ervoor dat de portie-
ren goed dicht zitten.
i Informatie
 :HHV YRRU]LFKWLJ ELM KHW YHUJUHQGH-
len van de deur met een mechanische
VOHXWHODOOHHQKHWEHVWXXUGHUVSRUWLHU
NDQZRUGHQYHUJUHQGHOGRIRQWJUHQ-
deld.
 6OXLW DOOH GHXUHQ PHW GH FHQWUDOH
GHXUYHUJUHQGHOLQJVVFKDNHODDU LQ GH
auto als alle deuren met de mechani-
VFKH VOHXWHO ]LMQ YHUJUHQGHOG 2SHQ
de deur met de handgreep aan de
ELQQHQNDQWYDQKHWEHVWXXUGHUVSRU-
tier, sluit de deur en vergrendel het
EHVWXXUGHUVSRUWLHUPHWGHPHFKDQL-
sche sleutel.
 =LH KRRIGVWXN  ³3RUWLHUVORWHQ YDQ
ELQQHQXLW´RPYDQXLWKHWYRHUWXLJWH
vergrendelen.
i Informatie
 /HW HU ELM KHW YHUZLMGHUHQ YDQ GH
DIGHNNLQJRSGDWXGHDIGHNNLQJQLHW
NZLMWUDDNW HQ JHHQ NUDVVHQ YHURRU-
]DDNW
 :DQQHHU KHW VOHXWHOJDW EHYULHVW HQ
QLHWRSHQWWLNHUGDQOLFKWRSRIYHU-
ZDUP KHW LQGLUHFW PHW HHQ ZDUPH
KDQGHQ]
 *HEUXLNJHHQRYHUPDWLJHNUDFKWELM
GH GHXU RI GH GHXUNOLQN 'H]H NDQ
EHVFKDGLJGUDNHQ
SLOTEN
5-15
05
Afstandsbediening
OIB034040
Om de portieren te vergrendelen, druk
op de knop portiervergrendeling (1) op
de sleutel met afstandsbediening.
Om de portieren te openen, druk op de
knop portierontgrendeling (2) op de
sleutel met afstandsbediening.
Trek de portiergreep na het ontgrende-
len omhoog om het portier te openen.
Druk het portier met de hand dicht om
het te sluiten. Zorg ervoor dat de portie-
ren goed dicht zitten.
i Informatie
 ,Q HHQ NRXG HQ QDW NOLPDDW ZHUNHQ
de portiervergrendeling en portier-
PHFKDQLVPHQ PRJHOLMN QLHW GRRU
EHYULH]LQJVYHUVFKLMQVHOHQ
 $OVKHWSRUWLHUHHQDDQWDONHUHQVQHO
DFKWHU HONDDU ZRUGW YHUJUHQGHOG HQ
weer ontgrendeld, ofwel met de sleu-
WHORIZHO PHWGH VFKDNHODDUSRUWLHU-
YHUJUHQGHOLQJ ]DO GH ZHUNLQJ YDQ
KHW V\VWHHP WLMGHOLMN ZRUGHQ RQGHU-
EURNHQ RP EHVFKDGLJLQJ YDQ GH
RQGHUGHOHQWHYRRUNRPHQ
Smart Key
OAC3059004TU
OLMB043003
(1) Portier vergrendelen
(2) Portier ontgrendelen
(3) Achterklep ontgrendelen
Om de portieren te vergrendelen, druk
op de knop aan de buitenkant van de
portiergrepen, terwijl u de Smart Key bij
u draagt, of druk op de portiervergren-
delknop op de Smart Key.
Om de portieren te openen, druk op de
knop aan de buitenkant van de portier-
grepen, terwijl u de Smart Key bij u
draagt, of druk op de portierontgrendel-
knop op de Smart Key.
Trek de portiergreep na het ontgrende-
len omhoog om het portier te openen.
Druk het portier met de hand dicht om
het te sluiten. Zorg ervoor dat de portie-
ren goed dicht zitten.
5-16
Handige functies van uw auto
i Informatie
 ,Q HHQ NRXG HQ QDW NOLPDDW ZHUNHQ
de portiervergrendeling en portier-
PHFKDQLVPHQ PRJHOLMN QLHW GRRU
EHYULH]LQJVYHUVFKLMQVHOHQ
 $OVKHWSRUWLHUHHQDDQWDONHUHQVQHO
DFKWHU HONDDU ZRUGW YHUJUHQGHOG HQ
weer ontgrendeld, ofwel met de sleu-
WHORIZHO PHWGH VFKDNHODDUSRUWLHU-
YHUJUHQGHOLQJ ]DO GH ZHUNLQJ YDQ
KHW V\VWHHP WLMGHOLMN ZRUGHQ RQGHU-
EURNHQ RP EHVFKDGLJLQJ YDQ GH
RQGHUGHOHQWHYRRUNRPHQ
Portiersloten van binnenuit
Met de portiergreep
OAC3059007TU
 9RRUSRUWLHUHQ
Als langs de binnenzijde aan de por-
tiergreep wordt getrokken (1) als het
portier op slot is, zal het portier ont-
grendelen en openen.
 $FKWHUSRUWLHUHQ
Als langs de binnenzijde aan de por-
tiergreep wordt getrokken als het por-
tier op slot is, zal het portier ontgren-
delen.
Als opnieuw langs de binnenzijde
aan de portiergreep wordt getrokken,
zal het portier openen.
Met schakelaar
portiervergrendeling
OAC3059008TU
 :DQQHHU X RS GH YHUJUHQGHOHQRQW-
grendelen-schakelaar van de portie-
ren drukt, worden alle portieren ver-
grendeld en zal het lampje op de
schakelaar ca. 60 seconden branden
(als de sleutel in het contactslot zit,
gaat het lampje op de schakelaar
continu branden).
Als er een portier geopend is wan-
neer de schakelaar wordt ingedrukt,
zullen alle portieren niet vergrende-
len.
 $OVHUHHQSRUWLHUJHRSHQGLV]DOGH
indicator van de portierslotschakelaar
knipperen. Als u op de knop drukt
wanneer de indicator knippert, zullen
alle portieren vergrendelen.
 $OVXQRJPDDOVRSGHYHUJUHQGHOHQ
ontgrendelen-schakelaar van de por-
tieren drukt, worden alle portieren
ontgrendeld en zal het lampje op de
schakelaar niet branden.
WAARSCHUWING
 'HSRUWLHUHQPRHWHQWLMGHQVKHWULM-
GHQDOWLMGYROOHGLJJHVORWHQHQYHU-
JUHQGHOG EOLMYHQ$OV GH SRUWLHUHQ
RQWJUHQGHOG]LMQ QHHPW KHW ULVLFR
YDQ XLW GH DXWR WH YOLHJHQ ELM HHQ
botsing toe.
 7UHN QLHW DDQ GH ELQQHQSRUWLHU-
greep van het bestuurdersportier
RISDVVDJLHUVSRUWLHUWLMGHQVKHWULM-
den.
5-17
05
WAARSCHUWING
Laat kinderen en huisdieren nooit
zonder toezicht achter in de auto.
Een afgesloten auto kan binnenin
erg warm worden, waardoor achter-
gelaten kinderen of huisdieren die
niet uit de auto kunnen komen, letsel
kunnen oplopen.
Kunnen kinderen ernstig gewond
raken door het bedienen van bepaal-
de systemen in de auto.
WAARSCHUWING
/DDWXZDXWRDOWLMGYHLOLJDFKWHU
Als u uw auto niet op slot doet en
achterlaat, kan de auto worden
gestolen of betreden.
Om uw auto te beveiligen, zet de
schakelhendel in de N (Neutraal)
stand (voor geautomatiseerde hand-
matige transmissie) of de eerste ver-
snelling of de R (achteruit, voor
KDQGPDWLJH WUDQVPLVVLH WHUZLMO X
de rem ingedrukt houdt, schakel de
handrem in en zet het contactslot in
stand LOCK/OFF, sluit alle ramen,
vergrendel alle portieren, en neem
GHVOHXWHODOWLMGPHH
WAARSCHUWING
$OV X JHGXUHQGH ODQJHUH WLMG LQ GH
DXWR YHUEOLMIW WHUZLMO KHW EXLWHQ ]HHU
heet of koud is, kan een levensge-
YDDUOLMNH VLWXDWLH RQWVWDDQ
9HUJUHQGHOGHDXWRQLHWYDQEXLWHQDI
als er iemand in de auto aanwezig is.
WAARSCHUWING
/HW ELM KHW RSHQHQ YDQ SRUWLHUHQ
goed op of er geen ander verkeer
DDQNRPW/HWELMKHWRSHQHQYDQSRU-
tieren goed op of er geen ander ver-
keer aankomt.
Portier vergendel/
ontgrendel-functies
Aanrijdingsdetectie
portierontgrendelsysteem
(indien aanwezig)
Alle portieren zullen automatisch ont-
grendelen wanneer een aanrijding
wordt veroorzaakt waarbij dat de air-
bags ontplooien.
(Snelheidsafhankelijk) portier-
vergrendelsysteem
(indien aanwezig)
Alle portieren worden automatisch ver-
grendeld als een snelheid van 15 km/h
wordt bereikt.
5-18
Handige functies van uw auto
Kinderslot op portierslot achter
(indien van toepassing)
OAC3059060TU
Het kinderslot zorgt ervoor dat kinderen
de achterportieren niet per ongeluk van
binnenuit kunnen openen.
Schakel het kinderslot altijd in als u
gaat rijden met kinderen.
Het kinderslot is gelegen aan de rand
van de achterportieren. Als het kinder-
slot in stand VERGRENDELD staat,
kan het achterportier niet van binnenuit
worden geopend.
Steek een sleutel (of een schroeven-
draaier) (1) in de opening en draai het
kinderslot in de stand vergrendeld om
het slot te vergrendelen
Om een achterportier te openen van
binnenuit, ontgrendel het kinderslot.
WAARSCHUWING
$OV NLQGHUHQ WLMGHQV KHW ULMGHQ SHU
ongeluk de achterportieren openen,
kunnen ze uit de auto vallen. Schakel
KHWNLQGHUVORWDOWLMGLQDOVXJDDWULM-
den met kinderen.
Het vergrendelen van de deur
in geval van nood
OAC3059061TU
In geval van nood (lege accu, enz.)
kunt u de deur handmatig vergrendelen
met behulp van de noodsleutel.
1. Open het portier.
2. Steek de noodsleutel in het noodslot
aan de achterkant van de deur en
draai de sleutel in horizontale posi-
tie.
3. Sluit het portier.
5-19
05
Dit systeem helpt uw auto en waarde-
volle spullen te beschermen. De claxon
zal klinken en de alarmknipperlichten
knipperen onafgebroken als een van de
volgende situaties zich voordoet:
- De portier wordt geopend zonder de
afstandsbediening of Smart Key.
- De achterklep wordt geopend zonder
de afstandsbediening of Smart Key.
- De motorkap wordt geopend.
Het alarm gaat gedurende 30 secon-
den, dan stelt het systeem zich opnieuw
in. Het systeem kan worden uitgescha-
keld door de portieren te ontgrendelen
met de afstandsbediening of Smart
Key.
Het antidiefstal-alarmsysteem activeert
automatisch 30 seconden na vergren-
delen van de portieren en de achter-
klep. Om het systeem te activeren,
moet u de portieren en de achterklep
van buiten de auto vergrendelen met
de sleutel met afstandsbediening of de
Smart Key of door te drukken op de
knop op de buitenkant van de handgre-
pen met de Smart Key in uw bezit.
De alarmknipperlichten knipperen
tweemaal en zal de zoemer eenmaal
klinken om aan te geven dat het anti-
diefstalsysteem is ingeschakeld.
Zodra het beveiligingssysteem is inge-
schakeld, zal het openen van elk por-
tier, de achterklep of de motorkap zon-
der gebruik van de sleutel met
afstandsbediening of de Smart Key
ervoor zorgen dat het alarm geacti-
veerd wordt.
Het antidiefstal-alarmsysteem zal niet
afgaan wanneer de motorkap, de ach-
terklep, of een portier niet volledig
gesloten is. Als het systeem niet inge-
schakeld kan worden, controleer dan of
de motorkap, de achterklep of de por-
tieren volledig gesloten zijn.
Probeer niet om dit systeem te wijzigen
of er andere apparaten aan toe te voe-
gen.
i Informatie
 9HUJUHQGHOGHSRUWLHUHQQLHWSDVLQDOV
DOOHSDVVDJLHUVGHDXWRYHUODWHQKHEEHQ
$OV GH UHVWHUHQGH SDVVDJLHUV GH DXWR
YHUODWHQ ZDQQHHU KHW V\VWHHP LV LQJH-
VFKDNHOG ]DO KHW DODUP JHDFWLYHHUG
ZRUGHQ
 ,QGLHQGHDXWRQLHWZRUGWXLWJHVFKDNHOG
PHWGHVOHXWHOPHWDIVWDQGVEHGLHQLQJRI
GH 6PDUW .H\ RSHQ GH SRUWLHUHQ PHW
EHKXOS YDQ GH PHFKDQLVFKH VOHXWHO HQ
]HWKHWFRQWDFWVORWLQGHVWDQG21YRRU
GH VOHXWHO PHW DIVWDQGVEHGLHQLQJ RI
VWDUWGHPRWRUYRRUGH6PDUW.H\HQ
ZDFKWVHFRQGHQ
 :DQQHHUKHW V\VWHHP ZRUGWXLWJHVFKD-
NHOGPDDUHHQSRUWLHURIGHDFKWHUNOHS
QLHWJHRSHQGZRUGWELQQHQVHFRQGHQ
]DOKHWV\VWHHPZHHULQJHVFKDNHOGZRU-
GHQ
WAARSCHUWING
Zorg ervoor dat u de diensten met
betrekking tot het inbraakalarmsys-
teem alleen via een erkende HYUN-
DAI-dealer ontvangt. Willekeurige wij-
ziging of aanpassing van het
inbraakalarmsysteem kan een storing
veroorzaken. Een storing veroorzaakt
door een willekeurige wijziging of aan-
passing valt niet onder de garantie.
i Informatie
$XWRV XLWJHUXVW PHW HHQ DODUPV\VWHHP
]XOOHQHHQODEHOGUDJHQPHWGHYROJHQGH
ZRRUGHQ
:$$56&+8:,1*
%(9(,/,*,1*66<67((0
ANTIDIEFSTALSYSTEEM
OJC040170
5-20
Handige functies van uw auto
Elektrische stuurbekrachtiging
(EPS)
Het systeem helpt u bij het besturen
van de auto. Bij een niet-draaiende
motor of bij een defecte stuurbekrachti-
ging blijft de auto bestuurbaar, maar is
de benodigde stuurkracht veel groter.
Zo wordt het sturen zwaarder wanneer
de rijsnelheid toeneemt en lichter wan-
neer de snelheid afneemt. Hierdoor
hebt u een betere controle over het
stuurwiel.
Indien u merkt dat onder normale
omstandigheden het sturen van de
auto zwaarder gaat dan normaal, dan
adviseren wij u de stuurbekrachtiging te
laten controleren door een officiële
HYUNDAI-dealer.
AANWIJZING
Als de elektrische stuurbekrachti-
ging niet goed werkt, gaat het waar-
VFKXZLQJVODPSMH) op het instru-
mentenpaneel branden. Het stuur
NDQPRHLOLMNWHFRQWUROHRIWHEHGLH-
QHQ]LMQ:LMUDGHQXDDQRPXZDXWR
mee te nemen naar een erkende
Hyundai-dealer om het systeem zo
VQHOPRJHOLMNWHODWHQFRQWUROHUHQ
i Informatie
'H YROJHQGH V\PSWRPHQ NXQQHQ ]LFK
WLMGHQVQRUPDDOJHEUXLNYRRUGRHQ
 +HW GUDDLHQ DDQ KHW VWXXUZLHO JDDW
zwaarder nadat het contact in stand
21ZRUGWJH]HW'LWJHEHXUWDOVKHW
V\VWHHP GH (36GLDJQRVH XLWYRHUW
Als de zelfdiagnose voltooid is, gaat
het draaien aan het stuur weer net zo
licht als anders.
 :DQQHHU GH DFFXVSDQQLQJ ODDJ LV
NDQKHWVWXUHQPHHUNUDFKWYHUHLVHQ
+HW LV HFKWHU HHQ WLMGHOLMNH VLWXDWLH
die weer naar normale omstandighe-
GHQ ]DO WHUXJNHUHQ QD KHW RSODGHQ
van de accu.
 (UNDQHHQNOLNNHQGJHOXLGKRRUEDDU
]LMQ YDQ KHW (36UHODLV QD KHW LQ
VWDQG21RI/2&.2))]HWWHQYDQ
het contact.
 +HW JHOXLG YDQ GH HOHNWURPRWRU LV
PRJHOLMN KRRUEDDU DOV GH DXWR VWLO-
staat of met lage snelheid rijdt.
 :DQQHHUXLQNRXGHZHHUVRPVWDQGLJ
KHGHQ KHW VWXXUZLHO YHUGUDDLW NDQ
een vreemd geluid te horen zijn.
:DQQHHU GH WHPSHUDWXXU VWLMJW ]DO
KHWJHOXLGYHUGZLMQHQ'LWLVHHQQRU-
maal verschijnsel.
 $OVX ELM VWLOVWDDQGHDXWR KHW VWXXU-
wiel continu van aanslag tot aanslag
GUDDLW QHHPW GH EHQRGLJGH VWXXU-
NUDFKWWRH'LWGXLGWQLHWRSHHQVWR-
ULQJ'LWLVJHHQV\VWHHPIRXW1DYHU-
ORRS YDQ WLMG ZRUGW GH EHQRGLJGH
VWXXUNUDFKWZHHUQRUPDDO
STUURWIEL
5-21
05
Kantelbesturing /
Telescoopbesturing
WAARSCHUWING
6WHO KHW VWXXUZLHO 122,7 DI WLMGHQV
KHWULMGHQ$OVXGDWZHOGRHWNXQWX
de macht over het stuur verliezen,
waardoor ongevallen en letsel kun-
nen worden veroorzaakt.
i Informatie
Na afstelling zal de ontgrendelingshen-
del het stuur soms niet vergrendelen.
'LW GXLGW QLHW RS HHQ VWRULQJ 'LW
JHEHXUW DOV WZHH WDQGZLHOHQ QLHW FRU-
UHFWLQHONDDUJULMSHQ,QGDWJHYDOVWHO
het stuurwiel opnieuw in en vergrendel
het stuurwiel dan.
OAC3059009TU
De hoek en hoogte van het stuurwiel
wijzigen:
1. Trek de ontgrendelingshendel (1)
naar beneden.
2. Stel het stuurwiel in volgens de
gewenste hoek (2) en de gewenste
hoogte (3, indien van toepassing).
Verplaats het stuurwiel zo in, dat het
in de richting van je borst wijst en
niet in de richting van je gezicht.
Zorg ervoor dat u de waarschu-
wingslampjes en meters op het
dashboard kunt zien.
3. Trek de ontgrendelingshendel
omhoog om het stuurwiel op zijn
plaats te vergrendelen.
Controleer na het afstellen of het stuur-
wiel goed vastzit door het omhoog en
omlaag te drukken.
OPMERKING
'XZRI WUHNQLHW WH KDUGELM KHWYHU-
stellen van de hoogte van het stuur-
wiel, omdat de stuurverstelling
beschadigd kan raken.
5-22
Handige functies van uw auto
Stuurwielverwarming
(indien van toepassing)
OAC3059010TU
Wanneer het contactslot in de AAN-
positie staat of wanneer de motor
draait, drukt u op de verwarmingsstuur-
wielknop om het stuurwiel te verwar-
men. Het controlelampje in de schake-
laar gaat branden.
Druk nogmaals op de schakelaar om
de stuurwielverwarming uit te schake-
len. Het controlelampje in de schake-
laar dooft.
i Informatie
'HVWXXUZLHOYHUZDUPLQJ]DORQJHYHHU
 PLQXWHQ QD KHW LQVFKDNHOHQ DXWR-
PDWLVFKZRUGHQXLWJHVFKDNHOG
AANWIJZING
Installeer geen kap of accessoire op
het stuurwiel. De kap of het acces-
soire zouden schade aan het ver-
warmde stuurwielsysteem kunnen
veroorzaken.
Claxon
OQXI049023
2PWHFOD[RQQHUHQGUXNWXKHWJHGHHO-
WHYDQKHWVWXXUZLHOELMKHWFOD[RQV\P-
ERRO]LHDIEHHOGLQJ'HFOD[RQZRUGW
alleen bediend wanneer op dit gedeelte
wordt gedrukt.
AANWIJZING
Om de claxon te bedienen hoeft u
niet op het claxongedeelte te slaan.
Druk het claxongedeelte niet in met
een scherp voorwerp.
5-23
05
%LQQHQVSLHJHO
Stel de binnenspiegel zo af dat u in het
midden van de spiegel het midden van
de achterruit ziet voordat u gaat rijden.
WAARSCHUWING
=RUJHUYRRUGDWGHOLMQYDQXZ]LFKW
niet wordt belemmerd. Plaats geen
voorwerpen op de achterzetel; de
bagageruimte, of achter de hoofd-
steunen, die het zicht door de ach-
terruit kunnen belemmeren.
WAARSCHUWING
2P HUQVWLJ OHWVHO WH YRRUNRPHQ ELM
HHQRQJHYDORIELMKHWRSEOD]HQYDQ
GH DLUEDJ ZLM]LJ GH DFKWHUXLWNLMN-
spiegel niet en installeer geen grote
spiegel.
WAARSCHUWING
6WHOKHWVSLHJHO122,7DIWLMGHQVKHW
ULMGHQ +LHUGRRU NXQW X GH FRQWUROH
over de auto verliezen waardoor een
ongeluk met ernstig letsel of schade
KHWJHYROJNDQ]LMQ
AANWIJZING
Gebruik voor het reinigen van de
VSLHJHO HHQ SDSLHUHQ GRHNMH RI YHU-
JHOLMNEDDU PDWHULDDO GDW YRFKWLJ LV
gemaakt met glasreiniger. Spuit niet
direct glasreiniger op de spiegel.
Hierdoor kan er glasreiniger in de
spiegelbehuizing komen.
Binnenspiegel met
dag-/nachtstand
(indien van toepassing)
OAH2048020
[A]: Dag, [B]: Nachtstand
Stel de spiegel af voordat u wegrijdt en
deze in de dag stand staat.
Trek de hendel onder aan de spiegel
naar u toe om de spiegel in de nacht-
stand te zetten om verblinding door de
koplampen van achteropkomend ver-
keer te voorkomen.
Houd er rekening mee dat het beeld in
de spiegel in de nachtstand minder dui-
delijk is dan in de dagstand.
SPIEGELS
5-24
Handige functies van uw auto
%XLWHQVSLHJHO
OAI3059018
Stel de spiegels af voordat u gaat rij-
den.
Uw auto is uitgerust met zowel een lin-
ker als een rechter buitenspiegel.
De spiegels kunnen worden ingeklapt
om beschadigingen in een automati-
sche wasserette of bij het rijden door
een smalle straat te voorkomen.
Wanneer de rijsnelheid meer dan 15
km/u bedraagt, zal de buitenspiegel
niet inklappen.
WAARSCHUWING
 'HUHFKWHUEXLWHQVSLHJHOLVFRQYHU-
JHUHQG%LMXLWYRHULQJHQYRRUVRP-
mige landen is ook de linker buiten-
VSLHJHO FRQYHUJHUHQG 2EMHFWHQ LQ
GH VSLHJHO ]LMQ GDDUGRRU GLFKWHUELM
GDQ]HOLMNHQ
 *HEUXLNXZELQQHQVSLHJHORIGUDDL
XZ KRRIG HQ NLMN RP GH DFWXHOH
afstand tussen uzelf en wagens
achter u te bepalen.
WAARSCHUWING
9HUVWHO GH EXLWHQVSLHJHOV QLHW HQ
NODS]HRRNQLHWLQWLMGHQVKHWULMGHQ
Hierdoor kunt u de controle over de
auto verliezen, waardoor er een
ongeval kan ontstaan.
AANWIJZING
 *HEUXLNJHHQNUDEEHURPGHVSLH-
JHO LMVYULM WH PDNHQ KLHUGRRU NDQ
het spiegelglas beschadigd raken.
 )RUFHHU GH EXLWHQVSLHJHO QLHW DOV
deze vastgevroren is. Gebruik een
goedgekeurd ontdooiingsproduct
(geen radiator antivries), of een
spons of een zachte doek met zeer
warm water, of verplaats de wagen
naar een warme plaats en laat het
LMVWHVPHOWHQ
5-25
05
Het instellen van de
buitenspiegels:
OIB034041
+DQGPDWLJLQGLHQYDQWRHSDVVLQJ
Bedien de hendel om een buitenspiegel
te verstellen.
OAC3059011TU
(OHNWULVFKLQGLHQYDQWRHSDVVLQJ
Verplaats de hendel (1) naar L (links) of
R (rechts) om de buitenspiegel te selec-
teren die u wenst aan te passen.
Gebruik de afstellingscontrole van de
spiegel om de stand van de geselec-
teerde spiegel, omhoog, omlaag, naar
links of naar rechts te verzetten.
AANWIJZING
 'H VSLHJHOV VWRSSHQ KXQ EHZH-
ging als de maximale stelhoek
EHUHLNW LV 'H VWHOPRWRU EOLMIW HFK-
ter draaien zolang de schakelaar
LQJHGUXNW EOLMIW +RXG GH VFKDNH-
laar niet langer ingedrukt dan
nodig om te voorkomen dat de
stelmotor beschadigd wordt.
 3UREHHU GH EXLWHQVWH EXLWHQVSLH-
gels niet met de hand te richten
want dit kan de motor beschadi-
gen.
Buitenspiegel inklappen
OAI3059020
+DQGPDWLJLQGLHQYDQWRHSDVVLQJ
Pak de buitenspiegel bij de behuizing
vast en klap deze naar achteren.
5-26
Handige functies van uw auto
RUITEN
(1) Schakelaar ruitbediening bestuurder-
sportier
(2) Schakelaar ruitbediening passagiers-
portier
(3) Schakelaar ruitbediening
achterportier (Rechts)*
(4) Schakelaar ruitbediening
achterportier (Links)*
(5) Ruiten openen en sluiten (indien van
toepassing
(6) Automatische ruitbediening*
(7) Blokkeertoets ruitbediening*
*: indien van toepassing
Elektrisch bedienbare ruiten (indien van toepassing)
OAC3059013TU
5-27
05
Om de ruiten te kunnen sluiten of ope-
nen, moet het contact in stand ON
staan. Leder portier is voorzien van een
schakelaar voor de bediening van de
desbetreffende ruit. De bestuurder
beschikt over een blokkeerschakelaar
waarmee de ruitbediening op de overi-
ge portieren uitgeschakeld kan worden.
De elektrisch bedienbare ramen zullen
ongeveer 30 seconden werken nadat
het contactslot in de ACC of OFF-
positie is geplaatst. Wanneer de voor-
portieren geopend zijn, kunnen de rui-
ten niet bediend worden, zelfs niet
binnen de periode van 30 seconden.
WAARSCHUWING
6WHHN WLMGHQV KHW ULMGHQ XZ KRRIG
armen of andere lichaamsdelen niet
naar buiten, om ernstig letsel te
voorkomen.
i Informatie
 ,Q HHQ NRXG HQ QDW NOLPDDW ZHUNHQ
GH HOHNWULVFK EHGLHQEDUH UXLWHQ
PRJHOLMN QLHW GRRU EHYULH]LQJVYHU-
schijnselen.
 7LMGHQV KHW ULMGHQ PHW GH ]LMUXLWHQ
DFKWHU RPODDJ RI PHW KHW VFKXLIGDN
LQGLHQ YDQ WRHSDVVLQJ JHKHHO RI
JHGHHOWHOLMN JHRSHQG NDQ ZLQGJH-
ruis of een dreunend geluid hoor-
EDDU]LMQ'LWLVQRUPDDOHQNDQZRU-
den verminderd of verholpen door
KHWYROJHQGHWHGRHQ:DQQHHUZLQG-
JHUXLV RSWUHHGW WHUZLMO HHQ RI EHLGH
]LMUXLWHQDFKWHUJHRSHQG]LMQNXQWX
EHLGH]LMUXLWHQYRRURQJHYHHUFP
ODWHQ]DNNHQ
 $OVKHWJHOXLGKRRUEDDULVWHUZLMOKHW
VFKXLIGDN LV JHRSHQG VFKXLI KHW
VFKXLIGDNGDQLHWVYHUGHUGLFKW
Ruiten openen en sluiten
(indien van toepassing)
OAI3059009
Druk de desbetreffende schakelaar aan
de voorzijde in of trek deze omhoog om
een ruit te openen of te sluiten tot het
eerste zware punt (5).
Automatische ruitbediening
(indien van toepassing)
(ruit bestuurdersportier)
OAC3059015TU
Door de schakelaar kortstondig in te
drukken tot de tweede stand (6), wordt
de ruit automatisch geheel geopend,
zelfs als de schakelaar wordt losgela-
ten. Om de ruitbeweging te stoppen,
trekt u de schakelaar omhoog of drukt u
hem omlaag en laat u hem vervolgens
los in tegenovergestelde richting van
de raambeweging.
5-28
Handige functies van uw auto
Om de elektrisch bedienbare
ruiten te resetten
Als de elektrisch bedienbare ruiten niet
goed werkt, kan de elektrische ruitbe-
diening als volgt worden gereset:
1. Plaats het contact in stand ON.
2. Sluit de ruit en houd de ruitbedie-
ningsschakelaar daarna nog min-
stens 1 seconde omhoog.
Als de elektrisch bedienbare ruiten na
het resetten niet goed werken, raden
we u aan het systeem te laten controle-
ren door een officiële HYUNDAI-dealer.
WAARSCHUWING
'HNOHPEHYHLOLJLQJZHUNWQLHWWLMGHQV
het resetten van de elektrisch
EHGLHQGH UXLWHQ =RUJ HUYRRU GDW
lichaamsdelen en voorwerpen zich
op een veilige afstand bevinden
alvorens de ruiten te sluiten, om let-
sel en schade aan de auto te voorko-
men.
Klembeveiliging
(indien van toepassing)
OIB024001
Als een obstakel gesignaleerd wordt tij-
dens het automatisch sluiten van een
ruit, stopt de beweging van de ruit en
zakt de ruit ongeveer 30 cm, zodat het
voorwerp verwijderd kan worden.
Als de ruit weerstand ondervindt terwijl
de schakelaar ruitbediening omhoog-
getrokken blijft, stopt de omhooggaan-
de beweging van de ruit en zakt de ruit
ongeveer 2,5 cm.
Als de schakelaar opnieuw omhoog
getrokken wordt binnen 5 seconden
nadat de ruit automatisch naar bene-
den is gegaan door de klembeveiliging,
zal de klembeveiliging niet werken.
i Informatie
'H DXWRPDWLVFKH UHYHUVH IXQFWLH LV
alleen actief wanneer de "auto-up"-
IXQFWLHZRUGWJHEUXLNWGRRUKHWYROOH-
GLJRSWUHNNHQYDQGHVFKDNHODDUWRWGH
tweede arretering.
WAARSCHUWING
=RUJ HUYRRU GDW OLFKDDPVGHOHQ HQ
voorwerpen zich op een veilige
afstand bevinden alvorens de ruiten
te sluiten, om letsel en schade aan
de auto te voorkomen.
Als een voorwerp met een diameter
kleiner dan 4 mm tussen de ruit en
de sponning terechtkomt, wordt de
H[WUDZHHUVWDQGPRJHOLMNQLHWRSJH-
merkt, waardoor de klembeveiliging
niet werkt.
AANWIJZING
Plaats geen accessoires op de rui-
ten. De klembeveiliging werkt dan
PRJHOLMNQLHW
5-29
05
Blokkeerschakelaar
ruitbediening
OAC3059016TU
De bestuurder kan de ruitbediening-
schakelaars van de achterportieren uit-
schakelen door de blokkeerschakelaar
voor de ruitbediening in te drukken.
Als de blokkeerschakelaar van de ruit-
bediening ingedrukt is:
 Kunnen alle elektrisch bedienbare
ruiten worden bediend met de hoofd-
schakelaar in het bestuurdersportier.
 Kan de elektrisch bedienbare ruit in
het voorpassagiersportier worden
bediend met de schakelaar in het
voorpassagiersportier.
 Kunnen de elektrisch bedienbare rui-
ten in de achterportieren niet worden
bediend met de schakelaar in de ach-
terportieren.
AANWIJZING
 2SHQRIVOXLWWHONHQVPDDUppQUXLW
WHJHOLMN$QGHUVNDQGHHOHNWULVFKH
ruitbediening beschadigd raken.
Hierdoor zal bovendien de zeke-
ring langer meegaan.
 3UREHHU QRRLW WHJHOLMNHUWLMG GH
hoofdschakelaar voor de ruitbe-
diening in het bestuurdersportier
HQ GH DI]RQGHUOLMNH VFKDNHODDU
voor de ruitbediening in tegenge-
stelde richting in te drukken. In dat
geval stopt de ruit en kan deze niet
meer worden geopend of gesloten.
WAARSCHUWING
 /DDW NLQGHUHQ 122,7 ]RQGHU WRH-
zicht achter met de contactsleutel
in de auto als de motor draait.
 /DDW HHQ NLQG 122,7 ]RQGHU WRH-
zicht achter in de auto. Ook zeer
MRQJH NLQGHUHQ NXQQHQ SHU RQJH-
luk de auto in beweging zetten,
bekneld raken tussen de portier-
ruiten of zichzelf of anderen letsel
toebrengen.
 &RQWUROHHU DOWLMG ]RUJYXOGLJ RI HU
zich geen armen, handen of ande-
re belemmeringen in de buurt
bevinden voordat een ruit gesloten
wordt.
 /DDW NLQGHUHQ QLHW PHW GH UXLWEH-
diening spelen. Laat de blokkeer-
schakelaar voor de ruitbediening
LQGHVWDQG9(5*5(1'(/'LQJH-
drukt) staan. Het onbedoeld bedie-
QHQYDQHHQUXLWNDQYRRUDOELMNLQ-
deren tot letsel leiden.
 6WHHNXZKRRIGDUPHQRIOLFKDDP
QLHWEXLWHQGHUDPHQWLMGHQVKHWULM-
den.
5-30
Handige functies van uw auto
Motorkap
Openen van motorkap
OAC3059017TU
1. Zorg ervoor dat de versnellingspook
in stand N (Neutraal, bij een auto
met geautomatiseerde handmatige
transmissie) of de eerste versnelling
of R (achteruit, voor manuele trans-
missie) staat en trek de handrem
aan.
2. Trek aan de ontgrendelknop om de
motorkap te ontgrendelen. De motor-
kap komt iets omhoog.
OAC3059018TU
3. Open aan de voorzijde van de auto
de motorkap iets, druk de secundai-
re vergrendeling (1) in het midden
van de motorkap in en plaats de
motorkap (2) omhoog.
OAC3059019TU
4. Trek de stang uit de motorkap.
5. Ondersteun de motorkap met de
steun.
Sluiten van motorkap
1. Controleer de volgende punten alvo-
rens de motorkap te sluiten:
2IDOOHYXOGRSSHQFRUUHFWWHUXJJH-
plaatst zijn.
2IHUJHHQKDQGVFKRHQHQGRHNHQ
of andere brandbare materialen in
de motorruimte zijn achtergeble-
ven.
2. Zet de steun vast in de clip om te
voorkomen dat hij gaat rammelen.
3. Laat de kap tot halfweg zakken
(opgetild tot ongeveer 30 cm van de
gesloten positie) en duw ze naar
beneden om ze veilig te vergrende-
len. Voer daarna een dubbele con-
trole uit om er zeker van te zijn dat
de kap beveiligd is.
Als de motorkap iets kan worden
opgetild, is hij niet goed vergrendeld.
Open hem nogmaals en sluit hem
met meer kracht.
EXTERIEUR
5-31
05
WAARSCHUWING
 &RQWUROHHU DOWLMG QRJPDDOV R GH
motorkap goed is vergrendeld
DOYRUHQV PHW GH DXWR WH JDDQ ULM-
den.
 9RHUGDDUQDHHQGXEEHOHFRQWUROH
XLW RP HU ]HNHU YDQ WH ]LMQ GDW GH
kap beveiligd is. Controleer of er
JHHQ ZDDUVFKXZLQJVODPSMH YRRU
een open kap oplicht of een bericht
weergegeven wordt op het instru-
PHQWHQSDQHHO 5LMGHQ PHW PRWRU-
kap geopend kan veroorzaken
voor de bestuurder belemmerd
ZRUGWHQHHQDDQULMGLQJKHWJHYROJ
NDQ]LMQ
 9HUSODDWVGHDXWRQLHWDOVGHPRWRU-
kap omhoog staat omdat dan het
zicht belemmerd wordt, hetgeen
kan leiden tot een ongeval, en de
motorkap naar beneden kan vallen
of beschadigd kan worden.
Achterklep
Open van de achterklep
OAC3059020TU
 'H DFKWHUNOHS ZRUGW YHUJUHQGHOG RI
ontgrendeld door de sleutel in de
stand "Lock" of "Unlock" te draaien.
(indien van toepassing)
 'H DFKWHUNOHS ZRUGW YHUJUHQGHOG RI
ontgrendeld wanneer alle portieren
worden vergrendeld of ontgrendeld
met behulp van de sleutel met
afstandsbediening, de afstandsbe-
diening, de Smart Key of de schake-
laar voor de portiervergrendeling.
(indien uitgerust met een centraal
portiergrendelsysteem)
 ,QGLHQ RQWJUHQGHOG NDQ GH DFKWHU-
klep worden geopend door de buiten-
ste handgreep van de achterklep
omhoog te trekken.
i Informatie
,QHHQNRXGHQQDWNOLPDDWZHUNHQGH
portiervergrendeling en portiermecha-
QLVPHQPRJHOLMNQLHWGRRUEHYULH]LQJV-
verschijnselen.
WAARSCHUWING
De achterklep klapt naar boven
RSHQ =RUJ GDW HU QLHPDQG ELM GH
DFKWHU]LMGHYDQGHDXWRVWDDWDOVXGH
achterklep opent.
5-32
Handige functies van uw auto
AANWIJZING
Controleer of de achterklep gesloten
LVYRRUGDWXPHWGHDXWRJDDWULMGHQ
Er kan schade ontstaan aan de gas-
veren van de achterklep en de beves-
tigingsmaterialen, als u de achter-
NOHSQLHWVOXLWYRRUGDWXJDDWULMGHQ
Sluiten van de achterklep
Trek de achterklep naar beneden en
druk hem stevig vast om hem te sluiten.
Zorg ervoor dat de achterklep goed ver-
grendeld is.
WAARSCHUWING
=RUJ HUYRRU GDW JHHQ KDQGHQ YRH-
ten of andere lichaamsdelen bekneld
NXQQHQUDNHQELMKHW VOXLWHQYDQ GH
achterklep.
OPMERKING
=RUJGDWHUQLHWVLQGHEXXUWYDQGH
achterklepslot bevindt wanneer u de
achterklep sluit. Dit kan het slot van
de achterklep beschadigen.
WAARSCHUWING
Uitlaatgas
Als u met een geopende achterklep
ULMGW ZRUGHQ JHYDDUOLMNH XLWODDWJDV-
sen in het interieur gezogen, het-
geen kan leiden tot ernstig letsel.
:DQQHHU KHW QRRG]DNHOLMN LV GDW X
PHW HHQ JHRSHQGH DFKWHUNOHS ULMGW
houd dan de uitstroomopeningen en
alle ruiten open, zodat extra frisse
lucht in het interieur stroomt.
WAARSCHUWING
+RXGGHDFKWHUNOHSWLMGHQVKHWULMGHQ
DOWLMGYROOHGLJJHVORWHQ$OVPHWHHQ
JHGHHOWHOLMN JHRSHQGH DFKWHUNOHS
ZRUGW JHUHGHQ NXQQHQ VFKDGHOLMNH
uitlaatgassen, die koolmonoxide
(CO) bevatten, in het interieur bin-
nendringen.
WAARSCHUWING
%DJDJHUXLPWH
Passagiers dienen niet plaats te
nemen in de bagageruimte, waar
geen veiligheidsgordels aanwezig
]LMQ2PELMHHQDDQULMGLQJRISORWVH-
ling remmen letsel te voorkomen,
GLHQHQ LQ]LWWHQGHQ DOWLMG KXQ YHLOLJ-
heidsgordel te dragen.
5-33
05
WAARSCHUWING
OAC3059062TU
Houdt het onderdeel dat de achter-
klep ondersteunt (de gasveer) niet
YDVW9HUYRUPLQJYDQ KHWRQGHUGHHO
kan leiden tot schade aan het voer-
tuig en kan de veiligheid in gevaar
brengen
Tankdopklep
Openen van de tankdopklep
OAC3059021TU
De tankdopklep moet van binnenuit
worden geopend door aan de ontgren-
delingshendel te trekken.
1. Zet de motor uit.
2. Trek de ontgrendeling omhoog om
de tankdopklep te openen.
OAC3059053TU
3. Open de tankdopklep (1) volledig.
4. Draai de tankdop (2) linksom om
deze te verwijderen. U kan een sis-
send geluid horen als de druk binnen
in de tank zich egaliseert.
5. Hang de tankdop (3) aan de klep van
de vulopening van de tank.
i Informatie
7LN ]DFKWMHV RS GH WDQNGRSNOHS RI
GUXNHU YRRU]LFKWLJWHJHQDDQDOV GH]H
LVYDVWJHYURUHQRPKHWLMVWHEUHNHQHQ
RSHQGDDUQDGHWDQNGRSNOHS:ULNGH
WDQNGRSNOHSQLHWORV6SXLWGHWDQNGRS-
NOHSLQGLHQQRGLJLQPHWUXLWRQWGRRLHU
JHEUXLN JHHQ NRHOYORHLVWRI RI ]HW GH
auto op een warme plaats om het ijs te
laten smelten.
5-34
Handige functies van uw auto
Sluiten van de tankdopklep
1. Plaats de tankdopklep, terug en
draai hem rechtsom totdat deze klikt.
2. Sluit de tankdopklep en zorg ervoor
dat hij goed dichtzit.
WAARSCHUWING
%HQ]LQH LV XLWHUVW EUDQGEDDU HQ
H[SORVLHI$OVXGH]HULFKWOLMQHQQLHW
opvolgt, kan dit leiden tot ERNSTIG
LETSEL of DE DOOD:
 /HHV DOOH ZDDUVFKXZLQJHQ ELM KHW
tankstation en neem ze in acht.
 .LMNYyyUKHWWDQNHQDOWLMGRIHUHHQ
noodknop voor het afsluiten van
GH EUDQGVWRI LV ELM GH EUDQGVWRI-
pomp.
 9RRUKHWDDQUDNHQYDQ KHWYXOSLV-
WRROPRHWMHGHSRWHQWLsOHRSERXZ
van statische elektriciteit met de
blote hand elimineren door het
aanraken van een metalen deel
van de wagen, op een veilige
afstand van de vulopening, het
mondstuk, of een andere gasbron.
 0DDN WLMGHQV KHW WDQNHQ JHHQ
gebruik van een mobiele telefoon.
Elektrische stroom en/of elektroni-
sche storing van mobiele tele-
foons kan brandstof-dampen doen
ontbranden.
 6WDSQLHWLQGHDXWRQDGDWXEHJRQ-
nen bent met tanken. U kunt stati-
sche elektriciteit opwekken door
KHWDDQUDNHQZULMYHQ RIVFKXLYHQ
tegen een item of een stof die sta-
tische elektriciteit kan produceren.
Een met statische elektriciteit
JHODGHQ MHUU\FDQ NDQ EUDQGVWRI
dampen doen ontbranden. Als u
WLMGHQVKHWWDQNHQWRFKWHUXJLQGH
auto moet stappen, raak ook dan
even een metalen deel aan de
YRRU]LMGH YDQ GH DXWR DDQ RP
eventuele statische elektriciteit
PHWGHEORWHKDQGNZLMWWHUDNHQ
 6FKDNHOELMKHWWDQNHQGHYHUVQHO-
OLQJVSRRNDOWLMG LQ GH 1 1HXWUDDO
ELMHHQDXWRPHWJHDXWRPDWLVHHUGH
handmatige transmissie) of de eer-
VWH YHUVQHOOLQJ RI 5 DFKWHUXLW ELM
een auto met handmatige trans-
missie), zet de parkeerrem op, en
plaats het contactslot in LOCK/
OFF-positie. De elektrische onder-
delen van de motor kunnen von-
ken produceren die brandstofdam-
pen kunnen doen ontbranden.
 $OV X HHQ MHUU\FDQ ZLOW YXOOHQ
plaats deze dan op de grond. Een
met statische elektriciteit geladen
MHUU\FDQ NDQ EUDQGVWRI GDP SHQ
GRHQ RQWEUDQGHQ =RGUD X EHJLQW
WHWDQNHQGLHQWXFRQWDFWWXVVHQMH
blote hand te maken met de auto
tot het tanken is voltooid.
 *HEUXLN DOOHHQ MHUU\FDQV GLH
JHVFKLNW]LMQYRRUEUDQGVWRI
5-35
05
 *HEUXLNJHHQOXFLIHUVRIDDQVWHNHU
en rook niet. Laat ook geen bran-
dende sigaret achter in de auto ter-
ZLMOXJDDWWDQNHQ
 9XO XZ DXWRWDQN QLHW WRW RYHU GH
rand, dit kan leiden tot het morsen
van benzine.
 $OVHUWLMGHQVKHWWDQNHQEUDQGXLW-
EUHHNWYHUODDWGDQRQPLGGHOOLMNGH
auto en breng de manager van het
tankstation, de politie en de brand-
ZHHU RS GH KRRJWH 9ROJ KXQ YHL-
ligheidsinstructies op.
 $OVGHRQGHUGUXNVWDDQGHEUDQG-
stof naar buiten spuit, kan deze op
uw kleding of huid terechtkomen
en kan er brandgevaar ontstaan.
9HUZLMGHU GH WDQNGRS DOWLMG YRRU-
zichtig en langzaam. Als er brand-
stof naar buiten komt of er een sis-
send geluid hoorbaar wordt, moet
u even wachten voordat u de dop
verder losdraait.
 &RQWUROHHU DOWLMG RI GH WDQNGRS
goed vastgedraaid is om morsen
van brandstof in geval van een
DDQULMGLQJWHYRRUNRPHQ
i Informatie
7DQNDOOHHQGHEUDQGVWRIGLHLQKRRIG-
VWXN  YHUPHOG LV RQGHU 9HUHLVWH
EUDQGVWRI
AANWIJZING
 0RUVJHHQEUDQGVWRIRSGHEXLWHQ-
]LMGH YDQ GH DXWR %UDQGVWRI NDQ
de lak aantasten.
 ,QGLHQ YHUYDQJLQJ YDQ GH EUDQG-
stofvuldop nodig is, gebruik een
originele HYUNDAI dop voor uw
voertuig. Een verkeerde tankdop
kan een ernstige storing in het
brandstofsysteem of het emissie-
regelsysteem veroorzaken.
5-36
Handige functies van uw auto
Exterieurverlichting
Bediening verlichting
OAC3059022TU
Draai, om de verlichting te bedienen,
de knop op het uiteinde van de com-
bischakelaar naar een van de volgende
standen:
(1) OFF (O) stand
(2) Stand automatische verlichting
(indien van toepassing)
(3) Parkeerlicht (Stand)
(4) Stand koplampen
OAC3059024TU
6WDQGDXWRPDWLVFKHYHUOLFKWLQJ
LQGLHQYDQWRHSDVVLQJ
Als de lichtschakelaar in stand AUTO
staat, worden het parkeerlicht (positie)
en de koplampen automatisch in- of uit-
geschakeld, afhankelijk van hoe donker
het buiten is.
Zelfs met de AUTO lichtfunctie in wer-
king, is het raadzaam om de verlichting
handmatig in te schakelen bij het rijden
's nachts of in mist, of wanneer u don-
kere gebieden inrijdt, zoals tunnels en
parkeerfaciliteiten.
AANWIJZING
 %HGHNRIPRUVQLHWVRSGHVHQVRU
(1) op het dashboard.
 5HLQLJGHVHQVRUQLHWPHWHHQUXL-
tenreiniger. Deze laat een dunne
laag achter op de sensor, waar-
door deze niet meer goed werkt.
 $OVGHYRRUUXLWYDQXZDXWRJHWLQW
glas heeft of is voorzien van een
coating, functioneert de AUTOMA-
7,6&+( YHUOLFKWLQJ PRJHOLMN QLHW
goed.
VERLICHTING
5-37
05
OHCR046344
3DUNHHUOLFKW6WDQG 
Het parkeerlicht, de kentekenplaatver-
lichting en dashboardverlichting gaan
aan.
OHCR046345
6WDQGNRSODPSHQ
De koplamp, het parkeerlicht, de kente-
kenplaatverlichting en dashboardver-
lichting gaan aan.
i Informatie
2PGH YHUOLFKWLQJ LQ WH NXQQHQ VFKD-
NHOHQ PRHW KHW FRQWDFW LQ VWDQG 21
staan.
Grootlicht
OHCR046346
Druk de combischakelaar van u af om
het grootlicht in te schakelen.
Het controlelampje voor het grootlicht
gaat branden wanneer het grootlicht
wordt ingeschakeld.
Trek de hendel naar u toe om het groot-
licht uit te schakelen. Het dimlicht is
ingeschakeld zijn.
WAARSCHUWING
Gebruik het grootlicht niet wanneer
HUDQGHUHYRHUWXLJHQLQGHEXXUW]LMQ
Het gebruik van grootlicht kan het
zicht van de andere bestuurders
belemmeren
OHCR046349
Om met de grootlicht koplampen te
knipperen, trek de hendel naar u toe,
en laat vervolgens de hendel weer los.
Het grootlicht blijft branden zolang u de
hendel naar u toe getrokken houdt.
5-38
Handige functies van uw auto
HBA (High Beam Assist)
systeem (indien van toepassing)
OAC3059025TU
De High Beam Assist (HBA) is een sys-
teem dat automatisch het koplampbe-
reik aanpast (wisselt tussen grootlicht
en dimlicht) overeenkomstig de helder-
heid van andere auto's en wegomstan-
digheden.
Systeeminstelling
De bestuurder kan de HBA activeren
door het contact in stand ON te zetten
en het volgende te selecteren:
‘Gebruikersinstellingen Verlichting
HBA (High Beam Assist)’. Als u deze
instelling uitschakelt, zal de HBA niet
werken.
De instelling van de HBA wordt volgens
selectie gehandhaafd als de motor
opnieuw wordt gestart.
:HUNLQJ
1. Zet de lichtschakelaar in de stand
AUTO.
2. Beweeg de hendel van u af om het
grootlicht in te schakelen.
3. Het controlelampje Smart High Beam
() gaat branden.
4. De High Beam Assist (HBA) wordt
ingeschakeld wanneer de rijsnelheid
hoger is dan 40 km/h.
1) Wanneer u de lichtschakelaar van
u af beweegt terwijl de High Beam
Assist (HBA) in werking is, wordt
de High Beam Assist (HBA) uitge-
schakeld.
2) Wanneer u de lichtschakelaar naar
u toe beweegt terwijl het grootlicht
is uitgeschakeld, wordt het groot-
licht ingeschakeld. Wanneer u de
lichtschakelaar loslaat, beweegt
de hendel naar de middenstand en
wordt het grootlicht uitgeschakeld.
3) Wanneer u de lichtschakelaar naar
u toe beweegt terwijl het grootlicht
door de High Beam Assist (HBA) is
ingeschakeld, wordt de High Beam
Assist uitgeschakeld.
4) Wanneer de lichtschakelaar in de
stand koplampen ( ) wordt gezet,
wordt de High Beam Assist (HBA)
uitgeschakeld en blijft het dimlicht
onafgebroken branden.
In de volgende gevallen wordt, wan-
neer de High Beam Assist (HBA) in
werking is, van grootlicht overgescha-
keld op dimlicht.
- Wanneer de koplampen van een
tegemoetkomend voertuig worden
gesignaleerd.
- Wanneer de achterlichten van een
voorligger worden gesignaleerd.
- Wanneer de koplamp of het achter-
licht van een motorfiets of een fiets
wordt gedetecteerd.
- Wanneer het omgevingslicht rondom
zo helder is dat er grootlicht niet
nodig is.
- Wanneer straatlantaarns of andere
verlichting worden gesignaleerd.
- Wanneer de lichtschakelaar niet in de
stand AUTO staat.
- Wanneer de High Beam Assist (HBA)
is uitgeschakeld.
- Wanneer de rijsnelheid lager is dan
30 km/h.
5-39
05
OAC3069028TU
:DDUVFKXZLQJVOLFKWHQERRGVFKDS
Wanneer de High Beam Assist (HBA)
niet goed werkt, wordt de waarschu-
wingsmelding gedurende enkele
seconden weergegeven. Nadat de mel-
ding is verdwenen, gaat het hoofdwaar-
schuwingslampje ( ) branden.
Wij raden u aan zich tot een erkende
HYUNDAI-dealer te wenden om het
systeem te laten controleren.
OPMERKING
Het systeem werkt onder de volgen-
GH RPVWDQGLJKHGHQ PRJHOLMN QLHW
goed:
%LMHHQ]ZDNNHYHUOLFKWLQJYDQKHW
tegemoetkomende voertuig of de
YRRUOLJJHU 'DW NDQ ELMYRRUEHHOG
KHWJHYDO]LMQ
:DQQHHU GH NRSODPSHQ YDQ GH
tegemoetkomende auto of de
achterlichten van de voorligger
]LMQ EHGHNW PHW YXLO VQHHXZ RI
vocht.
$OVGHNRSODPSHQYDQHHQWHJH-
PRHWNRPHQGH DXWR 8,7 ]LMQ
PDDUGHPLVWODPSHQ$$1]LMQ
:DQQHHU GH +LJK %HDP $VVLVW
camera negatief wordt beïnvloed
door een externe omstandigheid.
'DW NDQ ELMYRRUEHHOG KHW JHYDO
]LMQ
:DQQHHU GH NRSODPSHQ YDQ GH
DXWR]LMQEHVFKDGLJGRIQLHWFRU-
UHFW]LMQJHUHSDUHHUG
:DQQHHU GH NRSODPSHQ YDQ GH
DXWRQLHWJRHG]LMQDIJHVWHOG
:DQQHHU PHW GH DXWR RS HHQ
smalle bochtige of ruwe weg
wordt gereden.
:DQQHHUPHWGHDXWRRSHHQVWLM-
gende of dalende weg wordt
gereden.
:DQQHHUVOHFKWVHHQGHHOYDQGH
voorligger zichtbaar is op een
kruising of een bochtige weg.
:DQQHHU HU HHQ YHUNHHUVOLFKW
reflecterend bord, knipperlicht of
spiegel aanwezig is.
:DQQHHU GH ZHJRPVWDQGLJKH-
GHQ VOHFKW ]LMQ ELMYRRUEHHOG
doordat de weg nat is of bedekt
is met sneeuw.
:DQQHHU HHQ DXWR SORWVHOLQJ
opduikt uit een bocht.
- Wanneer het voertuig is gekan-
teld door een lekke band of wordt
gesleept.
:DQQHHU KHW ZDDUVFKXZLQJV-
ODPSMH YDQ KHW /DQH .HHSLQJ
Assist-Assist-systeem (LKA)
brandt.
:DQQHHU GH YHUOLFKWLQJ YDQ HHQ
tegemoetkomende auto of voor-
ligger wordt niet gesignaleerd
door uitlaatgas- sen, rook, mist,
sneeuw, enz.
:DQQHHU GH YRRUUXLW EHGHNW LV
PHWELMYRRUEHHOGLMVVWRIRIPLVW
of beschadigd is.
5-40
Handige functies van uw auto
3) Wanneer het zicht naar voren
VOHFKWLV'DWNDQELMYRRUEHHOGKHW
JHYDO]LMQ
:DQQHHUGHNRSODPSHQYDQHHQ
tegemoetkomend voertuig of
een voorligger niet worden gede-
tecteerd door slecht zicht (smog,
rook, stof, mist, hevige regen,
sneeuw, enz.)
:DQQHHUKHW]LFKWGRRUGHYRRU-
ruit slecht is
WAARSCHUWING
 +HWV\VWHHPZHUNWPRJHOLMNRQJH-
veer 15 seconden niet na het star-
ten van de auto of het initialiseren
of herstarten van de frontcamera.
 3UREHHU GH IURQWFDPHUD QLHW WH
demonteren zonder de hulp van
een monteur van een erkende
HYUNDAI-dealer.
Als de frontcamera om welke reden
GDQRRNZRUGWYHUZLMGHUGPRHWKHW
V\VWHHPPRJHOLMNRSQLHXZZRUGHQ
gekalibreerd. We adviseren u het
systeem te laten controleren door
HHQRIILFLsOH+<81'$,GHDOHU
 $OVGHYRRUUXLWYDQXZDXWRZRUGW
vervangen, moet de frontzichtca-
PHUD ZDDUVFKLMQOLMN RSQLHXZ ZRU-
den gekalibreerd. Laat uw auto
controleren en het systeem
opnieuw kalibreren door een
erkende HYUNDAI-dealer als dit
zich voordoet.
 =RUJHUYRRUGDWHUJHHQZDWHULQGH
+LJK %HDP $VVLVWV\VWHHP +%$
WHUHFKWNRPW HQ YHUZLMGHU RI
beschadig de onderdelen van het
+LJK %HDP $VVLVWV\VWHHP +%$
niet.
 3ODDWV JHHQ YRRUZHUSHQ RS KHW
dashboard die licht reflecteren,
zoals spiegels, wit papier, enz. Het
V\VWHHPZHUNW PRJHOLMN QLHW JRHG
wanneer zonlicht wordt gereflec-
teerd.
 6RPVZHUNWKHW+LJK%HDP$VVLVW
V\VWHHP+%$PRJHOLMNQLHWJRHG
Het systeem dient alleen ter ver-
groting van het gebruiksgemak.
+HWLVGHYHUDQWZRRUGHOLMNKHLGYDQ
GH EHVWXXUGHU RP YHLOLJ WH ULMGHQ
HQDOWLMGGHYHUNHHUVVLWXDWLHWHFRQ-
troleren.
 $OV KHW V\VWHHP QLHW QRUPDDO
werkt, wissel dan handmatig tus-
sen groot- en dimlicht.
5-41
05
Richtingaanwijzers
OHCR046350
Als u richting wilt aangeven, beweeg de
hendel dan omlaag als u links afslaat
en omhoog als u rechts afslaat, in stand
(A). Beweeg de combischakelaar
gedeeltelijk naar beneden of naar
boven en houd hem vast (B) om een
wisseling van rijstrook aan te geven.
De hendel zal terugkeren naar de OFF-
stand wanneer deze wordt losgelaten
of wanneer de draai volledig is.
Wanneer een controlelampje blijft bran-
den, niet knippert of abnormaal knip-
pert, kunnen één of meer lampen door-
gebrand zijn en dienen deze vervangen
te worden.
2SWLHVDXWRP.QLSSHUHQ
Beweeg de hendel iets en laat hem dan
weer los om de functie one- touch pas-
seerknipperlicht in te schakelen. De
richtingaanwijzers knipperen 3, 5 of 7
keer.
U kunt de functie one-touch passeer-
knipperlicht in-/uitschakelen of het aan-
tal keren knipperen selecteren (3, 5 of
7) met de modus Gebruikersinstellingen
op het LCDdisplay. =LH /&'GLVSOD\
0RGL LQ GLW KRRIGVWXN  YRRU PHHU
informatie.
Mistlampen vóór
(indien van toepassing)
OHCR046362
De mistlampen dienen voor een beter
zicht en ter voorkoming van ongevallen
onder omstandigheden waarbij het
zicht sterk verminderd wordt door mist,
regen, sneeuwval enz.
1. Schakel de parkeerlicht aan.
2. Beweeg de lichtschakelaar (1) naar
de mistlamp vóór stand.
3. Zet om de mistlampen voor uit te
schakelen de lichtschakelaar nog-
maals in de stand mistlampen voor
of schakel de parkeerlichten uit.
AANWIJZING
De mistlampen gebruiken zeer veel
stroom. Gebruik de mistlampen
DOOHHQELMVOHFKW]LFKW
5-42
Handige functies van uw auto
Mistachterlicht
(indien van toepassing)
OAC3059026TU
Auto met mistlampen vooraan
Om de mistlampen achteraan aan te
zetten:
Plaats de lichtschakelaar in de parkeer-
licht stand, draai de lichtschakelaar
naar de mistlamp achter stand, en draai
vervolgens de lichtschakelaar (1) naar
de mistlamp achter stand.
OAC3059027TU
Auto zonder mistlampen vooraan
Om de mistlampen achteraan aan te
zetten:
Plaats de lichtschakelaar in de koplamp
stand, en draai vervolgens de lichtscha-
kelaar (1) naar de mistlamp achter stand.
Schakel de mistachterlichten op één
van de volgende manieren uit:
 =HWGHOLFKWVFKDNHODDUWHUXJQDDUGH
mistlamp achter stand.
 $OV GH OLFKWVFKDNHODDU LQ GH VWDQG
parkeerlichten staat en u de mistlam-
pen voor uitschakelt,
Energiebesparingsfunctie
Deze functie voorkomt dat de accu ont-
laden raakt. Het systeem schakelt auto-
matisch de parkeerlichten uit wanneer
de bestuurder de motor uitschakelt en
het bestuurdersportier opent.
De parkeerlichten worden automatisch
uitgeschakeld als de auto in het donker
langs de kant van de weg geparkeerd
wordt.
Volg onderstaande procedure als de
parkeerlichten moeten blijven branden
wanneer de motor is uitgeschakeld:
1) Open het portier aan bestuurderszij-
de.
2) Schakel de parkeerlichten UIT en
AAN met de lichtschakelaar op de
stuurkolom.
Follow me home-functie
(indien van toepassing)
Als u het contact in stand ACC of OFF
zet met ingeschakelde koplampen, blij-
ven de koplampen (en/of parkeerlich-
ten) gedurende ongeveer 5 minuten
branden. Echter, met de motor uit wan-
neer het portier van de bestuurder
wordt geopend en gesloten, zullen de
koplampen (en/of de stadslichten) na
15 seconden uitgeschakeld worden.
De koplampen (en/of parkeerlichten)
kunnen worden uitgeschakeld door
twee keer op de vergrendelknop op de
sleutel met afstandsbediening (of op de
Smart Key) te drukken of door de licht-
schakelaar in de OFF- of AUTO-stand
te draaien. Echter, als je de lichtscha-
kelaar in de AUTO stand zet wanneer
het buiten donker is, zullen de koplam-
pen niet worden uitgeschakeld.
5-43
05
AANWIJZING
Als de bestuurder de auto verlaat via
een ander portier dan het bestuur-
dersportier, werkt de energiebespa-
ringsfunctie niet en worden de follow
me home-functie niet automatisch
uitgeschakeld.
Hierdoor zal de accu ontladen raken.
Schakel om ontlading van de accu te
voorkomen voordat u de auto verlaat
de koplampen handmatig uit met de
koplampschakelaar.
Dagrijverlichting (DRL)
(indien van toepassing)
Dagrijverlichting (DRL) kunnen mede-
weggebruikers uw auto overdag beter
zien, maar vooral in de periode rond
zonsopgang en zonsondergang.
Het DRL-systeem zal de aangewezen
lamp uitschakelen als:
1. De parkeerrem is geactiveerd.
2. De motor is uitgeschakeld.
Koplampverstelling
OAC3059028TU
De koplamphoogte kan worden afge-
steld en worden aangepast aan het
aantal inzittenden en de hoeveelheid
bagage in de auto door de schakelaar
voor de koplamphoogte te verdraaien.
Hoe hoger het nummer op de schake-
laar, hoe lager de hoogte van de licht-
bundel. Zorg ervoor dat de koplampen
niet te hoog staan om verblinding van
andere weggebruikers te voorkomen.
Hieronder staan voorbeelden van de
juiste afstelling van de schakelaar voor
verschillende belastingen. Stel bij een
andere mate van belasting dan hieron-
der vermeld de schakelaar af volgens
de meest vergelijkbare situatie.
%HODGLQJVWRHVWDQG Stand
schakelaar
Alleen bestuurder 0
Bestuurder +
voorpassagier 0
Alle zitplaatsen bezet
(inclusief de bestuurder) 1
Alle zitplaatsen bezet
(inclusief de bestuurder)
0D[LPDDOWRHODDWEDUH
belading 2
%HVWXXUGHU0D[LPDDO
toelaatbare belading 3
5-44
Handige functies van uw auto
Statische verlichting Low Beam
Assist (indien van toepassing)
Wanneer u door een bocht rijdt, wordt
de statische verlichting van de Low
Beam Assist links of rechts automatisch
ingeschakeld voor een beter zicht en
meer veiligheid. De statische verlich-
ting van de Low Beam Assist gaat aan
als een van de volgende omstandighe-
den zich voordoet.
 'HULMVQHOKHLGLVODJHUGDQNPKHQ
het stuurwiel is gedraaid over een
hoek van ongeveer 80 graden met
ingeschakeld dimlicht.
 'HULMVQHOKHLGOLJWWXVVHQNPKHQ
90 km/h en het stuurwiel is gedraaid
over een hoek van ongeveer 35 gra-
den met ingeschakeld dimlicht.
 :DQQHHUGHDXWRDFKWHUXLWULMGWZDDU-
bij aan één van de bovenstaande
voorwaarden is voldaan, wordt het
licht, dat tegengesteld is aan de rich-
ting waarnaar het stuurwiel wordt
gedraaid, ingeschakeld.
Interieurverlichting
AANWIJZING
Laat de interieurverlichting niet te
lang branden als de motor niet draait
of zal de accu ontladen raken.
Automatisch uitschakelen
interieurverlichting
De interieurverlichting gaat automa-
tisch uit na ongeveer 20 minuten nadat
de motor uitgezet wordt en de portieren
gesloten. Als er een portier wordt geo-
pend, zal de lamp uitgaan, 40 minuten
nadat de motor is uitgeschakeld. Als de
portieren vergrendeld zijn door de sleu-
tel met afstandsbediening of een Smart
Key en het antidiefstal-alarmsysteem
van de auto is ingeschakeld, zal de
lamp vijf seconden later uitgaan.
5-45
05
Interieurverlichting vóór
OAC3059029TU
: De voorste of achterste compar-
timentverlichting gaat branden
wanneer de voorste of achterste
portieren worden geopend of de
motor nu loopt of niet. Als de
deuren met Afstandsbediening
of Smart Key worden ontgren-
deld, gaat de kaartlamp gedu-
rende ongeveer 30 seconden
branden; het licht dooft als geen
portier wordt geopend. De voor-
ste en achterste interieurverlich-
ting dimmen na ongeveer 30
seconden als de portieren geslo-
ten zijn. Maar indien het contact-
slot in de AAN-stand staat of
wanneer alle portieren gesloten
zijn, zullen de voorste en achter-
ste lampen uitgeschakeld wor-
den. Wanneer een portier geo-
pend wordt wanneer het
contactslot in ACC-stand of
OFF-stand staat, dan blijven de
voorste en achterste lampen
gedurende 20 minuten branden.
Met de Voorste Compartimentver-
lichting in deze stand, blijven de
voorste en achterste comparti-
mentverlichting te allen tijde
branden.
Met de voorste compartiment-
verlichting in deze stand, blijven
de voorste en achterste compar-
timentverlichting uit te allen tijde.
Verlichting bagageruimte
OAC3059063TU
De bagageruimteverlichting gaat bran-
den zodra de achterklep geopend
wordt.
AANWIJZING
De verlichting van de bagageruimte
EOLMIWDDQ]RODQJGHDFKWHUNOHSRSHQ
is. Om overbodige verbruik van het
laadsysteem te voorkomen, sluit vei-
lig de achterklep na gebruik van de
achterklep.
Verlichting handschoenenkastje
(indien van toepassing)
OAC3059030TU
De verlichting in het dashboardkastje
gaat branden als het dashboardkastje
wordt geopend.
De verlichting in het dashboardkastje
werkt alleen als de parkeerlichten of
koplampen in de stand ON staan.
5-46
Handige functies van uw auto
OAC3059031TU
Voor
Achter
OAC3059032TU
A: Snelheidsregelknop
ruitenwissers
· MIST ( ) – Éénmaal wissen
· OFF (O) – Off
· INT (---) – Intervalstand
(indien van toepassing)
· LO (1) - Lage wissersnelheid
· HI (2) - Hoge wissersnelheid
%,QVWHOOLQJOHQJWH,QWHUYDO
C : Sproeien en kort wissen
D: Achterruitwisser/bediening
sproeier/sproeien
met kort wissen
· Sproeien en kort wissen
· ON ( ) – Continu wissen
· OFF (O) – Off
Ruitenwissers voor
De werking is als volgt als het contact in
stand ON staat.
MIST ( ): Voor een enkele wiscyclus,
duw de hendel omhoog en
laat los. De ruitenwissers
zullen blijven werken zolang
de schakelaar in deze stand
wordt gehouden.
OFF (O): Ruitenwisser uitgeschakeld.
INT (---): De ruitenwissers werken met
regelmatige intervallen. Draai
aan de snelheidsregelknop
om de snelheid te wijzigen
(B).
LO (1): De ruitenwisser draait op een
lagere snelheid.
HI (2): De ruitenwisser draait op een
hogere snelheid.
i Informatie
0DDN GH UXLW YULM YDQ VQHHXZ HQ LMV
DOYRUHQVGHUXLWHQZLVVHUVWHJHEUXLNHQ
of ontdooi de voorruit gedurende 10
PLQ$QGHUV ZHUNHQ GH UXLWHQZLVVHUV
PRJHOLMN QLHW JRHG HQ NXQQHQ ]H
EHVFKDGLJGUDNHQ
$OVX VQHHXZ HQRI LMV QLHW YHUZLMGHUW
voordat u de ruitenwisser en ruiten-
VSURHLHU JHEUXLNW NDQ HU VFKDGH RQW-
staan aan het ruitenwisser- en ruiten-
sproeiersysteem.
RUITENWISSERS EN RUITENSPROEIERS
5-47
05
Ruitensproeier voorruit
OAC3059034TU
Trek de hendel naar voren om de rui-
tensproeier in te schakelen. Als de rui-
tenwisser in stand OFF (O) staat, zal
deze 1-3 wisslagen maken. De ruiten-
sproeier en de ruitenwissers blijven
werken tot u de hendel loslaat. Als de
ruitensproeiers niet werken, moet u
mogelijk ruitensproeiervloeistof bijvul-
len.
WAARSCHUWING
Als de buitentemperatuur zich onder
het vriespunt bevindt, warm de voor-
ruit ALTIJD op met behulp van de
elektrische verwarming om te voor-
komen dat de ruitensproeiervloei-
stof bevriest op de voorruit en uw
zicht belemmert, wat kan leiden tot
een ongeval en ernstig letsel of de
dood.
OPMERKING
 *HEUXLN GH UXLWHQVSURHLHUV QLHW
wanneer het reservoir leeg is, om
beschadiging van de ruiten-sproei-
erpomp te voorkomen.
 6FKDNHO GH UXLWHQZLVVHUV QLHW LQ
als de ruit droog is om beschadi-
ging van de wissers en de voorruit
te voorkomen.
 3UREHHU GH UXLWHQZLVVHUV QRRLW
met de hand te bewegen om
beschadiging van de ruitenwisser-
armen en van andere onderdelen
te voorkomen.
 *HEUXLNRPPRJHOLMNHVFKDGHDDQ
het ruitenwisser- en ruitensproei-
ersysteem te voorkomen in de win-
WHU RI ELM ODJH EXLWHQWHPSHUDWXUHQ
speciale ruitensproeiervloeistof.
Schakelaar achterruitenwisser
en -sproeier
(indien van toepassing)
OAC3059035TU
De schakelaar voor de achterruitenwis-
ser en -sproeier bevindt zich aan het
uiteinde van de ruitenwisser- en sproei-
erschakelaar.
Zet de schakelaar in de gewenste stand
om de achterruitenwisser en -sproeier
te bedienen.
· Ruitensproeiervloeistof en wis-
sen
· ON ( ) – Normale ruitenwisserbe-
diening
· OFF (O) – Ruitenwisser uitgescha-
keld
5-48
Handige functies van uw auto
OAC3059039TU
OAC3059040TU
De Rear view monitor wordt geacti-
veerd als het contactslot in stand ON
en de versnellingspook in de achteruit-
versnelling (R).
Dit is een aanvullend systeem dat de
ruimte achter de auto weergeeft via de
binnenspiegel of het navigatiescherm
terwijl u achteruitrijdt.
WAARSCHUWING
'HDFKWHUXLWULMFDPHUDLVJHHQYHLOLJ-
KHLGVV\VWHHP'HDFKWHUXLWULMFDPHUD
KHOSW GH EHVWXXUGHU DOOHHQ ELM KHW
signaleren van obstakels die zich
GLFKWELMKHWPLGGHQYDQGHDFKWHU]LM-
de van de auto bevinden. De camera
geeft NIET de volledige omgeving
YDQGHDFKWHU]LMGHYDQGHDXWRZHHU
WAARSCHUWING
 9HUWURXZ ELM KHW DFKWHUXLWULMGHQ-
nooit alleen op het beeld van de
DFKWHUXLWULMFDPHUD
 .LMN$/7,-' URQG XZ YRHUWXLJ RP
HU ]HNHU YDQ WH ]LMQ GDW HU JHHQ
REMHFWHQ RI REVWDNHOV DDQZH]LJ
]LMQ GLH ELM KHW ZHJULMGHQ HHQ KLQ-
dernis kunnen vormen.
 :HHVDOWLMGH[WUDYRRU]LFKWLJDOVX
dicht langs voorwerpen of perso-
QHQ LQ KHW ELM]RQGHU NLQGHUHQ
ULMGW
 ,Q GH ZLQWHU NDQ KHW FDPHUDEHHOG
YHUYDDJG ]LMQ DOV JHYROJ YDQ GH
uitlaatgassen als het voertuig
ODQJH WLMG VWLOVWDDW RI RYHUGHNW
geparkeerd is en als u uw auto op
een heuvel parkeert of stilzet.
 9DQZHJHGHORFDWLHYDQGHFDPHUD
NDQ GH NHQWHNHQSODDW JHGHHOWHOLMN
worden weergegeven op de onder-
NDQWYDQKHWDFKWHUXLWNLMNVFKHUP
AANWIJZING
 6SXLW QLHW PHW HHQ KRJHGUXNUHLQL-
ger direct op de sensoren of de
omgeving ervan. Schokken door
waterstralen uit de hogedrukreini-
ger kunnen ervoor zorgen dat het
apparaat niet goed werkt.

Gebruik voor het reinigen van de
lens geen producten die zure of
basische reinigingsmiddelen bevat-
ten. Gebruik uitsluitend een zachte
zeep of een neutraal oplosmiddel
en spoel grondig na met water.
i Informatie
Zorg er voor dat de lens van de camera
DOWLMG VFKRRQ LV$OV GH OHQV LV EHGHNW
met vuil, water of sneeuw, functioneert
GHFDPHUDPRJHOLMNQLHWQRUPDDO
5($59,(:021,725590,1',(19$172(3$66,1*
5-49
05
OAC3059037TU
[A]: Sensoren achter
Het Parking Distance Warningsysteem
(achteruit) waarschuwt de bestuurder
tijdens het achteruitrijden met een
geluidssignaal zodra de afstand tussen
de auto en een voorwerp achter de
auto minder dan 120 cm wordt.
Dit is een aanvullend systeem dat werkt
alleen in het gebied waar de parkeer-
sensoren zijn geplaatst; het kan geen
objecten waarnemen in gebieden waar
geen sensoren zijn geplaatst.
WAARSCHUWING
 .LMN$/7,-' URQG XZ YRHUWXLJ RP
HU ]HNHU YDQ WH ]LMQ GDW HU JHHQ
REMHFWHQ RI REVWDNHOV DDQZH]LJ
]LMQ GLH ELM KHW ZHJULMGHQ HHQ KLQ-
dernis kunnen vormen.
 :HHVDOWLMGH[WUDYRRU]LFKWLJDOVX
dicht langs voorwerpen of perso-
QHQ LQ KHW ELM]RQGHU NLQGHUHQ
ULMGW
 (U UHNHQLQJ PHH GDW VRPPLJH
REMHFWHQQLHW]LFKWEDDU]LMQRSKHW
scherm of worden gedetecteerd
door de sensoren, door de afstand
tot het voorwerp, de afmeting of
het materiaal. Dit alles kan de effi-
FLsQWLHYDQGHVHQVRUEHwQYORHGHQ
Werking van de parkeerhulp
(achteruit)
:HUNLQJ
 +HWV\VWHHPZRUGWLQJHVFKDNHOGDOV
de achteruitversnelling wordt inge-
schakeld en het contact in stand ON
staat. Maar als de rijsnelheid hoger is
dan 5 km/h, registreert het systeem
obstakels mogelijk niet.
 $OV GH ULMVQHOKHLG KRJHU LV GDQ 
km/h, geeft het systeem u geen waar-
schuwing meer als een obstakel
wordt gesignaleerd.
 $OV HU ]LFK PHHUGHUH YRRUZHUSHQ
achter de auto bevinden, zal het
dichtstbijzijnde als eerste worden
geregistreerd.
PARKING DISTANCE WARNINGǘSYSTEEM ǣACHTERUITǘPDWǤ
ǣINDIEN VAN TOEPASSINGǤ
5-50
Handige functies van uw auto
:DDUVFKXZLQJVJHOXLGVVLJQDOHQHQ:DDUVFKXZLQJVODPSMHV
Waarschuwingssignalen &RQWUROHODPSMH
Als een voorwerp zich 120 - 60 cm van de achterbumper bev-
indt: Zoemer klinkt met tussenpozen.
Als een voorwerp zich 30 - 60 cm van de achterbumper bevin-
dt: Zoemer klinkt vaker.
Als een voorwerp zich binnen 30 cm van de achterbumper
bevindt: Zoemer klinkt onafgebroken.
AANWIJZING
 +HW FRQWUROHODPSMH ZLMNW PRJHOLMN DI YDQ GH DIEHHOGLQJ DIKDQNHOLMN YDQ
REMHFWHQHQGHVWDWXVYDQVHQVRUHQ$OVNQLSSHUWKHWFRQWUROHODPSMHDGYL-
VHUHQZHXGHDXWRWHODWHQFRQWUROHUHQGRRUHHQRIILFLsOH+<81'$,GHDOHU
 $OVXJHHQZDDUVFKXZLQJVJHOXLGKRRUWRIDOVGH]RHPHUPHWWXVVHQSR]HQ
NOLQNWZDQQHHUXGHVHOHFWLHKHQGHOLQVWDQG5DFKWHUXLW]HW]LWHUPRJHOLMN
een storing in het Parking Distance Warning-systeem (achteruit). Als dit
JHEHXUW DGYLVHUHQ ZH X GH DXWR WH ODWHQ FRQWUROHUHQ GRRU HHQ RIILFLsOH
HYUNDAI-dealer.
5-51
05
Parking Distance
Warningsysteem (achteruit)
uitschakelen
(indien van toepassing)
OAC3059038TU
Druk op de toets om het Parking
Distance Warning-systeem (achteruit)
uit te schakelen. Het controlelampje in
de toets gaat branden.
Gevallen waarin het Parking
Distance Warning-systeem
(achteruit) niet werkt
Het Parking Distance Warningsysteem
(achteruit) werkt in de volgende geval-
len mogelijk niet goed:
 $OVHULMVRSGHVHQVRU]LW
 'H VHQVRU LV EHGHNW PHW YXLO ]RDOV
sneeuw of water, of een andere sub-
stantie of de sensorkap is geblok-
keerd.
'HZHUNLQJYDQKHW3DUNLQJ
'LVWDQFH:DUQLQJV\VWHHPDFKWHUX-
LWZRUGWLQGHYROJHQGHRPVWDQ-
GLJKHGHQPRJHOLMNYHUVWRRUG
 %LMKHWULMGHQRSRQHIIHQZHJHQHQRS
hellingen.
 =LFK YRRUZHUSHQ GLH RYHUGUHYHQ
ODZDDL YHURRU]DNHQ ]RDOV FOD[RQV
van auto's, motorlawaai van motor-
fietsen of luchtremmen van een
vrachtwagen kunnen interfereren met
de sensor.
 %LM ]ZDUH UHJHQYDO RI RSVSDWWHQG
water.
 %LM GH DDQZH]LJKHLG YDQ DIVWDQGHQ
bedieningen of mobiele telefoons de
buurt van de sensor.
 $OVGHVHQVRUEHGHNWLVPHWVQHHXZ
 $OOHDSSDUDWHQRIDFFHVVRLUHVGLHQLHW
in de fabriek werden geïnstalleerd, of
als de bumperhoogte van de wagen
of de sensorinstallatie werd gewij-
zigd.
+HWVHQVRUEHUHLNNDQLQGHYROJHQGH
JHYDOOHQDIQHPHQ
 %LMH[WUHHPKRJHRI ODJHEXLWHQWHP-
peraturen.
'HYROJHQGHYRRUZHUSHQZRUGHQ
PRJHOLMNQLHWRSJHPHUNWGRRUGH
VHQVRUHQ
 6PDOOHYRRUZHUSHQ DOV WRXZHQNHW-
tingen enz.
 9RRUZHUSHQ GLH GH KRRJIUHTXHQWH
signalen van de sensor absorberen,
zoals kleding, sponsachtige materia-
len en sneeuw.
 %LM REMHFWHQ ODJHU GDQ  PHWHU HQ
smaller dan 14 cm in diameter.
WAARSCHUWING
6FKDGH DDQ GH DXWR HQ SHUVRRQOLMN
OHWVHORQWVWDDQYDQZHJHKHWRQMXLVW
functioneren van het Parking
Distance Warning-systeem (achter-
uit), vallen niet onder de garantie.
5LMGDOWLMGYHLOLJHQYRRU]LFKWLJ
5-52
Handige functies van uw auto
AANWIJZING
 +HW 3DUNLQJ 'LVWDQFH :DUQLQJ
systeem (achteruit) werkt alleen in
het gebied waar de parkeersenso-
UHQ]LMQJHSODDWVW%RYHQGLHQZRU-
GHQ NOHLQH RI VPDOOH REMHFWHQ DOV
SDOHQRIREMHFWHQGLH]LFKWXVVHQ
de verschillende sensoren bevin-
GHQPRJHOLMNQLHW GRRUGH VHQVR-
ren geregistreerd.
 .LMN WLMGHQV KHW DFKWHUXLWULMGHQ
DOWLMGZDDUXULMGW
 ,QIRUPHHU EHVWXXUGHUV GLH RQEH-
NHQG ]LMQ PHW GH DXWR RYHU GH
PRJHOLMNKHGHQ HQ EHSHUNLQJHQ
van het systeem.
Voorzorgsmaatregelen Parking
Distance Warning-systeem
(achteruit)
 +HW ZDDUVFKXZLQJVVLJQDDO YDQ KHW
Parking Distance Warningsysteem
(achteruit) klinkt mogelijk niet consis-
tent als het voorwerp achter de auto
beweegt of een grillige vorm heeft.
 'HFRUUHFWHZHUNLQJYDQKHW3DUNLQJ
Distance Warning-systeem (achter-
uit) kan verstoord raken als de bum-
perhoogte of de inbouwpositie van de
sensoren is gewijzigd of als de bum-
per of een sensor beschadigd is.
Achteraf gemonteerde accessoires
kunnen het bereik van de sensoren
beïnvloeden.
 9RRUZHUSHQ GLH NOHLQHU ]LMQ GDQ 
cm worden mogelijk niet of niet goed
geregistreerd. Wees alert.
$OVGHVHQVRUEHGHNWLVPHWVQHHXZ
vuil of water werkt deze mogelijk niet
goed totdat deze weer schoon en
droog is gemaakt met een zachte
doek.
 'XZNUDVRIVODGHVHQVRUQLHWPHW
harde voorwerpen aangezien deze
het oppervlakte van de sensor kun-
nen beschadigen. De sensor kan
beschadigd raken.
 6SXLW QLHW PHW HHQ KRJHGUXNUHLQLJHU
direct op de sensoren of de omgeving
ervan. Schokken door waterstralen uit
de hogedrukreiniger kunnen ervoor
zorgen dat het apparaat niet goed
werkt.
5-53
05
OAI3059100L
1. Temperatuurregelknop
2. Aanjagerknop
3. Luchtcirculatietoets
4. Toets A/C (stand recirculatie of
stand buitenlucht)
5. Toets A/C (Airco)
(indien van toepassing)
6. Toets achterruitverwarming
(indien van toepassing)
HANDBEDIEND VERWARMINGSǘ EN VENTILATIESYSTEEM
ǣINDIEN VAN TOEPASSINGǤ
5-54
Handige functies van uw auto
9HUZDUPLQJHQDLUFRQGLWLRQLQJ
1. Start de motor.
2. Zet de luchtcirculatietoets in de
gewenste stand.
Voor een effectieve verwarming en
koeling:
- Verwarmen:
- Koelen:
Luchtcirculatie
3. Stel de temperatuur in op de gewens-
te waarde.
4. Stel de luchttoevoerbediening in op
koud.
5. Zet de aanjager op de gewenste
snelheid.
6. Als u de uitstromende lucht gekoeld
wilt hebben, kunt u het airconditio-
ningssysteem aanzetten.
OAC3059100TU
5-55
05
OAC3059101TU
De luchtcirculatietoets regelt de circula-
tie van de lucht door het ventilatiesys-
teem.
De luchtstroom kan worden gericht
naar de vloer, dashboard uitgangen of
voorruit. Vijf symbolen worden gebruikt
om Face, Bi-Level, Floor, Floor-Defrost
en Defrost luchtpositie weer te geven.
6WDQG)DFH%'
De lucht stroomt naar het bovenlichaam
en het gezicht. Daarnaast kan iedere
uitstroomopening versteld worden om
de richting van de luchtstroom te wijzi-
gen.
%L/HYHO%&'
De lucht stroomt naar de vloer en het
gezicht.
6WDQG)ORRU$&'
De meeste lucht stroomt naar de vloer
en een klein gedeelte stroomt door de
voorruit, de zijruitontwaseming en de
uitstroomopeningen opzij.
6WDQG)ORRU'HIURVW$&'
De meeste lucht stroomt naar de vloer
en de voorruit een klein gedeelte
stroomt door de zijruitontwaseming en
de uitstroomopeningen opzij.
6WDQG'HIURVW$'
De meeste lucht stroomt naar de voor-
ruit en een klein gedeelte stroomt door
de uitstroomopeningen opzij.
5-56
Handige functies van uw auto
OAC3059103TU
8LWVWURRPRSHQLQJHQGDVKERDUG
De luchtstroom uit de uitstroomopening
van het dashboard kan naar boven/
beneden gericht worden of naar links/
rechts door de hendel te gebruiken.
Draai om de ventilatieopening te sluiten
de hendel volledig naar de buitenzijde.
Om de ventilatieopening te openen
draait u deze naar de binnenzijde.
Temperatuurregelknop
OAC3059102TU
De temperatuur zal toenemen door de
knop naar rechts te draaien.
De temperatuur zal verlagen door de
knop naar links te draaien.
Luchttoevoertoets
OAC3059104TU
De luchtinlaatregelknop wordt gebruikt
om de koude lucht- (buitenlucht) of de
recirculatiemodus (cabinelucht) te
selecteren.
6WDQG5HFLUFXODWLH
In de stand RECIRCU-
LATIE wordt de lucht uit
het passagiers- compar-
timent door het systeem
gerecirculeerd en, afhan-
kelijk van de gekozen
functie, gekoeld of ver-
warmd.
6WDQG%XLWHQOXFKW
In de stand BUITENLUCHT
stroomt de lucht van bui-
tenaf in het passagiers-
compartiment. Deze lucht
wordt, afhankelijk van de
gekozen functie, ver-
warmd of gekoeld.
5-57
05
i Informatie
+HW ZRUGW JHDGYLVHHUG KHW V\VWHHP
YRRUQDPHOLMNLQGHNRXGHOXFKWPRGXV
WH JHEUXLNHQ *HEUXLN UHFLUFXODWLH
DOOHHQWLMGHOLMNZDQQHHUGDWQRGLJLV
'RRU ODQJGXULJ JHEUXLN YDQ GH YHU-
warming in de recirculatiemodus en
]RQGHU GH DLUFR DDQ NDQ GH YRRUUXLW
EHVODDQ
%RYHQGLHQNDQODQJGXULJJHEUXLNYDQ
GHDLUFRQGLWLRQLQJWLMGHQVJHEUXLNYDQ
de recirculatiemodus leiden tot te
GURJHRQWYRFKWLJGHOXFKWLQGHFDELQH
HQNDQGHYRUPLQJYDQHHQPXIIHJHXU
GRRUVWLOVWDDQGHOXFKWEHYRUGHUHQ
WAARSCHUWING
 $OVKHWNOLPDDWUHJHOV\VWHHPJHGX-
UHQGH ODQJHUH WLMG LQ GH UHFLUFXOD-
tiemodus wordt gebruikt, kan dit
leiden tot slaperigheid van de inzit-
tenden in de cabine. Dit kan leiden
tot verlies van controle over de
auto, wat kan leiden tot een onge-
val.
 $OVXKHWNOLPDDWUHJHOV\VWHHPODQ-
JHUH WLMG LQ GH UHFLUFXODWLHPRGXV
met de airconditioning uitgescha-
keld gebruikt, kan de luchtvochtig-
heid in de cabine toenemen.
Dit kan leiden tot condensvorming
op de voorruit en een slecht zicht.
 6ODDS QLHW LQ XZ DXWR RI EOLMI QLHW
YRRUODQJHUHWLMGLQXZDXWRJHSDU-
keerd met de ramen dicht en de
verwarming of de airconditioning
aan. Dit kan het kooldioxidegehal-
te in de cabine verhogen, wat kan
leiden tot ernstig letsel of de dood.
Aanjagerschakelaar
OAI3059117
Draai de knop naar rechts om de venti-
latorsnelheid en de luchtstroom te ver-
hogen. Draai de knop naar links om de
ventilatorsnelheid en de luchtstroom te
verlagen.
Zet de aanjagerknop in stand "0" om de
aanjager uit te schakelen.
AANWIJZING
:DQQHHUGHDDQMDJHUZRUGWEHGLHQG
WHUZLMOKHWFRQWDFWLQVWDQG21VWDDW
NDQGHDFFXRQWODGHQUDNHQ%HGLHQ
GHDDQMDJHUZDQQHHUGHPRWRUGUDDLW
Airconditioning
OAC3059105TU
Druk op de toets A/C om de airconditio-
ning in te schakelen (het controlelamp-
je gaat branden). Druk nogmaals op de
toets om de airconditioning uit te scha-
kelen.
5-58
Handige functies van uw auto
Werking systeem
Ventilatie
1. Selecteer de gezichtsniveau
modus.
2. Stel de luchttoevoerbediening in op
koud.
3. Stel de temperatuur in op de gewens-
te waarde.
4. Zet de aanjager op de gewenste
snelheid.
Verwarmen
1. Selecteer de vloerniveau
modus.
2. Stel de luchttoevoerbediening in op
koud.
3. Stel de temperatuur in op de gewens-
te waarde.
4. Zet de aanjager op de gewenste
snelheid.
5. Schakel de airconditioning desge-
wenst in met de temperatuurregel-
knop op warme lucht om de lucht te
ontvochtigen voordat deze de cabi-
ne binnenkomt.
Selecteer de Floor & Defrost
modus of druk op de voorruitverwar-
mings modus wanneer de voorruit
beslaat.
7LSVYRRUKHWJHEUXLN
 2PWHYRRUNRPHQGDWVWRIRIRQDDQ-
gename geuren in het interieur van
de auto terechtkomen, kan de scha-
kelaar voor de luchttoevoer tijdelijk in
de stand RECIRCULATIE worden
gezet. Selecteer de stand
BUITENLUCHT weer zodra de bron
van irritatie gepasseerd is om weer
frisse lucht toe te laten tot het interi-
eur. Frisse lucht is beter voor de
fysieke gesteldheid van de bestuur-
der en bovendien aangenamer.
 9RRUNRPGDWGHYRRUUXLWEHVODDWGRRU
de stand BUITENLUCHT te selecte-
ren, de aanjager in de gewenste
stand te zetten, de airconditioning in
te schakelen en de gewenste tempe-
ratuur in te stellen.
Airconditioning
HYUNDAI-airconditioningssystemen
zijn gevuld met koudemiddel R-134a of
R-1234yf.
1. Start de motor.
2. Druk op toets A/C.
3. Selecteer de gezichtsniveau
modus.
4. Stel de luchtinlaatregeling tijdelijk in
op de recirculatiestand om de cabine
snel te laten afkoelen. Wanneer de
gewenste temperatuur in de cabine
is bereikt, zet u de luchtinlaatrege-
ling weer in de koude luchtmodus.
5. Stel de aanjagersnelheid en de tem-
SHUDWXXUELMRPHHQPD[LPDDOFRP-
fort te bereiken.
AANWIJZING
 2QGHUKRXGDDQGHDLUFRQGLWLRQLQJ
dient alleen te worden uitgevoerd
door geautoriseerd personeel om
HHQ MXLVWH HQ YHLOLJH ZHUNLQJ WH
garanderen.
 2QGHUKRXG DDQ KHW NRXGHPLGGHO-
systeem dient te worden uitge-
voerd in een goed geventileerde
omgeving.
 'H YHUGDPSHU YDQ GH DLUFRQGLWLR-
ning (koelspiraal) mag nooit wor-
den gerepareerd of worden vervan-
gen door een gebruikt exemplaar
en nieuwe vervangende MAC-
verdampers moeten conform SAE-
QRUP - ]LMQ JHNHXUG HQ
gemerkt.
5-59
05
i Informatie
 +RXG GH WHPSHUDWXXUPHWHU QDXZ-
lettend in de gaten wanneer de air-
FRQGLWLRQLQJ ZRUGW JHEUXLNW DOV X
lange hellingen oprijdt of als u in
GUXN YHUNHHU ULMGW ELM KRJH EXLWHQ-
WHPSHUDWXUHQ'RRUKHWJHEUXLNYDQ
KHW DLUFRQGLWLRQLQJVV\VWHHP NDQ GH
PRWRURYHUYHUKLWUDNHQ%OLMIGHDDQ-
MDJHU JHEUXLNHQ HQ VFKDNHO KHW DLU-
conditioningssysteem uit wanneer de
temperatuurmeter aangeeft dat de
PRWRURYHUYHUKLWUDDNW
 %LM KHW RSHQHQ YDQ GH UXLWHQ ELM
YRFKWLJZHHUNDQGHDLUFRQGLWLRQLQJ
druppelvorming in het interieur ver-
RRU]DNHQ2PGDWWHYHHOYRFKWLQKHW
LQWHULHXU VFKDGH DDQ HOHNWULVFKH
FRPSRQHQWHQNDQYHURRU]DNHQPDJ
de airconditioning alleen worden
JHEUXLNWDOVGHUXLWHQJHVORWHQ]LMQ
$DQZLM]LQJHQYRRUJHEUXLNDLUFRQ-
ditioning
 2SHQGHUXLWHQHHQWLMGMHZDQQHHUGH
auto tijdens warm weer in de volle
zon geparkeerd is geweest, zodat de
warme lucht naar buiten kan.
 1DGDW KHW LQWHULHXU YROGRHQGH LV
gekoeld, schakelt u vanuit de stand
RECIRCULATIE terug naar de stand
BUITENLUCHT.
2PKHWEHVODDQYDQGHUXLWHQWLMGHQV
regenachtige of vochtige dagen te
verminderen, kunt u de vochtigheids-
graad in het interieur terugbrengen
door de airconditioning in te schake-
len terwijl de ruiten en het schuifdak
gesloten zijn.
 7LMGHQVGHZHUNLQJYDQGHDLUFRQGLWL-
oning ziet u het motortoerental zo nu
en dan iets veranderen wanneer de
aircocompressor inschakelt. Dit is
een normaal verschijnsel tijdens de
werking van het systeem.
 6FKDNHO GH DLUFRQGLWLRQLQJ LHGHUH
maand enkele minuten in om het sys-
teem in een optimale staat te houden.
 1D JHEUXLN YDQ GH DLUFRQGLWLRQLQJ
kan onder de rechterzijde van de
auto een plas heldere vloeistof gelekt
zijn. Dit is een normaal verschijnsel
tijdens de werking van het systeem.
 $OV X GH DLUFRQGLWLRQLQJ RYHUPDWLJ
laat werken, kan het verschil in tem-
peratuur tussen de buitenlucht en de
voorruit damp veroorzaken op het
buitenoppervlak van de voorruit, wat
kan leiden tot verminderde zichtbaar-
heid. Zet in dat geval de luchtcircula-
tietoets in de stand en de aanjager-
knop op de laagste stand.
Onderhoudssysteem
Interieurfilter
OIK047401L
[A]: Buitenlucht, [B]: Gerecirculeerde lucht
[C]: Interieurfilter, [D]: Aanjager
[E]: Kachelradiateur, [F]: Verdamper
Deze filter bevindt zich achter het hand-
schoenkastje. Hij filtert stof of andere
vervuilende stoffen die in de auto bin-
nendringen via het verwarmings- en
airconditioningssysteem.
5-60
Handige functies van uw auto
Wij raden aan dat de luchtfilter van de
klimaatcontrole vervangen wordt door
een officiële HYUNDAI-dealer. Als er
onder ongunstige omstandigheden
gereden wordt, bijvoorbeeld in een stof-
fige omgeving of op slechte wegen,
moet het interieurfilter vaker worden
gecontroleerd en indien nodig worden
vervangen.
We adviseren u het systeem te laten
controleren door een officiële
HYUNDAI-dealer als de luchtopbrengst
plotseling afneemt.
i Informatie
 9HUYDQJ KHW ILOWHU RYHUHHQNRPVWLJ
het onderhoudsschema.
Als er onder ongunstige omstandig-
KHGHQ JHUHGHQ ZRUGW ELMYRRUEHHOG
in een stoffige omgeving of op slechte
ZHJHQPRHWKHWLQWHULHXUILOWHUYDNHU
worden gecontroleerd en indien
nodig worden vervangen.
 :HDGYLVHUHQXKHWV\VWHHPWHODWHQ
controleren door een officiële
+<81'$,GHDOHU DOV GH OXFKWRS-
EUHQJVWSORWVHOLQJDIQHHPW
Hoeveelheid koudemiddel en
compressorolie controleren
Als er te weinig koudemiddel in het sys-
teem zit, neemt de koelcapaciteit van
de airconditioning af. Een teveel aan
koudemiddel heeft ook nadelige effec-
ten op de werking van de airconditio-
ning.
Daarom adviseren we u het systeem te
laten controleren door een officiële
HYUNDAI-dealer als het systeem niet
normaal werkt.
AANWIJZING
+HW LV EHODQJULMN KHW V\VWHHP ELM WH
YXOOHQ PHW GH MXLVWH VRRUW HQ KRH-
veelheid olie en koudemiddel.
Anders kan er schade aan de com-
pressor ontstaan, waardoor het sys-
teem niet meer goed functioneert.
Het airconditioningsysteem alleen te
worden onderhouden door daarvoor
opgeleide en gecertificeerde techni-
ci om schade te voorkomen.
WAARSCHUWING
Auto's uitgerust met R-134a
Omdat het koelmiddel
onder zeer hoge druk
staat, dient het airconditi-
oningsysteem alleen te
worden onderhouden
door daarvoor opgeleide en gecerti-
ficeerde technici.
Alle koudemiddelen moeten met de
MXLVWH DSSDUDWXXU ZRUGHQ JHUHF\-
cled.
Koudemiddelen rechtstreeks naar
de atmosfeer laten ontsnappen is
VFKDGHOLMN YRRU SHUVRQHQ HQ KHW
milieu. Als u zich niet aan deze waar-
schuwingen houdt, kan dit leiden tot
ernstig letsel.
5-61
05
WAARSCHUWING
Auto's uitgerust met R-1234yf
Omdat het koudemiddel
licht ontvlambaar is en
onder zeer hoge druk
staat, mag onderhoud aan
het airconditioningssys-
teem alleen worden uitge-
voerd door geschoolde en
gecertificeerde technici.
+HW LV EHODQJULMN GDW KHW
MXLVWH W\SH HQ GH MXLVWH
hoeveelheid olie en kou-
demiddel worden gebruikt.
Alle koudemiddelen moeten met de
MXLVWH DSSDUDWXXU ZRUGHQ JHUHF\-
cled.
Koudemiddelen rechtstreeks naar
de atmosfeer laten ontsnappen is
VFKDGHOLMN YRRU SHUVRQHQ HQ KHW
milieu. Als u zich niet aan deze waar-
schuwingen houdt, kan dit leiden tot
ernstig letsel.
Adviseren u het airconditioningssys-
teem te laten repareren door een offici-
ele HYUNDAI-dealer.
Sticker koudemiddel
airconditioning
Via het etiket aan de binnenkant van de
motorkap kunt u te weten komen welk
airconditioning koelmiddel in uw auto
werd gebrukt.
De symbolen en specificaties op de
koudemiddelsticker hebben de volgen-
de betekenis:
1. Type koudemiddel
2. Hoeveelheid koelmiddel
3. Type compressorolie
4. Opmerking
5. Ontvlambaar koelmiddel
6. Om te vereisen dat de geregistreer-
de technicus het airconditionings-
systeem onderhoudt
7. Servicehandleiding
Via het etiket aan de binnenkant van de
motorkap kunt u te weten komen welk
airconditioning koelmiddel in uw auto
werd gebrukt.
Bekijk hoofdstuk 8 voor de locatie van
het label met betrekking tot het koel-
middel voor de airconditioning.
OHYK059001
7\SH%
OHYK059004
Voorbeeld
7\SH$
5-62
Handige functies van uw auto
AUTOMATISCH VERWARMINGSǘ EN VENTILATIESYSTEEM
ǣINDIEN VAN TOEPASSINGǤ
OAC3059106TU
1. Aanjagerknop
2. A/C (Airconditioning) Toets
3. Stand recirculatie/ Stand buitenlucht
4. Luchtcirculatietoets
5. Achterruitverwarming toets
(indien van toepassing)
6. Toets voorruitontwaseming
7. Toets OFF
8. Temperatuurregelknop
9. Toets AUTO (automatische regeling)
10. Verwarmings- en ventilatie display
5-63
05
Automatische verwarming en
airconditioning
OAC3059113TU
1. Druk op toets AUTO.
De te gebruiken uitstroomopeningen de
aanjagersnelheid, de luchtinlaat en de
airconditioning worden automatisch
geregeld op basis van de gekozen tem-
peratuur.
OAC3059114TU
2. Stel de temperatuurregelknop in op
de gewenste temperatuur. Als de
temperatuur op de laagste stand
(LO) wordt ingesteld, werkt de air-
conditioning doorlopend.
'UXNRSHHQYDQGHYROJHQGHWRHW-
sen om de automatische werking
uit te schakelen:
- Luchtcirculatietoets
- Toets voorruitontwaseming
(Druk de toets nogmaals in om de
voorruit ontwasemingsfunctie te
deselecteren. Het teken 'AUTO'
wordt nogmaals op het informatie-
scherm weergegeven.)
- Regeling ventilatorsnelheid
De geselecteerde functie wordt
handmatig bediend terwijl de
andere functies automatisch wer-
ken.
9RRU XZ JHPDN NXQW X GH WRHWV
AUTO gebruiken en de tempera-
tuur instellen op 22°C.
OAI3059112I
i Informatie
3ODDWV JHHQ YRRUZHUSHQ LQ GH EXXUW
van de sensor, zodat een optimale wer-
NLQJYDQKHWYHUZDUPLQJVHQDLUFRQ-
GLWLRQLQJVV\VWHHPJHJDUDQGHHUGEOLMIW
5-64
Handige functies van uw auto
Handmatig bediende verwar-
ming en airconditioning
Het verwarmings- en airconditionings-
systeem kan ook handmatig geregeld
worden met drukknoppen dan de toets
AUTO. In deze stand werkt het sys-
WHHP VHTXHQWLHHO DIKDQNHOLMN YDQ GH
gekozen knoppen. Wanneer u een wil-
lekeurige knop indrukt, behalve de
AUTO-knop tijdens het gebruik van de
automatische werking, zullen de niet
geselecteerde functies automatisch
gecontroleerd worden.
1. Start de motor.
2. Zet de luchtcirculatietoets in de
gewenste stand.
Om de effectiviteit van de verwar-
ming en koeling te verbeteren, selec-
teert u de modus als volgt:
- Verwarmen:
- Koelen:
Luchtcirculatie
3. Stel de temperatuur in op de gewens-
te waarde.
4. Stel de luchttoevoerbediening in op
koud.
5. Zet de aanjager op de gewenste
snelheid.
6. Als u de uitstromende lucht gekoeld
wilt hebben, kunt u het airconditio-
ningssysteem aanzetten.
7. Druk op toets AUTO om weer over te
schakelen naar de volledig automati-
sche regeling.
OAC3059100TU
5-65
05
OAC3059109TU
De luchtcirculatietoets regelt de circula-
tie van de lucht door het ventilatiesys-
teem.
De uitstroomrichting wordt als volgt
geregeld:
6WDQG)DFH%'
De lucht stroomt naar het bovenlichaam
en het gezicht. Daarnaast kan iedere
uitstroomopening versteld worden om
de richting van de luchtstroom te wijzi-
gen.
%L/HYHO%&'
De lucht stroomt naar de vloer en het
gezicht.
6WDQG)ORRU$&'
De meeste lucht stroomt naar de vloer
en een klein gedeelte stroomt door de
voorruit en de zijruitontwaseming.
)ORRU'HIURVW$&'
De meeste lucht stroomt naar de vloer
en de voorruit een klein gedeelte
stroomt door de zijruitontwaseming.
OAC3059110TU
6WDQG'HIURVW$'
De meeste lucht stroomt naar de voor-
ruit en een klein gedeelte stroomt door
de zijruitontwaseming.
OAC3059103TU
8LWVWURRPRSHQLQJHQGDVKERDUG
De luchtstroom uit de uitstroomopening
van het dashboard kan naar boven/
beneden gericht worden of naar links/
rechts door de hendel te gebruiken.
Draai om de ventilatieopening te sluiten
de hendel volledig naar de buitenzijde.
Om de ventilatieopening te openen
draait u deze naar de binnenzijde.
5-66
Handige functies van uw auto
Temperatuurregelknop
OAC3059114TU
De temperatuur zal toenemen door de
knop naar rechts te draaien.
De temperatuur zal verlagen door de
knop naar links te draaien.
De temperatuur zal bij elke volgende
stap stijgen of dalen met 0,5°C.
Wanneer de laagst mogelijke tempera-
tuur wordt ingesteld, zal de airconditio-
ning continu blijven werken.
Temperatuuraanduiding wijzigen
De temperatuureenheid zal gereset
worden naar graden Celsius wanneer
de accu ontladen is of als de accupolen
zijn losgenomen.
Temperatuureenheid wijzigen van °C
naar °F of van °F naar °C:
- Automatisch verwarmings- en venti-
latiesysteem:
Houd, terwijl u op de toets OFF drukt,
de toets AUTO ten minste 3 secon-
den ingedrukt.
- Instrumentenpaneel
Ga naar Gebruikersinstellingen o
Andere Toepassingen o Tempera-
tuureenheid.
De eenheid voor temperatuur wijzigt op
zowel het LCD-display in het instru-
mentenpaneel als op het scherm van
het verwarmings- en ventilatiesysteem.
Luchttoevoertoets
OAC3059111TU
Hiermee kan de stand BUITENLUCHT
of de stand RECIRCULATIE worden
gekozen.
Druk op de desbetreffende toets om de
stand van de luchttoevoer te wijzigen.
6WDQGUHFLUFXODWLH
In de stand RECIRCU-
LATIE wordt de lucht uit
het passagierscomparti-
ment door het systeem
gerecirculeerd en, afhan-
kelijk van de gekozen
functie, gekoeld of ver-
warmd.
6WDQGEXLWHQOXFKW
In de stand BUITENLUCHT
stroomt de lucht van bui-
tenaf in het passagiers-
compartiment. Deze lucht
wordt, afhankelijk van de
gekozen functie, ver-
warmd of gekoeld.
5-67
05
i Informatie
+HW ZRUGW JHDGYLVHHUG KHW V\VWHHP
YRRUQDPHOLMNLQGHNRXGHOXFKWPRGXV
WH JHEUXLNHQ *HEUXLN UHFLUFXODWLH
DOOHHQWLMGHOLMNZDQQHHUGDWQRGLJLV
'RRU ODQJGXULJ JHEUXLN YDQ GH YHU-
warming in de recirculatiemodus en
]RQGHU GH DLUFR DDQ NDQ GH YRRUUXLW
EHVODDQ
%RYHQGLHQNDQODQJGXULJJHEUXLNYDQ
GHDLUFRQGLWLRQLQJWLMGHQVJHEUXLNYDQ
de recirculatiemodus leiden tot te
GURJHRQWYRFKWLJGHOXFKWLQGHFDELQH
HQNDQGHYRUPLQJYDQHHQPXIIHJHXU
GRRUVWLOVWDDQGHOXFKWEHYRUGHUHQ
WAARSCHUWING
 $OVKHWNOLPDDWUHJHOV\VWHHPJHGX-
UHQGH ODQJHUH WLMG LQ GH UHFLUFXOD-
tiemodus wordt gebruikt, kan dit
leiden tot slaperigheid van de inzit-
tenden in de cabine. Dit kan leiden
tot verlies van controle over de
auto, wat kan leiden tot een onge-
val.
 $OVXKHWNOLPDDWUHJHOV\VWHHPODQ-
JHUH WLMG LQ GH UHFLUFXODWLHPRGXV
met de airconditioning uitgescha-
keld gebruikt, kan de luchtvochtig-
heid in de cabine toenemen.
Dit kan leiden tot condensvorming
op de voorruit en een slecht zicht.
 6ODDS QLHW LQ XZ DXWR RI EOLMI QLHW
YRRUODQJHUHWLMGLQXZDXWRJHSDU-
keerd met de ramen dicht en de
verwarming of de airconditioning
aan. Dit kan het kooldioxidegehal-
te in de cabine verhogen, wat kan
leiden tot ernstig letsel of de dood.
Aanjagerschakelaar
OAC3059108TU
Draai de knop naar rechts om de venti-
latorsnelheid en de luchtstroom te ver-
hogen. Draai de knop naar links om de
ventilatorsnelheid en de luchtstroom te
verlagen.
AANWIJZING
:DQQHHUGHDDQMDJHUZRUGWEHGLHQG
WHUZLMOKHWFRQWDFWLQVWDQG21VWDDW
NDQGHDFFXRQWODGHQUDNHQ%HGLHQ
GHDDQMDJHUZDQQHHUGHPRWRUGUDDLW
5-68
Handige functies van uw auto
Airconditioning
OAC3059107TU
Druk op de toets A/C handmatig om de
airconditioning in te schakelen (het
controlelampje gaat branden).
Druk nogmaals op de toets om de air-
conditioning uit te schakelen.
Stand OFF
OAC3059112TU
Druk op toets OFF voorin om het ver-
warmings- en ventilatiesysteem uit te
schakelen. Het is echter nog steeds
mogelijk om de luchttoevoertoetsen te
bedienen zolang het contact in stand
ON staat.
Werking systeem
Ventilatie
1. Selecteer de gezichtsniveau
modus.
2. Stel de luchttoevoerbediening in op
koud.
3. Stel de temperatuur in op de gewens-
te waarde.
4. Zet de aanjager op de gewenste
snelheid.
Verwarmen
1. Selecteer de vloerniveau
modus.
2. Stel de luchttoevoerbediening in op
koud.
3. Stel de temperatuur in op de gewens-
te waarde.
4. Zet de aanjager op de gewenste
snelheid.
5. Schakel de airconditioning desge-
wenst in met de temperatuurregel-
knop op warme lucht om de lucht te
ontvochtigen voordat deze de cabi-
ne binnenkomt.
Selecteer de Floor & Defrost
modus of druk op de voorruitverwar-
mings modus wanneer de voorruit
beslaat.
5-69
05
7LSVYRRUKHWJHEUXLN
 2PWHYRRUNRPHQGDWVWRIRIRQDDQ-
gename geuren in het interieur van
de auto terechtkomen, kan de scha-
kelaar voor de luchttoevoer tijdelijk in
de stand RECIRCULATIE worden
gezet. Selecteer de stand
BUITENLUCHT weer zodra de bron
van irritatie gepasseerd is om weer
frisse lucht toe te laten tot het interi-
eur. Frisse lucht is beter voor de
fysieke gesteldheid van de bestuur-
der en bovendien aangenamer.
 9RRUNRPGDWGHYRRUUXLWEHVODDWGRRU
de stand BUITENLUCHT te selecte-
ren, de aanjager in de gewenste
stand te zetten, de airconditioning in
te schakelen en de gewenste tempe-
ratuur in te stellen.
Airconditioning
HYUNDAI-airconditioningssystemen
zijn gevuld met koudemiddel R-134a of
R-1234yf.
1. Start de motor.
2. Druk op toets A/C.
3. Selecteer de gezichtsniveau
modus.
4. Stel de luchtinlaatregeling tijdelijk in
op de recirculatiestand om de cabine
snel te laten afkoelen. Wanneer de
gewenste temperatuur in de cabine
is bereikt, zet u de luchtinlaatrege-
ling weer in de koude luchtmodus.
5. Stel de aanjagersnelheid en de tem-
SHUDWXXUELMRPHHQPD[LPDDOFRP-
fort te bereiken.
AANWIJZING
 2QGHUKRXGDDQGHDLUFRQGLWLRQLQJ
dient alleen te worden uitgevoerd
door geautoriseerd personeel om
HHQ MXLVWH HQ YHLOLJH ZHUNLQJ WH
garanderen.
 2QGHUKRXG DDQ KHW NRXGHPLGGHO-
systeem dient te worden uitge-
voerd in een goed geventileerde
omgeving.
 'H YHUGDPSHU YDQ GH DLUFRQGLWLR-
ning (koelspiraal) mag nooit wor-
den gerepareerd of worden ver-
vangen door een gebruikt
exemplaar en nieuwe vervangende
MAC-verdampers moeten conform
6$(QRUP - ]LMQ JHNHXUG HQ
gemerkt.
i Informatie
 +RXG GH WHPSHUDWXXUPHWHU QDXZ-
lettend in de gaten wanneer de air-
FRQGLWLRQLQJ ZRUGW JHEUXLNW DOV X
lange hellingen oprijdt of als u in
GUXN YHUNHHU ULMGW ELM KRJH EXLWHQ-
WHPSHUDWXUHQ'RRUKHWJHEUXLNYDQ
KHW DLUFRQGLWLRQLQJVV\VWHHP NDQ GH
PRWRURYHUYHUKLWUDNHQ%OLMIGHDDQ-
MDJHU JHEUXLNHQ HQ VFKDNHO KHW DLU-
conditioningssysteem uit wanneer de
temperatuurmeter aangeeft dat de
PRWRURYHUYHUKLWUDDNW
 %LM KHW RSHQHQ YDQ GH UXLWHQ ELM
YRFKWLJZHHUNDQGHDLUFRQGLWLRQLQJ
druppelvorming in het interieur ver-
RRU]DNHQ2PGDWWHYHHOYRFKWLQKHW
LQWHULHXU VFKDGH DDQ HOHNWULVFKH
FRPSRQHQWHQNDQYHURRU]DNHQPDJ
de airconditioning alleen worden
JHEUXLNWDOVGHUXLWHQJHVORWHQ]LMQ
5-70
Handige functies van uw auto
$DQZLM]LQJHQYRRUJHEUXLNDLUFRQ-
ditioning
 2SHQGHUXLWHQHHQWLMGMHZDQQHHUGH
auto tijdens warm weer in de volle
zon geparkeerd is geweest, zodat de
warme lucht naar buiten kan.
 1DGDW KHW LQWHULHXU YROGRHQGH LV
gekoeld, schakelt u vanuit de stand
RECIRCULATIE terug naar de stand
BUITENLUCHT.
 2PKHWEHVODDQYDQGHUXLWHQWLMGHQV
regenachtige of vochtige dagen te
verminderen, kunt u de vochtigheids-
graad in het interieur terugbrengen
door de airconditioning in te schake-
len terwijl de ruiten en het schuifdak
gesloten zijn.
 7LMGHQVGHZHUNLQJYDQGHDLUFRQGLWL-
oning ziet u het motortoerental zo nu
en dan iets veranderen wanneer de
aircocompressor inschakelt. Dit is
een normaal verschijnsel tijdens de
werking van het systeem.
 6FKDNHO GH DLUFRQGLWLRQLQJ LHGHUH
maand enkele minuten in om het sys-
teem in een optimale staat te houden.
 1D JHEUXLN YDQ GH DLUFRQGLWLRQLQJ
kan onder de rechterzijde van de
auto een plas heldere vloeistof gelekt
zijn. Dit is een normaal verschijnsel
tijdens de werking van het systeem.
 $OV X GH DLUFRQGLWLRQLQJ RYHUPDWLJ
laat werken, kan het verschil in tem-
peratuur tussen de buitenlucht en de
voorruit damp veroorzaken op het
buitenoppervlak van de voorruit, wat
kan leiden tot verminderde zichtbaar-
heid. Zet in dat geval de luchtcircula-
tietoets in de stand en de aanja-
gerknop op de laagste stand.
Onderhoudssysteem
Interieurfilter
OIK047401L
[A]: Buitenlucht, [B]: Gerecirculeerde lucht
[C]: Interieurfilter, [D]: Aanjager
[E]: Kachelradiateur, [F]: Verdamper
Het interieurfilter, dat achter het dash-
boardkastje is gemonteerd, filtert de
lucht die via het verwarmings- en air-
conditioningssysteem naar het interieur
wordt gevoerd. Als het filter in de loop
van de tijd verstopt raakt door stof en
andere verontreinigingen, neemt de
luchttoevoer via de uitstroomopeningen
af en kan de voorruit aan de binnenzij-
de beslaan, ook al is de stand
BUITENLUCHT gekozen.
In dit geval raden we u aan het luchtfil-
ter van de klimaatregeling te laten ver-
vangen door een officiële HYUNDAI-
dealer.
5-71
05
i Informatie
 9HUYDQJ KHW ILOWHU RYHUHHQNRPVWLJ
het onderhoudsschema.
Als er onder ongunstige omstan-
GLJKHGHQ JHUHGHQ ZRUGW ELMYRRU-
EHHOGLQHHQVWRIILJHRPJHYLQJRIRS
slechte wegen, moet het interieurfil-
WHU YDNHU ZRUGHQ JHFRQWUROHHUG HQ
indien nodig worden vervangen.
 :HDGYLVHUHQXKHWV\VWHHPWHODWHQ
controleren door een officiële
+<81'$,GHDOHU DOV GH OXFKWRS-
EUHQJVWSORWVHOLQJDIQHHPW
Hoeveelheid koudemiddel en
compressorolie controleren
Als er te weinig koudemiddel in het sys-
teem zit, neemt de koelcapaciteit van
de airconditioning af. Een teveel aan
koudemiddel heeft ook nadelige effec-
ten op de werking van de airconditio-
ning.
Daarom adviseren we u het systeem te
laten controleren door een officiële
HYUNDAI-dealer als het systeem niet
normaal werkt.
AANWIJZING
+HW LV EHODQJULMN KHW V\VWHHP ELM WH
YXOOHQ PHW GH MXLVWH VRRUW HQ KRH-
veelheid olie en koudemiddel.
Anders kan er schade aan de com-
pressor ontstaan, waardoor het sys-
teem niet meer goed functioneert.
Het airconditioningsysteem alleen te
worden onderhouden door daarvoor
opgeleide en gecertificeerde techni-
ci om schade te voorkomen.
WAARSCHUWING
Auto's uitgerust met R-134a
Omdat het koelmiddel
onder zeer hoge druk
staat, dient het airconditi-
oningsysteem alleen te
worden onderhouden
door daarvoor opgeleide en gecerti-
ficeerde technici.
Alle koudemiddelen moeten met de
MXLVWH DSSDUDWXXU ZRUGHQ JHUHF\-
cled.
Koudemiddelen rechtstreeks naar
de atmosfeer laten ontsnappen is
VFKDGHOLMN YRRU SHUVRQHQ HQ KHW
milieu. Als u zich niet aan deze waar-
schuwingen houdt, kan dit leiden tot
ernstig letsel.
WAARSCHUWING
Auto's uitgerust met R-1234yf
Omdat het koudemiddel
licht ontvlambaar is en
onder zeer hoge druk
staat, mag onderhoud aan
het airconditioningssys-
teem alleen worden uitge-
voerd door geschoolde en
gecertificeerde technici.
+HW LV EHODQJULMN GDW KHW
MXLVWH W\SH HQ GH MXLVWH KRHYHHOKHLG
olie en koudemiddel worden gebruikt.
Alle koudemiddelen moeten met de
MXLVWH DSSDUDWXXU ZRUGHQ JHUHF\-
cled.
Koudemiddelen rechtstreeks naar
de atmosfeer laten ontsnappen is
VFKDGHOLMN YRRU SHUVRQHQ HQ KHW
milieu. Als u zich niet aan deze waar-
schuwingen houdt, kan dit leiden tot
ernstig letsel.
Adviseren u het airconditioningssys-
teem te laten repareren door een offici-
ele HYUNDAI-dealer.
5-72
Handige functies van uw auto
Sticker koudemiddel
airconditioning
Via het etiket aan de binnenkant van de
motorkap kunt u te weten komen welk
airconditioning koelmiddel in uw auto
werd gebrukt.
De symbolen en specificaties op de
koudemiddelsticker hebben de volgen-
de betekenis:
1. Type koudemiddel
2. Hoeveelheid koelmiddel
3. Type compressorolie
4. Opmerking
5. Ontvlambaar koelmiddel
6. Om te vereisen dat de geregistreer-
de technicus het airconditionings-
systeem onderhoudt
7. Servicehandleiding
Via het etiket aan de binnenkant van de
motorkap kunt u te weten komen welk
airconditioning koelmiddel in uw auto
werd gebrukt.
Bekijk hoofdstuk 8 voor de locatie van
het label met betrekking tot het koel-
middel voor de airconditioning.
OHYK059001
7\SH%
OHYK059004
Voorbeeld
7\SH$
5-73
05
WAARSCHUWING
9RRUUXLWYHUZDUPLQJ
Gebruik de standen of niet
LQ FRPELQDWLH PHW NRHOHQ ELM HHQ
extreem hoge luchtvochtigheid.
Door het temperatuurverschil tus-
sen de buitenlucht en de voorruit,
kan de voorruit plotseling beslaan,
ZDDUGRRU KHW ]LFKW ZHJYDOW =HW LQ
dat geval de luchtcirculatietoets of
knop in de stand HQGHDDQMDJHU
op de laagste stand.
 6WHO YRRU PD[LPDOH RQWGRRLLQJ GH
temperatuurregelknop in op de hoog-
ste temperatuurinstelling (helemaal
naar rechts gedraaid) en de ventila-
torsnelheidsregeling op de hoogste
stand.
 =HWGHNQRSYRRUGHOXFKWFLUFXODWLHLQ
stand VERWARMEN/ONTWASEMEN,
wanneer tijdens het ontdooien of ont-
wasemen warme lucht in de vloer
gewenst wordt.
 9HUZLMGHUYRRUKHWULMGHQDOOHVQHHXZ
en ijs van de voorruit, de achterruit,
de buitenspiegels en alle zijruiten.
 9HUZLMGHUDOOH VQHHXZHQ LMV YDQGH
motorkap en van de luchtaanvoer-
opening in het paravanrooster om de
werking van de kachel en het ventila-
tiesysteem te verbeteren en de kans
op het beslaan van de voorruit te ver-
minderen.
 $OVGHWHPSHUDWXXUYDQGHPRWRUQD
het starten nog koud is, dan kan een
korte opwarmingsperiode van de
motor vereist zijn om een warme of
hete geventileerde luchtstroom te
bekomen.
VOORRUIT ONTDOOIEN EN ONTWASEMEN
5-74
Handige functies van uw auto
Automatisch verwarmings- en
ventilatiesysteem
Binnenzijde voorruit
ontwasemen
OAI3059108I
1. Stel de gewenste aanjagersnelheid
in.
2. Stel de gewenste temperatuur in.
3. Druk op de toets voorruitontwase-
ming ( ).
4. Op basis van de omgevingstempe-
ratuur zal de airconditioning automa-
tisch worden ingeschakeld en de
stand BUITENLUCHT en hogere
aanjagersnelheid worden gekozen.
Als de airconditioning en de stand
BUITENLUCHT en hogere aanjager-
snelheid niet automatisch worden inge-
schakeld, druk dan op de desbetreffen-
de toetsen.
Als stand geselecteerd wordt,
wordt de aanjagersnelheid automatisch
verhoogd.
Buitenzijde voorruit ontdooien
OAI3059109I
1. Zet de aanjager in de hoogste stand.
6WHOGHWHPSHUDWXXULQRSPD[LPDDO
(HI).
3. Druk op de toets voorruitontwase-
ming ( ).
4. Op basis van de omgevingstempe-
ratuur zal de airconditioning automa-
tisch worden ingeschakeld en de
stand BUITENLUCHT worden geko-
zen.
Als stand geselecteerd wordt, wordt de
aanjagersnelheid automatisch ver-
hoogd.
5-75
05
Ontwaseming
AANWIJZING
Gebruik om beschadiging van de
verwarmingsdraden te voorkomen
nooit scherpe voorwerpen of reini-
gingsmiddelen met schurende
bestanddelen om de achterruit te rei-
nigen.
i Informatie
=LH 9RRUUXLW RQWGRRLHQ HQ RQWZDVH-
PHQLQGLWKRRIGVWXNDOVXFRQGHQVHQ
ijs van de voorruit wilt verwijderen.
Achterruitverwarming
OAI3059102
Verwarmings- en ventilatiesysteem, handbediend
Automatisch verwarmings- en ventilatiesysteem
OAI3059102I
De achterruitverwarming ontdoet de
achterruit van rijp, condens en ijs als de
motor is gestart.
 'UXNRSGHWRHWVLQGHPLGGHQFRQVR-
le om de achterruitverwarming in te
schakelen. Het controlelampje in de
toets gaat branden wanneer de ach-
terruitverwarming ingeschakeld is.
 'UXNGHWRHWVRSQLHXZLQRPGHDFK-
terruitverwarming uit te schakelen.
5-76
Handige functies van uw auto
i Informatie
 9HUZLMGHUHHUVWHYHQWXHHODDQZH]LJH
sneeuw van de achterruit voordat de
DFKWHUUXLWYHUZDUPLQJ LQJHVFKDNHOG
wordt.
 'H DFKWHUUXLWYHUZDUPLQJ VFKDNHOW
QDRQJHYHHUPLQXWHQDXWRPDWLVFK
uit of wanneer het contact in stand
/2&.2))VWDDW
5-77
05
WAARSCHUWING
%HZDDU JHHQ DDQVWHNHUV RI DQGHUH
brandbare of explosieve materialen
in de auto. Deze kunnen ontploffen
of vlam vatten wanneer de auto
JHGXUHQGH ODQJH WLMG EORRWJHVWHOG
staat aan hoge temperaturen.
WAARSCHUWING
Houd ALTIJD de deksels van de
RSEHUJYDNNHQ WLMGHQV KHW ULMGHQ
JHVORWHQ YHLOLJ 9RRUZHUSHQ LQ XZ
auto bewegen even snel als de auto
zelf. Als u moet stoppen of snel
draaien, of als u een ongeval heeft,
kunnen deze voorwerpen uit het
opbergvak geslingerd worden en let-
sel veroorzaken wanneer ze de
bestuurder of een passagier raken.
AANWIJZING
Laat geen waardevolle spullen ach-
ter in de opbergvakken, om diefstal
te voorkomen.
Opbergvak middenconsole
OAC3059052TU
OAC3059041TU
Deze compartimenten kunnen worden
gebruikt om kleine artikelen te bewa-
ren.
WAARSCHUWING
Plaats geen zware, scherpe of breek-
EDUH REMHFWHQ LQ KHW RSEHUJYDN
$QGHUH YRRUZHUSHQ NXQQHQ ELM HHQ
DDQULMGLQJ RI HHQ QRRGVWRS XLW KHW
opbergvak worden geslingerd, waar-
door de inzittenden letsel kunnen
oplopen.
OPBERGVAK
5-78
Handige functies van uw auto
'DVKERDUGNDVWMH
OAC3059042TU
Het dashboardkastje gaat automatisch
als er aan de hendel getrokken wordt.
Sluit het dashboardkastje na gebruik.
WAARSCHUWING
6OXLW$/7,-'KHWGDVKERDUGNDVWMHQD
gebruik.
(HQRSHQKDQGVFKRHQNDVWMHNDQELM
een ongeval ernstig letsel aan de
passagier veroorzaken, zelfs wan-
neer de passagier een veiligheids-
gordel draagt.
5-79
05
Aansteker
(indien van toepassing)
OAC3059051TU
De aansteker werkt allen met het con-
tact op de stand “ACC” of “AAN “ posi-
tie.
Druk de aansteker in de houder om
hem te kunnen gebruiken. Als het ele-
ment verwarmd is, springt de aansteker
een stukje naar buiten en kan hij uit de
houder worden genomen. We advise-
ren u vervangende onderdelen te
gebruiken die geleverd zijn door een
officiële HYUNDAI-dealer.
OPMERKING
Hou de sigarettenaansteker niet naar
EHQHGHQWHUZLMOGH]HDDQKHWRSZDU-
men is. De aansteker of het verwar-
mingselement kunnen oververhit en
beschadigd geraken. Gebruik de
sigarettenaansteker niet voor acces-
soires (scheerapparaten, draagbare
stofzuigers, en koffiepotten, enz.).
Het gebruik van de aansteker als
voedingsbron voor accessoires kan
de aanstekerbus beschadigen of
kortsluiting veroorzaken. Gebruik
KLHUYRRU GH WRHJDQNHOLMNH VWRSFRQ-
tacten.
AANWIJZING
 Houd de aansteker niet ingedrukt
omdat daardoor oververhitting kan
ontstaan.
 9HUZLMGHU RP RYHUYHUKLWWLQJ WH
voorkomen, de aansteker met de
hand wanneer deze niet binnen 30
seconden naar buiten springt.
 Steek geen vreemde voorwerpen
in de fitting van de aansteker.
Anders raakt de aansteker moge-
OLMNEHVFKDGLJG
Asbak (indien van toepassing)
OIB044025
Open het deksel om de asbak te gebrui-
ken.
Trek de asbak omhoog om hem te ver-
wijderen en hem leeg of schoon te kun-
nen maken.
Gebruik de asbak in de auto niet voor
afval.
WAARSCHUWING
Gebruik van asbak
Er kan brand ontstaan wanneer
brandende sigaretten of lucifers in
een asbak met brandbare materialen
worden gestopt.
OVERIGE VOORZIENINGEN
5-80
Handige functies van uw auto
%HNHUKRXGHU
(indien van toepassing)
OAC3059043TU
In de bekerhouders kunnen bekers en
blikjes frisdrank worden geplaatst.
WAARSCHUWING
 9HUPLMG DEUXSW VWDUWHQ HQ DIUHP-
men wanneer de bekerhouder in
gebruik is om zo het morsen van
XZ GUDQNMH WH YRRUNRPHQ +HW
morsen van hete vloeistof kan
brandwonden tot gevolg hebben.
Het verbranden van de bestuurder
kan voor controleverlies over de
auto zorgen met een ongeval als
gevolg.
 3ODDWVJHHQRQEHGHNWHRIRQEHYHL-
OLJGHEHNHUVIOHVVHQEOLNMHVHWF
in de bekerhouder die hete vloei-
VWRI EHYDWWHQ WHUZLMO GH ZDJHQ LQ
beweging is. U kunt gewond gera-
ken in geval van plotseling rem-
PHQRIYDQHHQDDQULMGLQJ
 *HEUXLNDOOHHQ]DFKWHEHNHUVLQGH
bekerhouders. Harde voorwerpen
NXQQHQXYHUZRQGHQELMHHQRQJH-
val.
WAARSCHUWING
3ODDWVEOLNMHVHQIOHVVHQQLHWLQGLUHFW
zonlicht en laat ze niet achter in een
auto waarvan het interieur is opge-
ZDUPG=HNXQQHQH[SORGHUHQ
AANWIJZING
 +RXGXZGUDQNMHVJHVORWHQWLMGHQV
KHW ULMGHQ RP ]R KHW PRUVHQ YDQ
XZ GUDQNMH WH YRRUNRPHQ $OV HU
vloeistof gemorst is, kan deze in
de elektrische/elektronische sys-
temen van de auto terechtkomen
en de elektrische/elektronische
onderdelen beschadigen.
 'URRJGHEHNHUKRXGHUQDKHWYHU-
ZLMGHUHQ YDQ JHPRUVWH YORHLVWRI-
IHQQLHWELMHHQKRJHWHPSHUDWXXU
Hierdoor kan de bekerhouder
beschadigd raken.
5-81
05
=RQQHNOHS
OAC3059044TU
Bestuurderszijde
Passagierszijde
OAC3059045TU
Trek de zonneklep omlaag om deze te
kunnen gebruiken.
Trek de zonneklep omlaag, neem hem
uit de steun (1) en draai hem naar de
zijruit om bescherming te verkrijgen
tegen zon van opzij (2).
Gebruik de tickethouder (3) om tickets
te bewaren.
De make-up spiegel kunt u gebruiken
door de zonneklep (4) te openen.
Sluit het afdekkapje van de makeup-
spiegel goed en klap de zonneklep
omhoog na gebruik.
WAARSCHUWING
%HOHPPHUYRRUXZHLJHQYHLOLJKHLG
uw zicht niet wanneer u de zonne-
klep gebruikt.
AANWIJZING
3UREHHU QLHW PHHU GDQ ppQ WLFNHW
WHJHOLMN LQ GH WLFNHWKRXGHU WH SODDW-
sen. Anders kan de tickethouder
beschadigd raken.
5-82
Handige functies van uw auto
Aansluiting
(indien van toepassing)
OAC3059046TU
De 12 V-aansluiting is ontworpen om
mobiele telefoons en andere apparaten
die in de auto gebruikt kunnen worden,
op te laden.
Deze apparaten mogen niet meer dan
180W (Watt) afnemen als de motor
draait.
WAARSCHUWING
9HUPLMGHOHNWULVFKHVFKRNNHQ6WHHN
geen vingers of vreemde voorwer-
SHQSHQHQ]LQHHQ9DDQVOXLWLQJ
en raak de aansluiting niet aan met
natte handen.
AANWIJZING
Om schade aan de aansluiting te
voorkomen:
 *HEUXLNGH9DDQVOXLWLQJDOOHHQ
DOVGHPRWRUGUDDLWHQYHUZLMGHUGH
plug van het apparaat na gebruik
uit de aansluiting. Het gebruik van
GH9DDQVOXLWLQJJHGXUHQGHODQ-
JHUH WLMG DOV GH PRWRU QLHW GUDDLW
kan ertoe leiden dat de accu te ver
ontladen raakt.
 $OOHHQ YRRU KHW DDQVOXLWHQ YDQ
elektrische apparatuur die werkt
RS  9 HQ HHQ VWURRPYHUEUXLN
heeft van maximaal 180 W(Watts).
 =HW GH DLUFRQGLWLRQLQJ RI GH YHU-
warming in de laagste stand als de
9DDQVOXLWLQJJHEUXLNWZRUGW
 3ODDWV KHW DIGHNNDSMH RS GH DDQ-
sluiting wanneer deze niet wordt
gebruikt.
 6RPPLJHHOHNWURQLVFKHDSSDUDWHQ
GLH RS GH  9DDQVOXLWLQJ ZRUGHQ
aangesloten, kunnen storingen
veroorzaken. De problemen kun-
QHQ YDULsUHQ YDQ HHQ VOHFKWH
radio-ontvangst tot storingen in de
elektronische systemen en appa-
raten in de auto.
 'XZ GH VWHNNHU ]R YHU DOV PRJH-
OLMN $OV HU JHHQ JRHG FRQWDFW LV
gemaakt, kan de stekker overver-
hit geraken en de zekering kan
openen.
 6WHHN HQNHO HOHNWULVFKHHOHNWURQL-
sche apparaten in met omgekeer-
de stroombescherming. De stroom
YDQ GH EDWWHULM NDQ LQ KHW HOHNWUL-
sche/elektronische systeem van
de auto stromen en zo storingen
veroorzaken in het systeem.
5-83
05
86%ODGHU
(indien van toepassing)
OAC3059047TU
De USB-lader bevindt zich in de conso-
OHER[WXVVHQGHEHVWXXUGHUVVWRHOHQGH
passagiersstoel. Steek de USB-lader in
de USB-poort om een smartphone of
tablet op te laden.
 2SKHWVFKHUPYDQGHVPDUWSKRQHRI
tablet wordt een bericht over de sta-
tus van het opladen weergegeven.
 (HQ VPDUWSKRQH RI HHQ WDEOHWSF
wordt mogelijk warmer tijdens het
oplaadproces. Dit duidt niet op een
eventuele storing met het oplaadsys-
teem.
 (HQVPDUWSKRQHRIHHQWDEOHWSFGLH
een andere oplaadmethode gebruikt,
kan mogelijk niet correct opgeladen
]LMQ *HEUXLN LQ GLW JHYDO HHQ H[FOX-
sieve lader van uw apparaat.
 'H RSODDGWHUPLQDO LV DOOHHQ RP HHQ
apparaat op te laden. Gebruik de
oplaadterminal niet om ofwel een
audio in te schakelen of om media af
te spelen op de AVN.
Draadloos laadsysteem
mobiele telefoon
(indien van toepassing)
OAC3059048TU
[A]: Controlelampje, [B]: Oplaadvlak
Er bevindt zich een draadloos laadsys-
teem voor de mobiele telefoon in de
voorconsole.
Het systeem is beschikbaar wanneer
alle portieren zijn gesloten en het con-
tact in stand ACC/ON staat.
5-84
Handige functies van uw auto
Opladen van een mobiele
telefoon
Het draadloze laadsysteem voor
mobiele telefoons kan alleen mobiele
telefoons die compatibel zijn met de
Qi-standaard ( ) opladen. Raadpleeg
de sticker op de batterij van uw mobiele
telefoon of ga naar de website van de
fabrikant van uw mobiele telefoon om
te zien of uw mobiele telefoon de
Qi-technologie ondersteunt.
Het draadloos laden start wanneer u
een mobiele telefoon met Qionder-
steuning op de draadloze lader plaatst.
1. Verwijder andere voorwerpen, ook
de Smart Key, van de draadloze
lader. Anders wordt het draadloos
laden mogelijk onderbroken.
2. Het controlelampje is oranje als de
telefoon wordt geladen. Het contro-
lelampje wordt groen als het laden
van de telefoon is voltooid.
3. U kunt de functie voor draadloos
laden in- en uitschakelen in de
modus Gebruikersinstellingen in het
instrumentenpaneel. Zie "Instellingen
LCD-display" in dit hoofdstuk voor
meer informatie.
Als uw telefoon niet wordt geladen:
- Verander de positie van de mobiele
telefoon op de laadunit iets.
- Controleer of het controlelampje
oranje is.
Het controlelampje knippert gedurende
10 seconden oranje als er een storing
aanwezig is in het draadloze laadsys-
teem.
Onderbreek in dit geval het laadproces
tijdelijk en probeer nogmaals uw mobie-
le telefoon draadloos te laden.
Het systeem waarschuwt u door middel
van een melding op het LCDdisplay als
de mobiele telefoon nog op de draadlo-
ze laadunit ligt nadat de motor is uitge-
schakeld en het voorportier wordt geo-
pend.
Bij bepaalde merken mobiele telefoons
kan het systeem u niet waarschuwen,
ook al is de mobiele telefoon op de
draadloze lader achtergelaten. Dit komt
door een bepaalde eigenschap van de
mobiele telefoon en is geen storing in
het draadloos opladen.
5-85
05
AANWIJZING
 +HW GUDDGOR]H ODDGV\VWHHP YRRU
mobiele telefoons ondersteunt
bepaalde mobiele telefoons die
QLHW FRPSDWLEHO ]LMQ PHW GH
Qistandaard ( PRJHOLMNQLHW
 3ODDWV XZ PRELHOH WHOHIRRQ LQ KHW
midden op de oplaadmat voor opti-
male oplaadprestaties. Als mobie-
OHWHOHIRRQQDDUGH]LMNDQWOLJWNDQ
GH ODDGVQHOKHLG ODJHU ]LMQ HQ LQ
sommige gevallen kan de telefoon
een hogere warmteontwikkeling
laten zien.
 ,Q VRPPLJH JHYDOOHQ NDQ KHW
GUDDGORRV RSODGHQ WLMGHOLMN VWRS-
pen wanneer de afstandsbedie-
ning of Smart key wordt gebruikt,
ELMYRRUEHHOGELMKHWVWDUWHQYDQGH
auto of het vergrendelen/ontgren-
delen van de deuren, enz.
 %LM KHW RSODGHQ YDQ EHSDDOGH
mobiele telefoons kan het voorko-
men dat de laadindicator niet
groen wordt wanneer de telefoon
volledig is opgeladen.
 +HWGUDDGOR]HODGHQVWRSWPRJHOLMN
WLMGHOLMNZDQQHHUGHWHPSHUDWXXULQ
het draadloze laadsysteem voor
mobiele telefoons abnormaal toe-
neemt. Het draadloze laadproces
wordt opnieuw gestart als de tem-
peratuur daalt tot onder een
bepaald niveau.
 +HWGUDDGOR]HODGHQVWRSWPRJHOLMN
WLMGHOLMNZDQQHHU]LFKHHQPHWDOHQ
voorwerp, zoals een munt, tussen
het draadloze laadsysteem voor
mobiele telefoons en de mobiele
telefoon bevindt.
 %LMEHSDDOGHPRELHOHWHOHIRRQPHW
een eigen beveiliging neemt de
GUDDGOR]HODDGVQHOKHLG PRJHOLMN
af en wordt het draadloze laden
PRJHOLMNRQGHUEURNHQ
 $OV GH PRELHOH WHOHIRRQ HHQ GLN
KRHVMH KHHIW LV GUDDGORRV ODGHQ
ZHOOLFKWQLHWPRJHOLMN
 $OVGHPRELHOHWHOHIRRQQLHWYROOH-
dig contact maakt met de draadlo-
ze lader, is draadloos laden wel-
OLFKWQLHWPRJHOLMN
 %HSDDOGHPDJQHWLVFKHLWHPVFUH-
ditcards, telefoonkaarten en tic-
NHWVUDNHQWLMGHQVKHWODDGSURFHV
PRJHOLMNEHVFKDGLJG
 :DQQHHU HHQ PRELHOH WHOHIRRQ
zonder draadloze laadfunctie of
een metalen voorwerp op de
oplaadmat wordt geplaatst, kan er
een klein geluidssignaal klinken.
Dit kleine geluid is het gevolg van
de compatibiliteitscontrole die de
auto uitvoert op het voorwerp dat
op de oplaadmat is geplaatst. Dit
heeft geen enkele invloed op uw
auto of de mobiele telefoon.
i Informatie
$OV GH FRQWDFWVFKDNHODDU LQ GH VWDQG
/2&.2))VWDDWVWRSWKHWRSODGHQ
5-86
Handige functies van uw auto
Klok
WAARSCHUWING
3UREHHUQRRLWGHNORNWLMGHQVKHWULM-
den te verstellen. Als u dat wel doet,
kunt u de macht over het stuur ver-
liezen waardoor ongevallen en letsel
veroorzaakt kunnen worden.
Raadpleeg voor meer gegevens het
LQVWUXFWLHERHNMHYDQXZDXWR
Kledinghaak
(indien van toepassing)
OJS048056
Deze kledinghaken zijn niet ontworpen
voor grote of zware voorwerpen.
WAARSCHUWING
OJS048057
Hang geen andere voorwerpen zoals
hangers of harde voorwerpen op
dan kleding. Plaats ook geen zware,
scherpe of breekbare voorwerpen in
GHRSEHUJYDNNHQ%LMHHQRQJHYDORI
ZDQQHHU GH JRUGLMQ DLUEDJV ZRUGW
opgeblazen kunnen deze de auto
EHVFKDGLJHQ RI SHUVRRQOLMN OHWVHO
veroorzaken.
5-87
05
%HYHVWLJLQJVSXQW(1
vloermat
(indien van toepassing)
OAC3059049TU
Gebruik ALTIJD de vloermatankers om
de voorste vloermatten aan de auto te
bevestigen. De ankers aan het voorste
vloertapijt zorgen ervoor dat de vloer-
matten niet naar voren schuiven.
WAARSCHUWING
1HHP KHW YROJHQGH LQ DFKW ELM KHW
plaatsen van vloermatten in de auto.
 9HUZLMGHUGHEHVFKHUPIROLHRSKHW
WDSLMWLQGHYRHWHQUXLPWHYRRUGDWX
HHQ YORHUPDW RS KHW WDSLMW EHYHV-
WLJW$QGHUVNDQGHYORHUPDWYULMRS
de beschermfolie bewegen en dit
kan leiden tot onbedoeld remmen
of accelereren.
 &RQWUROHHURIGHYORHUPDWWHQ]RUJ-
YXOGLJEHYHVWLJG]LMQDDQGHEHYHV-
WLJLQJVSXQWHQ YRRUGDW X JDDW ULM-
den.
 *HEUXLN*((1YORHUPDWWHQGLHQLHW
goed vastgemaakt kunnen worden
aan de bevestigingspunten voor
de vloermatten.
 3ODDWVJHHQYORHUPDWWHQRSHONDDU
(bv. een rubber mat bovenop een
gewone vloermat). Gebruik overal
VOHFKWVppQHQNHOHYORHUPDW
%(/$1*5,-.  8Z DXWR LV DDQ
EHVWXXUGHUV]LMGH XLWJHUXVW PHW
bevestigingspunten voor een dege-
OLMNH EHYHVWLJLQJ YDQ GH YORHUPDW
Om te voorkomen dat de vloermat de
bediening van de pedalen belem-
mert, adviseert HYUNDAI vloermat-
ten van HYUNDAI te plaatsen die
RQWZRUSHQ ]LMQ YRRU JHEUXLN LQ XZ
auto.
5-88
Handige functies van uw auto
%DJDJHQHWKRXGHU
(indien van toepassing)
OAC3059055TU
Om te voorkomen dat uw spullen door
de bagageruimte heen en weer schui-
ven, kunt u de 4 haken in de bagage-
ruimte gebruiken om het bagagenet
vast te zetten.
Indien nodig adviseren we u contact op
te nemen met een officiële HYUNDAI-
dealer om een bagagenet.
OPMERKING
Om beschadiging van de goederen
RI GH DXWR WH YRRUNRPHQ PRHW ELM
het vervoer van kwetsbare of volu-
mineuze lading in de bagageruimte
de nodige voorzichtigheid in acht
worden genomen.
WAARSCHUWING
Trek het bagagenet niet te strak aan
om oogletsel te voorkomen. Hou
gezicht en lichaam op voldoende
afstand. Gebruik het net niet als de
VSDQEDQGHQ ]LFKWEDUH VOLMWDJH RI
schade vertonen.
Afdekscherm bagageruimte
(indien van toepassing)
OAC3059056TU
Gebruik de afdekscherm om te voorko-
men dat de bagage in de bagageruimte
van buitenaf zichtbaar is.
Het afdekscherm kan worden opgerold
of uitgenomen.
WAARSCHUWING
 3ODDWV QLHWV RS GH DIGHNVFKHUP
EDJDJHUXLPWH'HUJHOLMNHYRRUZHU-
SHQ NXQQHQ ELM HHQ RQJHYDO RI
remmen door de auto geslingerd
worden en inzittenden verwonden.
 /DDWWLMGHQVKHWULMGHQQLHPDQG LQ
de bagageruimte zitten. Deze is
alleen bedoeld voor bagage.
AANWIJZING
=HW JHHQ EDJDJH RS KHW DIGHN-
scherm, hierdoor kan het scherm
worden beschadigd of vervormd.
5-89
05
Roof rack
(indien van toepassing)
OAI3059049I
Als uw auto is voorzien van een roof
rack, kunt u bagage op het dak vervo-
eren.
AANWIJZING
Plaats als de auto is uitgerust met
een schuif-/kanteldak de lading zoda-
nig op het roof rack dat de werking
van het dak niet gehinderd wordt.
AANWIJZING
 1HHP GH MXLVWH YRRU]RUJVPDDWUH-
gelen om te voorkomen dat lading
op het roof rack het dak bescha-
digt.
 =RUJ HUYRRU GDW JURWH REMHFWHQ
QRRLWDDQGHDFKWHU]LMGHRIDDQGH
]LMNDQWEXLWHQGHDXWRXLWVWHNHQ
WAARSCHUWING
 +LHURQGHU ZRUGW DDQJHJHYHQ ZDW
het maximale gewicht is dat kan
worden geladen op het roof rack.
9HUGHHO GH ODGLQJ JHOLMNPDWLJRYHU
het roof rack en zet de lading goed
vast.
ROOF
RACK 60 kg (132 lbs)
GELIJKMATIG
VERDEELD
Er kan schade aan uw auto ont-
staan, als u meer dan het toegesta-
ne gewicht op het roof rack ver-
voert.
 +HW ]ZDDUWHSXQW YDQ GH DXWR OLJW
hoger als er zich lading op het roof
UDFN EHYLQGW 9HUPLMG SORWVHOLQJ
starten of remmen, scherpe boch-
ten, abrupte manoeuvres of hoge
snelheden waardoor u de macht
RYHUKHWVWXXUNXQWNZLMWUDNHQRIGH
auto over de kop kan slaan.
 5LMGDOWLMGODQJ]DDPHQQHHPERFK-
ten voorzichtig als u voorwerpen
op het roof rack vervoert. Sterke
windvlagen kunnen een opwaartse
GUXN DDQ GH RQGHU]LMGH YDQ GH
lading veroorzaken. Dit geldt met
name voor grote, platte voorwer-
pen zoals houten panelen of
matrassen. Hierdoor kunnen voor-
werpen van het roof rack vallen en
de auto of andere auto's beschadi-
gen.
 &RQWUROHHU UHJHOPDWLJ RI GH YRRU-
werpen op het roof rack goed vast-
zitten om te voorkomen dat de
lading beschadigd of verloren
raakt.
EXTERIEUR
5-90
Handige functies van uw auto
i Informatie
 $OV X DFKWHUDI HHQ +,'NRSODPS
PRQWHHUWWUHGHQHUPRJHOLMNVWRULQ
JHQ RS LQ KHW DXGLRV\VWHHP HQ GH
HOHNWURQLVFKH RQGHUGHOHQ YDQ XZ
DXWR
 $OJHPHHQ9RRUNRPGDWFKHPLFDOLsQ
DOV SDUIXP FRVPHWLVFKH ROLsQ ]RQ
QHEUDQGFUqPH HQ OXFKWYHUIULVVHU LQ
DDQUDNLQJ NRPHQ PHW RQGHUGHOHQ
YDQKHWLQWHULHXURPGDWGH]HEHVFKD
GLJLQJ RI YHUNOHXULQJ NXQQHQ YHU
RRU]DNHQ
AUX-aansluiting
OAC3059050TU
U kunt een USB-poort gebruiken om
een USB-apparaat aan te sluiten.
i Informatie
$OV HU HHQ GUDDJEDDU DXGLRDSSDUDDW
RS GH HOHNWULVFKH DDQVOXLWLQJ ZRUGW
DDQJHVORWHQ LV HU WLMGHQV KHW DIVSHOHQ
PRJHOLMNUXLVKRRUEDDU*HEUXLNLQGDW
JHYDOGHYRHGLQJVEURQYDQKHWGUDDJ
EDUHDSSDUDDW
Antenne
OAC3059054TU
De dakantenne ontvangt DAB (indien
aanwezig) en zowel AM- als
FM-radiosignalen. Draai de dakanten-
ne linksom om hem te verwijderen.
Draai hem rechtsom om hem weer aan
te brengen.
AANWIJZING
 9yyUKHW EHWUHGHQ YDQ HHQ RPJH-
YLQJPHWHHQODJHGRRUULMKRRJWHRI
ELMHHQFDUZDVKFRQWUROHHUGDWGH
DQWHQQHYROOHGLJLVYHUZLMGHUG
 9HUZLMGHU GH DQWHQQH YRRU KHW
ZDVVHQ YDQ GH DXWR LQ HHQ DXWR-
PDWLVFKH FDUZDVK DQGHUV NDQ HU
VFKDGHRQWVWDDQ
 %LMKHWWHUXJSODDWVHQYDQGHDQWHQ-
QHLVKHWYRRUHHQJRHGHRQWYDQJVW
YDQ EHODQJ GDW GH DQWHQQH JRHG
ZRUGW YDVWJHGUDDLG HQ GDW GH
DQWHQQH UHFKWRS VWDDW 0DDU KHW
NDQ YHUZLMGHUG ZRUGHQ ZDQQHHU
KHWYRHUWXLJJHSDUNHHUG
AANWIJZING
,QVWDOODWLH YDQ HHQ DOWHUQDWLHYH
DQWHQQH NDQ OHLGHQ WRW OHNNDJH
ZLQGJHUXLV UDPPHOHQ HQ VOHFKWH
ZHUNLQJ YDQ GH UDGLR :LM UDGHQ X
DDQRPGHDQWHQQHWHJHEUXLNHQGLH
YHUNULMJEDDU LV ELM HHQ RIILFLsOH
+\XQGDLGHDOHU
INFOTAINMENTSYSTEEM
5-91
05
i Informatie
6RPPLJHPRGHOOHQKHEEHQJHHQDXGLR
V\VWHHPSODVWLFDIGHNSODDWHQKHEEHQ
JHHQYRHGLQJVNDEHOYRRUGHUDGLR$OV
XGXVHHQRULJLQHOHRIDQGHUHUDGLRZLOW
DDQVOXLWHQ YRRU KHW EHOXLVWHUHQ YDQ
UDGLRVWDWLRQV UDGHQ ZLM X DDQ RP GH
YRHGLQJVNDEHO WH JHEUXLNHQ GLH YHU
NULMJEDDU LV ELM HHQ HUNHQGH
+<81'$,GHDOHU
$XGLREHGLHQLQJRSVWXXUZLHO
LQGLHQYDQWRHSDVVLQJ
OQXI049068L
Type A
Type B
OQXI049069L
Type C
OQX059012L
De audiobedieningsschakelaars op het
stuurwiel dienen voor uw gemak.
AANWIJZING
%HGLHQ QRRLW PHHUGHUH VFKDNHODDUV
YDQ KHW DXGLRVFKDNHODDUSDQHHO
WHJHOLMNHUWLMG
5-92
Handige functies van uw auto
VOLUME ( / ) (1)
 'UXN RS GH VFKDNHODDU RP KHW
volume te verhogen.
 'UXN RS GH VFKDNHODDU RP KHW
volume te verlagen.
SEEK/PRESET ( / ) (2)
Als de toets SEEK/PRESET gedurende
0,8 seconden of langer naar boven of
beneden wordt gedrukt, werkt hij in de
volgende modi.
5DGLRPRGXV
Werkt als schakelaar AUTO SEEK. Er
zal worden gezocht totdat u de schake-
laar loslaat.
0HGLDPRGXV
Werkt als schakelaar FF/REW.
Als de schakelaar SEEK/PRESET naar
boven of beneden wordt gedrukt, werkt
hij in de volgende modi.
5DGLRPRGXV
Werkt als schakelaar UP/DOWN voor
PRESET STATION.
0HGLDPRGXV
Werkt als schakelaar TRACK UP/
DOWN.
MODE ( ) (3)
Druk op de toets MODE om radio, disc
of AUX te selecteren.
MUTE ( ) (4, indien van
toepassing)
 'UXN RS GH WRHWV RP KHW JHOXLG WH
dempen.
 'UXN QRJPDDOV RS GH WRHWV RP KHW
geluid in te schakelen.
i Informatie
0HHU LQIRUPDWLH RYHU GH EHGLH
QLQJVWRHWVHQ YDQ KHW DXGLRV\VWHHP
YLQGW X RS GH YROJHQGH EODG]LMGHQ LQ
GLWKRRIGVWXN
$XGLR9LGHR
1DYLJDWLHV\VWHHPLQGLHQYDQ
WRHSDVVLQJ
Gedetailleerde informatie over het
Navigatiesysteem kunt u vinden in een
apart bijgeleverd instructieboekje.
5-93
05
%OXHWRRWK®:LUHOHVV
7HFKQRORJ\KDQGVIUHH
LQGLHQYDQWRHSDVVLQJ
OQXI049071
OAH2048050
U kunt de telefoon draadloos gebruiken
met behulp van de Bluetooth® draadlo-
ze technologie.
(1) Bel / beantwoord-knop
(2) Toets gesprek beëindigen
(3) Microfoon
 $XGLR =LH $8',2 LQ GLW KRRIGVWXN
voor meer informatie.
 1DYLJDWLH *HGHWDLOOHHUGH LQIRUPDWLH
over de Bluetooth® Wireless
Technology handsfree kunt u vinden
in het apart bijgeleverde instructie-
boekje.
8LWOHJZHUNLQJDXWRUDGLR
FM-ontvangst
OJF045308L
AM en FM radiosignalen worden door
het radiostation uitgezonden. Deze sig-
nalen worden ontvangen door de radio-
antenne op het spatscherm van uw
wagen. Dit signaal wordt dan ontvan-
gen door de radio en doorgestuurd
naar de luidsprekers.
Als een krachtig radiosignaal uw wagen
bereikt zorgt de moderne techniek van
uw geluidsinstallatie voor een hoge
kwaliteit van de geluidsweergave. In
sommige gevallen is het ontvangen sig-
naal echter niet krachtig en helder.
Dit kan worden veroorzaakt door bij-
voorbeeld de afstand tot het radiostati-
on, andere krachtige stations of de aan-
wezigheid van gebouwen, bruggen of
grotere obstakels in het desbetreffende
gebied.
5-94
Handige functies van uw auto
AM (MW, LW)-ontvangst
OJF045309L
In het algemeen is de ontvangst van
AM signalen beter dan van FM signa-
len. Dit komt doordat AM radiogolven
met een lage frequentie worden uitge-
zonden. Deze lange golven met een
lage frequentie volgen het aardopper-
vlak en verplaatsen zich niet recht in de
atmosfeer. Bovendien ontwijken ze
obstakels zodat over het algemeen een
betere signaal weergave het gevolg is.
FM radiostation
OJF045310L
FM signalen worden met een hoge fre-
quentie uitgezonden en volgen hierbij
niet het aardoppervlak. Daarom ont-
staat bij FM uitzendingen op een rela-
tief korte afstand van het radiostation
vervorming. Bovendien ondervinden
FM signalen nadelige invloeden door
gebouwen, bergen of andere obsta-
kels. Dit kan een geluidsweergave tot
gevolg hebben waardoor u veronder-
stelt dat uw geluidsinstallatie niet in
orde is. De volgende condities zijn nor-
PDDOHQGXLGHQQLHWRSHHQVWRULQJ
5-95
05
JBM004
 9HUYRUPLQJ  7LMGHQV KHW ULMGHQ NDQ
de afstand ten opzichte van het radio-
station gewijzigd worden, het signaal
wordt zwakker en er treedt vervor-
ming op. In een dergelijk geval advi-
seren wij u op een ander en krachti-
ger station af te stemmen.
 )OXWWHU=ZDNNH)0VLJQDOHQRIJURWH
obstakels tussen de zenden en de
radio vervormen het signaal waar-
door er flutter ontstaat. Deze storing
kan iets worden onderdrukt door de
hoge tonen te verminderen.
OJF045311L
 5DGLRVWDWLRQ:LVVHOHQ%LMKHW]ZDN-
ker worden van het FM signaal is het
mogelijk dat het signaal van een nabij
gelegen, krachtige zender op dezelf-
de frequentie wordt ontvangen. Dit
komt omdat uw radio is ontworpen
om op het sterkste signaal af te stem-
men. In dit geval adviseren wij u een
andere zender op te zoeken.
 0XOWL3DWK$QQXOHULQJ$OV UDGLRVLJ-
nalen vanuit diverse richtingen wor-
den ontvangen heeft dit vervorming
tot gevolg. Dit kan worden veroor-
zaakt door een direct en een gere-
flecteerd signaal van hetzelfde stati-
on of door signalen van twee stations
met dicht bij elkaar liggende frequen-
ties. In dit geval adviseren wij u op
een andere zender af te stemmen.
5-96
Handige functies van uw auto
Gebruik van een
mobiele telefoon of radiozender
Bij gebruik van een mobiele telefoon in
de auto kan de audio apparatuur sto-
rende geluiden voortbrengen. Dit bete-
kent niet dat er iets verkeerd is met de
audioapparatuur. In dat geval moet de
mobiele telefoon op een zo groot moge-
lijke afstand van de audioapparatuur
worden gebruikt.
AANWIJZING
%LMJHEUXLNYDQHHQPRELHOHWHOHIRRQ
RIHHQUDGLR]HQGHULQGHDXWRPRHW
HHQ DI]RQGHUOLMNH DQWHQQH ZRUGHQ
JHPRQWHHUG 'RRU KHW JHEUXLN YDQ
HHQPRELHOHWHOHIRRQRIUDGLR]HQGHU
PHW HHQ LQWHUQH DQWHQQH NXQQHQ
VWRULQJHQ DDQ GH HOHNWULVFKH LQVWDO-
ODWLHYDQGHDXWRZRUGHQYHURRU]DDNW
HQ NDQ GH YHLOLJH ZHUNLQJ YDQ GH
DXWRLQJHYDDUNRPHQ
:$$56&+8:,1*
*HEUXLN JHHQ PRELHOH WHOHIRRQ WLM-
GHQVKHW ULMGHQ3DUNHHU GHDXWR RS
HHQYHLOLJHSODDWVELMJHEUXLNYDQHHQ
PRELHOHWHOHIRRQ
5-97
05
6\VWHHPLQGHOLQJEHGLHQLQJVSDQHHO
AUDIO ǣZONDER TOUCHSCREENǤ
à Het uiterlijk en de lay-out van het systeem kan verschillen afhankelijk van het
voertuigmodel en de specificaties.
(1) 7RHWV5$',2
 Druk hierop om het selectievenster
voor de radiomodus weer te geven.
 Wanneer het modus selectie venster
wordt weergegeven, draai de knop
[TUNE] om de gewenste radio modus
te selecteren en druk vervolgens de
knop in.
 Wanneer Modus pop-up niet gese-
lecteerd is in [0(18&/2&.] X
0RGH SRSXS, druk dan op de
[5$',2]-knop op het bedienings-
pa-neel om de modus te wijzigen.
Telkens wanneer u op de [5$',2]-
knop op het bedieningspaneel drukt,
schakelt de modus tussen radio FM
X AM media.
(2) 7RHWV0(',$
 Inhoud van een media-opslagappa-
raat af te spelen.
(3) 7RHWV)$9
 Tijdens het luisteren naar de radio,
drukt u op de knop om naar de vol-
gende pagina van de voorkeuzelijst
te gaan.
(4) 7RHWV32:(5NQRS92/
 Indrukken om het systeem in of uit te
schakelen.
 Draai de knop naar links of rechts om
het volume van het systeemgeluid
aan te passen.
(5) 7RHWV6((.75$&.
 Wijzig het station/nummer/bestand.
 Tijdens het luisteren naar de radio,
druk en houd de knop ingedrukt om
naar een zender te zoeken.
 Tijdens het afspelen van media, druk
en houd de knop ingedrukt om terug-
of snel vooruit te spoelen.
Type A
5-98
Handige functies van uw auto
(6) 7RHWV0(187RHWV&/2&.
 Druk op de knop om naar het menus-
cherm voor de huidige modus te
gaan.
 Druk en houd de knop ingedrukt om
naar het tijdinstellingsscherm te
gaan.
(7) .QRS781(),/((17(5
 Tijdens het luisteren naar de radio,
draai aan de knop om de frequentie
aan te passen.
 Tijdens het afspelen van media, draai
aan de knop om een nummer/
bestand te zoeken.
 Druk tijdens het zoeken door aan de
knop te draaien, op de knop om het
huidige nummer/bestand te selecte-
ren.
(8) 1XPPHUNQRSSHQ
537a%$&.
 Tijdens het luisteren naar de radio,
drukt u op de knop om te luisteren
naar een radiozender.
 Tijdens het luisteren naar de radio,
druk en houd de knop ingedrukt om
het huidige radiostation in de voor-
programmatie op te slaan.
 In de USB-modus, drukt u op de knop
[ 537] om de modus herhaald
afspelen te wijzigen. Druk op de knop
[6+)/] om de willekeurige afspeel-
modus te wijzigen.
 Druk op de toets [%$&.] om terug
te keren naar het vorige scherm
(behalve bij de lijst met voorkeuze-
zenders).
à Het uiterlijk en de lay-out van het systeem kan verschillen afhankelijk van het
voertuigmodel en de specificaties.
Type A
5-99
05
(1) 7RHWV$8',2
 Druk hierop om het selectievenster
voor de radio-/mediamodus weer te
geven.
 Wanneer het modus selectie venster
wordt weergegeven, draai de knop
[TUNE] om de gewenste radio modus
te selecteren en druk vervolgens de
knop in.
 Wanneer Modus pop-up niet gese-
lecteerd is in [0(18&/2&.] X
0RGH SRSXS, druk dan op de
[$8',2]-knop op het bedienings-
pa-neel om de modus te wijzigen.
Telkens wanneer u op de [$8',2]-
knop op het bedieningspaneel drukt,
schakelt de modus tussen radio X
media.
(2) 7RHWV3+21(
 Druk op de knop om het verbinden
van een mobiele telefoon via
Bluetooth te starten.
 Nadat een Bluetooth-telefoonver-
binding tot stand is gebracht, drukt u
op de knop voor toegang tot het
Bluetooth-telefoonmenu.
(3) 7RHWV)$9
 Tijdens het luisteren naar de radio,
drukt u op de knop om naar de vol-
gende pagina van de voorkeuzelijst
te gaan.
(4) 7RHWV32:(5NQRS92/
 Indrukken om het systeem in of uit te
schakelen.
 Draai de knop naar links of rechts om
het volume van het systeemgeluid
aan te passen.
(5) 7RHWV6((.75$&.
 Wijzig het station/nummer/bestand.
 Tijdens het luisteren naar de radio,
druk en houd de knop ingedrukt om
naar een zender te zoeken.
 Tijdens het afspelen van media, druk
en houd de knop ingedrukt om terug-
of snel vooruit te spoelen (uitgezon-
derd voor de AUX-modus).
à Het uiterlijk en de lay-out van het systeem kan verschillen afhankelijk van het
voertuigmodel en de specificaties.
Type B
(met Bluetooth®:LUHOHVV7HFKQRORJ\
5-100
Handige functies van uw auto
(6) 7RHWV0(187RHWV&/2&.
 Druk op de knop om naar het menus-
cherm voor de huidige modus te
gaan.
 Druk en houd de knop ingedrukt om
naar het tijdinstellingsscherm te
gaan.
(7) .QRS781(),/((17(5
 Tijdens het luisteren naar de radio,
draai aan de knop om de frequentie
aan te passen.
 Tijdens het afspelen van media, draai
aan de knop om een nummer/
bestand te zoeken (uitgezonderd
voor de AUX- modus).
 Druk tijdens het zoeken door aan de
knop te draaien, op deze knop om het
huidige nummer/bestand te selecte-
ren (behalve in de Bluetooth-
audiomodus).
(8) 1XPPHUNQRSSHQ
537a%$&.
 Tijdens het luisteren naar de radio,
drukt u op de knop om te luisteren
naar een radiozender.
 Tijdens het luisteren naar de radio,
druk en houd de knop ingedrukt om
het huidige radiostation in de voor-
programmatie op te slaan.
 In de USB/Bluetooth-audio-modus,
drukt u op de knop [ 537] om de
modus herhaald afspelen te wijzigen.
Druk op de knop [6+)/] om de wil-
lekeurige afspeelmodus te wijzigen.
 Druk op de toets [%$&.] om terug
te keren naar het vorige scherm
(behalve bij de lijst met voorkeuze-
zenders).
à Het uiterlijk en de lay-out van het systeem kan verschillen afhankelijk van het
voertuigmodel en de specificaties.
Type B
(met Bluetooth®:LUHOHVV7HFKQRORJ\
5-101
05
6\VWHHPLQGHOLQJ
$XGLREHGLHQLQJRSVWXXUZLHO
(Bluetooth® compatibele modellen)
ÃHet uiterlijk en de lay-out van het sys-
teem kan verschillen afhankelijk van
het voertuigmodel en de specifica-
ties.
(1) 7RHWV02'(
 Druk op de knop om te schakelen
tussen radio- en mediamodi.
 Druk en houd de knop ingedrukt om
het systeem in of uit te schakelen.
(2) 9ROXPHVFKDNHODDU
 Duw omhoog of omlaag om het
volume aan te passen.
(3) 2PKRRJRPODDJVFKDNHODDU
 Wijzig het station/nummer/bestand.
 Tijdens het luisteren naar de radio,
drukt u op de knop om te luisteren
naar de vorige/volgende opgeslagen
radiozender.
 Tijdens het luisteren naar de radio,
druk en houd de knop ingedrukt om
naar een zender te zoeken.
 Tijdens het afspelen van media, druk
en houd de knop ingedrukt om terug-
of snel vooruit te spoelen (uitgezon-
derd voor de Bluetooth-audiomodus*).
LQGLHQYDQWRHSDVVLQJ
(4) 7RHWV087(
 Druk op de knop om het systeem te
dempen of op te heffen.
 Tijdens een telefoongesprek indruk-
ken om de microfoon uit of weer in te
schakelen.
 Tijdens het afspelen van media, drukt
u op de knop om het afspelen te pau-
zeren of te hervatten. (indien van toe-
passing)
(5) 7RHWVEHOOHQEHDQWZRRUGHQ
LQGLHQYDQWRHSDVVLQJ
 Druk op de knop om het verbinden
van een mobiele telefoon via
Bluetooth te starten.
 Druk nadat via Bluetooth een tele-
foonverbinding is gemaakt hierop,
om uw belgeschiedenis te openen.
Druk op de knop en houd hem inge-
drukt om het meest recente telefoon-
nummer te bellen. Wanneer een
oproep binnenkomt, drukt u op de
knop om de oproep te beantwoorden.
 Tijdens een gesprek, drukt u op de
knop op om te schakelen tussen het
actieve gesprek en het gesprek in
wacht. Druk en houd de knop inge-
drukt om het gesprek te schakelen
tussen het systeem en de mobiele
telefoon.
(6) .QRSRPKHWJHVSUHNWHEHsLQ-
GLJHQLQGLHQYDQWRHSDVVLQJ
5-102
Handige functies van uw auto
:$$56&+8:,1*
 2YHUULMGHQ
 %HGLHQ KHW V\VWHHP QLHW WLMGHQV
KHWULMGHQ5LMGHQWHUZLMOXDIJHOHLG
EHQW NDQ OHLGHQ WRW YHUOLHV YDQ
FRQWUROHRYHUKHWYRHUWXLJZDWNDQ
OHLGHQWRWHHQRQJHYDOHUQVWLJSHU-
VRRQOLMNOHWVHO RI GH GRRG 'H SUL-
PDLUHYHUDQWZRRUGHOLMNKHLGYDQGH
EHVWXXUGHU LV GH YHLOLJH HQ OHJDOH
EHGLHQLQJYDQHHQYRHUWXLJHQDOOH
KDQGDSSDUDWHQDSSDUDWHQRIYRHU-
WXLJV\VWHPHQGLHGHDDQGDFKWYDQ
GH EHVWXXUGHU DIOHLGHQ YDQ GH]H
YHUDQWZRRUGHOLMNKHLGPRJHQQRRLW
WLMGHQV KHW JHEUXLN YDQ KHW YRHU-
WXLJZRUGHQJHEUXLNW
 .LMNQLHWWLMGHQVKHWULMGHQQDDUKHW
VFKHUP 5LMGHQ WHUZLMO X ZRUGW
DIJHOHLG NDQ OHLGHQ WRW HHQ YHU-
NHHUVRQJHYDO6WRSXZYRHUWXLJRS
HHQYHLOLJHORFDWLHYRRUGDWXIXQF-
WLHVJHEUXLNW GLH PHHUGHUH EHZHU-
NLQJHQYHUHLVHQ
 6WRS HHUVW XZ YRHUWXLJ YRRUGDW X
XZPRELHOHWHOHIRRQ JHEUXLNW+HW
JHEUXLN YDQ HHQ PRELHOH WHOHIRRQ
WLMGHQVKHWULMGHQNDQOHLGHQWRWHHQ
YHUNHHUVRQJHYDO *HEUXLN LQGLHQ
QRGLJ GH %OXHWRRWK +DQGVIUHH
IXQFWLH RP WH EHOOHQ HQ KRXG GH
RSURHS]RNRUWPRJHOLMN
 +RXGKHWYROXPHODDJJHQRHJRP
H[WHUQH JHOXLGHQ WH KRUHQ 5LMGHQ
]RQGHU GH PRJHOLMNKHLG RP H[WHU-
QHJHOXLGHQWHKRUHQNDQOHLGHQWRW
HHQ YHUNHHUVRQJHYDO /DQJGXULJ
QDDUHHQOXLGYROXPHOXLVWHUHQNDQ
JHKRRUEHVFKDGLJLQJYHURRU]DNHQ
:$$56&+8:,1*
 2YHUKHWRPJDDQPHWKHW
systeem
 'HPRQWHHU KHW V\VWHHP QLHW HQ
EUHQJJHHQZLM]LJLQJHQDDQ$OVX
GLWZHOGRHWNDQGDWUHVXOWHUHQ LQ
HHQRQJHOXNEUDQGRIHHQHOHNWUL-
VFKHVFKRN
 /DDWJHHQYORHLVWRIIHQRIYUHHPGH
VWRIIHQ LQ KHW V\VWHHP NRPHQ
9ORHLVWRIIHQ RI YUHHPGH VWRIIHQ
NXQQHQ VFKDGHOLMNH GDPSHQ HHQ
EUDQGRIV\VWHHPVWRULQJHQYHURRU-
]DNHQ
 6WRSPHWKHWJHEUXLNYDQKHWV\V-
WHHP DOV KHW QLHW JRHG IXQFWLR-
QHHUW]RDOV JHHQ DXGLRXLWYRHU RI
ZHHUJDYH$OVXKHWV\VWHHPEOLMIW
JHEUXLNHQ ZDQQHHU KHW QLHW JRHG
IXQFWLRQHHUWNDQGLWOHLGHQWRWHHQ
EUDQG HOHNWULVFKH VFKRN RI V\V-
WHHPVWRULQJ
 5DDNWLMGHQVRQZHHURIEOLNVHPGH
DQWHQQHQLHWDDQRPGDWGLWNDQOHL-
GHQWRWHHQHOHNWULVFKHVFKRN
AANWIJZING
)DEULNDQW+<81'$,02%,6&R/WG
 7HKHUDQUR *DQJQDPJX
6HRXO.RUHD
7HO
i Informatie -
2YHUKHWEHGLHQHQYDQKHW
systeem
 *HEUXLNKHWV\VWHHPWHUZLMOGHPRWRU
GUDDLW $OV X KHW V\VWHHP ODQJH WLMG
JHEUXLNW WHUZLMO GH PRWRU LV JHVWRSW
NDQGHDFFXRQWODGHQZRUGHQ
 ,QVWDOOHHU JHHQ QLHWJRHGJHNHXUGH
SURGXFWHQ+HWJHEUXLNYDQQLHWJRHG
JHNHXUGHSURGXFWHQNDQHHQIRXWYHU
RRU]DNHQWLMGHQVKHWJHEUXLNYDQKHW
V\VWHHP 6\VWHHPIRXWHQ GLH ZRUGHQ
YHURRU]DDNWGRRUKHW LQVWDOOHUHQYDQ
QLHWJRHGJHNHXUGH SURGXFWHQ YDOOHQ
QLHWRQGHUGHJDUDQWLH
5-103
05
i Informatie -
 2YHUKHWRPJDDQPHWKHW
systeem
 2HIHQJHHQRYHUPDWLJHNUDFKWXLWRS
KHWV\VWHHP2YHUPDWLJHGUXNRSKHW
VFKHUP NDQ KHW /&'SDQHHO RI KHW
DDQUDDNSDQHHOEHVFKDGLJHQ
 =RUJ HUYRRU GDW X ELM KHW UHLQLJHQ
YDQ KHW VFKHUP RI KHW NQRSSHQSD
QHHO GH PRWRU DI]HW HQ HHQ ]DFKWH
GURJH GRHN JHEUXLNW $OV X KHW
VFKHUP RI GH NQRSSHQ DIYHHJW PHW
HHQUXZHGRHNRIPHWRSORVPLGGHOHQ
DOFRKRO EHQ]HHQ YHUIYHUGXQQHU
HQ] NDQ KHW RSSHUYODN NUDVVHQ
EH]RUJHQRIFKHPLVFKEHVFKDGLJHQ
 $OV X HHQ OXFKWYHUIULVVHU YDQ HHQ
YORHLEDDUW\SHRSKHWYHQWLODWLHURRV
WHUEHYHVWLJWNDQKHWRSSHUYODNYDQ
KHWURRVWHUYHUYRUPGUDNHQGRRUGH
VWURPHQGHOXFKW
 $OVXKHWJHSODDWVWHDSSDUDDWRSHHQ
DQGHUHSRVLWLHZLOWLQVWDOOHUHQLQIRU
PHHU GDQ ELM XZ OHYHUDQFLHU RI VHU
YLFHFHQWUXP7HFKQLVFKHH[SHUWLVHLV
YHUHLVW RP KHW DSSDUDDW WH LQVWDOOH
UHQRIWHGHPRQWHUHQ
AANWIJZING
 $OV X SUREOHPHQ RQGHUYLQGW PHW
KHWV\VWHHPQHHPWGDQFRQWDFWRS
PHWKHW YHUNRRSSXQW RI GH YHUGH-
OHU
 :DQQHHUKHWLQIRWDLQPHQWV\VWHHP
LQ HHQ HOHNWURPDJQHWLVFKH RPJH-
YLQJ ZRUGW JHSODDWVW RQWVWDDW
PRJHOLMNUXLV
+HWV\VWHHPLQRIXLWVFKDNHOHQ
Start de motor om de radio in te scha-
kelen.
 Als u het systeem tijdens het rijden
niet wilt gebruiken, kunt u het sys-
teem uitschakelen door op de knop
[32:(5] op het bedieningspaneel te
drukken. Om het systeem opnieuw te
gebruiken, drukt u nogmaals op de
knop [32:(5].
Nadat u de motor heeft uitgezet,
wordt het systeem na enige tijd of
zodra u het bestuurdersportier opent,
automatisch uitgeschakeld.
 Afhankelijk van het automodel of de
specificaties kan het systeem worden
uitgeschakeld zodra u de motor uit-
zet.
 Wanneer u het systeem weer inscha-
kelt, zullen de vorige modus en instel-
lingen intact blijven.
:$$56&+8:,1*
 6RPPLJH IXQFWLHV NXQQHQ RP YHL-
OLJKHLGVUHGHQHQZRUGHQXLWJHVFKD-
NHOG WHUZLMO KHW YRHUWXLJ LQ EHZH-
JLQJ LV =H ZHUNHQ DOOHHQ ZDQQHHU
KHW YRHUWXLJ VWRSW 3DUNHHU XZ
YRHUWXLJRSHHQYHLOLJHORFDWLHYRRU-
GDWXppQYDQGH]HJHEUXLNW
 6WRSPHWKHWJHEUXLNYDQKHWV\V-
WHHP DOV KHW QLHW JRHG IXQFWLR-
QHHUW]RDOV JHHQ DXGLRXLWYRHU RI
ZHHUJDYH$OVXKHWV\VWHHPEOLMIW
JHEUXLNHQ ZDQQHHU KHW QLHW JRHG
IXQFWLRQHHUWNDQGLWOHLGHQWRWHHQ
EUDQG HOHNWULVFKH VFKRN RI V\V-
WHHPVWRULQJ
i Informatie
8 NXQW KHW V\VWHHP LQVFKDNHOHQ ZDQ
QHHU GH FRQWDFWVOHXWHO LQ GH VWDQG
$&& RI $$1 JHSODDWVW LV$OV X
KHW V\VWHHP JHGXUHQGH ODQJHUH WLMG
JHEUXLNW ]RQGHU GDW GH PRWRU GUDDLW
ORRSWGHEDWWHULMDI$OVXYDQSODQEHQW
RPKHWV\VWHHPODQJHWLMGWHJHEUXLNHQ
VWDUWXGHPRWRU
5-104
Handige functies van uw auto
+HWGLVSOD\LQRIXLWVFKDNHOHQ
Om verblinding te voorkomen, kunt u
het scherm uitschakelen. Het scherm
kan alleen worden uitgeschakeld als
het systeem is ingeschakeld.
1. Op het bedieningspaneel, drukt u op
de gewenste [0(18&/2&.] toets.
2. Draai wanneer het optieselectieven-
ster wordt weergegeven aan de
knop [TUNE] om 'LVSOD\ XLW te
selecteren en druk vervolgens op de
knop.
'UXNRSppQYDQGHNQRSSHQRSKHW
bedieningspaneel om het scherm
weer in te schakelen.
+HWOHUHQNHQQHQYDQGH
EDVLVKDQGHOLQJHQ
U kunt een item selecteren of de instel-
lingen aanpassen met behulp van de
nummerknoppen en de knop [TUNE]
op het bedieningspaneel.
Selecteer een item
*HQXPPHUGHLWHPV
Druk de bijbehorende cijfertoets in.
2QJHQXPPHUGHLWHPV
Draai de knop [TUNE] om het gewens-
te item te selecteren en druk vervol-
gens de knop in.
De instellingen wijzigen
Draai aan de knop [TUNE] om de waar-
de aan te passen en druk vervolgens
op de knop om de wijzigingen op te
slaan.
Draai de knop [TUNE] naar rechts om
de waarde te verhogen en draai de
knop [TUNE] naar links om de waarde
te verlagen.
5-105
05
'HUDGLRLQVFKDNHOHQ
1. Op het bedieningspaneel, drukt u op
de gewenste [5$',2] / [$8',2]
toets.
2. Wanneer het modus selectie venster
wordt weergegeven, draai de knop
[TUNE] om de gewenste radio
modus te selecteren en druk vervol-
gens de knop in.
FM / AM-modus
(1) Ingeschakelde radiomodus
(2) Informatie over de radiozender
9RRUNHX]HOLMVW
Druk op de knop [0(18&/2&.] op
het bedieningspaneel voor toegang tot
GHYROJHQGHPHQXRSWLH
 $XWRPDWLVFK RSVODDQ 5DGLR]HQ
ders opslaan in de voorkeuzelijst.
 6FDQ+HWV\VWHHP]RHNWQDDUUDGLR-
zenders met sterke radiosignalen en
speelt elke radiozender gedurende
ongeveer vijf seconden af.
 *HOXLGVLQVWHOOLQJHQ 8 NXQW GH
instellingen met betrekking tot gelui-
den wijzigen, zoals de locatie waar
het geluid wordt geconcentreerd en
het uitvoerniveau voor elk bereik.
- 6WDQG6HOHFWHHUHHQORFDWLHZDDU
het geluid in het voertuig gecon-
centreerd zal worden. Selecteer
)DGH()DGHU) of %DODQFH, draai de
knop [TUNE] om de gewenste posi-
tie te selecteren en druk vervolgens
de knop in. Selecteer &HQWUH
(&HQWHU) om het geluid in te stellen
dat in het voertuig moet worden
gecentreerd.
- (TXDOL]HU (Toon3DVKHWXLWYRHU-
niveau aan voor elke geluidstoon
modus.
- 6QHOKHLGVDIKDQNHOLMNHYROXPHUH-
JHOLQJ 6WHO KHW YROXPH LQ GDW
automatisch moet worden aange-
past aan uw rijsnelheid. (indien van
toepassing)
AANWIJZING
 $IKDQNHOLMNYDQGHYRHUWXLJPRGHO-
OHQ RI VSHFLILFDWLHV NXQQHQ GH
EHVFKLNEDUHRSWLHVYDULsUHQ
 $IKDQNHOLMN YDQ GH V\VWHHP RI
YHUVWHUNHUVSHFLILFDWLHV GLH RS XZ
YRHUWXLJ ZRUGHQ WRHJHSDVW NXQ-
QHQ GH EHVFKLNEDUH RSWLHV YDULs-
UHQ
 3RSXSPRGXV6WHOLQRPKHWVHOHF-
tievenster voor de modus weer te
geven wanneer op de knop [5$',2] /
[$8',2] op het bedieningspaneel
wordt gedrukt.
 'DWH7LPH GDWXPWLMG 8 NXQW GH
datum en tijd wijzigen die worden
weergegeven op het display van het
systeem.
- 6HW GDWH GDWXP LQVWHOOHQ 6WHO
de datum in die moet worden weer-
gegeven op het display van het
systeem.
- 6HW WLPH WLMG LQVWHOOHQ 6WHO GH
tijd in die moet worden weergege-
ven op het display van het systeem.
- 7LMGVZHHUJDYH 6HOHFWHHU RP GH
tijd weer te geven in het 12-uursfor-
maat of het 24-uursformaat.
- 'LVSOD\ ($DQXLWNQRS 2II 6WHO
de klok in die moet worden weerge-
geven wanneer het systeem is uit-
geschakeld.
 Taal8NXQWGHWDDOYDQKHWGLVSOD\
wijzigen.
RADIO
5-106
Handige functies van uw auto
)0$0PRGXV0HW5'6
(1) Ingeschakelde radiomodus
(2) Informatie over de radiozender
9RRUNHX]HOLMVW
Druk op de knop [0(18&/2&.] op
het bedieningspaneel voor toegang tot
GHYROJHQGHPHQXRSWLH
 9HUNHHUVLQIRUPDWLH $FWLYHUHQ RI
deactiveren van verkeersberichten.
Aankondigingen en programma's zul-
len automatisch ontvangen worden
indien ze beschikbaar zijn.
 $XWRPDWLVFK RSVODDQ
Radiozenders opslaan in de voorkeu-
zelijst.
 6FDQ+HWV\VWHHP]RHNWQDDUUDGLR-
zenders met sterke radiosignalen en
speelt elke optie gedurende onge-
veer vijf seconden af.
 *HOXLGVLQVWHOOLQJHQ 8 NXQW GH
instellingen met betrekking tot gelui-
den wijzigen, zoals de locatie waar
het geluid wordt geconcentreerd en
het uitvoerniveau voor elk bereik.
- 6WDQG6HOHFWHHUHHQORFDWLHZDDU
het geluid in het voertuig gecon-
centreerd zal worden. Selecteer
)DGH()DGHU) of %DODQFH, draai de
knop [TUNE] om de gewenste posi-
tie te selecteren en druk vervolgens
de knop in. Selecteer &HQWUH
(&HQWHU) om het geluid in te stellen
dat in het voertuig moet worden
gecentreerd.
- (TXDOL]HU (Toon 3DVKHWXLWYRHU-
niveau aan voor elke geluidstoon
modus.
- 6QHOKHLGVDIKDQNHOLMNHYROXPHUH-
JHOLQJ 6WHO KHW YROXPH LQ GDW
automatisch moet worden aange-
past aan uw rijsnelheid. (indien van
toepassing)
AANWIJZING
 $IKDQNHOLMNYDQGHYRHUWXLJPRGHO-
OHQ RI VSHFLILFDWLHV NXQQHQ GH
EHVFKLNEDUHRSWLHVYDULsUHQ
 $IKDQNHOLMN YDQ GH V\VWHHP RI
YHUVWHUNHUVSHFLILFDWLHV GLH RS XZ
YRHUWXLJ ZRUGHQ WRHJHSDVW NXQ-
QHQ GH EHVFKLNEDUH RSWLHV YDULs-
UHQ
 3RSXSPRGXV6WHOLQRPKHWVHOHF-
tievenster voor de modus weer te
geven wanneer op de knop [5$',2] /
[$8',2] op het bedieningspaneel
wordt gedrukt.
 'DWH7LPH GDWXPWLMG 8 NXQW GH
datum en tijd wijzigen die worden
weergegeven op het display van het
systeem.
- 6HW GDWH GDWXP LQVWHOOHQ 6WHO
de datum in die moet worden weer-
gegeven op het display van het
systeem.
- 6HW WLPH WLMG LQVWHOOHQ 6WHO GH
tijd in die moet worden weergege-
ven op het display van het systeem.
- 7LMGVZHHUJDYH 6HOHFWHHU RP GH
tijd weer te geven in het 12-uursfor-
maat of het 24-uursformaat.
- 'LVSOD\ ($DQXLWNQRS 2II 6WHO
de klok in die moet worden weerge-
geven wanneer het systeem is uit-
geschakeld.
 Taal8NXQWGHWDDOYDQKHWGLVSOD\
wijzigen.
5-107
05
'$%02'86
(1) Ingeschakelde radiomodus
(2) Informatie over de radiozender
9RRUNHX]HOLMVW
Druk op de knop [0(18&/2&.] op
het bedieningspaneel voor toegang tot
GHYROJHQGHPHQXRSWLH
 9HUNHHUVLQIRUPDWLH $FWLYHUHQ RI
deactiveren van verkeersberichten.
Aankondigingen en programma's zul-
len automatisch ontvangen worden
indien ze beschikbaar zijn.
 /LVW*HHIDOOHEHVFKLNEDUHUDGLR]HQ-
ders weer.
 6FDQ+HWV\VWHHP]RHNWQDDUUDGLR-
zenders met sterke radiosignalen en
speelt elke optie gedurende onge-
veer vijf seconden af.
 *HOXLGVLQVWHOOLQJHQ 8 NXQW GH
instellingen met betrekking tot gelui-
den wijzigen, zoals de locatie waar
het geluid wordt geconcentreerd en
het uitvoerniveau voor elk bereik.
- 6WDQG6HOHFWHHUHHQORFDWLHZDDU
het geluid in het voertuig gecon-
centreerd zal worden. Selecteer
)DGH ()DGHU) of %DODQFH, draai de
knop [TUNE] om de gewenste posi-
tie te selecteren en druk vervolgens
de knop in. Selecteer &HQWUH
(&HQWHU) om het geluid in te stellen
dat in het voertuig moet worden
gecentreerd.
- (TXDOL]HU (Toon3DVKHWXLWYRHU-
niveau aan voor elke geluidstoon
modus.
- 6QHOKHLGVDIKDQNHOLMNHYROXPHUH-
JHOLQJ 6WHO KHW YROXPH LQ GDW
automatisch moet worden aange-
past aan uw rijsnelheid. (indien van
toepassing)
AANWIJZING
 $IKDQNHOLMNYDQGHYRHUWXLJPRGHO-
OHQ RI VSHFLILFDWLHV NXQQHQ GH
EHVFKLNEDUHRSWLHVYDULsUHQ
 $IKDQNHOLMN YDQ GH V\VWHHP RI
YHUVWHUNHUVSHFLILFDWLHV GLH RS XZ
YRHUWXLJ ZRUGHQ WRHJHSDVW NXQ-
QHQ GH EHVFKLNEDUH RSWLHV YDULs-
UHQ
 3RSXSPRGXV6WHOLQRPKHWVHOHF-
tievenster voor de modus weer te
geven wanneer op de knop
[$8',2] op het bedieningspaneel
wordt gedrukt.
 'DWH7LPH GDWXPWLMG 8 NXQW GH
datum en tijd wijzigen die worden
weergegeven op het display van het
systeem.
- 6HW GDWH GDWXP LQVWHOOHQ 6WHO
de datum in die moet worden weer-
gegeven op het display van het
systeem.
- 6HW WLPH WLMG LQVWHOOHQ 6WHO GH
tijd in die moet worden weergege-
ven op het display van het systeem.
- 7LMGVZHHUJDYH 6HOHFWHHU RP GH
tijd weer te geven in het 12-uursfor-
maat of het 24-uursformaat.
- 'LVSOD\ ($DQXLWNQRS 2II 6WHO
de klok in die moet worden weerge-
geven wanneer het systeem is uit-
geschakeld.
 Taal8NXQWGHWDDOYDQKHWGLVSOD\
wijzigen.
5-108
Handige functies van uw auto
'HUDGLRPRGXVZLM]LJHQ
1. Op het bedieningspaneel, drukt u op
de gewenste [5$',2] / [$8',2]
toets.
2. Wanneer het modus selectie venster
wordt weergegeven, draai de knop
[TUNE] om de gewenste radio
modus te selecteren en druk vervol-
gens de knop in.
7HONHQVZDQQHHUXRSGH>02'(]-
knop op het stuurwiel drukt, scha-
kelt de radio over tussen FM Xen
AM.
AANWIJZING
:DQQHHU 0RGXV SRSXS QLHW JHVH-
OHFWHHUG LV LQ >0(18&/2&.@ X
0RGH SRSXS GUXN GDQ RS GH
>5$',2@  >$8',2@NQRS RS KHW
EHGLHQLQJVSDQHHO RP GH
5DGLRPRGXVWHZLM]LJHQ
7HONHQV ZDQQHHU X RS GH WRHWV
>5$',2@  >$8',2@ RS KHW EHGLH-
QLQJVSDQHHOGUXNWVFKDNHOWGHUDGLR
RYHUWXVVHQ)0X'$%LQGLHQDDQ-
ZH]LJHQX$0
6FDQQHQYRRUEHVFKLNEDUH
UDGLR]HQGHUV
U kunt een paar seconden naar elke
radiozender luisteren om de ontvangst
te testen en degene die u wenst te
selecteren.
9DQXLW KHW UDGLRVFKHUP GUXNW X RS
de knop [0(18&/2&.] op het
bedieningspaneel.
2. Draai wanneer het optieselectieven-
ster wordt weergegeven aan de
knop [TUNE] om 6FDQQHQ te selec-
teren en druk vervolgens op de knop.
+HW V\VWHHP]RHNW QDDU UDGLR]HQ-
ders met sterke radiosignalen en
speelt elke radiozender gedurende
ongeveer vijf seconden af.
3. Druk op de knop [TUNE] wanneer u
de radiozender hebt gevonden waar-
naar u wilt luisteren.
8NXQWGRRUJDDQPHWOXLVWHUHQQDDU
de geselecteerde zender.
=RHNHQYRRUUDGLR]HQGHUV
Om naar de vorige of volgende beschik-
bare radiozender te zoeken, drukt u op
de knop [< 6((.] / knop [75$&. >] op
het bedieningspaneel.
 U kunt ook drukken en de knop
[6((.] / knop [75$&. >] ingedrukt
houden en om snel naar frequenties
te zoeken. Wanneer u de knop
loslaat, wordt automatisch een radio-
zender met een sterk signaal gese-
lecteerd.
Als u de exacte frequentie kent van de
radiozender die u wilt beluisteren, draai
dan aan de knop [TUNE] op het bedie-
ningspaneel om de frequentie te wijzi-
gen.
5-109
05
5DGLR]HQGHUVRSVODDQ
U kunt uw favoriete radiozenders
opslaan en ernaar luisteren door ze te
selecteren uit de lijst met voorkeuze-
nummers.
De huidige radiozender opslaan
Tijdens het luisteren naar de radio,
drukt en houd u de gewenste nummer-
knop op het bedieningspaneel inge-
drukt.
 De radiozender waarnaar u luistert,
wordt toegevoegd aan het geselec-
teerde nummer.
 Druk op de [)$9]-knop om de volgen-
de pagina van de voorselectielijst op
te slaan.
AANWIJZING
 8 NXQW WRW PD[LPDDO  UDGLR]HQ-
GHUVRSVODDQLQHONHPRGXV
 $OVHHQ ]HQGHU DO RS KHW JHVHOHF-
WHHUGHYRRUNHX]HQXPPHULVRSJH-
VODJHQ ]DO GH ]HQGHU YHUYDQJHQ
ZRUGHQGRRUGH]HQGHUZDDUQDDUX
OXLVWHUW
De automatische opslagfunctie
gebruiken
U kunt naar radiozenders in uw regio
zoeken waar een sterk signaal aanwe-
zig is. De resultaten van uw zoekop-
dracht kunnen automatisch in de voor-
keuzelijst worden opgeslagen.
9DQXLW KHW UDGLRVFKHUP GUXNW X RS
de knop [0(18&/2&.] op het
bedieningspaneel.
2. Draai wanneer het optieselectieven-
ster wordt weergegeven aan de
knop [TUNE] om $XWRPDWLVFK
RSVODDQ te selecteren en druk ver-
volgens op de knop.
/XLVWHUHQQDDURSJHVODJHQ
UDGLR]HQGHUV
)0$0PRGXV
1. Bevestig het voorkeuzenummer voor
de radiozender waarnaar u wilt luis-
teren.
'UXNRSGH>)$9]-knop om de vol-
gende pagina van de voorselectie-
lijst te bekijken.
2. Op het bedieningspaneel, drukt u op
de gewenste nummerknop.
8 NXQW RRN GH RPKRRJRPODDJ-
schakelaar op het stuurwiel indruk-
ken om de zender te wijzigen.
5-110
Handige functies van uw auto
*HEUXLNYDQGHPHGLDVSHOHU
U kunt muziek afspelen die is opgesla-
gen op verschillende media-opslagap-
paraten, zoals USB-opslagapparaten,
smartphones.
9HUELQGHHQDSSDUDDWPHWGH86%
poort van uw voertuig.
+HWDIVSHOHQNDQRQPLGGHOOLMNVWDU-
ten, afhankelijk van het apparaat
dat u met het systeem verbindt.
2. Op het bedieningspaneel, drukt u op
de gewenste [0(',$] / [$8',2]
toets.
3. Wanneer het modus selectie venster
wordt weergegeven, draai de knop
[TUNE] om de gewenste radio
modus te selecteren en druk vervol-
gens de knop in.
AANWIJZING
 2PGHPHGLDVSHOHULQGHL3RGPR-
GXVWHVWDUWHQGUXNWXRSGHNQRS
>0(',$@  >$8',2@ RS KHW EHGLH-
QLQJVSDQHHO
 8 NXQW GH PRGXV RRN ZLM]LJHQ
GRRU KHUKDDOGHOLMN RS GH NQRS
>02'(@ RS KHW VWXXUZLHO WH GUXN-
NHQ
 =RUJ HUYRRU GDW X H[WHUQH 86%
DSSDUDWHQ DDQVOXLW HQ ORVNRSSHOW
WHUZLMO KHW V\VWHHP LV XLWJHVFKD-
NHOG
 :DQQHHU0RGXVSRSXSQLHWJHVH-
OHFWHHUGLVLQ>0(18&/2&.@X en
0RGH SRSXS GUXN GDQ RS GH
>$8',2@NQRS RS KHW EHGLH-
QLQJVSDQHHORPGHPHGLDVSHOHUWH
ZLM]LJHQ
 7HONHQVZDQQHHUXRSGH>$8',2@
NQRS RS KHW EHGLHQLQJVSDQHHO
GUXNW VFKDNHOW GH PHGLDPRGXV
WXVVHQ86%XHQ%OXHWRRWKDXGLR
 $IKDQNHOLMNYDQGHYRHUWXLJPRGHO-
OHQ HQ VSHFLILFDWLHV NXQQHQ GH
EHVFKLNEDUHNQRSSHQRIKHWXLWHU-
OLMN HQ GH LQGHOLQJ YDQ GH 86%
SRRUWLQXZYRHUWXLJYDULsUHQ
 9HUELQG HHQ VPDUWSKRQH RI HHQ
03DSSDUDDW QLHW VLPXOWDDQ PHW
KHW V\VWHHP YLD PHHUGHUH PHWKR-
GHQ ]RDOV 86% HQ %OXHWRRWK
$QGHUV NDQ KHW JHOXLG YHUYRUPHQ
RIHHQV\VWHHPVWRULQJRQWVWDDQ
 :DQQHHU GH HTXDOL]HUIXQFWLH YDQ
KHW YHUERQGHQ DSSDUDDW HQ GH
7RRQLQVWHOOLQJHQYDQKHWV\VWHHP
EHLGHZRUGHQJHDFWLYHHUGNXQQHQ
GHHIIHFWHQHONDDU EHwQYORHGHQHQ
NDQGLWWRWJHOXLGVYHUOLHVRIYHUYRU-
PLQJ OHLGHQ 'HDFWLYHHU LQGLHQ
PRJHOLMN GH HTXDOL]HUIXQFWLH YDQ
KHWDSSDUDDW
LQGLHQYDQWRHSDVVLQJ
*HEUXLNYDQGH86%PRGXV
U kunt mediabestanden afspelen die
zijn opgeslagen op draagbare appara-
ten, zoals USB-opslagapparaten en
MP3-spelers. Controleer compatibele
USB-opslagapparaten en bestands-
specificaties voordat u de USB-modus
gebruikt.
9HUELQGXZ86%DSSDUDDWPHWGH86%
poort in het voertuig.
 Het afspelen start onmiddellijk.
 Druk op de knop [0(',$] / [$8',2]
op het bedieningspaneel om het ven-
ster voor de modusselectie weer te
geven, draai aan de knop [TUNE] om
86% te selecteren en druk vervol-
gens op de knop.
MEDIASPELER
5-111
05
(1) Huidig bestandsnummer en totaal
aantal bestanden
(2) Afspeeltijd
(3) Informatie over het liedje dat
momenteel wordt afgespeeld
Druk op de knop [0(18&/2&.] op
het bedieningspaneel voor toegang tot
GHYROJHQGHPHQXRSWLH
 /LVW7RHJDQJWRWGHOLMVWPHWEHVWDQ-
den.
 0DS OLMVW 7RHJDQJ WRW GH PDSSHQ-
lijst.
 Informatie ,QIRUPDWLH ZHHUJHYHQ
over het muziekstuk dat op dat
moment wordt afgespeeld.
 *HOXLGVLQVWHOOLQJHQ 8 NXQW GH
instellingen met betrekking tot gelui-
den wijzigen, zoals de locatie waar
het geluid wordt geconcentreerd en
het uitvoerniveau voor elk bereik.
- 6WDQG6HOHFWHHUHHQORFDWLHZDDU
het geluid in het voertuig gecon-
centreerd zal worden. Selecteer
)DGH()DGHU) of %DODQFH, draai de
knop [TUNE] om de gewenste posi-
tie te selecteren en druk vervolgens
de knop in. Selecteer &HQWUH
(&HQWHU) om het geluid in te stellen
dat in het voertuig moet worden
gecentreerd.
- (TXDOL]HU (Toon 3DVKHWXLWYRHU-
niveau aan voor elke geluidstoon
modus.
- 6QHOKHLGVDIKDQNHOLMNHYROXPHUH-
JHOLQJ 6WHO KHW YROXPH LQ GDW
automatisch moet worden aange-
past aan uw rijsnelheid. (indien van
toepassing)
AANWIJZING
 $IKDQNHOLMNYDQGHYRHUWXLJPRGHO-
OHQ RI VSHFLILFDWLHV NXQQHQ GH
EHVFKLNEDUHRSWLHVYDULsUHQ
 $IKDQNHOLMN YDQ GH V\VWHHP RI
YHUVWHUNHUVSHFLILFDWLHV GLH RS XZ
YRHUWXLJ ZRUGHQ WRHJHSDVW NXQ-
QHQ GH EHVFKLNEDUH RSWLHV YDULs-
UHQ
 ,QIRUPDWLH RYHU KHW PX]LHNVWXN
(0HGLD'LVSOD\6HOHFWHHULQIRUPD-
tie zoals 0DS%HVWDQG of $UWLHVW
7LWHO$OEXP om tijdens het afspelen
van MP3-bestanden weer te geven.
 3RSXSPRGXV6WHOLQRPKHWVHOHF-
tievenster voor de modus weer te
geven wanneer op de knop
[0(',$] / [$8',2] op het bedie-
ningspaneel wordt gedrukt.
 'DWH7LPH GDWXPWLMG 8 NXQW GH
datum en tijd wijzigen die worden
weergegeven op het display van het
systeem.
- 6HW GDWH GDWXP LQVWHOOHQ 6WHO
de datum in die moet worden weer-
gegeven op het display van het
systeem.
- 6HW WLPH WLMG LQVWHOOHQ 6WHO GH
tijd in die moet worden weergege-
ven op het display van het systeem.
- 7LMGVZHHUJDYH 6HOHFWHHU RP GH
tijd weer te geven in het 12-uursfor-
maat of het 24-uursformaat.
- 'LVSOD\ ($DQXLWNQRS 2II 6WHO
de klok in die moet worden weerge-
geven wanneer het systeem is uit-
geschakeld.
 Taal8NXQWGHWDDOYDQKHWGLVSOD\
wijzigen.
Terugspoelen/vooruitspoelen
Houd de toets [toets 6((.]/[75$&.
>] op het bedieningspaneel ingedrukt.
 U kunt ook op de hendel Omhoog/
Omlaag op het stuurwiel drukken en
hem ingedrukt houden.
5-112
Handige functies van uw auto
Herstarten van het huidige
afspelen
Druk op de knop [ 6((.] op het
bedieningspaneel nadat het nummer
gedurende 2 seconden is afgespeeld.
 U kunt ook de omhoogschakelaar op
het stuurwiel indrukken.
Afspelen van het vorige
of volgende liedje
Druk binnen de eerste 2 seconden van
het huidige nummer op de toets [<
6((.] om het vorige nummer op het
bedieningspaneel af te spelen. Om het
volgende liedje af te spelen, drukt u op
de knop [75$&. !] op het bedie-
ningspaneel.
 Als er meer dan 2 seconden speeltijd
zijn verstreken, drukt u tweemaal op
de toets [ 6((.] op het bedie-
ningspaneel om het vorige nummer
af te spelen.
 U kunt ook op de hendel Omhoog/
Omlaag op het stuurwiel drukken.
AANWIJZING
'UXN RS GH >0(18@NQRS RS KHW
EHGLHQLQJVSDQHHORPKHW PRGXVVH-
OHFWLHYHQVWHU ZHHU WH JHYHQ GUDDL
DDQGHNQRS>781(@RPKHWJHZHQV-
WHQXPPHUWH]RHNHQHQGUXNRSGH
NQRSRPKHWEHVWDQGDIWHVSHOHQ
Herhaaldelijk afspelen
Op het bedieningspaneel, drukt u op de
gewenste [537] toets. De modus her-
haald afspelen verandert tekens wan-
QHHUXHURSGUXNW=DOKHWRYHUHHQNRP-
stige moduspictogram op het scherm
worden weergegeven.
In willekeurige volgorde afspelen
Op het bedieningspaneel, drukt u op de
gewenste [ 6+)/] toets. De modus
willekeurig afspelen wordt geactiveerd
of gedeactiveerd tekens wanneer u
erop drukt. Wanneer u de modus wille-
keurig afspelen activeert, zal het over-
eenkomstige moduspictogram op het
scherm worden weergegeven.
AANWIJZING
$IKDQNHOLMN YDQ KHW YHUERQGHQ
%OXHWRRWKDSSDUDDW RI PRELHOH WHOH-
IRRQ ZRUGHQ 537  6+)/IXQFWLHV
PRJHOLMNQLHWRQGHUVWHXQG
Naar mappen zoeken
1. Op het bedieningspaneel, drukt u op
de gewenste [0(18&/2&.] toets.
2. Draai wanneer het optieselectieven-
ster wordt weergegeven aan de
knop [TUNE] om 0DSOLMVW te selec-
teren en druk vervolgens op de knop.
3. Navigeer naar de gewenste map in
de 0DSSHQOLMVW en druk dan op de
[TUNE]-knop.
+HWHHUVWHPX]LHNVWXNLQGHJHVH-
lecteerde map wordt afgespeeld.
5-113
05
i Informatie
 6WDUW GH PRWRU YDQ XZ YRHUWXLJ
YRRUGDWXHHQ86%DSSDUDDWPHWXZ
V\VWHHPYHUELQGW+HWVWDUWHQYDQGH
PRWRU PHW HHQ 86%DSSDUDDW YHU
ERQGHQ DDQ KHW V\VWHHP NDQ KHW
86%DSSDUDDWEHVFKDGLJHQ
 3DV RS YRRU VWDWLVFKH HOHNWULFLWHLW
ZDQQHHU X HHQ 86%DSSDUDDW DDQ
VOXLWRIORVNRSSHOW(HQVWDWLVFKHRQW
ODGLQJ NDQ HHQ V\VWHHPVWRULQJ YHU
RRU]DNHQ
 =RUJHUYRRUGDWXZOLFKDDPRIH[WHU
QH REMHFWHQ QLHW LQ FRQWDFW NRPHQ
PHWGH86%SRRUW$OVXGLWZHOGRHW
NDQ GLW HHQ RQJHOXN RI V\VWHHPVWR
ULQJYHURRU]DNHQ
 6OXLW HHQ 86%FRQQHFWRU QLHW KHU
KDDOGHOLMN DDQ HQ DI ELQQHQ NRUWH
WLMG$OV X GLW ZHO GRHW NDQ GLW HHQ
IRXWLQKHWDSSDUDDWRIHHQV\VWHHP
VWRULQJYHURRU]DNHQ
 *HEUXLNKHW86%DSSDUDDWQLHWYRRU
DQGHUH GRHOHLQGHQ GDQ KHW DIVSHOHQ
YDQPX]LHNEHVWDQGHQ+HWJHEUXLN
AANWIJZING
 *HEUXLN JHHQ YHUOHQJNDEHO ZDQ-
QHHU X HHQ 86%RSVODJDSSDUDDW
YHUELQGW9HUELQGKHWUHFKWVWUHHNV
PHWGH86%SRRUW$OVXHHQ86%
KXE RI YHUOHQJNDEHO JHEUXLNW
ZRUGW KHW DSSDUDDW PRJHOLMN QLHW
KHUNHQG
 6WHHNHHQ86%FRQQHFWRUYROOHGLJ
LQGH86%SRRUW$OVXGLWQLHWGRHW
NDQGLWHHQFRPPXQLFDWLHIRXWYHU-
RRU]DNHQ
 :DQQHHU X HHQ 86%RSVODJDSSD
UDDW RQWNRSSHOW NDQ HU HHQ YHU-
YRUPGJHOXLGRSWUHGHQ
 +HWV\VWHHPNDQDOOHHQEHVWDQGHQ
DIVSHOHQGLH]LMQJHFRGHHUGLQHHQ
VWDQGDDUGIRUPDDW
 'H YROJHQGH W\SHV YDQ 86%
DSSDUDWHQ ZRUGHQ PRJHOLMN QLHW
KHUNHQGRIZHUNHQQLHWFRUUHFW
 9HUVOHXWHOGH03VSHOHUV
 86%DSSDUDWHQ ZRUGHQ QLHW
KHUNHQG DOV YHUZLVVHOEDUH
VFKLMYHQ
 $IKDQNHOLMNYDQ]LMQWRHVWDQGZRUGW
HHQ 86%DSSDUDDW PRJHOLMN QLHW
KHUNHQG
 6RPPLJH 86%DSSDUDWHQ ]LMQ
PRJHOLMN QLHW FRPSDWLEHO PHW XZ
V\VWHHP
 $IKDQNHOLMNYDQKHWW\SHGHFDSD-
FLWHLW RI KHW EHVWDQGVIRUPDDW YDQ
KHW 86%DSSDUDDW NDQ GH 86%
KHUNHQQLQJVWLMGODQJHU]LMQ
 +HW ZHHUJHYHQ YDQ DIEHHOGLQJHQ
HQKHWDIVSHOHQYDQYLGHRVZRUGW
QLHWRQGHUVWHXQG
5-114
Handige functies van uw auto
BLUETOOTH ǣINDIEN VAN TOEPASSINGǤ
9HUELQGLQJPDNHQPHW
%OXHWRRWKDSSDUDWHQ
Bluetooth is een draadloze netwerk-
WHFKQRORJLH PHW HHQ NRUW EHUHLN 9LD
Bluetooth kunt u draadloze apparaten
in de buurt draadloos verbinden om
gegevens tussen verbonden apparaten
te verzenden en te ontvangen. Dit stelt
u in staat om uw apparaten effectief te
gebruiken.
Om Bluetooth te gebruiken, moet u
eerst een geschikt Bluetooth-apparaat
met uw systeem verbinden, zoals een
mobiele telefoon of een MP3-speler.
=RUJHUYRRUGDWKHWDSSDUDDWGDWXZLOW
verbinden Bluetooth ondersteunt.
:$$56&+8:,1*
3DUNHHU XZ YRHUWXLJ RS HHQ YHLOLJH
ORFDWLH YRRUGDW X %OXHWRRWK
DSSDUDWHQ YHUELQGW $IJHOHLG ULMGHQ
NDQ HHQ YHUNHHUVRQJHYDO YHURRU]D-
NHQHQOHLGHQWRWSHUVRRQOLMNOHWVHORI
GHGRRG
AANWIJZING
 2S XZ V\VWHHP NXQW X DOOHHQ GH
IXQFWLHV %OXHWRRWK +DQGVIUHH HQ
$XGLR JHEUXLNHQ 9HUELQG HHQ
PRELHODSSDUDDWGDWEHLGHIXQFWLHV
RQGHUVWHXQW
 6RPPLJH %OXHWRRWKDSSDUDWHQ
NXQQHQ VWRULQJHQ LQ KHW LQIRWDLQ-
PHQWV\VWHHPYHURRU]DNHQRILQWHU-
IHUHQWLHJHOXLGHQ PDNHQ +HW SUR-
EOHHP NDQ LQ GLW JHYDO PRJHOLMN
ZRUGHQ YHUKROSHQ GRRU KHW DSSD-
UDDWWHYHUSODDWVHQ
 $IKDQNHOLMN YDQ KHW YHUERQGHQ
%OXHWRRWKDSSDUDDW RI PRELHOH
WHOHIRRQ ZRUGHQ VRPPLJH IXQF-
WLHVPRJHOLMNQLHWRQGHUVWHXQG
 $OVKHWV\VWHHPQLHWVWDELHOLVYDQ-
ZHJHHHQFRPPXQLFDWLHIRXWLQKHW
YRHUWXLJ %OXHWRRWKDSSDUDDW YHU-
ZLMGHUWXGHJHNRSSHOGHDSSDUDWHQ
HQ YHUELQGW X GH %OXHWRRWK
DSSDUDWHQRSQLHXZ
 $OV GH %OXHWRRWKYHUELQGLQJ QLHW
VWDELHOLVYROJWXGH]HVWDSSHQRP
KHWRSQLHXZWHSUREHUHQ
'HDFWLYHHU %OXHWRRWK HQ UHDFWL-
YHHU KHW RS KHW DSSDUDDW
9HUELQGW YHUYROJHQV KHW DSSD-
UDDWRSQLHXZ
6FKDNHOKHWDSSDUDDWXLWHQZHHU
LQ0DDNRSQLHXZYHUELQGLQJ
9HUZLMGHUGHEDWWHULMXLWKHWDSSD-
UDDW HQ LQVWDOOHHU GH]H RSQLHXZ
6FKDNHOKHWDSSDUDDWYHUYROJHQV
LQHQYHUELQGKHWRSQLHXZ
0DDN GH UHJLVWUDWLH YDQ GH
%OXHWRRWKNRSSHOLQJ RS ]RZHO
KHW V\VWHHP DOV KHW DSSDUDDW
RQJHGDDQ HQ UHJLVWUHHU X
RSQLHXZHQYHUELQG]H
 'H %OXHWRRWKYHUELQGLQJ LV QLHW
EHVFKLNEDDU ZDQQHHU GH %OXH
WRRWKIXQFWLH YDQ KHW DSSDUDDW LV
XLWJHVFKDNHOG=RUJHUYRRUGDWGH
%OXHWRRWKIXQFWLHYDQKHWDSSDUDDW
LVLQJHVFKDNHOG
5-115
05
Apparaten koppelen met
uw systeem
9RRU%OXHWRRWKDDQVOXLWLQJHQNRSSHOWX
eerst uw apparaat met uw systeem om
het toe te voegen aan de lijst met
Bluetooth-apparaten van het systeem.
U kunt tot maximaal vijf apparaten
registreren.
9DQXLWKHWEHGLHQLQJVSDQHHOGUXNWX
op de knop [3+21(] en selecteert
Telefooninstellingen X 1LHXZ
DSSDUDDWWRHYRHJHQ.
$OVX YRRUKHWHHUVWHHQ DSSDUDDW
met uw systeem koppelt, kunt u
ook op de knop Call/Answer op het
stuurwiel drukken.
2. Op het Bluetooth-apparaat dat u wilt
verbinden, activeert u Bluetooth,
zoekt u naar het systeem van uw
voertuig en selecteert u het vervol-
gens.
&RQWUROHHUGH%OXHWRRWKQDDPYDQ
het systeem, die wordt weergege-
ven in het nieuwe pop-upvenster
voor registratie op het systeem-
scherm.
9RHUKHWZDFKWZRRUG LQRIEHYHVWLJ
om de aansluiting te bevestigen.
$OV KHW LQYRHUVFKHUP YRRU GH
wachtwoordsleutel wordt weerge-
geven op het scherm van het
Bluetooth-apparaat, voert u het
ZDFKWZRRUGLQGDW RSKHWV\V-
teemscherm wordt weergegeven.
 $OV GH FLMIHULJH ZDFKWZRRUGVOHX-
tel op het scherm van het Bluetooth-
apparaat wordt weergegeven, moet
u ervoor zorgen dat de Bluetooth-
wachtwoordsleutel weergegeven
op het Bluetooth-apparaat hetzelf-
de is als de wachtwoordsleutel op
het systeemscherm en de aanslui-
ting van het apparaat is bevestigd.
AANWIJZING
 'H VFKHUPDIEHHOGLQJ LQ GH]H
KDQGOHLGLQJ LV HHQ YRRUEHHOG
&RQWUROHHUXZV\VWHHPVFKHUP RS
GH H[DFWH YRHUWXLJQDDP HQ GH
DSSDUDDWQDDP
 'H VWDQGDDUG ZDFKWZRRUGVOHXWHO
LV
 +HW NDQ HYHQ GXUHQ YRRUGDW KHW
V\VWHHPDDQVOXLWLQJPDDNWPHWKHW
DSSDUDDW QDGDW X WRHVWHPPLQJ
KHHIWJHJHYHQYRRUWRHJDQJWRWKHW
DSSDUDDW:DQQHHUHHQYHUELQGLQJ
WRW VWDQG LV JHEUDFKW YHUVFKLMQW
KHW %OXHWRRWKVWDWXVSLFWRJUDP
DDQGHERYHQNDQWYDQKHWVFKHUP
 8 NXQW GH WRHVWHPPLQJLQVWHOOLQ-
JHQ ZLM]LJHQ YLD KHW %OXHWRRWK
LQVWHOOLQJHQPHQX YDQ GH PRELHOH
WHOHIRRQ 5DDGSOHHJ YRRU PHHU
LQIRUPDWLH GH JHEUXLNHUVKDQGOHL-
GLQJYDQXZPRELHOHWHOHIRRQ
 2PHHQQLHXZDSSDUDDWWHUHJLVWUH-
UHQ KHUKDOHQ GH VWDSSHQ  WRW HQ
PHW
5-116
Handige functies van uw auto
 $OV X GH DXWRPDWLVFKH %OXHWRRWK
YHUELQGLQJVIXQFWLH JHEUXLNW NDQ
HHQ JHVSUHN ZRUGHQ GRRUJHVFKD-
NHOG QDDU GH KDQGVIUHH YDQ KHW
YRHUWXLJZDQQHHUXGHWHOHIRRQLQ
GHEXXUWYDQKHWYRHUWXLJRSQHHPW
WHUZLMO GH PRWRU YDQ KHW YRHUWXLJ
DDQ VWDDW $OV X QLHW ZLOW GDW KHW
V\VWHHP DXWRPDWLVFK YHUELQGLQJ
PDDNW PHW KHW DSSDUDDW GHDFWL-
YHHUWX GH%OXHWRRWK RSXZ DSSD-
UDDW
 :DQQHHU HHQ DSSDUDDW YLD %OXH
WRRWK PHW KHW V\VWHHP LV YHUERQ-
GHQUDDNWGHEDWWHULMYDQKHWDSSD-
UDDWPRJHOLMNVQHOOHUOHHJ
Verbinding maken met een
gekoppeld apparaat
Om een Bluetooth-apparaat op uw sys-
teem te gebruiken, verbindt u het
gekoppelde apparaat op het systeem.
8ZV\VWHHPNDQVOHFKWVPHWppQDSSD-
raat tegelijk worden verbonden.
9DQXLWKHWEHGLHQLQJVSDQHHOGUXNWX
op de knop [3+21(] en selecteert
Telefooninstellingen X*HNRSSHOG
DSSDUDWHQ.
$OVHUJHHQDSSDUDDWYHUERQGHQLV
drukt u op de knop Call/Answer op
het stuurwiel.
2. Draai de knop [TUNE] om het appa-
raat te selecteren waar u verbinding
mee wilt maken en druk vervolgens
de knop in.
$OVHHQDQGHUDSSDUDDWDOPHWXZ
systeem is verbonden, koppelt u
het los. Selecteer het verbonden
apparaat om los te koppelen.
AANWIJZING
 $OV HHQ YHUELQGLQJ HLQGLJW RPGDW
HHQ DSSDUDDW EXLWHQ KHW YHUELQ-
GLQJVEHUHLNLVRIDOVHUHHQ DSSD-
UDDWIRXW RSWUHHGW ZRUGW GH DDQ-
VOXLWLQJ DXWRPDWLVFK KHUVWHOG
ZDQQHHU KHW DSSDUDDW KHW YHUELQ-
GLQJVEHUHLN ELQQHQJDDW RI ZDQ-
QHHUGHIRXWZRUGWJHZLVW
 $IKDQNHOLMNYDQGHSULRULWHLWYDQGH
DXWRPDWLVFKH YHUELQGLQJ NDQ KHW
HQLJHWLMGGXUHQYRRUGDWGHYHUELQ-
GLQJPHWHHQDSSDUDDWWRWVWDQGLV
JHEUDFKW
De verbinding met een apparaat
verbreken
Als u het gebruik van een Bluetooth-
apparaat wilt stoppen of een ander
apparaat wilt verbinden, koppelt u het
momenteel verbonden apparaat los.
9DQXLWKHWEHGLHQLQJVSDQHHOGUXNWX
op de knop [3+21(] en selecteert
Telefooninstellingen X*HNRSSHOG
DSSDUDWHQ
'UDDL DDQ GH >781(]-knop om het
momenteel aangesloten apparaat te
selecteren en druk vervolgens op de
knop.
3. Druk op de knop [ 537] om Ja te
selecteren.
Gekoppelde apparaten verwijde-
ren
Als u niet langer wilt dat een Bluetooth-
apparaat wordt gekoppeld of als u een
nieuw apparaat wilt verbinden wanneer
de lijst met Bluetooth-apparaten vol is,
verwijdert u gekoppelde apparaten.
9DQXLWKHWEHGLHQLQJVSDQHHOGUXNWX
op de knop [3+21(] en selecteert u
YHUYROJHQV 7HOHIRRQ X 9HUZLMGHU
DSSDUDWHQ.
2. Draai de knop [TUNE] om het appa-
raat te selecteren dat u wilt verwijde-
ren en druk vervolgens de knop in.
3. Druk op de knop [ 537] om Ja te
selecteren.
5-117
05
AANWIJZING
 :DQQHHU X HHQ JHNRSSHOG DSSD-
UDDW YHUZLMGHUW ZRUGHQ RRN GH
RSURHSJHVFKLHGHQLVHQGHFRQWDF-
WHQ GLH LQ KHW V\VWHHP ]LMQ RSJH-
VODJHQYHUZLMGHUG
 $OV X HHQ YHUZLMGHUG DSSDUDDW
RSQLHXZZLOWJHEUXLNHQPRHWXKHW
DSSDUDDWZHHUNRSSHOHQ
*HEUXLNYDQHHQ
%OXHWRRWKDXGLRDSSDUDDW
U kunt via de luidsprekers van uw voer-
tuig naar muziek luisteren die is opge-
slagen op het verbonden Bluetooth-
audioapparaat.
1. Op het bedieningspaneel, drukt u op
de gewenste [$8',2] toets.
2. Wanneer het modus selectie venster
wordt weergegeven, draai de knop
[TUNE] om de %7$XGLR te selecte-
ren en druk vervolgens de knop in.
(1) Informatie over het liedje dat
momenteel wordt afgespeeld
1. Druk op de knop [0(18&/2&.] op
het bedieningspaneel voor toegang
tot de volgende menuoptie.
2. Draai de knop [TUNE] om de optie te
selecteren en druk vervolgens de
knop in.
 *HOXLGVLQVWHOOLQJHQ 8 NXQW GH
instellingen met betrekking tot
geluiden wijzigen, zoals de locatie
waar het geluid wordt geconcen-
treerd en het uitvoerniveau voor elk
bereik.
- 6WDQG 6HOHFWHHU HHQ ORFDWLH
waar het geluid in het voertuig
geconcentreerd zal worden.
Selecteer )DGH ()DGHU) of
%DODQFH, draai de knop [TUNE]
om de gewenste positie te selec-
teren en druk vervolgens de knop
in. Selecteer &HQWUH(&HQWHU) om
het geluid in te stellen dat in het
voertuig moet worden gecen-
treerd.
- (TXDOL]HU (Toon3DVKHWXLW-
voerniveau aan voor elke geluid-
stoon modus.
- 6QHOKHLGVDIKDQNHOLMNHYROXPH-
UHJHOLQJ6WHOKHWYROXPHLQGDW
automatisch moet worden aan-
gepast aan uw rijsnelheid.
AANWIJZING
 $IKDQNHOLMNYDQGHYRHUWXLJPRGHO-
OHQ RI VSHFLILFDWLHV NXQQHQ GH
EHVFKLNEDUHRSWLHVYDULsUHQ
 $IKDQNHOLMN YDQ GH V\VWHHP RI
YHUVWHUNHUVSHFLILFDWLHV GLH RS XZ
YRHUWXLJ ZRUGHQ WRHJHSDVW NXQ-
QHQ GH EHVFKLNEDUH RSWLHV YDULs-
UHQ
 3RSXS PRGXV 6WHO LQ RP KHW
selectievenster voor de modus
weer te geven wanneer op de knop
[$8',2] op het bedieningspaneel
wordt gedrukt.
 'DWH7LPHGDWXPWLMG8NXQWGH
datum en tijd wijzigen die worden
weergegeven op het display van
het systeem.
- 6HWGDWHGDWXPLQVWHOOHQ6WHO
de datum in die moet worden
weergegeven op het display van
het systeem.
- 6HWWLPHWLMGLQVWHOOHQ6WHOGH
tijd in die moet worden weerge-
geven op het display van het sys-
teem.
5-118
Handige functies van uw auto
- 7LMGVZHHUJDYH6HOHFWHHURPGH
tijd weer te geven in het 12-uurs-
formaat of het 24-uursformaat.
- 'LVSOD\ ($DQXLWNQRS2II6WHO
de klok in die moet worden weer-
gegeven wanneer het systeem is
uitgeschakeld.
 Taal8NXQWGHWDDOYDQKHWGLVSOD\
wijzigen.
Afspelen pauzeren/Hervatten
Om het afspelen te pauzeren, drukt u
op de knop [TUNE] op het bedie-
ningspaneel. Om het afspelen te her-
vatten, drukt u nogmaals op de knop
[TUNE].
 U kunt ook op de knop Mute op de
stuurwielbediening drukken.
Herhaaldelijk afspelen
Op het bedieningspaneel, drukt u op de
gewenste [537] toets. De modus her-
haald afspelen verandert tekens wan-
QHHUXHURSGUXNW=DOKHWRYHUHHQNRP-
stige moduspictogram op het scherm
worden weergegeven.
In willekeurige volgorde afspe-
len
Op het bedieningspaneel, drukt u op de
gewenste [ 6+)/] toets. De modus
willekeurig afspelen wordt geactiveerd
of gedeactiveerd tekens wanneer u
erop drukt. Wanneer u de modus wille-
keurig afspelen activeert, zal het over-
eenkomstige moduspictogram op het
scherm worden weergegeven.
AANWIJZING
$IKDQNHOLMN YDQ KHW YHUERQGHQ
%OXHWRRWKDSSDUDDW RI PRELHOH WHOH-
IRRQ ZRUGHQ 537  6+)/IXQFWLHV
PRJHOLMNQLHWRQGHUVWHXQG
AANWIJZING
 $IKDQNHOLMN YDQ KHW YHUERQGHQ
%OXHWRRWKDSSDUDDW PRELHOH WHOH-
IRRQ RI GH PX]LHNVSHOHU GLH X
JHEUXLNW NXQQHQ GH EHGLHQLQJV-
HOHPHQWHQYRRUDIVSHOHQYHUVFKLO-
OHQ
 $IKDQNHOLMN YDQ GH PX]LHNVSHOHU
GLH X JHEUXLNW ZRUGW VWUHDPLQJ
PRJHOLMNQLHWRQGHUVWHXQG
 $IKDQNHOLMN YDQ KHW YHUERQGHQ
%OXHWRRWKDSSDUDDW RI PRELHOH
WHOHIRRQ ZRUGHQ VRPPLJH IXQF-
WLHVPRJHOLMNQLHWRQGHUVWHXQG
 $OV HHQ WHOHIRRQ PHW %OXHWRRWK
ZRUGW JHEUXLNW RP PX]LHN DI WH
VSHOHQ HQ GH]H HHQ WHOHIRRQJH-
VSUHN RQWYDQJW RI YRHUW ]DO GH
PX]LHNVWRSSHQ
 $OVXHHQRSURHS RQWYDQJWRI ]HOI
EHOW WHUZLMO HU %OXHWRRWKDXGLR
ZRUGWDIJHVSHHOGNDQKHWJHVSUHN
ZRUGHQYHUVWRRUGGRRUPX]LHN
 $OVXGH%OXHWRRWKWHOHIRRQPRGXV
JHEUXLNW WHUZLMO X %OXHWRRWKDXGLR
JHEUXLNWZRUGWKHWDIVSHOHQDIKDQ-
NHOLMN YDQ GH YHUERQGHQ PRELHOH
WHOHIRRQPRJHOLMNQLHWDXWRPDWLVFK
KHUYDW QDGDW X KHW JHVSUHN KHHIW
EHsLQGLJG
 $OV X WLMGHQV KHW DIVSHOHQ YDQ
%OXHWRRWKDXGLR QDDU ERYHQ RI
EHQHGHQ LQ GH OLMVW PHW PX]LHN-
VWXNNHQVFUROWNXQQHQHULQVRP-
PLJHPRELHOHWHOHIRRQVSORSJHOXL-
GHQWHKRUHQ]LMQ
 'H IXQFWLH YRRU KHW WHUXJVSRHOHQ
YRRUXLWVSRHOHQ ZRUGW QLHW RQGHU-
VWHXQG LQ GH %OXHWRRWK
DXGLRPRGXV
 'H DIVSHHOOLMVWIXQFWLH ZRUGW QLHW
RQGHUVWHXQG LQ GH %OXHWRRWK
DXGLRPRGXV
 $OVKHW %OXHWRRWKDSSDUDDW LV ORV-
JHNRSSHOG ]DO GH %OXHWRRWK
DXGLRPRGXVEHsLQGLJGZRUGHQ
5-119
05
*HEUXLNYDQHHQ
%OXHWRRWKWHOHIRRQ
U kunt Bluetooth gebruiken om hands-
free over de telefoon te praten. Bekijk
oproepinformatie op het systeem-
scherm en maak of ontvang veilig en
gemakkelijk gesprekken via de inge-
bouwde microfoon en luidsprekers van
het voertuig.
:$$56&+8:,1*
 3DUNHHUXZYRHUWXLJRSHHQYHLOLJH
ORFDWLH YRRUGDW X %OXHWRRWK
DSSDUDWHQYHUELQGW$IJHOHLGULMGHQ
NDQ HHQ YHUNHHUVRQJHYDO YHURRU-
]DNHQHQOHLGHQWRWSHUVRRQOLMNOHW-
VHORIGHGRRG
 1RRLW HHQ WHOHIRRQQXPPHU EHOOHQ
RI XZ PRELHOH WHOHIRRQ RSQHPHQ
WLMGHQVKHWULMGHQ+HWJHEUXLNYDQ
HHQPRELHOHWHOHIRRQNDQXZDDQ-
GDFKWDIOHLGHQZDDUGRRUKHWPRHL-
OLMN ZRUGW RP H[WHUQH RPVWDQGLJ-
KHGHQ WH KHUNHQQHQ HQ KHW
YHUPRJHQ RP RQYHUZDFKWH VLWXD-
WLHV WH YHUZHUNHQ YHUPLQGHUW ZDW
NDQOHLGHQWRWHHQRQJHYDO*HEUXLN
LQGLHQ QRGLJ GH %OXHWRRWK
+DQGVIUHHIXQFWLHRPWHEHOOHQHQ
KRXGGHRSURHS]RNRUWPRJHOLMN
AANWIJZING
 8KHHIWJHHQWRHJDQJWRWKHWWHOH-
IRRQVFKHUPDOVHUJHHQYHUERQGHQ
PRELHOH WHOHIRRQ LV 2P GH
%OXHWRRWKWHOHIRRQIXQFWLH WH
JHEUXLNHQ YHUELQG X HHQ PRELHOH
WHOHIRRQPHWKHWV\VWHHP
 'H %OXHWRRWK +DQGVIUHHIXQFWLH
ZHUNWPRJHOLMNQLHWZDQQHHUXKHW
GHNNLQJVJHELHG YDQ GH PRELHOH
VHUYLFH YHUODDW ELMYRRUEHHOG ZDQ-
QHHU X ]LFK LQ HHQ WXQQHO RQGHU-
JURQGVRILQHHQEHUJDFKWLJJHELHG
EHYLQGW
 'HJHVSUHNVNZDOLWHLWNDQLQGHYRO-
JHQGHRPJHYLQJHQYHUVOHFKWHUHQ
 'H RQWYDQJVW YDQ GH PRELHOH
WHOHIRRQVOHFKWLV
 +HWLVODZDDLLJLQGHDXWR
 'HPRELHOHWHOHIRRQ]LFKEHYLQGW
LQGHEXXUWYDQPHWDOHQYRRUZHU-
SHQ]RDOVHHQGUDQNEOLNMH
 $IKDQNHOLMN YDQ GH YHUERQGHQ
PRELHOHWHOHIRRQNXQQHQKHWYROX-
PH HQ GH JHOXLGVNZDOLWHLW YDQ GH
%OXHWRRWKKDQGVIUHHIXQFWLH YHU-
VFKLOOHQ
5-120
Handige functies van uw auto
Bellen
Als uw mobiele telefoon met het sys-
teem is verbonden, kunt u een gesprek
aangaan door een naam uit uw oproep-
geschiedenis of contactenlijst te selec-
teren.
1. Op het bedieningspaneel, drukt u op
de gewenste [3+21(] toets.
8 NXQW RRN RS GH WRHWV EHOOHQ
beantwoorden op het stuurwiel
drukken.
2. Selecteer een telefoonnummer.
2P HHQ WHOHIRRQQXPPHU XLW XZ
favorietenlijst te selecteren, selec-
teert u
)DYRULHWHQ.
2P HHQ WHOHIRRQQXPPHU XLW XZ
oproepgeschiedenis te selecteren,
selecteert u 2SURHSJHVFKLHGHQLV
.
2PHHQWHOHIRRQQXPPHUXLWXZOLMVW
met contactpersonen te selecteren
die u heeft gedownload van de ver-
bonden mobiele telefoon, selec-
teert u &RQWDFWSHUVRQHQ.
3. Om een oproep te beëindigen, druk
op de toets [6+)/] op het bedie-
ningspaneel.
8 NXQW RRN RS GH WRHWV JHVSUHN
beëindigen op het stuurwiel druk-
ken.
'HIDYRULHWHQOLMVWUHJLVWUHUHQ
U kunt Bluetooth gemakkelijker gebrui-
ken om handsfree met te bellen door
telefoonnummers als uw favorieten te
registreren.
1. Draai op het telefoonscherm aan de
knop [TUNE] op het bedie-
ningspaneel om )DYRULHWHQ te
selecteren, en vervolgens drukt u op
de knop.
2. Selecteer [0(18&/2&.] X 9RHJ
HHQQLHXZHIDYRULHWHQWRH.
3. Druk op de [ 537]-knop en selec-
teer het gewenste telefoonnummer.
*HEUXLNYDQGHOLMVWPHWIDYRULHWHQ
9DQRS KHW WHOHIRRQVFKHUP GUDDLW X
aan de knop [TUNE] op het bedie-
ningspaneel om )DYRULHWHQ te
selecteren, en vervolgens drukt u op
de knop.
2. Draai de knop [TUNE] om het
gewenste contact te selecteren en
druk vervolgens de knop in om te
bellen.
Druk op de knop [0(18&/2&.] op
het bedieningspaneel voor toegang tot
GHYROJHQGHPHQXRSWLH
 9RHJ HHQ QLHXZH IDYRULHWHQ WRH
9RHJHHQYDDNJHEUXLNWWHOHIRRQQXP-
mer toe aan favorieten.
 9HUZLMGHUHQ LWHPV 9HUZLMGHU HHQ
geselecteerd favorieten item.
 'HOHWHYHUZLMGHUHQDOOHV9HUZLMGHU
alle favorieten items.
AANWIJZING
 8NXQWWRWPD[LPDDOIDYRULHWHQ
UHJLVWUHUHQYRRUHONDSSDUDDW
 8 PRHW HHUVW GH FRQWDFWSHUVRQHQ
QDDUKHWV\VWHHPGRZQORDGHQRP
IDYRULHWHQWHUHJLVWUHUHQ
 'HIDYRULHWHQOLMVWGLHRSGHPRELH-
OH WHOHIRRQ LV RSJHVODJHQ ZRUGW
QLHWJHGRZQORDGQDDUKHWV\VWHHP
5-121
05
 =HOIV DOV GH FRQWDFWLQIRUPDWLH RS
GH PRELHOH WHOHIRRQ ]LMQ EHZHUNW
ZRUGHQ GH IDYRULHWHQ RS KHW V\V-
WHHP QLHW DXWRPDWLVFK EHZHUNW
9HUZLMGHUHQYRHJKHWLWHPRSQLHXZ
WRHDDQIDYRULHWHQ
 :DQQHHU X YHUELQGLQJ PDDNW PHW
HHQ QLHXZH PRELHOH WHOHIRRQ ]XO-
OHQ XZ IDYRULHWHQ LQJHVWHOG YRRU
GH YRULJH PRELHOH WHOHIRRQ QLHW
ZHHUJHJHYHQZRUGHQPDDU]XOOHQ
]H LQ XZ V\VWHHP EOLMYHQ WRWGDW X
GH YRULJH WHOHIRRQ XLW GH DSSDUD-
WHQOLMVWYHUZLMGHUW
*HEUXLNYDQXZRSURHSJHVFKLHGHQLV
9DQRS KHW WHOHIRRQVFKHUP GUDDLW X
aan de knop [TUNE] op het bedie-
ningspaneel om 2SURHSJHVFKLH
GHQLV te selecteren, en vervolgens
drukt u op de knop.
2. Draai de knop [TUNE] om de
gewenste vermelding te selecteren
en druk vervolgens de knop in om te
bellen.
Druk op de knop [0(18&/2&.] op
het bedieningspaneel voor toegang tot
GHYROJHQGHPHQXRSWLH
 'RZQORDG'RZQORDGXZRSURHSJH-
schiedenis.
 $OOHRSURHSHQ%HNLMNDOOHRSURHSUH-
cords.
 *HEHOGH RSURHSHQ$OOHHQ JHEHOGH
gesprekken bekijken.
 2QWYDQJHQRSURHSHQ%HNLMNDOOHHQ
de ontvangen oproepen.
 *HPLVWHRSURHSHQ%HNLMNDOOHHQGH
gemiste oproepen.
AANWIJZING
 'H GRZQORDGIXQFWLH ZRUGW GRRU
VRPPLJHPRELHOHWHOHIRRQVPRJH-
OLMNQLHWRQGHUVWHXQG
 'H RSURHSJHVFKLHGHQLV LV DOOHHQ
WRHJDQNHOLMN QD KHW GRZQORDGHQ
YDQ GH RSURHSJHVFKLHGHQLV ZDQ-
QHHU GH PRELHOH WHOHIRRQ PHW KHW
V\VWHHPLVYHUERQGHQ
 2SURHSHQ YDQ EHSHUNWH ,'V ZRU-
GHQQLHWRSJHVODJHQLQGHRSURHS-
JHVFKLHGHQLVOLMVW
 7RW PD[LPDDO  RSURHSUHFRUGV
ZRUGHQJHGRZQORDGSHULQGLYLGXH-
OHOLMVW
 'HJHVSUHNVGXXUHQWLMGLQIRUPDWLH
]XOOHQ QLHW ZHHUJHJHYHQ ZRUGHQ
RSKHWV\VWHHPVFKHUP
 7RHVWHPPLQJ LV YHUHLVW RP XZ
RSURHSJHVFKLHGHQLV YDQXLW GH
PRELHOH WHOHIRRQ WH GRZQORDGHQ
:DQQHHU X SUREHHUW JHJHYHQV WH
GRZQORDGHQ PRHW X PRJHOLMN GH
GRZQORDG RS GH PRELHOH WHOHIRRQ
WRHVWDDQ$OVGHGRZQORDGPLVOXNW
FRQWUROHHU GDQ KHW VFKHUP YDQ GH
PRELHOHWHOHIRRQRS HHQHYHQWXHOH
PHOGLQJRIGHWRHVWHPPLQJVLQVWHO-
OLQJYDQGHPRELHOHWHOHIRRQ
 :DQQHHU X XZ RSURHSJHVFKLHGH-
QLV GRZQORDGW ]XOOHQ DOOH RXGH
JHJHYHQVYHUZLMGHUGZRUGHQ
*HEUXLNYDQGHOLMVWPHWFRQWDFWHQ
9DQRS KHW WHOHIRRQVFKHUP GUDDLW X
aan de knop [TUNE] op het bedie-
ningspaneel om &RQWDFWSHUVRQHQ
te selecteren, en vervolgens drukt u
op de knop.
2. Draait u aan de knop [TUNE] om de
gewenste groep met alfanumerieke
tekens te selecteren en druk vervol-
gens de knop in.
3. Draai de knop [TUNE] om het
gewenste contact te selecteren en
druk vervolgens de knop in om te
bellen.
5-122
Handige functies van uw auto
Druk op de knop [0(18&/2&.] op
het bedieningspaneel voor toegang tot
de volgende menuoptie.
 'RZQORDG'RZQORDGGHFRQWDFWSHU-
sonen uw mobiele telefoon.
AANWIJZING
 &RQWDFWSHUVRQHQ NXQQHQ DOOHHQ
ZRUGHQEHNHNHQDOVKHW%OXHWRRWK
DSSDUDDWLVYHUERQGHQ
 $OOHHQ FRQWDFWSHUVRQHQ LQ KHW
RQGHUVWHXQGH IRUPDDW NXQQHQ
JHGRZQORDGHQZHHUJHJHYHQZRU-
GHQYDQDIKHW%OXHWRRWKDSSDUDDW
&RQWDFWSHUVRQHQ YDQXLW VRPPLJH
DSSOLFDWLHV]XOOHQQLHWRSJHQRPHQ
ZRUGHQ
 (UNXQQHQWRWPD[LPDDOFRQ-
WDFWSHUVRQHQ YDQXLW XZ DSSDUDDW
ZRUGHQJHGRZQORDG
 'H GRZQORDGIXQFWLH ZRUGW GRRU
VRPPLJHPRELHOHWHOHIRRQVPRJH-
OLMNQLHWRQGHUVWHXQG
 $IKDQNHOLMN YDQ GH VSHFLILFDWLHV
YDQKHWV\VWHHPNXQQHQVRPPLJH
JHGRZQORDGH FRQWDFWSHUVRQHQ
YHUORUHQJDDQ
 &RQWDFWSHUVRQHQ GLH ]RZHO LQ GH
WHOHIRRQ DOV RS GH 6,0NDDUW ]LMQ
RSJHVODJHQ ZRUGHQ JHGRZQORDG
%LM VRPPLJH PRELHOH WHOHIRRQV
ZRUGHQ FRQWDFWSHUVRQHQ RS GH
6,0NDDUW PRJHOLMN QLHW JHGRZQ-
ORDG
 6SHFLDOHWHNHQVHQFLMIHUVGLHLQGH
QDDPYDQGHFRQWDFWSHUVRRQZRU-
GHQJHEUXLNWZRUGHQPRJHOLMNQLHW
FRUUHFWZHHUJHJHYHQ
 7RHVWHPPLQJ LV YHUHLVW RP XZ
&RQWDFWSHUVRQHQYDQXLWGHPRELH-
OHWHOHIRRQWHGRZQORDGHQ:DQQHHU
X SUREHHUW JHJHYHQV WH GRZQORD-
GHQPRHWXPRJHOLMNGHGRZQORDG
RS GH PRELHOH WHOHIRRQ WRHVWDDQ
$OV GH GRZQORDG PLVOXNW FRQWUR-
OHHUGDQKHWVFKHUPYDQGHPRELHOH
WHOHIRRQRSHHQHYHQWXHOHPHOGLQJ
RI GH WRHVWHPPLQJVLQVWHOOLQJ YDQ
GHPRELHOHWHOHIRRQ
 $IKDQNHOLMNYDQKHWW\SHRIGHVWD-
WXV YDQ GH PRELHOH WHOHIRRQ NDQ
KHWGRZQORDGHQODQJHUGXUHQ
 %LMKHWGRZQORDGHQYDQXZFRQWDF-
WHQ ZRUGHQ HYHQWXHOH RXGH JHJH-
YHQVYHUZLMGHUG
 8NXQWXZFRQWDFWSHUVRQHQRSKHW
V\VWHHP QLHW EHZHUNHQ RI YHUZLM-
GHUHQ
 :DQQHHU X YHUELQGLQJ PDDNW PHW
HHQQLHXZHPRELHOHWHOHIRRQZRU-
GHQGHFRQWDFWHQGLHYDQDIGHYRUL-
JH PRELHOH WHOHIRRQ ZDUHQ
JHGRZQORDG QLHW ZHHUJHJHYHQ
PDDUEOLMYHQ]HZHOLQXZV\VWHHP
VWDDQ WRWGDW X GH YRULJH WHOHIRRQ
XLWGHDSSDUDWHQOLMVWYHUZLMGHUW
Oproepen beantwoorden
Wanneer een oproep binnenkomt, ver-
schijnt een pop-upvenster met meldin-
gen van de inkomende oproep op het
systeemscherm.
Om een oproep te beantwoorden, drukt
u op de knop [ 537] op het bedie-
ningspaneel.
 U kunt ook op de toets bellen/
beantwoorden op het stuurwiel druk-
ken.
5-123
05
Om een oproep te weigeren, drukt u op
de knop [ 6+)/] op het bedie-
ningspaneel.
 U kunt ook op de toets gesprek
beëindigen op het stuurwiel drukken.
AANWIJZING
 $IKDQNHOLMN YDQ KHW W\SH PRELHOH
WHOHIRRQ ZRUGW DIZLM]LQJ YDQ
RSURHSHQ PRJHOLMN QLHW RQGHU-
VWHXQG
 =RGUDXZPRELHOHWHOHIRRQPHWKHW
V\VWHHP LV YHUERQGHQ NDQ KHW
RSURHSJHOXLG YLD GH OXLGVSUHNHUV
YDQ KHW YRHUWXLJ ZRUGHQ XLWJH-
YRHUG ]HOIV QDGDW X KHW YRHUWXLJ
KHEW YHUODWHQ DOV GH WHOHIRRQ ]LFK
ELQQHQ KHW YHUELQGLQJVEHUHLN
EHYLQGW 2P GH YHUELQGLQJ WH
EHsLQGLJHQNRSSHOWXKHWDSSDUDDW
ORVYDQKHWV\VWHHPRIGHDFWLYHHUW
X%OXHWRRWKRSKHWDSSDUDDW
Gebruik van opties tijdens een
telefoongesprek
Tijdens een gesprek zult u het oproep-
scherm dat hieronder wordt weergege-
ven zien. Druk op een knop om de
gewenste functie uit te voeren.
Om een oproep door te schakelen naar
uw mobiele telefoon, drukt u op de
knop [537] op het bedieningspaneel.
 U kunt ook de toets bellen/beant-
woorden op het stuurwiel ingedrukt
houden.
Om een oproep te beëindigen, druk op
de toets [ 6+)/] op het bedie-
ningspaneel.
 U kunt ook op de toets gesprek
beëindigen op het stuurwiel drukken.
 Druk op de knop [0(18&/2&.] op
het bedieningspaneel voor toegang
WRWGHYROJHQGHPHQXRSWLH
 0LFURSKRQH 9ROXPH (2XWJRLQJ
9ROXPH) (volume microfoon (uit-
JDQJVYROXPH3DVKHWPLFURIRRQYR-
lume aan of schakel de microfoon uit
zodat de andere partij u niet kan
horen.
AANWIJZING
 $OV GH EHOOHULQIRUPDWLH LQ XZ OLMVW
PHW FRQWDFWSHUVRQHQ LV RSJHVOD-
JHQ]DO GH QDDP HQ KHW WHOHIRRQ-
QXPPHU YDQ GH EHOOHU ZHHUJHJH-
YHQZRUGHQ:DQQHHUGHLQIRUPDWLH
RYHU GH EHOOHU QLHW LQ XZ OLMVW PHW
FRQWDFWHQ LV RSJHVODJHQ ZRUGW
DOOHHQKHWWHOHIRRQQXPPHUYDQGH
EHOOHUZHHUJHJHYHQ
 7LMGHQV HHQ %OXHWRRWKJHVSUHN
NXQWXQLHWRYHUVFKDNHOHQQDDUHHQ
DQGHU VFKHUP ]RDOV KHW DXGLR-
VFKHUPRIKHWLQVWHOOLQJHQVFKHUP
 $IKDQNHOLMN YDQ KHW W\SH PRELHOH
WHOHIRRQ NDQ GH NZDOLWHLW YDQ KHW
WHOHIRRQJHVSUHN YHUVFKLOOHQ 2S
VRPPLJH WHOHIRRQV LV XZ VWHP
PRJHOLMNPLQGHUKRRUEDDUYRRUGH
DQGHUHSDUWLM
 $IKDQNHOLMN YDQ KHW W\SH PRELHOH
WHOHIRRQ ZRUGW KHW WHOHIRRQQXP-
PHUPRJHOLMNQLHWZHHUJHJHYHQ
 $IKDQNHOLMN YDQ KHW W\SH PRELHOH
WHOHIRRQZRUGWGHIXQFWLHYRRUKHW
ZLVVHOHQYDQJHVSUHNNHQPRJHOLMN
QLHWRQGHUVWHXQG
5-124
Handige functies van uw auto
Het pan-Europese eCall-systeem is
een automatische noodoproepservice
voor verkeersongevallen of andere
ongevallen op de weg.
626
De bestuurder of passagier kan hand-
matig een noodoproep in het
noodoproepsysteem, door op de SOS-
knop te drukken om de benodigde hulp-
diensten te bellen.
 Stopt al het geluid en op het scherm
wordt SOS weergegeven.
6267HVW
U kunt de eCall-testmodus starten door
op de SOS-testknop te drukken.
 Stopt al het geluid en op het scherm
wordt SOS TESTweergegeven.
AANWIJZING
 5DDGSOHHJ KHW H&DOOV\VWHHP LQ
KDQGOHLGLQJYRRUPHHULQIRUPDWLH
 $IKDQNHOLMNYDQXZUHJLRZRUGWGH
VHUYLFHPRJHOLMNQLHWRQGHUVWHXQG
 $IKDQNHOLMN YDQ XZ UHJLR RI KHW
YRHUWXLJPRGHONDQGHQDDPYDQGH
NQRSYHUVFKLOOHQ
PANǘEUROPEES ECALL ǣINDIEN VAN TOEPASSINGǤ
5-125
05
Statuspictogrammen verschijnen aan
de bovenkant van het scherm om de
huidige systeemstatus weer te geven.
Maak uzelf vertrouwd met de statuspic-
togrammen die verschijnen wanneer u
bepaalde acties of functies en hun
betekenis uitvoert.
Bluetooth
,FRRQ %HVFKULMYLQJ
Batterijniveau van het verbonden
Bluetooth-apparaat
Mobiele telefoon of audioapparaat
verbonden via Bluetooth
Bezig met Bluetooth-gesprek
Microfoon uitgeschakeld tijdens
Bluetooth-gesprek
Oproepgeschiedenis downloaden
van een mobiele telefoon die via
Bluetooth is verbonden met het sys-
teem
Contactpersonen downloaden van
een mobiele telefoon die via
Bluetooth is verbonden met het sys-
teem
Wordt weergegeven wanneer de
Bluetooth-afstandsbediening via
smartphone-toepassingen is aan-
gesloten
Signaalsterkte
,FRRQ %HVFKULMYLQJ
Signaalsterkte van de mobiele tele-
foon verbonden via Bluetooth
AANWIJZING
 +HWEDWWHULMQLYHDXZHHUJHJHYHQRS
KHW VFKHUP NDQ DIZLMNHQ YDQ KHW
EDWWHULMQLYHDXGDWZRUGWZHHUJHJH-
YHQRSKHWYHUERQGHQDSSDUDDW
 'HVLJQDDOVWHUNWHZHHUJHJHYHQRS
KHW VFKHUP NDQ DIZLMNHQ YDQ GH
VLJQDDOVWHUNWH GLH ZRUGW ZHHUJH-
JHYHQ RS GH YHUERQGHQ PRELHOH
WHOHIRRQ
 $IKDQNHOLMN YDQ YRHUWXLJPRGHOOHQ
HQ VSHFLILFDWLHV ZRUGHQ VRPPLJH
VWDWXVSLFWRJUDPPHQPRJHOLMNQLHW
ZHHUJHJHYHQ
SYSTEEMSTATUS PICTOGRAMMEN
5-126
Handige functies van uw auto
86%
Ondersteunde audio-indelingen
 Audiobestand specificaties
 :$9HIRUPDXGLRIRUPDDW
- MPEG1/2/2.5 Audio Layer3
 :LQGRZV0HGLD$XGLR9HU;;
 Bitsnelheid
 03(*/D\HU
32/40/48/56/64/80/96/112/128/
160/192/224/256/320 kbps
 03(*/D\HU
8/16/24/32/40/48/56/64/80/96/
112/128/144/160 kbps
 03(*/D\HU
8/16/24/32/40/48/56/64/80/96/
112/128/144/160 kbps
 :0$+LJK5DQJH
48/64/80/96/128/160/192 kbps
 Bits Per Sample
 :$93&06WHUHRELW
 :$9,0$$'3&0ELW
 :$906$'3&0ELW
 Samplefrequenties
 03(*+]
 03(*+]
 03(*+]
 :0$+]
 :$9+]
 Maximale lengte van map-/bestands-
QDPHQ JHEDVHHUG RS 8QLFRGH 
Engelse of Koreaanse tekens
 Ondersteunde tekens voor map-/
bestandsnamen (Unicode-
RQGHUVWHXQLQJ  .RUHDDQVH
tekens, 94 alfanumerieke tekens,
4.888 Chinese tekens in algemeen
gebruik, 986 speciale tekens
 0D[LPXPDDQWDOPDSSHQ
 0D[LPXPDDQWDOEHVWDQGHQ
AANWIJZING
 %HVWDQGHQ GLH QLHW LQ HHQ RQGHU-
VWHXQGIRUPDDW]LMQZRUGHQPRJH-
OLMNQLHW KHUNHQG RI DIJHVSHHOG RI
LQIRUPDWLH RYHU KHQ ]RDOV GH
EHVWDQGVQDDP ZRUGW PRJHOLMN
QLHWFRUUHFWZHHUJHJHYHQ
 $OOHHQ EHVWDQGHQ PHW H[WHQVLHV
PSZPDZDY NXQQHQ GRRU KHW
V\VWHHP ZRUGHQ KHUNHQG$OV KHW
EHVWDQG QLHW LQ HHQ RQGHUVWHXQG
IRUPDDWLVZLM]LJWXKHWEHVWDQGV-
IRUPDDWPHWEHKXOSYDQGHQLHXZ-
VWHFRGHULQJVVRIWZDUH
 +HW DSSDUDDW RQGHUVWHXQW JHHQ
EHVWDQGHQ GLH PHW EHKXOS YDQ
'50'LJLWDO5LJKWV 0DQDJHPHQW
]LMQYHUJUHQGHOG
 %LM 03:0$ FRPSUHVVLHEHVWDQ-
GHQHQ:$9EHVWDQGHQNRPHQYHU-
VFKLOOHQ YRRU LQ GH JHOXLGVNZDOL-
WHLW DIKDQNHOLMN YDQ GH ELWUDWH
0X]LHNEHVWDQGHQPHWHHQKRJHUH
ELWVQHOKHLG KHEEHQ HHQ EHWHUH
JHOXLGVNZDOLWHLW
 -DSDQVH RI YHUHHQYRXGLJGH
&KLQHVHWHNHQVLQPDSRIEHVWDQG-
VQDPHQZRUGHQPRJHOLMNQLHWFRU-
UHFWZHHUJHJHYHQ
Ondersteunde USB-
opslagapparaten
 %\WH6HFWRUNE\WHRIPLQGHU
 )RUPDDWV\VWHHP)$7DDQ-
bevolen), exFAT/NTFS
SPECIFICATIES INFOTAINMENTSYSTEEM
5-127
05
AANWIJZING
 'HZHUNLQJLVDOOHHQJHJDUDQGHHUG
YRRUHHQ86%RSVODJDSSDUDDWPHW
HHQPHWDOHQFRYHUPHWHHQVWHNNH-
UDDQVOXLWLQJ
 86%RSVODJDSSDUDWHQ PHW
HHQ SODVWLF VWHNNHU ZRUGHQ
PRJHOLMNQLHWKHUNHQG
 86%RSVODJDSSDUDWHQ YDQ
W\SHQJHKHXJHQNDDUWHQ]RDOV
&)NDDUWHQ RI 6'NDDUWHQ
ZRUGHQPRJHOLMNQLHWKHUNHQG
 86%KDUGHVFKLMYHQZRUGHQPRJH-
OLMNQLHWKHUNHQG
 :DQQHHU X HHQ 86%
RSVODJDSSDUDDW PHW JURWH FDSDFL-
WHLW JHEUXLNW PHW PHHUGHUH ORJL-
VFKH VWDWLRQV ZRUGHQ DOOHHQ
EHVWDQGHQGLHRS KHWHHUVWH VWDWL-
RQ]LMQRSJHVODJHQKHUNHQG
 $OV HHQ WRHSDVVLQJVSURJUDPPD
RS HHQ 86%RSVODJDSSDUDDW LV
JHODGHQ ZRUGHQ GH ELMEHKRUHQGH
PHGLDEHVWDQGHQ PRJHOLMN QLHW
DIJHVSHHOG
 *HEUXLN 86% DSSDUDWHQ YRRU
EHWHUHFRPSDWLELOLWHLW
%OXHWRRWK
 %OXHWRRWK9HUPRJHQNODVVHWR
dBm
 $QWHQQHYHUPRJHQ0D[P:
 )UHTXHQWLHEHUHLN0+]
 Bluetooth-patch RAM-softwarever-
VLH
Andere handelsmerken en handelsna-
men zijn eigendom van de respectieve-
lijke eigenaren.
 Het woord Bluetooth® en de logo's
zijn geregistreerde handelsmerken
van Bluetooth SIG, Inc. en elk gebruik
hiervan door HYUNDAI is toegestaan
onder licentie.
HANDELSMERKEN
5-128
Handige functies van uw auto
VERKLARING VAN CONFORMITEIT
&(5('YRRUGH(8
Vóór het rijden ...................................................................................................6-5
Vóór het instappen .......................................................................................6-5
Vóór het starten ............................................................................................6-5
Contactslot .........................................................................................................6-7
Sleutel contactslot .........................................................................................6-7
Toets Engine Start/Stop ..............................................................................6-10
Handgeschakelde transmissie ........................................................................6-15
Handgeschakelde transmissie ....................................................................6-15
Goed rijgedrag .............................................................................................6-17
Bediening geautomatiseerde handmatige transmissie (AMT) .....................6-18
Bediening geautomatiseerde handmatige transmissie .............................6-19
Kenmerken van geautomatiseerde handmatige transmissie (AMT) ........6-19
LCD-display voor transmissietemperatuur
en waarschuwingsberichten ..................................................................... 6-23
Standen selectiehendel ...............................................................................6-28
Parkeren ........................................................................................................6-31
Goed rijgedrag .............................................................................................6-31
Remsysteem ....................................................................................................6-33
Rembekrachtiging ......................................................................................6-33
Remblokslijtage-indicatoren .....................................................................6-33
Trommelremmen achter .............................................................................6-34
Parkeerrem ..................................................................................................6-34
Antiblokkeersysteem (ABS) .........................................................................6-35
Elektronische stabiliteitsregeling (ESC) ..................................................... 6-37
Vehicle Stability Management (VSM) .........................................................6-40
Hill-start Assist Control (HAC) .....................................................................6-41
Noodstopsignaal (ESS - Emergency stop signal) ......................................6-42
Goed remgedrag .........................................................................................6-42
ISG-systeem (Idle Stop & Go) .........................................................................6-44
Activeren van het ISG-systeem...................................................................6-44
Deactiveren van het ISG-systeem .............................................................6-47
Storing ISG-systeem ....................................................................................6-47
Deactiveren van accusensor .......................................................................6-48
6. Rijden met uw auto
6
6
Forward Collision-Avoidance Assist-systeem (FCA) ....................................6-49
Systeeminstelling en -activering ................................................................6-49
FCA-waarschuwingsmelding en remregeling ............................................6-51
FCA-sensor (frontcamera) ...........................................................................6-53
Storing systeem ...........................................................................................6-54
Beperkingen van het systeem ....................................................................6-56
Lane Keeping Assist-systeem (LKA) ...............................................................6-61
Werking LKA .................................................................................................6-62
Wijzigen functie LKA-systeem ....................................................................6-63
Waarschuwingslicht en boodschap ...........................................................6-65
Beperkingen van het systeem ....................................................................6-67
Manual speed limit assist (MSLA) ..................................................................6-69
Werking van het snelheidslimietregelsysteem ..........................................6-69
Intelligent Speed Limit Warning (ISLW) .....................................................6-72
Systeeminstelling en -activering ................................................................ 6-73
Display .......................................................................................................... 6-73
Beperkingen van het systeem .................................................................... 6-76
Driver Attention Warning-systeem (DAW) .................................................... 6-78
Systeeminstelling en werking ....................................................................6-78
Resetten van het systeem ..........................................................................6-80
Systeem standby .........................................................................................6-80
Storing systeem ...........................................................................................6-80
Leading Vehicle Departure Alert-systeem .................................................6-82
Cruisecontrol ................................................................................................... 6-83
Werking van de cruise control ....................................................................6-83
6
6. Rijden met uw auto
Rijden onder speciale rijomstandigheden ....................................................6-88
Rijden onder moeilijke omstandigheden ...................................................6-88
Op eigen kracht lostrekken van de auto ..................................................6-88
Rijden in het donker ....................................................................................6-89
Vloeiend nemen van bochten .....................................................................6-89
Rijden in de regen ........................................................................................6-89
Doorwaden van water .................................................................................6-90
Rijden op de snelweg ..................................................................................6-90
Rijden in de winter ...........................................................................................6-91
Sneeuw en ijs ................................................................................................6-91
Voorzorgsmaatregelen voor de winter ......................................................6-94
Massa van de auto ..........................................................................................6-96
Overbeladen.................................................................................................6-96
Rijden met een aanhanger .............................................................................6-97
6-4
Rijden met uw auto
WAARSCHUWING
Koolmonoxide (CO) gas is giftig. Het inademen van CO kan bewusteloosheid
en overlijden veroorzaken.
De uitlaatgassen van de motor bevatte koolmonoxide die u niet kunt zien of ruiken.
Inhaleer uitlaatgassen niet.
Draai onmiddellijk de ruiten open als u in de auto uitlaatgas ruikt. Blootstelling aan
CO kan bewusteloosheid en overlijden door verstikking veroorzaken.
Controleer of het uitlaatsysteem niet lekt.
Het uitlaatsysteem moet elke keer dat de auto op de brug staat voor olieverversen
of voor andere reparaties worden gecontroleerd. We adviseren u het uitlaatsysteem
te laten controleren door een officiële HYUNDAI-dealer zo snel mogelijk als u merkt
dat het geluid van de uitlaat verandert of als u over iets heen gereden bent dat de
onderzijde van de auto heeft geraakt.
Laat de motor niet draaien in een afgesloten ruimte.
Het is gevaarlijk de motor van uw auto in de garage te laten draaien, ook al staat de
garagedeur open. Laat de motor niet langer draaien in uw garage dan de tijd die u
na het starten nodig heeft om de garage uit te rijden.
Voorkom langdurig stationair draaien als er mensen in de auto zitten.
Als het noodzakelijk is de auto gedurende langere tijd stationair te laten draaien
terwijl er mensen in de auto aanwezig zijn, doe dat dan alleen in een open ruimte,
zet de luchttoevoer op BUITENLUCHT en schakel een van de hogere ventilator-
snelheden in zodat er frisse lucht naar het interieur wordt toegevoerd.
Houd de luchtingangen vrij.
Voor een goede werking van het ventilatiesysteem is het noodzakelijk dat de luch-
tinlaat onder de voorruit vrij blijft van sneeuw, ijs, bladeren en andere obstructies.
Als u moet met een geopende achterklep rijdt:
Sluit alle ruiten.
Open de luchtopeningen in het dashboard.
Zet de luchttoevoer op BUITENLUCHT, kies voor de luchtregeling VERWARMEN
of VENTILEREN en zet de aanjager in een van de hogere standen.
6-5
06
Vóór het instappen
 =RUJ HUYRRU GDW DOOH UXLWHQ EXLWHQ-
spiegel(s) en lampen schoon zijn en
onbelemmerd.
 9HUZLMGHUYRUVWVQHHXZRILMV
 9LVXHOH FRQWUROHHU GH EDQGHQ RS
ongelijkmatige slijtage en beschadi-
gingen.
 &RQWUROHHU RI HU JHHQ VSRUHQ YDQ
lekkage onder de auto te zien zijn.
 &RQWUROHHURIHU]LFKJHHQREVWDNHOV
achter de auto bevinden wanneer u
achteruit wilt rijden.
Vóór het starten
 &RQWUROHHUGDQGHPRWRUNDSGHDFK-
terklep of de portieren volledig geslo-
ten en vergrendeld zijn.
 6WHOGHSRVLWLH YDQGH]LWWLQJ HQKHW
stuurwiel aan.
 6WHOGHELQQHQHQEXLWHQVSLHJHOVDI
 &RQWUROHHURIDOOHYHUOLFKWLQJZHUNW
 9DVWPDNHQYDQXZJRUGHO&RQWUROHHU
of alle passagiers hun veiligheidsgor-
del hebben bevestigd.
 &RQWUROHHUGHPHWHUVHQLQGLFDWRUHQ
op het dashboard en de berichten op
het instrumentenscherm zodra de
ontsteking in de ON stand staat.
 &RQWUROHHURI YRRUZHUSHQGLH XYHU-
voerd goed opgeborgen of goed vast-
gezet zijn.
WAARSCHUWING
Om Verminder het risico op ERNSTIG
LETSEL of OVERLIJDEN door, houdt
u aan de volgende voorzorgsmaatre-
gelen:
 'UDDJ DOWLMG XZ YHLOLJKHLGVJRUGHO
Alle inzittenden moeten tijdens het
rijden de veiligheidsgordel op de
juiste manier dragen. Zie voor
meer informatie " Veiligheidsgor-
dels” in hoofdstuk 3.
 5LMGDOWLMGGHIHQVLHI+RXGHUUHNH-
ning mee dat andere bestuurders
of voetgangers onzorgvuldig kun-
nen zijn en fouten maken.
 %OLMI JHIRFXVW RS KHW ULMGHQ
Afleiden van de bestuurder kan
ongelukken veroorzaken.
 %HZDDU DOWLMG HHQ YHLOLJH DIVWDQG
tot de auto voor u.
VOOR HET RIJDEN
6-6
Rijden met uw auto
WAARSCHUWING
Ga NOOIT rijden onder invloed van
alcohol of drugs.
Rijden onder invloed is gevaarlijk en
waardoor een ongeval zou kunnen
ontstaan en tot ERNSTIG LETSEL of
OVERLIJDEN.
Rijden onder invloed is de belang-
rijkste doodsoorzaak in het verkeer.
Zelfs een geringe hoeveelheid alco-
hol zal het reactie-, waarnemingen
en beoordelingsvermogen vermin-
deren. Maar één drankje kan uw
reactievermogen op wijzigende
omstandigheden en noodsituaties
verminderen, en uw reactietijd wordt
steeds slechter naarmate u meer
drinkt.
Rijden onder invloed van drugs is
minstens even gevaarlijk als rijden
onder invloed van alcohol.
De kans op een ernstig ongeval is
vele malen groter als u gaat rijden
onder invloed van alcohol of drugs.
Ga niet rijden als u gedronken heeft
of drugs heeft gebruikt. Rijd ook niet
mee met een bestuurder die onder
invloed van alcohol of drugs is.
%HSDDO YDQ WHYRUHQ ZLH HU ULMGW RI
neem een taxi.
6-7
06
WAARSCHUWING
Om Verminder het risico op ERNSTIG
LETSEL of OVERLIJDEN door, houdt
u aan de volgende voorzorgsmaatre-
gelen:
 /DDW NLQGHUHQ RI DQGHUHQ GLH QLHW
vertrouwd zijn met de auto nooit
het contactslot of aanverwante
onderdelen aanraken. Onverwachte
en plotselinge beweging van de
wagen kan voorkomen.
 6WHHN122,7WLMGHQVKHWULMGHQXZ
hand door het stuurwiel om de
contactsleutel of andere bedie-
ningsorganen te bedienen. Hier-
door kunt u de controle over de
auto verliezen, wat kan leiden tot
een ongeval en ernstig letsel.
Sleutel contactslot
(indien van toepassing)
OIB054010
WAARSCHUWING
 122,7GUDDLGHVOHXWHOLQKHWFRQ-
tactslot naar LOCK en ACC, vooral
tijdens het rijden behalve in een
noodgeval. Hierdoor wordt de
motor uitgeschakeld en verliezen
stuur- en remsystemen hun voe-
ding. Hierdoor kunt u de controle
over de auto verliezen en neemt de
rem kracht af, wat tot een ongeval
kan leiden.
 $FWLYHHU DOWLMG GH SDUNHHUUHP HQ
zet de versnellingspook in de 1e
versnelling (handgeschakelde
transmissie) of zet de selectiehen-
del in stand N (Neutraal, geauto-
matiseerde handmatige transmis-
sie) en het contact eerst in stand
LOCK voordat u de auto verlaat.
Als deze voorzorgsmaatregelen
niet worden opgevolgd, kan de
auto onverwacht in beweging
komen.
AANWIJZING
Gebruik nooit niet-originele sleute-
lafdekplaatjes. Dat kan leiden tot
startproblemen als gevolg van een
communicatiestoring.
CONTACTSLOT
6-8
Rijden met uw auto
Standen contactslot
Stand
STAND Actie Aanwijzing
LOCK De contactsleutel kan uit het
contact worden verwijderd als
het contact in stand LOCK staat.
Het stuurslot beschermt tegen
diefstal.
(indien van toepassing)
ACC Elektrische accessoires zijn brui-
kbaar.
Het stuurwiel wordt ontgrendeld.
Draai het stuurwiel iets naar links
en naar rechts om het contact
gemakkelijker in stand ACC te
kunnen zetten als het verdraaien
van de contactsleutel moeilijk
gaat.
ON
Dit is de normale positie van de
sleutel nadat de motor aanslaat.
Alle functies en accessoires zijn
bruikbaar.
De waarschuwingslampjes kun-
nen worden gecontroleerd wan-
neer u het contactslot van ACC
naar ON draait.
Laat het contact niet in de ON
positie als de motor niet draait,
dit om ontlading van de batterij
te voorkomen.
START Om de motor starten, zet het
contact in stand START. De
schakelaar blijft in de ON stand
als u de sleutel los laat.
De motor wordt aangezwengeld
tot u de sleutel loslaat.
6-9
06
Motor starten
WAARSCHUWING
 'UDDJ DOWLMG JHVFKLNWH VFKRHQHQ
tijdens het rijden. Ongeschikt
schoeisel, zoals hoge hakken, ski-
botten, sandalen, teenslippers,
etc., kunnen het gebruik van rem-
en gaspedaal belemmeren.
 6WDUWGHDXWRQLHWWHUZLMOKHWJDVSH-
daal wordt ingetrapt. De auto kan
in beweging komen, wat kan leiden
tot een ongeval.
 :DFKW WRWGDW KHW PRWRUWRHUHQWDO
normaal is. De auto kan plotseling
in beweging komen als het rempe-
daal wordt losgelaten bij een hoog
toerental.
Auto met handgeschakelde transmis-
VLH
1. Controleer of de parkeerrem is geac-
tiveerd.
2. Zorg ervoor dat de versnellingspook
in N (neutraal) staat.
3. Trapt u het koppelingspedaal en het
rempedaal in.
4. Zet het contact in stand START.
Houdt het sleutel (maximum 10
seconden) totdat de motor aanslaat
en laat de sleutel.
Auto met geautomatiseerde handmati-
JHWUDQVPLVVLH
1. Controleer of de parkeerrem is geac-
tiveerd.
2. Zorg ervoor dat de versnellingspook
in N (neutraal) staat.
3. Trap het rempedaal stevig in.
4. Zet het contact in stand START.
Houdt het sleutel (maximum 10
seconden) totdat de motor aanslaat
en laat de sleutel. De motor kan
alleen worden gestart als de versnel-
lingspook in de stand N (Neutraal)
staat.
i Informatie
 %UHQJGHPRWRUQLHWRSEHGULMIVWHP-
SHUDWXXUGRRUKHPVWDWLRQDLUWHODWHQ
GUDDLHQ *D ULMGHQ PHW JHPDWLJGH
PRWRUWRHUHQWDOOHQ 9HUPLMG NUDFK-
WLJDFFHOHUHUHQHQGHFHOHUHUHQ
 6WDUW GH DXWR DOWLMG PHW GH YRHW RS
KHWUHPSHGDDO6WDUWGHDXWRQLHWWHU-
ZLMOKHWJDVSHGDDOZRUGWLQJHWGHFHOH-
UHUHQUDSW9RHUKHWWRHUHQWDOYDQGH
PRWRU QLHW WH KRRJ RS DOV GH PRWRU
QRJDDQKHWRSZDUPHQLV
6-10
Rijden met uw auto
AANWIJZING
Om beschadigingen aan uw auto te
voorkomen:
 +RXG GH RQWVWHNLQJVVOHXWHO QLHW
langer dan 10 seconden in de
START stand. Wacht 5 tot 10
seconden voordat u het opnieuw
probeert.
 =HWKHWFRQWDFWQLHWLQVWDQG67$57
terwijl de motor draait. Anders
raakt de startmotor mogelijk
beschadigd.
 $OVKHWYHLOLJLVPHWKHWRRJRSKHW
overige verkeer, kunt u de selectie-
hendel tijdens het rijden in stand N
zetten en kunt u de motor opnieuw
proberen te starten door het con-
tact in stand START te draaien.
 3UREHHUGHDXWRQLHWDDQWHVOHSHQ
of aan te duwen om de motor te
starten.
Toets Engine Start/Stop
(indien van toepassing)
OAC3069052TU
Wanneer het voorportier wordt geo-
pend, gaat de verlichting van de toets
Engine Start/Stop branden en gaat
ongeveer 30 seconden nadat het por-
tier gesloten is uit. (indien van toepas-
sing)
WAARSCHUWING
Om zet de motor uit in een noodge-
val:
Houd de Motor Start/Stop knop lan-
ger dan twee seconden ingedrukt OF
druk snel drie keer achter elkaar op
de Motor Start/Stop knop (binnen
drie seconden).
Als de auto nog rijdt, kunt u de motor
opnieuw starten door het rempedaal
in te drukken (bij geautomatiseerde
handmatige transmissie) / het koppe-
lingspedaal en het rempedaal (hand-
geschakelde transmissie) ingetrapt
houdt door de Engine Start/Stop
knop in te drukken met de selectie-
hendel in stand N (Neutraal).
6-11
06
WAARSCHUWING
 'UXN122,7GH(QJLQH6WDUW6WRS
knop in terwijl de auto rijdt behalve
in een noodgeval. Hierdoor wordt
de motor uitgeschakeld en verlie-
zen stuur- en remsystemen hun
voeding. Hierdoor kunt u de con-
trole over de auto verliezen en
neemt de rem kracht af, wat tot een
ongeval kan leiden.
 9RRUGDWXGHEHVWXXUGHUVVWRHOYHU-
laat; stel de parkeerrem volledig
in, druk de start-/stop knop van de
motor in de positie van de OFF, en
zorg ervoor dat u de Smart Key bij
hebt. Als deze voorzorgsmaatre-
gelen niet worden opgevolgd, kan
de auto onverwacht in beweging
komen.
6-12
Rijden met uw auto
Positie van de Engine Start/Stop knop
3RVLWLHYDQGH
knop Actie Aanwijzing
OFF
 2PGHPRWRUXLWWHVFKDNHOHQ
brengt u de auto tot stilstand
en drukt u op de Engine Start/
Stop knop.
 +HW VWXXUVORW EHVFKHUPW
tegen diefstal. (indien van
toepassing)
Als het stuurwiel niet correct
vergrendeld is wanneer u het
bestuurdersportier opent, zal er
een waarschuwingszoemer
klinken.
ACC
 'UXN GH (QJLQH 6WDUW6WRS
knop als deze in stand OFF
staat in zonder het koppe-
lingspedaal in te trappen.
 (OHNWULVFKH DFFHVVRLUHV ]LMQ
bruikbaar.
 +HW VWXXUZLHO ZRUGW RQWJUHQ-
deld.
 $OVGH(QJLQH6WDUW6WRSNQRS
van de motor in de stand ACC
staat gedurende meer dan 1
uur, schakelt de motor auto-
matisch uit om ontladen van
de batterij te vermijden.
 $OV KHW VWXXUZLHO QLHW FRUUHFW
wordt ontgrendeld, zal de
Engine Start/Stop knop niet
werken. Druk de Engine Start/
Stop knop in terwijl u het
stuurwiel naar rechts en naar
links draait.
ON
 'UXN GH (QJLQH 6WDUW6WRS
knop als deze in stand ACC
staat in zonder het koppe-
lingspedaal in te trappen.
 9RRUGDW GH PRWRU ZRUGW
gestart, gaan de waarschu-
wingslampjes ter controle
branden.
Laat de Engine Start/Stop knop
niet in de ON positie als de
motor niet draait, dit om ontlad-
ing van de batterij te voorkomen.
START
Om de motor te starten trapt u
het koppelingspedaal en het
rempedaal in en drukt u de
Engine Start/Stop knop in met
de selectiehendel in stand N
(Neutraal).
Als u op de startknop drukt
zonder het rempedaal in te trap-
pen, zal de motor niet starten en
wijzigt de stand van de start-
NQRSDOVYROJW
OFF o ACC o ON o OFF
6-13
06
Motor starten
WAARSCHUWING
 'UDDJ DOWLMG JHVFKLNWH VFKRHQHQ
tijdens het rijden. Ongeschikt
schoeisel, zoals hoge hakken, ski-
botten, sandalen, teenslippers,
etc., kunnen het gebruik van rem-
en gaspedaal belemmeren.
 6WDUWGHDXWRQLHWWHUZLMOKHWJDVSH-
daal wordt ingetrapt.
De auto kan in beweging komen,
wat kan leiden tot een ongeval.
 :DFKW WRWGDW KHW PRWRUWRHUHQWDO
normaal is. De auto kan plotseling
in beweging komen als het rempe-
daal wordt losgelaten bij een hoog
toerental.
i Informatie
 'H PRWRU ]DO DOOHHQ VWDUWHQ GRRU WH
GUXNNHQ RS GH 0RWRU 6WDUW6WRS
NQRSZDQQHHUGH6PDUW.H\]LFKLQ
GHDXWREHYLQGW
 =HOIV DOV GH 6PDUW .H\ ]LFK LQ GH
DXWREHYLQGWPDDURSHQLJHDIVWDQG
YDQ GH EHVWXXUGHU ]DO GH PRWRU
PRJHOLMNQLHWDDQVODDQ
 :DQQHHUGH(QJLQH6WDUW6WRSNQRS
LQ VWDQG $&& RI 21 VWDDW ZRUGW
GRRUKHWV\VWHHPJHFRQWUROHHUGRIGH
6PDUW .H\ DDQZH]LJ LV DOV HHQ SRU-
WLHU RSHQ LV$OV GH 6PDUW .H\ ]LFK
QLHW LQ GH DXWR EHYLQGW JDDW KHW
ODPSMHNQLSSHUHQHQGHZDDU-
VFKXZLQJ.H\ QRWLQ YHKLFOHJDDW
EUDQGHQ HQ DOV DOOH SRUWLHUHQ ]LMQ
JHVORWHQNOLQNWGH]RHPHURRNJHGX-
UHQGHRQJHYHHUVHFRQGHQ+RXGGH
VPDUW NH\ LQ KHW YRHUWXLJ DOV X GH
$&&SRVLWLHJHEUXLNWRIDOVGHPRWRU
21LV
Auto met handgeschakelde transmis-
VLH
1. Zorg dat u altijd de Smart Key bij u
dragen.
2. Controleer of de parkeerrem is geac-
tiveerd.
3. Zorg ervoor dat de versnellingspook
in N (neutraal) staat.
4. Trapt u het koppelingspedaal en het
rempedaal in.
5. Druk de Engine Start/Stop knop in.
Auto met geautomatiseerde handmati-
JHWUDQVPLVVLH
1. Zorg dat u altijd de Smart Key bij u
dragen.
2. Controleer of de parkeerrem is geac-
tiveerd.
3. Zorg ervoor dat de versnellingspook
in N (neutraal) staat.
4. Trap het rempedaal in.
5. Druk de Engine Start/Stop knop in.
De motor kan alleen worden gestart
als de versnellingspook in de stand
N (Neutraal) staat.
i Informatie
 %UHQJGHPRWRUQLHWRSEHGULMIVWHP-
SHUDWXXUGRRUKHPVWDWLRQDLUWHODWHQ
GUDDLHQ *D ULMGHQ PHW JHPDWLJGH
PRWRUWRHUHQWDOOHQ 9HUPLMG NUDFK-
WLJDFFHOHUHUHQHQGHFHOHUHUHQ
 6WDUW GH DXWR DOWLMG PHW GH YRHW RS
KHWUHPSHGDDO6WDUWGHDXWRQLHWWHU-
ZLMO KHW JDVSHGDDO ZRUGW LQJHWUDSW
9RHUKHWWRHUHQWDOYDQGHPRWRUQLHW
WHKRRJRSDOVGHPRWRUQRJDDQKHW
RSZDUPHQLV
6-14
Rijden met uw auto
AANWIJZING
Om beschadigingen aan uw auto te
voorkomen:
 $OV GH YHUNHHUVRPVWDQGLJKHGHQ
het toelaten kunt u de selectiehen-
del in stand N (Neutraal) zetten ter-
wijl de auto nog rijdt en vervolgens
de Engine Start/Stop-knop indruk-
ken om te proberen de motor
opnieuw te starten.
 3UREHHUGHDXWRQLHWDDQWHVOHSHQ
of aan te duwen om de motor te
starten.
AANWIJZING
Om beschadigingen aan uw auto te
voorkomen:
Druk de Engine Start/Stop knop
nooit langer dan 10 seconden in,
behalve wanneer de stoplichtzeke-
ring is doorgebrand.
Wanneer de remlichtzekering is
doorgebrand, kunt u de motor niet
normaal starten. Vervang de zeke-
ring door een nieuwe. Als het niet
mogelijk is, kunt u de motor starten
door de Engine Start/Stop knop in
stand ACC 10 seconden ingedrukt te
houden.
Trap voor uw eigen veiligheid altijd
het rempedaal in voordat u de motor
start.
OAC3069051TU
i Informatie
$OVGH6PDUW.H\EDWWHULMELMQDOHHJLV
RIGH6PDUW.H\QLHWJRHGZHUNWNXQW
X GH PRWRU VWDUWHQ GRRU GH (QJLQH
6WDUW6WRS NQRS GLUHFW PHW GH 6PDUW
.H\LQWHGUXNNHQLQGHULFKWLQJYDQGH
ERYHQVWDDQGHDIEHHOGLQJ
6-15
06
OAC3069068TU
Handgeschakelde transmissie
De handgeschakelde transmissie heeft
vijf versnellingen vooruit. Alle vooruit-
versnellingen zijn volledig gesynchroni-
seerd zodat het schakelen naar een
hogere of lagere versnelling soepel ver-
loopt.
WAARSCHUWING
Zorg dat u, voordat u de bestuur-
dersstoel verlaat, zet de transmissie
in de 1e versnelling als de auto op
een vlakke ondergrond of opwaartse
helling staat, of schakel de (R) ach-
teruitversnelling in als de auto op
een neerwaartse helling staat, zet de
parkeerrem op, en plaats het con-
tactslot in LOCK/OFF-positie. Als
deze voorzorgsmaatregelen niet
worden opgevolgd, kan de auto
onverwacht in beweging komen.
Om naar R (Achteruit) te schakelen,
zorgt u dat het voertuig volledig gestopt
is en plaatst u de versnellingspook ver-
volgens naar neutraal voordat u naar R
(Achteruit) gaat.
Als u volledig gestopt bent, en het is
moeilijk om de versnellingspook te
plaatsen in de 1e versnelling of in R
$FKWHUXLW
1. Plaats de versnellingspook naar
neutraal en laat de koppelingspe-
daal los.
2. Trap het koppelingspedaal weer in
en schakel vervolgens de 1 e ver-
snelling of de (R) achteruit in.
i Informatie
%LM ]HHU ODJH EXLWHQWHPSHUDWXUHQ NDQ
KHW VFKDNHOHQ ZDW PRHL]DPHU JDDQ
]RODQJGHWUDQVPLVVLHROLHQRJNRXGLV
HANDMATIGE TRANSMISSIE ǣINDIEN VAN TOEPASSINGǤ
6-16
Rijden met uw auto
Bedienen van de koppeling (indi-
en van toepassing)
Het koppelingspedaal moet geheel
ZRUGHQLQJHWUDSWDOYRUHQV
- Motor starten
De motor niet zal aanslaan zonder
dat het rempedaal ingetrapt wordt.
- Schakelen
Om uw auto te starten laat u het kop-
pelingspedaal langzaam opkomen en
drukt u het gaspedaal in.
Laat de koppelingspedaal langzaam
opkomen. Het koppelingspedaal moet
tijdens het rijden altijd zijn losgelaten.
AANWIJZING
Voorkom onnodige slijtage of scha-
de aan de koppelingspedaal:
 /DDWWLMGHQVKHWULMGHQXZYRHWQLHW
op het koppelingspedaal rusten.
 *HEUXLNGHNRSSHOLQJRRNQLHWRP
de auto stil te laten staan op een
helling (bijvoorbeeld bij een ver-
keerslicht, enz.)
 'UXN GH NRSSHOLQJVSHGDDO DOWLMG
volledig in om lawaai of schade te
voorkomen.
 6WDUW QLHW LQ GH H WZHHGH YHU-
snelling, behalve wanneer u start
op een glad wegdek.
 'UXN KHW NRSSHOLQJVSHGDDO YROOH-
dig in en zorg ervoor dat u het kop-
pelingspedaal niet opnieuw
indrukt voordat u na het loslaten
het koppelingspedaal helemaal
naar de rechtopstaande positie
laat terugkeren. Als u het pedaal
herhaaldelijk indrukt voordat deze
in de oorspronkelijke positie terug-
keert, kan het koppelingssysteem
defect raken.
Terugschakelen
U moet terug schakelen als u bij veel
verkeer moet vertragen of als u een
steile helling op rijdt zodat u voorkomt
dat u de motor belast.
Ook, door terug te schakelen wordt de
kans op afslaan beperkt en kan beter
worden geaccelereerd wanneer u uw
snelheid weer op moet voeren.
Als de auto op een steile helling naar
beneden rijdt, kan door terug te scha-
kelen een veilige snelheid worden
gehandhaafd en wordt bovendien de
levensduur van de remmen verlengd.
AANWIJZING
Om schade aan de motor, koppeling
en transmissie te voorkomen:
 %LMKHWWHUXJVFKDNHOHQYDQGHYLMI-
de naar de vierde versnelling moet
erop worden gelet dat de versnel-
lingspook niet zo ver opzij wordt
gedrukt dat per ongeluk de tweede
versnelling wordt ingeschakeld.
Hierdoor zou het motortoerental
zo hoog kunnen oplopen dat de
naald van de toerenteller in het
rode gebied terecht zou kunnen
komen.
 6FKDNHOQLHWPHHUGDQYHUVQHOOLQ-
gen tegelijk terug en schakel niet
terug als de motor met een hoog
toerental draait (5.000 om w/min).
Dergelijke een terugschakelen kan
schade aan de motor, koppeling en
transmissie veroorzaken.
6-17
06
Goed rijgedrag
 /DDWGHDXWRQRRLWLQ]LMQYULMHHQKHO-
ling af rijden. Dit is bijzonder gevaar-
lijk.
 +RXG KHW UHPSHGDDO QLHW ODQJGXULJ
achter elkaar ingetrapt. Hierdoor kun-
nen de remmen en aanverwante
onderdelen oververhit raken.
Schakel bij het afrijden van een lange
helling terug naar een lagere versnel-
ling. Hierdoor remt de auto af op de
motor
 9HUWUDDJGHVQHOKHLGYRRUGDWXWHUXJ-
schakelt. Hiermee voorkomt u dat de
motor met een te hoog toerental gaat
draaien, hetgeen schadelijk kan zijn
voor de motor.
 9HUODDJXZVQHOKHLGRRNDOVXJHFRQ-
fronteerd wordt met zijwind. Dan kunt
u de auto beter onder controle hou-
den.
 'HDXWRPRHWYROOHGLJVWLOVWDDQYRRU-
dat u probeert te schakelen naar de R
(Achteruit) versnelling, de versnel-
lingsbak kan anders schade oplopen.
 :HHVYRRUDOYRRU]LFKWLJELMKHWULMGHQ
op een gladde ondergrond. Let in dat
geval vooral op bij het remmen, gas-
geven en schakelen. Op een glad
wegdek kan een abrupte snelheids-
verandering leiden tot verlies van grip
van de aangedreven wielen, waar-
door u de controle over uw auto kunt
verliezen.
WAARSCHUWING
Rem op een glad wegdek niet snel af
op de motor (schakelen vanuit een
hoge naar een lage versnelling).
Anders kan de auto in een slip raken
en een ongeval veroorzaken.
WAARSCHUWING
Om Verminder het risico op ERNSTIG
LETSEL of OVERLIJDEN door:
 'UDDJ $/7,-' XZ YHLOLJKHLGVJRU-
GHO%LMHHQDDQULMGLQJORSHQLQ]LW-
tenden die hun veiligheidsgordel
niet dragen een veel grotere kans
op ernstig letsel dan inzittenden
die hun veiligheidsgordel wel dra-
gen.
 3DVXZVQHOKHLGDDQYRRUGDWXHHQ
bocht aansnijdt of gaat keren.
 0DDNJHHQSORWVHOLQJHVWXXUEHZH-
gingen bij het wisselen van rijbaan
of bij het nemen van snelle, scher-
pe bochten.
 'H NDQV GDW GH DXWR RYHU GH NRS
slaat wanneer u de macht over het
stuur verliest, is veel groter bij
hogere snelheden.
 0HHVWDO YHUOLHVW GH EHVWXXUGHU GH
macht over de auto wanneer twee
of meer wielen van de weg raken
en de bestuurder het stuur omgooit
om de auto weer de weg op te stu-
ren.
 *RRLKHWVWXXUQLHWRPZDQQHHUXZ
auto van de weg raakt. Minder in
plaats daarvan snelheid voordat u
de auto terug de weg op stuurt.
 +<81'$,  UDDGW  DOWLMG DDQ GDW X
alle aanwezige snelheidslimieten
opvolgt.
6-18
Rijden met uw auto
Druk op de schakelknop en verplaats de versnellingspook.
Verzet de selectiehendel.
OAC3069069TU
De geautomatiseerde handmatige transmissie (AMT) is een versnellingsbak die
naast de conventionele handgeschakelde transmissie is voorzien van actuatoren
voor de versnelling en de koppeling. Om het rijgemak te verbeteren wordt het scha-
kelen automatisch uitgevoerd door de transmissiebesturing en de koppelings-/ver-
snellingsbakbediening.
GEAUTOMATISEERDE HANDMATIGE TRANSMISSIE ǣAMTǤ
ǣINDIEN VAN TOEPASSINGǤ
6-19
06
%HGLHQLQJJHDXWRPDWLVHHUGH
handmatige transmissie
De geautomatiseerde handmatige
transmissie (AMT) heeft 5 versnellin-
gen vooruit en 1 versnelling achteruit.
De individuele snelheden worden auto-
matisch geselecteerd in de D (Rijden)
stand.
Kenmerken van geautomati-
seerde handmatige transmissie
(AMT)
 'H JHDXWRPDWLVHHUGH KDQGPDWLJH
transmissie (AMT) is in feite een
handgeschakelde transmissie die
automatisch schakelt. Deze trans-
missie geeft tijdens het rijden hetzelf-
de gevoel als een handgeschakelde
transmissie.
 :DQQHHUVWDQG'5LMGHQLVJHVHOHF-
teerd, schakelt de transmissie auto-
matisch van de ene naar de andere
versnelling, net als bij een conventio-
nele automatische transmissie. In
tegenstelling tot een conventionele
automatische transmissie is het
schakelen soms voelbaar en hoor-
baar wanneer de servos de koppelin-
gen bedienen en de versnelling wordt
geselecteerd. Wanneer een versnel-
ling wordt ingeschakeld, kunt u soms
geluiden horen. Dit is normaal en
duidt niet op een probleem met de
transmissie.
 'H JHDXWRPDWLVHHUGH KDQGPDWLJH
transmissie (AMT) heeft een droge
enkelvoudige koppeling, die anders
is dan de koppelomvormer van de
automatische transmissie. Het toont
betere acceleratieprestaties en ver-
hoogde brandstofefficiëntie tijdens
het rijden, maar de eerste start kan
iets langzamer zijn dan bij de auto-
matische transmissie.
 +LHUGRRULVKHWVFKDNHOHQVRPVGXL-
delijker merkbaar en kan een lichte
trilling worden gevoeld wanneer het
toerental van de transmissie wordt
afgestemd op het toerental van de
motors. Dit is een normaal verschijn-
sel geautomatiseerde handmatige
transmissie (AMT).
 (HQGURJHNRSSHOLQJEUHQJWKHWNRS-
pel directer over en zorgt voor een
direct gevoel dat anders kan zijn dan
bij een conventionele automatische
transmissie. Dit valt mogelijk meer op
wanneer u vanuit stilstand wegrijdt of
bij het rijden met lage snelheden
waarbij u regelmatig stilstaat.
 %LM VQHO DFFHOHUHUHQ PHW HHQ ODJH
voertuigsnelheid kan het motortoe-
rental sterk toenemen, afhankelijk
van de rijomstandigheden van het
voertuig.
 9RRU HHQ VRHSHOH EHUJRSZDDUWVH
start, druk het gaspedaal soepel in,
afhankelijk van de huidige omstan-
digheden.
 $OV X XZ YRHW YDQ KHW JDVSHGDDO
haalt bij lage voertuigsnelheid, kunt u
mogelijk een motorrem voelen, welke
vergelijkbaar is met handgeschakel-
de transmissie.
6-20
Rijden met uw auto
 $OVXKHWFRQWDFWDDQHQXLW]HWNXQW
u een klikkend geluid horen. Dit wordt
veroorzaakt door de zelftest die het
systeem uitvoert. Dit is een normaal
geluid voor de geautomatiseerde
handmatige transmissie (AMT).
 *HGXUHQGH GH HHUVWH  NP OLMNW
de auto mogelijk bij lage snelheid niet
zo soepel te accelereren. Tijdens het
inrijden worden de schakelkwaliteit
en de prestaties van uw nieuwe auto
continu geoptimaliseerd.
i Informatie
Kruipfunctie
'HNUXLSIXQFWLHKHOSWKHWYRHUWXLJVRH-
SHO WH VWDUWHQ$OV X XZ YRHW YDQ KHW
UHPSHGDDO KDDOW WHUZLMO GH YHUVQHO-
OLQJVSRRN LQ GH VWDQG 5 5HYHUVH '
'ULYH RI 0 0DQXDO VWDDW ]DO GH
DXWR]RQGHUKHWJDVSHGDDOLQWHGUXN-
NHQODQJ]DDPVWDUWHQ2PGH]HIXQFWLH
XLWWHVFKDNHOHQGUXNWXKHWUHPSHGDDO
LQRIWUHNWXGHKDQGUHPDDQ
'H NUXLSIXQFWLH ]DO QLHW ZHUNHQ ZDQ-
QHHU
 'HKDQGUHPLVDDQJHWURNNHQPHWGH
YHUVQHOOLQJVSRRNLQGHVWDQG5DFK-
WHUXLW'ULMGHQRI0KDQGPDWLJ
Instructielabel geautomatiseerde
handmatige transmissie (AMT)
OAH2039024
Lees en volg het instructielabel op de
zonneklep aan de bestuurderszijde,
voordat u met het voertuig gaat rijden.
6-21
06
Versnellingspook schakelen Voorwaarde voor schakel-
en Wanneer aan voorwaarde voor schakelen niet is
voldaan
Van
(Huidige positie) Naar
*HZHQVWHSRVL-
tie) Rijsnelheid Rem
Cluster Versnel-
lingsbak
positie
Schakel-
indicator *HOXLG
Rem drukken
indicator
R
N N.v.t. - - - -
DAchteruitrijden
onder
7 km/u Toegepast R of N knipper-
end On On N
N
RVooruit rijden
onder
2 km/h Toegepast N knipperend On On N
DAchteruitrijden
onder
7 km/u Toegepast N knipperend On On N
DRVooruit rijden
onder
2 km/h Toegepast D of N knipper-
end On On N
N N.v.t. - - - -
Voorwaarde voor schakelen
6-22
Rijden met uw auto
WAARSCHUWING
Verminder het risico op ernstig letsel
of overlijden:
 &RQWUROHHU $/7,-' GH RPJHYLQJ
rond de auto op de aanwezigheid
van anderen, in het bijzonder kin-
deren, alvorens u de transmissie
in stand D (Rijden) of R (Achteruit)
zet.
 &RQWUROHHU DOWLMG RI VWDQG 1 QHX-
traal) is ingeschakeld, trek de par-
keerrem volledig aan en zet dan
het contact in stand LOCK/OFF
voordat u de auto verlaat. Als deze
voorzorgsmaatregelen niet wor-
den opgevolgd, kan de auto onver-
wacht en plotseling in beweging
komen.
 5HPRSHHQJODGZHJGHNQLHWVQHO
af op de motor (schakelen vanuit
een hoge naar een lage versnel-
ling). Anders kan de auto in een
slip raken en een ongeval veroor-
zaken.
De schakelstandindicator in het instru-
mentenpaneel geeft, als het contact in
stand ON staat, aan in welke stand de
selectiehendel staat.
WAARSCHUWING
 &RQWUROHHUDOWLMGRIVWDQG1LVLQJH-
schakeld, trek de parkeerrem vol-
ledig aan en zet de motor uit voor-
dat u de auto verlaat.
 *HEUXLNVWDQG1QLHWLQSODDWVYDQ
de parkeerrem.
Geautomatiseerde
handmatige transmis-
sie waarschuwingsin-
dicator
7UDS5HPSHGDDO
De motor kan alleen worden gestart als
de versnellingspook in de stand N
(Neutraal) staat en het rempedaal is
ingedrukt.
Geautomatiseerde
handmatige transmis-
sie (AMT)
waarschuwing-
slampje
.RSSHOLQJRYHUYHUKLW
Dit waarschuwingslampje geeft aan dat
de koppeling oververhit is. Dit verschijnt
een tijdje wanneer het contactslot wordt
ingeschakeld. Het indicatielampje gaat
branden wanneer de geschatte tempe-
ratuur van de koppeling een grens-
waarde bereikt.
6-23
06
i Informatie
+HW $07 ZDDUVFKXZLQJVODPSMH NDQ
EUDQGHQDOVHUNRSSHOLQJVVOLSRSWUHHGW
GRRUKHUKDDOGHOLMNVWRSSHQHQZHJULM-
GHQ RS VWHLOH KHOOLQJHQ HQ DOV GH +LOO
+ROGIXQFWLH JHGXUHQGH ODQJHUH WLMG
ZRUGW JHEUXLNW *HEUXLN GH UHP WLM-
GHQVKHWODQJ]DDPULMGHQRS HHQKHX-
YHORIELMKHWVWRSSHQYDQKHWYRHUWXLJ
RS HHQ KHOOLQJ RP WH YRRUNRPHQ GDW
KHWZDDUVFKXZLQJVODPSMHEUDQGW
 $OV GH DXWR RS HHQ KHOOLQJ PHW KHW
alleen gaspedaal op zijn plaats wordt
gehouden of vooruit kruipt, kunnen
de koppeling oververhit raken wat tot
schade kan leiden. Op dit moment zal
er een waarschuwingslampje op het
scherm verschijnen.
 $OVRSKHWZDDUVFKXZLQJZRUGWZHHU-
gegeven, moet het rempedaal wor-
den ingetrapt.
 +HWQHJHUHQYDQGHZDDUVFKXZLQJHQ
kan leiden tot beschadiging van de
transmissie en koppeling.
LCD-display voor transmissie-
temperatuur en waarschu-
wingsberichten
Transmissietemperatuurmeter
OAC3069029TU/OAC3069035TU
 6HOHFWHHUGHWULSFRPSXWHUPRGXVRS
het LCD-display en ga naar het tem-
peratuurscherm van de transmissie
om de temperatuur van de geauto-
matiseerde handmatige transmissie
te bekijken.
 3UREHHU]RWHULMGHQGDWGHWHPSHUD-
tuurmeter niet hoog/oververhit aan-
geeft. Wanneer de transmissie over-
verhit is, zal er een
waarschuwingsbericht op het LCD-
scherm weergegeven worden. Volg
het weergegeven bericht.
230(5.,1*
Verhoging (hoge temperatuur) van
de transmissietemperatuurmeter
verschijnt meestal op een helling
wanneer het voertuig voor een lange
tijd met het gaspedaal ingedrukt
wordt gestopt, zonder het rempedaal
in te drukken.
6-24
Rijden met uw auto
OAC3069029TU
1RUPDDORQGHUPDUNHULQJ
 2PGHRSWLPDOHVFKDNHOSUHVWDWLHVWH
behouden, moet u zo rijden dat de
temperatuurmeter onder het punt is
(onder markering10).
i Informatie
'H WHPSHUDWXXUPHWHU NDQ VQHO RSOR-
SHQDOVHUNRSSHOLQJVVOLSRSWUHHGWGRRU
KHUKDDOGHOLMNVWRSSHQHQZHJULMGHQRS
VWHLOH KHOOLQJHQ HQ DOV GH +LOO +ROG
IXQFWLH JHGXUHQGH ODQJHUH WLMG ZRUGW
JHEUXLNW2PWHKRJHWHPSHUDWXUHQWH
YRRUNRPHQJHEUXLNWXGHUHPWLMGHQV
ULMGHQRSODJHVQHOKHLGRIZDQQHHUXGH
DXWRRSHHQKHXYHOVWRSW
OAC3069030TU
9RRUKHWLQYRHUHQYDQ+RRJ
2YHUYHUKLWWLQJYDQPDUNHULQJ
WRW
 'H]H]RQH WRRQWDDQ GDWGHNRSSH-
lingstemperatuur van de AMT is vóór
het betreden in de hoge/oververhit-
tingszone. Wanneer de koppelings-
temperatuur zich binnen deze zone
bevindt (van markering 10 tot 14),
stuur dan het minimaliseren van de
koppelingsslip zodat de temperatuur-
meter onder het punt ligt (markering
10).
 $OVGHWHPSHUDWXXUYDQGHNRSSHOLQJ
blijft verhogen en de markering 14
bereikt, klinkt het waarschuwingsa-
larm en verschijnt de temperatuurme-
ter op het cluster. Het AMT-
waarschuwingsbericht wordt niet
weergegeven.
6-25
06
OAC3069031TU
+RRJ2YHUYHUKLWWLQJ
YDQPDUNHULQJWRW
 'H]H]RQH WRRQWDDQ GDWGHNRSSH-
lingstemperatuur van de AMT is bin-
nengetreden in de hoge/oververhit-
tingszone.
Het AMT-waarschuwingsalarm klinkt,
het waarschuwingsbericht wordt
weergegeven op het cluster en de
temperatuurmeter verdwijnt uit het
cluster.
Volg het weergegeven waarschu-
wingsbericht.
 $OV X GH WHPSHUDWXXUVWDWXV YDQ GH
koppeling wilt controleren wanneer
deze oververhit raakt, gaat u naar het
scherm van de temperatuurmeter
door de boordcomputermodus te
selecteren. Vervolgens kunt u de
temperatuurstatus van de koppeling
controleren.
AMT Waarschuwingsmeldinge
OAC3069033TU
Helling op rijden of rijden op een steile
KHOOLQJ
 *HEUXLNGHYRHWUHPRIGHSDUNHHUUHP
om de auto op een helling op zijn
plaats te houden.
 /DDWELM ILOHULMGHQ RSHHQ KHOOLQJZDW
ruimte ontstaan tussen uw auto en de
voorligger alvorens vooruit te rijden.
*HEUXLN YHUYROJHQV KHW UHPSHGDDO
om de auto op de helling op zijn
plaats te houden.
 $OV GH DXWR RS HHQ KHOOLQJ PHW KHW
gaspedaal op zijn plaats wordt
gehouden of vooruit kruipt, kunnen
de transmissie en de koppeling over-
verhit raken wat tot schade kan lei-
den. Op dat moment wordt een waar-
schuwingsmelding weergegeven op
het LCD-display.
 $OV RS KHW /&'GLVSOD\ HHQ ZDDU-
schuwing wordt weergegeven, moet
het rempedaal worden ingetrapt.
 +HWQHJHUHQYDQGHZDDUVFKXZLQJHQ
kan leiden tot beschadiging van de
transmissie.
6-26
Rijden met uw auto
OAC3069032TU
7UDQVPLVVLHNRSSHOLQJ+RJHWHP-
SHUDWXXUHHUVWHHQWZHHGH
ZDDUVFKXZLQJ
 2QGHU EHSDDOGH RPVWDQGLJKHGHQ
zoals bij herhaaldelijk vanuit stilstand
wegrijden op een steile helling, abrupt
wegrijden, plotseling accelereren of
andere zware rijomstandigheden kan
de temperatuur van de koppeling in
de transmissie te sterk stijgen.
 :DQQHHU GH NRSSHOLQJVWHPSHUDWXXU
hoog is, wordt de veilige bescher-
mingsmodus ingeschakeld en knip-
pert de versnellingspositie-indicator
op het cluster met een gong. Op dit
moment, is de "transmissietempera-
tuur hoog"! Veilig stoppen" weerge-
geven op het LCD-display, klinkt er
een zoemer en schakelt de transmis-
sie mogelijk niet soepel.
 $OV QD GH HHUVWH ZDDUVFKXZLQJ GH
temperatuur van de koppeling continu
toeneemt, klinkt er een waarschu-
wingsgeluid en knippert de schakelin-
dicator continu. (tweede waarschu-
wing)
 =HWGHDXWRDOVGLW]LFKYRRUGRHW RS
een veilige plaats langs de kant, stop
de auto met draaiende motor, trap de
rem in en laat de koppeling met draai-
ende motor enkele minuten afkoelen.
 $OV X GH]H ZDDUVFKXZLQJ QHJHHUW
verslechtert het rijgedrag mogelijk.
De transmissie gaat dan mogelijk
abrupt schakelen of stotend schake-
len. Om terug te keren naar de nor-
male rijomstandigheden, stopt u het
voertuig en gebruikt u de voetrem.
Laat vervolgens de transmissie een
paar minuten afkoelen met de motor
aan.
WAARSCHUWING
Op een stijgende weg mag u de auto
nooit stil laten staan met alleen het
gaspedaal of de kruipmodus. Dit kan
leiden tot oververhitting van de kop-
peling en overmatige schade, waar-
door de levensduur van de koppe-
ling wordt verkort.
6-27
06
OAC3069035TU/OAC3069063TU
OAC3069062TU
9HUVQHOOLQJVEDNNRSSHOLQJRYHU-
YHUKLWODDWVWHZDDUVFKXZLQJ
 $OVZRUGWGRRUJHUHGHQPHWGHDXWRHQ
de temperatuur van de koppeling de
maximale limiet bereikt, wordt de
waarschuwingsmelding "Transmission
hot! Park with engine On (Transmissie
oververhit, zet de auto met draaiende
motor stil)" weergegeven.
 'HZDDUVFKXZLQJVPHOGLQJJHHIWDDQ
hoe lang u moet wachten om de
transmissie te laten afkoelen.
 $OVGLWJHEHXUW]HWGHDXWRGDQVWLORS
een veilige plaats, laat de motor
draaien, trap het rempedaal in en zet
de transmissie in stand N (Neutraal)
zodat deze kan afkoelen.
 :DQQHHU GH PHOGLQJ 7UDQVPLVVLRQ
cooled down. Resume driving (Trans-
missie afgekoeld, rij verder)" wordt
weergegeven, kunt u weer verder rij-
den.
 3UREHHULQGLHQPRJHOLMNVRHSHOWHULM-
den.
 1HHPYRRUXZYHLOLJKHLG FRQWDFWRS
met een officiële Hyundai-dealer als
een waarschuwingen blijft knipperen
en laat het systeem controleren.
6-28
Rijden met uw auto
Standen selectiehendel
R (achteruit)
*HEUXLNGH]HVWDQGRPGHDXWRDFKWHU-
uit te rijden.
AANWIJZING
 =RUJ HUYRRU GDW GH DXWR YROOHGLJ
tot stilstand is gekomen voordat
stand R (achteruit) wordt inge-
schakeld.
 %LM KHW LQ 5 $FKWHUXLW SODDWVHQ
wordt niet geschakeld als de snel-
heid van het voertuig meer dan 3
km/u bedraagt.
 7UDS KHW UHPSHGDDO YROOHGLJ LQ
Indien dit niet het geval is, gaat het
lampje voor de rem indrukken
branden en wordt de versnelling
niet ingeschakeld.
N (Neutraal)
De wielen en de transmissie zijn niet
geblokkeerd.
*HEUXLN11HXWUDDODOVXHHQXLWJHYDO-
len motor opnieuw wilt starten, of als
het noodzakelijk is om de motor AAN te
laten.
Trap het rempedaal altijd in als u wis-
selt van N (Neutraal) naar een andere
versnelling.
WAARSCHUWING
3ODDWVQLHWLQHHQYHUVQHOOLQJDOVXZ
voet niet op het rempedaal geplaatst
is. Het in versnelling plaatsen terwijl
de motor op hoge snelheid loopt kan
ervoor zorgen dat het voertuig erg
snel gaat. U kunt de controle verlie-
zen en mensen of voorwerpen raken.
Stand D (Rijden)
Dit is de normale stand voor het rijden
in voorwaartse richting. De transmissie
schakelt automatisch over naar de juis-
te versnelling bij bediening van het gas-
pedaal en als de snelheid van de auto
verandert.
Druk voor extra vermogen tijdens
inhaalmanoeuvres of het beklimmen
van een steile helling het gaspedaal
volledig in. Hierdoor zal de automati-
sche transmissie automatisch een
lagere versnelling kiezen.
6-29
06
%LMKHWVWDUWHQRSHHQRSZDDUWVH
KHOOLQJ
 7UHN GH KDQGUHP VWHYLJ DDQ RP WH
voorkomen dat het voertuig achteruit
rolt.
 =HWGHYHUVQHOOLQJVSRRNLQ''ULYH
terwijl u het rempedaal indrukt. Zorg
ervoor dat de schakelindicator in het
display de eerste versnelling aan-
geeft.
 1HHPXZYRHWYDQKHWUHPSHGDDOHQ
druk het gaspedaal geleidelijk in.
Laat vervolgens, wanneer het voer-
tuig in beweging komt, de parkeer-
rem los en druk het gaspedaal verder
in.
%LMKHWVWDUWHQRSHHQQHHUZDDUWVH
KHOOLQJ
 'UXNKHWUHPSHGDDOLQHQ]HWGHYHU-
snellingspook in de stand D (Drive).
Zorg ervoor dat de schakelindicator
in het display de eerste versnelling
aangeeft.
 1HHPXZYRHWYDQKHWUHPSHGDDODI
en druk het gaspedaal langzaam in.
Wanneer de snelheid van de auto
toeneemt wordt de koppeling inge-
schakeld.
AANWIJZING
 $OVGHYHUVQHOOLQJQLHWZRUGWLQJH-
schakeld nadat de versnellings-
hendel van N (Neutraal) naar D
(Rijden)/M (Handmatig)/R (Achter-
uit) is geschakeld, probeer dan
opnieuw te schakelen. In dit geval
kan er een tijdsvertraging en
geluid optreden, dat is normaal.
 /DDWGHDXWRKHOHPDDOWRWVWLOVWDQG
komen en druk het rempedaal
alvorens de selectiehendel in of
stand D te zetten.
 %LM KHW YDQ 5 $FKWHUXLW LQ '
(Rijden) plaatsen wordt de versnel-
ling niet ingeschakeld als de snel-
heid van de auto hoger is dan 8
km/u.
 7UDS KHW UHPSHGDDO YROOHGLJ LQ
Indien dit niet het geval is, gaat het
lampje voor de rem indrukken
branden en wordt de versnelling
niet ingeschakeld.
6-30
Rijden met uw auto
Modus handmatig schakelen
OAC3069070TU
De modus voor handmatig schakelen
kan vanuit stilstand of tijdens het rijden
worden ingeschakeld door (M) de
selectiehendel vanuit stand D (Rijden)
naar rechts te bewegen. Druk de selec-
tiehendel terug naar links om stand D
(Rijden) weer in te schakelen.
In de modus voor handmatig schake-
len, verplaats de versnellingspook naar
achteren en naar voren om de gewens-
te versnellingen voor de huidige rijdom-
standigheden te selecteren.
+ Opschakelen (+): Druk de selectie-
hendel één keer naar voren om één
versnelling op te schakelen.
- (Terugschakelen): Trek de selectie-
hendel één keer naar achteren om één
versnelling terug te schakelen.
AANWIJZING
Als u de versnellingspook niet in een
willekeurige stand kunt zetten of als
de versnelling automatisch in de
stand N (Neutraal) wordt gezet wan-
neer de snelheid van de auto onder
de 10 km/u komt, kan dit wijzen op
een storing in het systeem. In dat
geval adviseren we u het systeem te
laten controleren door een officiële
+<81'$,GHDOHU
i Informatie
 .XQQHQDOOHHQGHYLMIYHUVQHOOLQ-
JHQYRRUXLWJHNR]HQZRUGHQ=HWGH
VHOHFWLHKHQGHOLQVWDQG5RI1RPGH
DXWR UHVSHFWLHYHOLMN DFKWHUXLW WH ULM-
GHQRIWHEORNNHUHQELMKHWSDUNHUHQ
 ,QGHVSRUWVWDQGZRUGWDXWRPDWLVFK
WHUXJJHVFKDNHOG ZDQQHHU GH DXWR
VQHOKHLGPLQGHUW$OVGHDXWRWRWVWLO-
VWDQG NRPW ZRUGW DXWRPDWLVFK GH
HHUVWHYHUVQHOOLQJLQJHVFKDNHOG
 +HW PRWRUWRHUHQWDO LQ KHW URGH
JHELHGUDDNWVFKDNHOWGHWUDQVPLVVLH
DXWRPDWLVFKRS
 $OV GH EHVWXXUGHU GH VHOHFWLHKHQGHO
QDDU VWDQG  8S RI  'RZQ
EHZHHJWZRUGWGHJHZHQVWHYHUVQHO-
OLQJ PRJHOLMN QLHW LQJHVFKDNHOG DOV
GDDUGRRU KHW PRWRUWRHUHQWDO EXLWHQ
KHWWRHJHVWDQHJHELHG]RXNRPHQ'H
EHVWXXUGHU PRHW ]HOI RSVFKDNHOHQ
RYHUHHQNRPVWLJ GH ULMRPVWDQGLJKH-
GHQHQHUYRRU]RUJHQGDWKHWPRWRU-
WRHUHQWDO EXLWHQ KHW URGH JHELHG
EOLMIW
 'UXNGHVHOHFWLHKHQGHOQDDUYRUHQ
2SVFKDNHOHQ ELM KHW YDQXLW VWLO-
VWDQG DFFHOHUHUHQ RS HHQ JODG ZHJ-
GHN+LHUGRRUVFKDNHOWGHWUDQVPLV-
VLHQDDU GHHYHUVQHOOLQJ GLH EHWHU
JHVFKLNWLVYRRUKHWVRHSHOZHJULMGHQ
RS HHQ JODGGH RQGHUJURQG7UHN GH
VHOHFWLHKHQGHO QDDU DFKWHUHQ 
7HUXJVFKDNHOHQ RP GH HHUVWH YHU-
VQHOOLQJZHHULQWHVFKDNHOHQ
6-31
06
3DUNHUHQ
Om uw auto parkeren, stop altijd volle-
dig en blijf op het rempedaal drukken.
 :DQQHHU X RS GH YODNNH ZHJ SDU-
keert, zet u de versnellingspook van
D (Rijden)/R (Achteruit) in de stand N
(Neutraal). Trek vervolgens de hand-
rem stevig aan voordat u de motor
uitzet.
 %LMKHWSDUNHUHQRSHHQKHOOLQJZRUGW
geadviseerd om de versnellingspook
in D (Rijden) te zetten voor bergop-
waarts en R (Achteruit) voor bergaf-
waarts en de parkeerrem in te scha-
kelen voordat u de motor uitzet.
Als de motor werd uitgeschakeld met
de versnellingspook in de stand D
(Rijden) of R (Achteruit), moet het rem-
pedaal worden ingedrukt en de versnel-
lingspook in de stand N (Neutraal) wor-
den gezet om de motor aan te zetten.
Neem de sleutel mee als u het voertuig
verlaat.
WAARSCHUWING
Wanneer je verblijf in het voertuig
met draaiende motor, zorg er dan
voor dat het gaspedaal niet langdu-
rig wordt ingetrapt. Anders kan de
motor of het uitlaatsysteem overver-
hit raken en brand ontstaan.
Het uitlaatgassen en het uitlaatsys-
WHHP]LMQ]HHUKHHW%OLMIXLWGHEXXUW
van de onderdelen van het uit-
laatsysteem.
Rijd niet, parkeer niet of laat de
motor niet stationair draaien boven
ontvlambare materialen, zoals gras,
droge planten, papier, bladeren enz.
Deze kunnen ontbranden en brand
veroorzaken.
Goed rijgedrag
 +RXG KHW JDVSHGDDO QRRLW LQJHWUDSW
als de selectiehendel van stand N in
een andere stand wordt gezet.
 =RUJ HUYRRU GDW GH DXWR YROOHGLJ WRW
stilstand is gekomen voordat stand R
(Achteruit) of D (Rijden) wordt inge-
schakeld.
 9HUSODDWVGHYHUVQHOOLQJVSRRNWLMGHQV
het rijden niet in de N (Neutraal)
stand. Dit kan resulteren in een onge-
val omdat de motor niet meer kan
remmen en de transmissie bescha-
digd kan worden.
 /DDWWLMGHQVKHWULMGHQXZYRHWQLHWRS
het rempedaal rusten. Zelfs lichte,
constante druk op het rempedaal kan
ertoe leiden dat de remmen overver-
hit raken, de remmen slijten en moge-
lijk zelfs uitvallen.
 *HOLMNWLMGLJ LQGUXNNHQ YDQ JDVSHGDDO
en rempedaal kan leiden tot reductie
van het motorvermogen om de auto
te doen vertragen. Acceleratie wordt
hervat nadat het rempedaal wordt
losgelaten.
 ,Q GH PRGXV KDQGPDWLJ VFKDNHOHQ
vertraag de snelheid voordat u terug-
schakelt. Ook kan de lagere versnel-
ling niet gekoppeld zijn als het toe-
rental van de motor buiten het
toegestane bereik valt.
 7UHN GH KDQGUHP YDQ KHW YRHUWXLJ
altijd aan als u het voertuig verlaat.
Vertrouw niet uitsluitend op stand N
van de transmissie om de auto op zijn
plaats te houden.
6-32
Rijden met uw auto
 :HHVYRRUDOYRRU]LFKWLJELMKHWULMGHQ
op een gladde ondergrond. Let in dat
geval vooral op bij het remmen, gas-
geven en schakelen. Op een glad
wegdek kan een abrupte snelheids-
verandering leiden tot verlies van grip
van de aangedreven wielen, waar-
door u de controle over uw auto kunt
verliezen.
 9RRU GH EHVWH SUHVWDWLHV HQ HHQ ]R
laag mogelijk brandstofverbruik moet
het gaspedaal met een gelijkmatige
beweging worden ingetrapt en wor-
den losgelaten.
WAARSCHUWING
Om Verminder het risico op ERNSTIG
LETSEL of OVERLIJDEN door:
 'UDDJ $/7,-' XZ YHLOLJKHLGVJRU-
GHO%LMHHQDDQULMGLQJORSHQLQ]LW-
tenden die hun veiligheidsgordel
niet dragen een veel grotere kans
op ernstig letsel dan inzittenden
die hun veiligheidsgordel wel dra-
gen.
 3DVXZVQHOKHLGDDQYRRUGDWXHHQ
bocht aansnijdt of gaat keren.
 0DDNJHHQSORWVHOLQJHVWXXUEHZH-
gingen bij het wisselen van rijbaan
of bij het nemen van snelle, scher-
pe bochten.
 'H NDQV GDW GH DXWR RYHU GH NRS
slaat wanneer u de macht over het
stuur verliest, is veel groter bij
hogere snelheden.
 0HHVWDO YHUOLHVW GH EHVWXXUGHU GH
macht over de auto wanneer twee
of meer wielen van de weg raken
en de bestuurder het stuur omgooit
om de auto weer de weg op te stu-
ren.
 *RRLKHWVWXXUQLHWRPZDQQHHUXZ
auto van de weg raakt. Minder in
plaats daarvan snelheid voordat u
de auto terug de weg op stuurt.
 +<81'$,  UDDGW  DOWLMG DDQ GDW X
alle aanwezige snelheidslimieten
opvolgt.
6-33
06
Rembekrachtiging
Uw auto is voorzien van bekrachtigde
remmen die bij normaal gebruik auto-
matisch afgesteld worden.
Als de motor tijdens het rijden niet
loopt, of uitgeschakeld is, dan zal de
vermogensassistentie voor de remmen
niet werken. Voorkom zoveel als moge-
lijk is het blokkeren van de remmen.
*HEORNNHHUGH ZLHOHQ ]LMQ RQEHVWXXU-
baar en de remweg is langer.
Als de motor niet draait, wordt de mate
van bekrachtiging steeds minder naar-
mate u vaker het rempedaal indrukt. Als
de rembekrachtiging uitvalt, probeer
dan niet "pompend" te remmen.
Rem alleen "pompend" als de wielen
dreigen te blokkeren.
WAARSCHUWING
Neem de volgende voorzorgsmaat-
regelen:
 /DDWWLMGHQVKHWULMGHQXZYRHWQLHW
op het rempedaal rusten. Hierdoor
kan de temperatuur van de rem-
men abnormaal hoog worden, kun-
nen de remblokken en -schoenen
overmatig slijten en kan de rem-
weg vergroot worden.
 6FKDNHO ELM KHW DIGDOHQ YDQ HHQ
lange of steile helling terug naar
een lagere versnelling om uw snel-
heid onder controle te houden
zonder het rempedaal overmatig te
gebruiken. Door langdurig achter
elkaar te remmen, zullen de rem-
men oververhit raken en kan een
tijdelijk verlies van remprestaties
het gevolg zijn.
 $OV GH UHPPHQ QDW ]LMQ UHPW GH
auto minder dan normaal en kan
de auto naar één kant trekken tij-
dens het remmen. Door het rempe-
daal licht in te trappen, kunt u con-
troleren of het remvermogen door
het nat worden is verminderd.
Controleer uw remmen altijd op
deze manier nadat u door water-
plassen bent gereden. Druk voor
het drogen van de remmen het
rempedaal licht in terwijl u met een
lage snelheid rijdt, totdat het rem-
vermogen weer op het normale
niveau is. Vermijd het rijden op
hoge snelheid totdat de remmen
weer correct werken.
Remblokslijtage-indicatoren
Wanneer de remblokken vóór of achter
versleten zijn, hoort u als waarschu-
wing een piepend geluid van de rem-
men. Dit geluid kan af en toe hoorbaar
zijn of op het moment dat u het rempe-
daal intrapt.
Onder sommige rijomstandigheden of
bij sommige klimaten kunnen de rem-
men piepen wanneer u het rempedaal
voor de eerste keer of lichtjes intrapt.
Dit is normaal en duidt niet op een pro-
bleem met de remmen.
AANWIJZING
%OLMIRPNRVWEDUHUHSDUDWLHVDDQGH
remmen te voorkomen, niet rijden
met versleten remblokken.
i Informatie
9HUYDQJ GH UHPEORNNHQ YDQ ppQ DV
DOWLMGJHOLMNWLMGLJ
REMSYSTEEM
6-34
Rijden met uw auto
Trommelremmen achter
Trommelremmen hebben geen slijtage
indicatoren. Laat daarom de achterste
remvoeringen inspecteren wanneer u
een wrijvend geluid hoort bij uw achter-
ste rem. Alleen daarom al is noodzake-
lijk dat het remsysteem regelmatig (bij
het onderhoud) wordt gecontroleerd.
Let op dat de auto volgens de onder-
houdsvoorschriften wordt onderhou-
den, alleen dan kan de auto optimaal
functioneren.
3DUNHHUUHP
OAC3069002TU
Trek de handrem van het voertuig altijd
DDQDOVXKHWYRHUWXLJYHUODDW
Druk stevig het rempedaal in.
Trek de handrem hendel voor zover
mogelijk.
WAARSCHUWING
Vermijd het risico op ERNSTIG
LETSEL of OVERLIJDEN, en gebruik
de handrem niet als het voertuig
beweegt tenzij in een noodsituatie.
Het remsysteem kan beschadigd
worden en dit kan resulteren in
ongevallen.
OAC3069003TU
9ULMJHYHQ
Druk stevig het rempedaal in.
Trek de handrem hendel iets.
Laat de handrem (2) zakken terwijl u op
de vrijgaveknop (1) drukt.
Als de parkeerrem niet of niet helemaal
in de vrijstaand terugkeert, raden we u
aan het systeem door een officiële
HYUNDAI-dealer te laten controleren.
WAARSCHUWING
Stop altijd volledig en blijf op het
rempedaal drukken als u het voer-
tuig verlaat of parkeert.
Verplaats de versnellingspook staat
naar N (Neutraal, voor auto met geau-
tomatiseerde handmatige transmis-
sie) of 1e versnelling (handgescha-
kelde transmissie); stel de parkeerrem
en plaats het contact in de LOCK/OFF
stand.
6-35
06
Waarschuwinglampje
ingeschakelde parkeerrem
Controleer de werking van
de Waarschuwingslampje
Parkeerrem door het contact
in de ON positie te zetten
(start de motor niet).
Dit lampje gaat branden wanneer het
contact in stand START of ON wordt
gezet en de parkeerrem is geactiveerd.
Zorg ervoor dat de parkeerrem voor het
wegrijden vrij is en controleer of het
waarschuwingslampje van het remsys-
teem niet brandt.
Als het Waarschuwingslampje van het
Remsysteem blijft branden nadat de
parkeerrem vrij is en de motor draait,
kan er een storing in het remsysteem
zijn. Laat dit direct controleren.
Breng de auto indien mogelijk direct tot
stilstand. Als dat niet mogelijk is, rijdt
dan erg voorzichtig door naar een
plaats waar u wel kunt stoppen.
$QWLEORNNHHUV\VWHHP$%6
WAARSCHUWING
$QWLEORNNHHUV\VWHHP$%6 RI(OHNW
ronische stabiliteitsregelingsysteem
(ESC) kan geen ongelukken voorko-
men die het gevolg zijn van gevaarlijk
rijgedrag. Hoewel de auto bij een
noodstop beter onder controle
gehouden kan worden, is het toch
noodzakelijk voldoende afstand tot
uw voorligger te bewaren. U moet uw
rijsnelheid altijd aanpassen aan de
omstandigheden en zo nodig uw
snelheid verlagen. De remweg van
DXWRVPHW$%6RI(6&NDQLQGHYRO-
gende situaties langer zijn dan van
auto's zonder een dergelijk systeem.
Rijd in dergelijke situaties met een
gereduceerde snelheid:
 2S VOHFKWH ZHJHQ ZHJHQ PHW
steenslag of wegen die met
sneeuw bedekt zijn.
 2SZHJHQPHWNXLOHQRIPHWKRRJ-
teverschillen.
 6QHHXZNHWWLQJHQ ]LMQ LQ XZ YRHU-
tuig geïnstalleerd.
3UREHHUGHZHUNLQJYDQKHW$%6RI
ESC) van uw auto niet uit bij hoge
snelheden of tijdens het nemen van
een bocht. Hiermee kunt u zichzelf
en anderen in gevaar brengen.
ABS is een elektronisch remsysteem
dat slippen tijdens het remmen helpt te
voorkomen. ABS maak het mogelijk dat
de bestuurder tegelijkertijd kan sturen
en remmen.
6-36
Rijden met uw auto
Gebruik van ABS
Om in een noodsituatie het maximale
rendement uit het ABS te halen, dient u
niet zelf "pompend" te gaan remmen.
Trap het rempedaal zo hard mogelijk in.
In dat geval is een tikkend geluid hoor-
baar in het remsysteem en kan het
rempedaal gaan trillen. Dit is normaal.
Het betekent dat het ABS in werking is
getreden.
ABS vermindert niet de tijd of afstand
die nodig is om het voertuig te stoppen.
Bewaar altijd een veilige afstand tot de
auto voor u.
ABS voorkomt niet dat slippen kan
resulteren in plotseling richting wijzigin-
gen zoals proberen om een hoek te
snel om te gaan of bij het plotseling ver-
anderen van rijbaan. Rijd altijd met een
veilige snelheid voor de weg- en weers-
omstandigheden.
ABS kan niet stabiliteitsverlies voorko-
men. Stuur altijd gematigd als u hard
moet remmen. Plotseling of harde
stuurbewegingen kunnen er nog steeds
toe leiden dat uw voertuig op de ver-
keerde baan terecht komt of van de
weg raakt.
Op wegen met los grind of wegen die
niet vlak zijn kan het antiblokkeersys-
teem voor een langere remweg zorgen
dan bij auto's zonder antiblokkeersys-
teem.
Het waarschuwingslampje ABS ( )
zal voor enkele seconden aan blijven
nadat het contact op de ON positie is.
Het ABS voert dan een zelfdiagnose uit
en het lampje zal doven wanneer alles
in orde is. Wanneer het lampje blijft
branden, is er mogelijk een probleem
aanwezig in het ABS. We adviseren u
contact op te nemen met een officiële
HYUNDAI-dealer zo snel mogelijk.
WAARSCHUWING
Wanneer het waarschuwingslampje
($%6EUDQGWHQEOLMIWEUDQGHQ
is er mogelijk een probleem aanwe-
]LJLQKHW$%6+HWUHPV\VWHHPQRU-
maal werken. Verminder het risico
op ernstig letsel of overlijden, wij
raden aan om op te nemen zo snel
PRJHOLMN HHQ RIILFLsOH +<81'$,
dealer.
AANWIJZING
Als u op een weg rijdt waar erg wei-
nig grip is, bijvoorbeeld bij vorst, en
voortdurend de remmen bedient, is
KHW$%6 YRRUWGXUHQG LQ ZHUNLQJ HQ
NDQ KHW ZDDUVFKXZLQJVODPSMH $%6
() gaan branden. Zet de auto stil
op een veilige plaats en zet de motor
uit.
Start de motor opnieuw. Als het
ZDDUVFKXZLQJVODPSMH$%6GRRIWLV
KHW$%6LQRUGH
Anders is er mogelijk een storing in
KHW$%6:HDGYLVHUHQXFRQWDFWRS
WHQHPHQPHWHHQRIILFLsOH+<81'$,
dealer zo snel mogelijk.
i Informatie
$OVXGHDXWRPHWHHQKXOSDFFXPRHW
VWDUWHQGRRUGDWGHDFFXLVOHHJJHUDDNW
HQNDQERYHQGLHQKHWZDDUVFKXZLQJV-
ODPSMH$%6   JDDQ EUDQGHQ 'LW
ZRUGW YHURRU]DDNW GRRU GH ODJH
DFFXVSDQQLQJ+HWEHWHNHQWQLHWGDWHU
HHQVWRULQJLQKHW$%6LV/DDWGHDFFX
ELMODGHQYRRUGDWXZHJULMGW
6-37
06
Elektronische
stabiliteitsregeling (ESC)
OAC3069004TU
Type A
OAC3069058TU
Type B
De Elektronische Stabiliteitsregeling
(ESC) is ontworpen om de stabiliteit
van de auto in bochten te verbeteren.
Het ESC controleert in welke richting u
stuurt en in welke richting de auto daad-
werkelijk beweegt.
De ESC remt de wielen gericht af en
grijpt in het motormanagementsysteem
om de bestuurder te helpen de auto op
de gewenste koers te houden. Het sys-
teem is geen vervanging voor een veilig
rijgedrag. Pas uw snelheid altijd aan de
wegomstandigheden aan.
WAARSCHUWING
Rijd niet harder dan de toestand van
de weg toelaat en neem bochten niet
met een te hoge snelheid.
Elektronische stabiliteitsregeling
(ESC) kan geen ongelukken voorko-
men.
Te hoge bochtensnelheden, abrupte
uitwijkmanoeuvres en aquaplaning
op een nat wegdek kunnen nog
steeds leiden tot ernstige ongeluk-
ken.
6-38
Rijden met uw auto
Bediening stabiliteitsregeleing
(ESC)
9RHUWXLJVWDELOLWHLWVUHJHOLQJ(6&
LQJHVFKDNHOG
Als het contact in stand ON wordt
gezet, gaan de controlelampjes ESC
en ESC OFF gedurende ongeveer 3
seconden branden. Na beide lampjes
uitgaan is de ESC ingeschakeld.
,QZHUNLQJ
Als de elektronische stabili-
teitsregeling (ESC) in wer-
king treedt, gaat het contro-
OHODPSMH(6&NQLSSHUHQ
 ,Q GDW JHYDO LV HHQ WLNNHQG JHOXLG
hoorbaar in het remsysteem en kan
het rempedaal gaan trillen. Dit is nor-
maal. Het betekent dat het ESC in
werking is getreden.
 $OV(6&JHDFWLYHHUGZRUGWGDQNDQ
het voorkomen dat de motor niet rea-
geert op het gaspedaal zoals dit nor-
maal het geval is.
 $OVGHFUXLVHFRQWUROLQ JHEUXLNZDV
toen de ESC geactiveerd werd, scha-
kelt de cruise control automatisch uit.
De cruise control kan terug worden
ingeschakeld wanneer de toestand
van de wegen dit toelaat. Zie
"Cruisecontrol Systeem" verder in
dit hoofdstuk. (indien van toepas-
sing)
 7LMGHQVKHWZHJULMGHQRSHHQJODGGH
weg neemt het motortoerental moge-
lijk niet toe, ondanks dat u het gaspe-
daal intrapt. Dit om de stabiliteit en
tractie van het voertuig te voorkomen,
dit is geen probleem.
(6&2))FRQGLWLH
ESC -bewerking om te
DQQXOHUHQ
6WDWXV
OAC3069064TU
Druk kort op de toets ESC OFF. Het
controlelampje ESC OFF gaat bran-
den, de melding "Traction control disa-
bled" (Tractie controle uitgeschakeld)
wordt weergegeven. In deze status
wordt de antidoorslipregelingsfunctie
van de ESC (motormanagement) uitge-
schakeld, maar is de remregelfunctie
van de ESC (remmanagement) nog in
werking.
6-39
06
6WDWXV
OAC3069065TU
Houd de ESC OFF knop langer dan 3
seconden ingedrukt. Het controlelamp-
je ESC OFF gaat branden, de melding
"Traction control and ESC disabled"
(Tractie controle en ESC uitgescha-
keld) wordt weergegeven en er klinkt
een waarschuwingszoemer. In deze
status wordt zowel de antidoorsliprege-
lingsfunctie van de ESC (motorma-
nagement) als de remregelfunctie van
de ESC (remmanagement) uitgescha-
keld.
Indien het contact op de LOCK/UIT
positie is wanneer ESC uit is, blijft ESC
uit. Pas wanneer de auto opnieuw
wordt gestart, zal de voertuigstabili-
teitsregeling automatisch weer worden
ingeschakeld.
Controlelampjes
Controlelampje ESC (knippert)
Controlelampje ESC OFF (gaat branden)
OTD059013
OTD059012
Als het contact in stand ON wordt
gezet, gaat het controlelampje ESC
branden. Als het systeem in orde is
dooft het lampje na enige tijd weer.
De ESC-lampje knippert als het ESC
actief is.
Indien de ESC-lampje aan blijft, er een
fout optreedt met het ESC systeem.
Wanneer dit waarschuwingslampje
oplicht, adviseren we u het systeem te
laten controleren door een officiële
HYUNDAI-dealer zo snel mogelijk.
Het controlelampje ESC OFF gaat
branden als het ESC wordt uitgescha-
keld met de schakelaar.
WAARSCHUWING
De ESC is actief als ESC knippert:
Rij langzaam en probeer niet om te
versnellen. Schakel de ESC NOOIT
uit als het controlelampje ESC knip-
pert, omdat u dan de controle over
de auto kunt verliezen, wat kan
resulteren in een ongeval.
6-40
Rijden met uw auto
AANWIJZING
Als er banden en velgen met een ver-
schillende maat onder de auto
gemonteerd zijn, kan dat een storing
in het ESC-systeem veroorzaken.
Controleer voor het vervangen van
banden of alle vier de banden en vel-
gen dezelfde maat hebben. Rijd
nooit met de auto wanneer er ban-
den en velgen met een verschillende
maat zijn gemonteerd.
Elektronische
Stabiliteitsregeling (ESC)
uitschakelen
7LMGHQVKHWULMGHQ
De ESC OFT stand mag alleen kort
gebruikt worden als het voertuig vast zit
in sneeuw of modder, zodat het ESC
systeem tijdelijk gestopt wordt met als
doel de wielen te laten draaien.
Schakel de elektronische stabiliteitsre-
geling tijdens het rijden alleen uit als u
op een vlakke weg rijdt.
AANWIJZING
Om beschadigingen aan uw trans-
missie te voorkomen:
 /DDW ZLHOHQ YDQ ppQ DV QLHW
excessief draaien als de waar-
VFKXZLQJVODPSHQ YDQ (6& $%6
en de parkeerremsysteem bran-
den. De reparaties vallen niet
onder de voertuiggarantie. Ver-
minder het vermogen van de motor
en laat de wiel(en) niet excessief
draaien als deze lampen branden.
 6FKDNHO GH HOHNWURQLVFKH VWDELOL-
teitsregeling uit (controlelampje
ESC OFF brandt) als de auto op
een rollenbank getest wordt.
i Informatie
+HWXLWVFKDNHOHQYDQGHHOHNWURQLVFKH
VWDELOLWHLWVUHJHOLQJKHHIWJHHQJHYROJHQ
YRRUHHQFRUUHFWHZHUNLQJYDQKHW$%6
HQKHWVWDQGDDUGUHPV\VWHHP
Vehicle Stability Management
(VSM)
Het Vehicle Stability Management
(VSM) is een functie van het ESC- sys-
teem (elektronische stabiliteitsrege-
ling). Het helpt te garanderen dat het
voertuig stabiel blijft bij het accelereren
of plotseling remmen op natte, gladde
en ongelijke wegen waarbij de tractie
van de vier banden plotseling ongelijk
wordt.
WAARSCHUWING
Neem de volgende voorzorgsmaat-
regelen bij het gebruik van VSM
(Vehicle Stability Management):
 +HW LV DDQ GH EHVWXXUGHU RP ]LMQ
snelheid en de afstand tot de
wagen voor hem altijd te controle-
ren. VSM is geen vervanging voor
een veilig rijgedrag.
 3DVDOWLMGGHVQHOKHLGDDQGHULMRP-
standigheden. De VSM-systeem
zal geen ongevallen voorkomen.
Overmatige snelheid bij het draai-
en, abrupte manoeuvres of nat
wegdek kan nog steeds leiden tot
ernstige ongevallen.
6-41
06
Werking VSM
96021FRQGLWLH
+HW960ZHUNWELM
 (OHNWURQLVFKH 6WDELOLWHLWVUHJHOLQJ
(ESC) aan staat.
 'HYRHUWXLJVQHOKHLGOLJWRSRQJHYHHU
15 km/h (9mph) op bochtige wegen.
 'HYRHUWXLJVQHOKHLGOLJWRQJHYHHURS
20 km/h (18 mph) als het voertuig
remt op ongelijke wegen.
,QZHUNLQJ
Wanneer de remmen worden gebruikt
onder condities die de ESC kunnen
blokkeren, kunt u geluid van de rem-
men horen of een gelijksoortig gevoel
in het rempedaal hebben. Dit is nor-
maal en het betekent dat het VSM
actief is.
i Informatie
+HW960ZHUNWQLHWZDQQHHU
 +HWULMGHQRSHHQJORRLLQJ]RDOVKHO-
OHQGHRIGDOHQGHZHJ
 $FKWHUXLWZRUGWJHUHGHQ
 (6&2))LQGLFDWRUODPSMHDDQVWDDW
 (36 (OHNWULVFKH 6WXXUEHNUDFKWL
JLQJ ZDDUVFKXZLQJVODPSMH  
DDQVWDDWRINQLSSHUW
WAARSCHUWING
Indien de ESC-lampje (  RI (36
lampje ( ) aan blijft of knippert, er
een fout optreedt met het VSM sys-
teem. Wanneer de waarschuwings-
lamp brandt, het wordt aanbevolen
het voertuig wordt gecontroleerd
GRRUHHQRIILFLsOH+<81'$,9HUGHOHU
AANWIJZING
Als er banden en velgen met een ver-
schillende maat onder de auto
gemonteerd zijn, kan dat een storing
in het ESC-systeem veroorzaken.
Controleer voor het vervangen van
banden of alle vier de banden en vel-
gen dezelfde maat hebben. Rijd
nooit met de auto wanneer er velgen
en banden met een verschillende
maat zijn gemonteerd.
Hill-Start Assist Control (HAC)
(indien van toepassing)
De HAC (Hill-Start Assist Control) helpt
voorkomen dat het voertuig terug rolt
als het voertuig gestart wordt vanuit
een stop op een helling. Het systeem
bedient de remmen automatisch gedu-
rende ongeveer 2 seconden en laat de
rem los als het gaspedaal wordt inge-
drukt, of na 2 seconden.
WAARSCHUWING
Wees altijd klaar om het gaspedaal
in te drukken als u op een helling
VWDUW'H+$&LVDOOHHQJHGXUHQGH
seconden geactiveerd.
i Informatie
 'H +$& ZHUNW QLHW ZDQQHHU GH
VHOHFWLHKHQGHOLQVWDQG11HXWUDDO
VWDDW
 'H+$&ZRUGWZHOJHDFWLYHHUGZDQ-
QHHUKHW(6&V\VWHHP(OHNWURQLVFKH
6WDELOLWHLWVUHJHOLQJXLWJHVFKDNHOGLV
+HWV\VWHHPZRUGWHFKWHUQLHWJHDFWL-
YHHUGDOVGH(6&QLHWQRUPDDOZHUNW
6-42
Rijden met uw auto
Noodstopsignaal (ESS -
Emergency stop signal)
Het Noodstopsignaal systeem waar-
schuwt de bestuurder door de stop
lamp te laten knipperen als de auto
hard remt.
+HWV\VWHHPZRUGWJHDFWLYHHUGDOV
 +HW YRHUWXLJ VWRSW SORWVHOLQJ YRHU-
tuigsnelheid is hoger dan 55km/h
(34mph) en de vertraging van het
voertuig is groter dan 7m/s2).
 $%6ZRUGWJHDFWLYHHUG
Het remlicht dooft weer wanneer de
rijsnelheid lager is dan 40 km/h en het
ABS wordt gedeactiveerd of de auto
niet meer sterk afremt. In plaats daar-
van gaan de alarmknipperlichten auto-
matisch branden.
De alarmknipperlichten doven wanneer
de rijsnelheid hoger is dan 10 km/h
zodra de auto weer begint te rijden. De
alarmknipperlichten doven ook wan-
neer de auto langere tijd met een lage
snelheid rijdt. U kunt de lichten uitscha-
kelen door de schakelaar van de alarm-
knipperlichten in te drukken.
230(5.,1*
Het Noodstopsignaal-systeem (ESS)
werkt niet wanneer de alarmknipper-
lichten al zijn ingeschakeld.
Goed remgedrag
WAARSCHUWING
Stop altijd volledig en blijf op het
rempedaal drukken als u het voer-
tuig verlaat of parkeert. Verplaats de
versnellingspook staat naar N
(Neutraal, voor auto met geautomati-
seerde handmatige transmissie) of
1e versnelling (handgeschakelde
transmissie); stel de parkeerrem en
plaats het contact in de LOCK/OFF
stand.
Wanneer de auto wordt geparkeerd
en de parkeerrem niet of niet goed
wordt geactiveerd, kan de auto
onbedoeld in beweging komen,
waardoor de bestuurder of anderen
letsel kunnen oplopen. Activeer
ALTIJD de parkeerrem voordat u de
auto verlaat.
6-43
06
Het rijden met natte remmen kan
gevaarlijk zijn! De remmen kunnen nat
zijn als het voertuig door stilstaand
water heeft gereden of na het wassen.
De remweg van uw auto wordt langer
als de remmen nat zijn. Ook kan de
auto tijdens het remmen naar één kant
trekken als de remmen nat zijn.
U kunt de remmen drogen door het
rempedaal tijdens het rijden licht in te
trappen. Als de remmen droog zijn,
werkt het remsysteem weer normaal.
Als het remsysteem niet weer normaal
werkt, breng dan de auto op een veilige
plaats tot stilstand en neem voor hulp
contact op met een officiële HYUNDAI-
dealer.
Laat tijdens het rijden uw voet NIET op
het rempedaal rusten. Zelfs lichte, con-
stante druk op het rempedaal kan ertoe
leiden dat de remmen oververhit raken,
de remmen slijten en mogelijk een band
lek gaat zelfs uitvallen.
Trap het rempedaal geleidelijk in en
verlaag uw snelheid terwijl u rechtuit
blijft rijden als u tijdens het rijden een
OHNNH EDQG NULMJW *D YDQ GH ZHJ HQ
stop op een veilige plaats om het wiel te
wisselen.
Om het “kruipen” te vermijden, hou de
voet op het rempedaal wanneer de
auto is gestopt of stil moet staan.
6-44
Rijden met uw auto
+HW,6*V\VWHHPGLHQWRPEUDQGVWRIWH
besparen door de motor automatisch
uit te zetten als de auto stilstaat (bij-
voorbeeld voor een rood verkeerslicht,
door een stopteken of in een file).
De motor wordt automatisch gestart als
aan de startvoorwaarden voldaan is.
+HW,6*V\VWHHPLVDOWLMG DFWLHIDOVGH
motor draait.
i Informatie
$OV GH PRWRU DXWRPDWLVFK JHVWDUW
ZRUGW GRRU KHW ,6*V\VWHHP NXQQHQ
VRPPLJH ZDDUVFKXZLQJVODPSMHV ELM-
YRRUEHHOG$%6 (6& (6& 2)) (36
HQ KHW ZDDUVFKXZLQJVODPSMH YDQ KHW
SDUNHHUUHPV\VWHHP HQNHOH VHFRQGHQ
JDDQEUDQGHQ DOV JHYROJ YDQ HHQ ODJH
DFFXVSDQQLQJ'DWZLMVWHFKWHUQLHWRS
HHQVWRULQJLQKHW,6*V\VWHHP
Activeren van het ISG-systeem
Voorwaarden voor activeren
+HW,6*V\VWHHPZHUNWLQGHYROJHQGH
VLWXDWLHV
 'HYHLOLJKHLGVJRUGHOYDQGHEHVWXXU-
der is vastgemaakt.
 +HWEHVWXXUGHUVSRUWLHUHQ GHPRWRU-
kap zijn gesloten.
 'HUHPGUXNLVWRHUHLNHQG
 'HDFFXVHQVRULVJHDFWLYHHUGHQGH
accu is voldoende geladen
 %XLWHQWHPSHUDWXXULVQLHWWHODDJRIWH
hoog
 'H DXWR ZRUGW PHW HHQ FRQVWDQWH
snelheid gereden en stopt
+HWNOLPDDWUHJHOV\VWHHPYROGRHWDDQ
de voorwaarden
 'HDXWRLVYROGRHQGHRSJHZDUPG
 'HKHOOLQJLVJHOHLGHOLMN
 +HWVWXXUZLHOLVPLQGHUGDQJUD-
den gedraaid en vervolgens stopt de
auto
i Informatie
WTF-444
 +HW ,6*V\VWHHP ZRUGW QLHW JHDFWL-
YHHUGDOVQLHWYROGDDQLVDDQGHYRRU-
ZDDUGHQYRRUDFWLYHUHQ,QGDWJHYDO
JDDW KHW FRQWUROHODPSMH LQ GH WRHWV
,6* 2)) EUDQGHQ HQ JDDW KHW FRQ-
WUROHODPSMH $872 6723  LQ
KHW LQVWUXPHQWHQSDQHHO JHHO EUDQ-
GHQ
 $OVKHWERYHQVWDDQGHFRQWUROHODPSMH
EOLMIW EUDQGHQ LQ KHW LQVWUXPHQWHQ-
SDQHHO UDGHQ ZH X DDQ KHW ,6*
V\VWHHPWHODWHQFRQWUROHUHQGRRUHHQ
RIILFLsOH+\XQGDLGHDOHU
ISG ǣIDLE STOP GOǤ ǣINDIEN VAN TOEPASSINGǤ
6-45
06
Automatisch uitzetten
2PGHPRWRUWHVWRSSHQLQGHRQEH-
ODVWHPRGXV
Auto met handgeschakelde trans-
missie
1. Verlaag de snelheid tot 5 km/h.
2. Zet de versnelling in stand N (neu-
traal).
3. Haal uw voet van het koppelingspe-
daal.
Het Auto Stop-controlelampje ( ) in
het instrumentenpaneel brandt groen
als de motor uit wordt gezet
i Informatie
1DGDW GH PRWRU DXWRPDWLVFK XLWJH]HW
LVPRHWGH VQHOKHLGYDQ GHDXWR ZHHU
PLQVWHQV  NPK EHGUDJHQ RP GH
PRWRUZHHUXLWWHNXQQHQ]HWWHQLQGH
,GOH6WRSPRGXV
Auto met geautomatiseerde hand-
matige transmissie
1. Verlaag de snelheid tot 0 km/h.
2. Trap het rempedaal in terwijl de
selectiehendel in stand D (Rijden) of
N (Neutraal) staat.
Het Auto Stop-controlelampje ( ) in
het instrumentenpaneel brandt groen
als de motor uit wordt gezet
i Informatie
1DGDW GH PRWRU DXWRPDWLVFK XLWJH]HW
LVPRHWGH VQHOKHLGYDQ GHDXWR ZHHU
PLQVWHQV  NPK EHGUDJHQ RP GH
PRWRUZHHUXLWWHNXQQHQ]HWWHQLQGH
,GOH6WRSPRGXV
Wanneer de bestuurder in de Auto
Stop-modus de motorkap opent, wordt
KHW,6*V\VWHHPJHGHDFWLYHHUG
Wanneer het systeem wordt gedeacti-
YHHUG
OAC3069005TU
+HWFRQWUROHODPSMHLQGHWRHWV,6*2))
gaat branden.
OAC3069018TU
Het bericht, "Auto Stop is uit. Druk het
koppelingspedaal in en start de motor
handmatig", verschijnt op de LCD-
display met een pieptoon.
6-46
Rijden met uw auto
Op dat moment kunt u de auto als volgt
RSQLHXZVWDUWHQ
Auto met handgeschakelde trans-
missie
Trap het koppelingspedaal en het rem-
pedaal in terwijl de transmissie in stand
N (neutraal) staat.
Auto met geautomatiseerde hand-
matige transmissie
Trap het rempedaal in terwijl de selec-
tiehendel in stand N (neutraal) staat.
Automatisch starten
6WDUWHQYDQGHPRWRULQGH$XWR
6WRSPRGXV
Auto met handgeschakelde trans-
missie
 7UDSKHWNRSSHOLQJVSHGDDOLQPHWGH
transmissie in stand N (neutraal).
Het Auto Stop-controlelampje ( ) in
het instrumentenpaneel gaat UIT als de
motor opnieuw gestart wordt
Auto met geautomatiseerde hand-
matige transmissie
 /DDWKHWUHPSHGDDOORV
 $OVGH$XWR+ROGIXQFWLHLVLQJHVFKD-
keld, start de motor niet wanneer u
het rempedaal loslaat. Maar als u het
gaspedaal intrapt, zal de motor weer
starten.
Het Auto Stop-controlelampje ( ) in
het instrumentenpaneel gaat UIT als de
motor opnieuw gestart wordt
'HPRWRUZRUGWDXWRPDWLVFK
RSQLHXZJHVWDUWLQGHYROJHQGHVLWX-
DWLHV
 'HUHPGUXNLVWHODDJ
 'H PRWRU EOLMIW RQJHYHHU  PLQXWHQ
gestopt
 'H DLUFRQGLWLRQLQJ LV LQJHVFKDNHOG
met de ventilatorsnelheid op de hoog-
ste stand
 'HYRRUVWHRQWGRRLHULVLQJHVFKDNHOG
 'HDFFXVSDQQLQJLVODDJ
 +HW NRHO HQ YHUZDUPLQJVYHUPRJHQ
van het klimaatregelsysteem is onvol-
doende
Het controlelampje AUTO STOP ( )
in het instrumentenpaneel knippert
gedurende 5 seconden groen en er ver-
schijnt een melding “Auto Start” op het
LCD-display.
,QGHYROJHQGHJHYDOOHQZRUGWKHW
DXWRPDWLVFKVWDUWHQWLMGHOLMNXLWJH-
VFKDNHOG
OAC3069019TU
Auto met handgeschakelde trans-
missie
Wanneer de selectiehendel in een
andere stand wordt gezet zonder dat
het koppelingspedaal wordt ingetrapt
Een bericht "Druk het koppelingspe-
daal alvorens verder te rijden" zal op
het LCD-display verschijnen. Zet de
selectiehendel in stand N (neutraal) en
trap het koppelingspedaal in om het
automatisch starten in te schakelen.
6-47
06
OAC3069020TU
Auto met geautomatiseerde hand-
matige transmissie
Wanneer de selectiehendel vanuit
stand N (Neutraal) in stand R
(Achteruit), stand D (Rijden) of in de
modus voor handmatig schakelen
wordt gezet zonder dat het rempedaal
wordt ingetrapt. Een bericht "Druk het
rempedaal alvorens verder te rijden"
zal op het LCD-display verschijnen.
Trap het rempedaal in om het automa-
tisch starten in te schakelen.
Deactiveren van het ISG-
systeem
 'UXN RS GH ,6* 2))NQRS RP KHW
,6*V\VWHHP WH GHDFWLYHUHQ 'DQ
JDDW KHW FRQWUROHODPSMH LQ GH ,6*
OFF-knop branden en wordt de mel-
ding "Auto Stop uit” weergegeven in
het LCD-display.
 'UXNQRJPDDOVRSGH,6*2))NQRS
RPKHW,6*V\VWHHPZHHUWHDFWLYH-
ren. Dan gaat het controlelampje in
GH,6*2))NQRS8,7
Storing ISG-systeem
+HW,6*V\VWHHPZHUNWPRJHOLMN
QLHW
$OVHUHHQVWRULQJLVLQGH,6*VHQVRUHQ
RIKHW,6*V\VWHHP
+HWYROJHQGHJHEHXUWDOVHUHHQVWRU-
LQJLVLQKHW,6*V\VWHHP
 +HWFRQWUROHODPSMH$8726723 )
in het instrumentenpaneel knippert
geel.
 +HWODPSMHLQGH,6*2))NQRSJDDW
branden.
i Informatie
 $OV X KHW FRQWUROHODPSMH LQ GH ,6*
2))NQRSQLHW8,7NXQW]HWWHQGRRU
RSGH,6*2))NQRSWHGUXNNHQRI
DOV GH VWRULQJ LQ KHW ,6*V\VWHHP
EOLMIWEHVWDDQDGYLVHUHQZHXFRQWDFW
RS WH QHPHQ PHW HHQ RIILFLsOH
+<81'$,GHDOHU
 8NXQWKHWFRQWUROHODPSMHLQGHWRHWV
,6*2))8,7]HWWHQGRRUXXUODQJ
PHW HHQ VQHOKHLG YDQ PHHU GDQ 
NPKWHULMGHQPHWGHDDQMDJHUVQHO-
KHLGLQHHQODJHUHVWDQGGDQVWDQG
$OV KHW FRQWUROHODPSMH LQ GH WRHWV
,6* 2)) EOLMIW EUDQGHQ DGYLVHUHQ
ZH X FRQWDFW RS WH QHPHQ PHW HHQ
RIILFLsOH+<81'$,GHDOHU
WAARSCHUWING
Als de motor in de Auto Stopmodus
staat, kan de motor mogelijk opnieuw
gestart worden. Zet de motor uit
alvorens de auto te verlaten of de
motorruimte te gaan controleren
door het contact in stand LOCK/OFF
te zetten of door de contactsleutel te
verwijderen.
6-48
Rijden met uw auto
Deactiveren van accusensor
OAC3069006TU
>$@$FFXVHQVRU
De accusensor wordt gedeactiveerd als
voor onderhoudswerkzaamheden de
minkabel van de accu is losgenomen.
,Q GDW JHYDO ZHUNW KHW ,6*V\VWHHP
beperkt omdat de accusensor is gede-
activeerd. Daarom moet de bestuurder
de volgende procedures volgen om de
accusensor te reactiveren na het losne-
men van de accukabel.
Voorwaarden voor reactiveren
van de accusensor
Laat de motor gedurende 4 uur UIT
staan en probeer daarna 3 tot 4 keer de
motor te starten om de accusensor te
reactiveren.
Sluit in geen geval een accessoire (bij-
voorbeeld navigatiesysteem en black
box) aan op de auto als de motor UIT
staat. Als u dat wel doet, wordt de accu-
sensor mogelijk niet gereactiveerd.
i Informatie
+HW,6*V\VWHHPZHUNWLQGHYROJHQGH
VLWXDWLHVPRJHOLMNQLHW
 (UHHQVWRULQJLVLQKHW,6*V\VWHHP
 'HDFFXVSDQQLQJLVODDJ
 'HUHPGUXNLVWHODDJ
,QGDWJHYDO DGYLVHUHQZHXKHW ,6*
V\VWHHP WH ODWHQ FRQWUROHUHQ GRRU HHQ
RIILFLsOH+<81'$,GHDOHU
AANWIJZING
 *HEUXLN YRRU YHUYDQJLQJ XLWVOXL-
WHQG HHQ RULJLQHOH +<81'$, ,6*
accu. Als u dat niet doet, werkt het
ISG-systeem mogelijk niet goed.
 /DDGGH,6*DFFXQLHWRSPHWHHQ
universele acculader. Als u dat wel
doet, kan er schade ontstaan aan
de ISG-accu of kan deze explode-
ren.
 9HUZLMGHUGHDFFXGRSSHQQLHW$OV
u dat wel doet kan er elektrolyt uit
de accu lekken, dat schadelijk is
voor de gezondheid.
6-49
06
Het Forward Collision-Avoidance Assist-
systeem (FCA) is ontworpen om door
middel van cameraherkenning de voor-
ligger te signaleren en in de gaten te
houden en om een voetganger op de
weg te signaleren.
WAARSCHUWING
Neem bij het gebruik van de Forward
Collision-Avoidance Assist (FCA)
altijd de volgende voorzorgsmaatre-
gelen in acht:
 +HWV\VWHHPGLHQWVOHFKWVDOVKXOS-
middel en vermindert niet de nood-
zaak om voorzichtig te rijden. Het
bereik van de parkeersensoren is
beperkt en niet alle objecten wor-
den even goed opgemerkt. Let te
allen tijde op de wegomstandighe-
den.
 5LMG PHW DDQJHJHYHQ PD[LPXP-
snelheden en in overeenstemming
met de wegomstandigheden.
 5LMG DOWLMG YRRU]LFKWLJ RP RQYHU-
wachte en plotselinge situaties te
voorkomen. Het Forward Collision-
Avoidance-systeem kan het voer-
tuig mogelijk niet altijd volledig tot
stilstand brengen en is alleen
bedoeld om de gevolgen van een
dreigende aanrijding te beperken.
Systeeminstelling
en -activering
Systeeminstelling
OAC3069049TU
 ,QVWHOOHQ YDQ GH )RUZDUG 6DIHW\
functie
De bestuurder kan de FCA activeren
door het contact in stand ON te zet-
WHQHQKHWYROJHQGHWHVHOHFWHUHQ
*HEUXLNHUVLQVWHOOLQJHQ o Bestuur-
dersassistentie o Voorwaartse vei-
ligheid"
- Als u "Ondersteuning activeren"
selecteert, wordt het FCA-systeem
ingeschakeld. FCA geeft waarschu-
wingsmeldingen en waarschu-
wingsalarmen overeenkomstig het
risico op een aanrijding. De remas-
sistentie wordt toegepast in over-
eenstemming met het risico van een
aanrijding.
- Als u "Alleen waarschuwing" selec-
teert, wordt het FCA-systeem inge-
schakeld en produceert het alleen
waarschuwingsmeldingen in over-
eenstemming met het risiconiveau.
De remassistentie wordt bij deze
instelling niet toegepast.
- Als u "UIT" selecteert, wordt het
FCA-systeem uitgeschakeld.
FORWARD COLLISIONǘAVOIDANCE ASSIST ǣFCAǤ
ǣINDIEN VAN TOEPASSÔNGǤ
6-50
Rijden met uw auto
Het waarschuwingslampje
gaat branden op het LCD-
display wanneer u het FCA-
systeem annuleert.
De bestuurder kan de AAN/UIT-status
van de FCA aflezen op het LCD-display.
Het waarschuwingslampje gaat ook
branden als de ESC (Elektronische
Stabiliteitsregeling) is uitgeschakeld.
Als het waarschuwingslampje AAN blijft
terwijl de FCA geactiveerd is, adviseren
we u het systeem te laten nakijken door
een officiële Hyundaidealer.
 :DDUVFKXZLQJVWLMGVWLSLQVWHOOHQ
De bestuurder kan op het LCDscherm
de waarschuwingstijd instellen.
*D QDDU *HEUXLNHUVLQVWHOOLQJHQ o
Bestuurdersassistentie o
Waarschuwingstijdstip oNormaal/Te
laat".
Dit zijn de opties voor Forward Collision
:DUQLQJ
 1RUPDDO
Bij deze optie wordt eerste Forward
Collision Warning gevoelig geacti-
veerd. Als u vindt dat de waarschu-
wing te vroeg gegeven wordt, stelt u
dan de Forward Collision Warning in
op "Laat".
Hoewel 'Normaal waarschuwing' is
geselecteerd, lijkt de aanvankelijke
waarschuwings-activeringstijd moge-
lijk niet snel wanneer uw voorligger
plotseling stopt.
 /DDW
Bij deze optie wordt eerste het
Forward Collision Warning later
geactiveerd dan normaal. Deze
instelling hanteert een geringere
afstand tussen het voorgaande voer-
tuig of een voetganger voordat de
eerste waarschuwing wordt geacti-
veerd.
Selecteer 'Late waarschuwing' wan-
neer er weinig verkeer is en wanneer
de rijsnelheid laag is.
i Informatie
$OV X KHW ZDDUVFKXZLQJVWLMGVWLS ZLM-
]LJW NDQ GH ZDDUVFKXZLQJVWLMG YDQ
DQGHUH V\VWHPHQ GDDUGRRU YHUDQGH-
UHQ:HHVXKLHUYDQEHZXVWYRRUGDWX
KHWZDDUVFKXZLQJVWLMGVWLSZLM]LJW
Voorwaarden voor activeren
FCA bereidt zich voor om geactiveerd
te worden wanneer 'Ondersteuning
activeren' of 'Alleen waarschuwing'
onder Forward Safety op het LCD-
display wordt geselecteerd en wanneer
aan de volgende voorwaarden is vol-
daan.
- De ESC (elektronische stabiliteitsre-
geling) is ingeschakeld.
- De rijsnelheid is hoger dan 10 km/h.
(FCA wordt uitsluitend geactiveerd
binnen een bepaald snelheidsbe-
reik.)
- Het systeem signaleert een voorlig-
ger of voetganger die u mogelijk zal
raken. (FCA wordt mogelijk niet geac-
tiveerd of er klinkt mogelijk een waar-
schuwingsgeluid overeenkomstig de
rijsituatie of de toestand van de auto.)
6-52
Rijden met uw auto
Emergency braking -
Noodremmen
(Tweede waarschuwing)
OAC3069022TU
Deze waarschuwingsmelding verschijnt
op het LCD-display en er klinkt een
waarschuwingszoemer. Daarnaast
grijpt het motormanagementsysteem in
sommige voertuigsystemen om de auto
te helpen decelereren.
- De rembediening wordt net voor een
aanrijding gemaximaliseerd, waar-
door de impact bij een botsing met
een voorliggend voertuig wordt
beperkt.
- Deze werkt als de rijsnelheid hoger is
dan 10 km/h en lager dan of gelijk
aan 60 km/h in voorwaartse richting.
(Afhankelijk van de omstandigheden
van de voorligger en de omgeving,
kan de mogelijke maximum snelheid
worden verminderd.)
- Voor voetgangers is de rijsnelheid
hoger dan of gelijk aan 10 km/h en
lager dan 60 km/h. (Afhankelijk van
de omstandigheden van voetgangers
en fietsers en de omgeving kan de
mogelijke.)
- Als u "Alleen waarschuwing" selec-
teert, wordt het FCA-systeem inge-
schakeld en produceert het alleen
waarschuwingsmeldingen in over-
eenstemming met het risiconiveau. U
moet de rem rechtstreeks bedienen,
omdat het FCA-systeem de rem niet
aanstuurt.
De anderen
 ,QHHQQRRGVLWXDWLHEHUHLGW KHWUHP-
systeem zich voor op een directe
reactie zodra de bestuurder het rem-
pedaal intrapt.
 )&$ ]RUJW YRRU H[WUD UHPYHUPRJHQ
voor een maximale remvertraging
zodra de bestuurder het rempedaal
intrapt.
 'H UHJHOLQJ YDQ KHW UHPV\VWHHP
wordt automatisch gedeactiveerd als
de bestuurder het gaspedaal sterk
intrapt of het stuurwiel abrupt ver-
draait.
 )&$UHPUHJHOLQJ ZRUGW DXWRPDWLVFK
uitgeschakeld als de risicofactoren
verdwijnen.
230(5.,1*
 'H EHVWXXUGHU GLHQW DOWLMG XLWHUVW
voorzichtig te zijn bij het bedienen
van de auto, ongeacht of het FCA-
systeem ervoor zorgt dat er een
waarschuwingsmelding wordt
weergegeven of een alarm klinkt.
 1DGDW GH UHPEHGLHQLQJ LV JHDFWL-
veerd, moet de bestuurder onmid-
dellijk het rempedaal indrukken en
de omgeving controleren. De rem-
bediening door het systeem duurt
RQJHYHHUVHFRQGHQ
 $OV HU DO HHQ DQGHU ZDDUVFKX-
wingsgeluid, zoals een waarschu-
wingsgeluid voor de veiligheids-
gordel, wordt gegenereerd, klinkt
de waarschuwing van de Forward
Collision-Avoidance-Assist-sys-
teem mogelijk niet.
 $OVKHWDXGLRV\VWHHPYDQGHDXWR
op hoog volume wordt afgespeeld,
kunnen de inzittenden de waar-
schuwingsgeluiden van het sys-
teem niet horen.
6-53
06
WAARSCHUWING
De regeling van het remsysteem kan
de auto niet volledig tot stilstand
brengen noch alle aanrijdingen voor-
komen. De bestuurder blijft zelf ver-
antwoordelijk voor het veilig rijden
en het bedienen van de auto.
WAARSCHUWING
Het FCA-systeem werkt binnen
bepaalde parameters, zoals de
afstand tot de voorligger of voetgan-
ger, de snelheid van de voorligger en
GHULMVQHOKHLG%HSDDOGHRPVWDQGLJ-
heden zoals slecht weer en de
wegomstandigheden hebben moge-
lijk een negatieve invloed op de wer-
king van het FCA-systeem.
WAARSCHUWING
Rijd nooit opzettelijk gevaarlijk om
het systeem in te schakelen.
FCA-sensor (frontcamera)
OAC3069007TU
Om ervoor te zorgen dat het FCA-
systeem goed werkt, moet de sensor
en de voorruit rondom zelf schoon zijn
en vrij zijn van vuil, sneeuw enz.
Vuil, sneeuw e.d. op de behuizing zelf
kan de prestaties van de sensor nega-
tief beïnvloeden.
AANWIJZING
 3ODDWV *((1 DFFHVVRLUHV RI VWLF-
kers op de voorruit of breng getin-
te coating aan op de voorruit.
 3ODDWV *((1 UHIOHFWHUHQGH REMHF-
ten (bijv. wit papier, spiegel) op het
dashboard. Iedere vorm van licht-
reflectie kan een storing in het sys-
teem veroorzaken.
 :HHV XLWHUVW YRRU]LFKWLJ RP GH
camera droog te houden.
 3UREHHU GH FDPHUD 1,(7 ]HOI WH
demonteren en stel de camera of
bloot aan schokken.
Als de sensor met kracht uit zijn
juiste positie wordt bewogen,
werkt het FCA-systeem mogelijk
niet goed. In dit geval wordt er
mogelijk geen waarschuwingsmel-
ding weergegeven. We adviseren u
de auto te laten controleren door
HHQRIILFLsOH+<81'$,GHDOHU
Ú Raadpleeg ook de inhoud van het
LKA-systeem voor gedetailleerde
sensorvoorzorgen.
i Informatie
:H DGYLVHUHQ X KHW ,6*V\VWHHP WH
ODWHQ FRQWUROHUHQ GRRU HHQ RIILFLsOH
+<81'$,GHDOHU
 'HYRRUUXLWLVYHUYDQJHQ
6-54
Rijden met uw auto
Waarschuwingsmelding en
waarschuwingslampje
OAC3069023TU
.ULWLVFKHYRRUZDDUWVHYHLOLJKHLGV-
IXQFWLHV]LMQEHSHUNW
&DPHUDDIJHVFKHUPG
Wanneer het camerazicht door vuil of
sneeuw wordt belemmerd, kan het
FCA-systeem andere auto's mogelijk
niet detecteren.
Als dit gebeurt, wordt er een waarschu-
wingsmelding weergegeven op het
LCD-display.
Het systeem werkt normaal wanneer
vuil, sneeuw, e.d. is verwijderd.
De FCA werkt mogelijk niet goed in een
gebied (bijvoorbeeld een open terrein)
waar objecten of auto's niet worden
gesignaleerd nadat het contact in stand
ON is gezet.
Ook kan het voorkomen dat het FCA-
systeem niet goed werkt, hoewel er
geen waarschuwingsmelding op het
LCD-display verschijnt.
WAARSCHUWING
Het FCA-systeem wordt mogelijk
niet geactiveerd vanwege de weg-
condities, slecht weer, de rijomstan-
digheden of de verkeersomstandig-
heden.
Storing in het systeem
OAC3069024TU
&RQWUROHHUKHW)RUZDUG6DIHW\
V\VWHHP
 $OVGH)&$QLHWJRHGZHUNWJDDWKHW
waarschuwingslampje FCA ( )
branden en verschijnt er gedurende
enkele seconden een waarschu-
wingsmelding. Nadat de melding is
verdwenen, gaat het hoofdwaarschu-
wingslampje ( ) branden. In dat
geval adviseren we u de auto te laten
controleren door een officiële
HYUNDAI-dealer.
 $OV GH )&$ ZDDUVFKXZLQJVPHOGLQJ
wordt weergegeven, gaat mogelijk
ook het waarschuwingslampje ESC
(elektronische stabiliteitsregeling)
branden.
Zowel het FCA-waarschuwingslampje
als het waarschuwingsbericht zullen
verdwijnen zodra het probleem met
het ESC-waarschuwingslampje is
opgelost.
6-55
06
WAARSCHUWING
 'H)&$LVHHQDDQYXOOHQGV\VWHHP
dat het gebruiksgemak voor de
bestuurder vergroot. De bestuur-
der blijft zelf verantwoordelijk voor
het bedienen van de auto. Vertrouw
niet blindelings op het FCA-
V\VWHHP %HZDDU DOWLMG YROGRHQGH
afstand tot de voorligger, zodat u
de auto veilig tot stilstand kunt
brengen en trap indien nodig het
rempedaal in om de rijsnelheid te
verlagen of om de auto te stoppen.
 ,Q EHSDDOGH JHYDOOHQ HQ RQGHU
bepaalde rijomstandigheden wordt
het FCA-systeem mogelijk onbe-
doeld geactiveerd. Deze eerste
waarschuwingsmelding verschijnt
op het LCD-display en er klinkt een
waarschuwingszoemer. Ook in
bepaalde gevallen het herken-
ningssysteem van de frontcamera
detecteert de auto of voetganger
mogelijk niet. FCA-systeem wordt
mogelijk niet geactiveerd en de
waarschuwingsmelding wordt niet
weergegeven.
 =HOIVDOVHUHHQSUREOHHPLVPHWGH
remregelfunctie van het FCA-
systeem, werkt het remsysteem in
basis normaal. De remregelfunctie
voor het vermijden van een aanrij-
ding wordt echter niet geactiveerd.
 $OVGHYRRUOLJJHUSORWVHOLQJVWRSW
hebt u mogelijk minder controle
RYHU KHW UHPV\VWHHP %HZDDU
daarom altijd een veilige afstand
tot uw voorligger.
 )&$V\VWHHP NDQ JHDFWLYHHUG
worden tijdens het remmen en de
auto kan plotseling tot stilstand
worden gebracht, waardoor losse
objecten naar de passagiers kun-
nen schuiven. Zet losse objecten
altijd goed vast.
 +HW )&$V\VWHHP ZRUGW PRJHOLMN
niet geactiveerd als de bestuurder
het rempedaal intrapt om een aan-
rijding te voorkomen.
 'H UHPUHJHOLQJ ZHUNW PRJHOLMN
niet, met mogelijk een aanrijding
tot gevolg, als een voorligger plot-
seling stopt. Let altijd zeer goed
op.
 ,Q]LWWHQGHQNXQQHQOHWVHORSORSHQ
als de auto plotseling stopt door-
dat het FCAsysteem geactiveerd
is. Let zeer goed op.
 )&$V\VWHHP ZHUNW DOOHHQ RP
voorliggers voor de auto te signa-
leren.
WAARSCHUWING
 )&$V\VWHHP ZHUNW QLHW ZDQQHHU
de auto achteruitrijdt.
 )&$V\VWHHP LV QLHW RQWZRUSHQ
om andere objecten, zoals dieren,
op de weg te signaleren.
 )&$V\VWHHP VLJQDOHHUW JHHQ
auto's in de naastgelegen rijstrook.
 )&$V\VWHHP VLJQDOHHUW JHHQ
naderend verkeer van links en
rechts.
 :DQQHHU GHEHVWXXUGHUGH ]LMNDQW
van een geparkeerde auto (bijvoor-
beeld in een doodlopende straat)
nadert, kan dit niet door het
FCAsysteem worden gesigna-
leerd.
%HZDDU LQ GH]H JHYDOOHQ DOWLMG YRO-
doende afstand tot de voorligger,
zodat u de auto veilig tot stilstand
kunt brengen en trap indien nodig
het rempedaal in om de rijsnelheid te
verlagen of om de auto tot stilstand
te brengen.
6-56
Rijden met uw auto
%HSHUNLQJHQYDQKHWV\VWHHP
Het Forward collision-avoidance assist-
systeem is ontworpen om de bestuur-
der in uiterst gevaarlijke situaties te
ondersteunen en draagt in geen enkele
situatie verantwoordelijkheid.
Het FCA-systeem detecteert situaties
door middel van radarsignalen en
cameraherkenning en het FCA-
systeem werkt mogelijk niet normaal in
situaties na radarsignalen en camer-
aherkenning. In de volgende situaties
wordt de werking van de FCA mogelijk
niet correct wordt bediend en moet de
bestuurder zeer goed opletten.
Signaleren van voertuigen
De werking van de sensor wordt moge-
OLMNLQGHYROJHQGHJHYDOOHQEHSHUNW
 %LM KHW VWDUWHQ YDQ GH PRWRU RI KHW
herstarten van de frontcamera werkt
het systeem gedurende 15 seconden
niet
 'H FDPHUD ZRUGW JHEORNNHHUG GRRU
een vreemd voorwerp o.i.d.
 'HOHQVYDQGHFDPHUDZRUGWJHKLQ-
derd door een getinte of gecoate
voorruit, een beschadigde voorruit of
verontreinigingen (sticker, insect,
enz.) op de voorruit
 6OHFKW ZHHU ]RDOV KHYLJH UHJHQ RI
sneeuw, hinderen het blikveld van de
camera
 (OHNWURPDJQHWLVFKH JROYHQ ]RUJHQ
voor interferentie
 'H KHUNHQQLQJ GRRU GH FDPHUDVHQ-
sor is beperkt
 'HYRRUOLJJHULVWHVPDORPWHZRUGHQ
gesignaleerd (bijvoorbeeld een
motorfiets of een fiets, enz.).
 'H FDPHUD KHUNHQW KHW YROOHGLJH
voorgaande voertuig niet.
 'HYRRUOLJJHULVWHEUHHGRPGRRUKHW
cameraherkenningssysteem te wor-
den gesignaleerd (bijvoorbeeld de
aanhanger van een trekker, enz.).
 +HW ]LFKWYHOG YDQ GH FDPHUD LV QLHW
goed verlicht (te donker, te veel
reflectie of te veel tegenlicht waar-
door het zichtveld wordt gehinderd).
 'H YRRUOLJJHU KHHIW GH DFKWHUOLFKWHQ
niet ingeschakeld.
 'H KHOGHUKHLG YDQ KHW RPJHYLQJV-
licht verandert plotseling, bijvoor-
beeld wanneer u een tunnel in- of
uitrijdt.
 :DQQHHUOLFKWYDQHHQVWUDDWODQWDDUQ
of tegemoetkomende auto op een nat
wegdek of een plas op de weg wordt
gereflecteerd.
 :DQQHHUDFKWHUYHUOLFKWLQJLQULFKWLQJ
van de auto wordt geprojecteerd
(inclusief koplampen van tegenlig-
gers)
 +HW EOLNYHOG YRRU ZRUGW JHKLQGHUG
door de schittering van de zon
 'H YRRUUXLW LV EHVODJHQ HHQ KHOGHU
zicht op de weg is niet mogelijk.
 'HYRRUOLJJHUULMGWRQUHJHOPDWLJ
 'H DXWR ULMGW RS HHQ RQYHUKDUGH RI
slechte weg of op een weg met plot-
selinge veranderingen in hellings-
hoek.
 :DQQHHUHHQHUYRRUULMGHQGYRHUWXLJ
een speciaal voertuig is, zoals vracht-
wagen en aanhanger, dat een onre-
gelmatige vorm heeft
 'HDXWRKHYLJVFKXGW
 :DQQHHUGHFDPHUDVHQVRULQVOHFKWH
staat verkeert
 :DQQHHUGHDXWRGRRUHHQVOHHSZD-
gen of andere auto wordt getrokken
6-57
06
 :DQQHHU VSUDNH LV YDQ LQWHUIHUHQWLH
door andere elektromagnetische gol-
ven
 :DQQHHU HHQ HUYRRU ULMGHQGH DXWR
onregelmatig rijdt
 :DQQHHU HHQ HUYRRU ULMGHQGH DXWR
een extreem hoge bodemvrijheid
heeft
 'H DXWR ULMGW LQ HHQ JHERXZ ]RDOV
een parkeergarage.
 'HFDPHUDLVEHVFKDGLJG
 'H KHOGHUKHLG YDQ KHW RPJHYLQJV-
licht is te laag, zoals wanneer de kop-
lampen in het donker uitgeschakeld
zijn of als de auto door een tunnel
rijdt.
 (U YDOW GDQN]LM HHQ PLGGHQEHUP
bomen, enz. een schaduw over de
rijstrookmarkering.
 +HWYRHUWXLJULMGWGRRUHHQWROSRRUW
 +HWDFKWHUVWHGHHOYDQKHWYRRUJDDQ-
de voertuig is normaal niet zichtbaar
(het voertuig draait in een andere
richting of het voertuig is volledig
gedraaid).
 6OHFKWHZHJRPVWDQGLJKHGHQ]RUJHQ
voor overmatige trillingen tijdens het
rijden.
 'HKHUNHQQLQJGRRUGHVHQVRUZLM]LJW
plotseling wanneer over een ver-
keersdrempel wordt gereden.
 'HDXWRYRRUQDGHUWGHULMULFKWLQJYDQ
opzij.
 'H DXWR YRRU VWDDW GZDUV RS GH ULM-
richting stil.
 'HYRRUOLJJHUULMGWQDDUXWRHRIULMGW
achteruit.
 8]LFKRSHHQURWRQGHEHYLQGWHQHU
een auto voor u rijdt.
OOS058103
 5LMGHQLQERFKWHQ
De prestaties van het Forward
Collision-Avoidance Assist-systeem
worden mogelijk beperkt bij het rijden
op een bochtige weg.
Het herkenningssysteem van de
frontcamera detecteert de auto of
voetganger op een bochtige weg
mogelijk niet. Dit kan tot gevolg heb-
ben dat er geen alarm wordt gegeven
en niet wordt geremd als dat nodig is.
Let tijdens het rijden altijd op de
wegen rijomstandigheden. Trap
indien nodig het rempedaal in om de
rijsnelheid te verlagen en een veilige
tussenafstand te bewaren.
6-58
Rijden met uw auto
OOS058104
Het Forward Collision-avoidance
assistsysteem herkent een voertuig
of voetganger op de volgende rij-
strook of buiten de rijstrook op een
bochtige weg mogelijk niet.
In dit geval alarmeert het systeem de
bestuurder mogelijk onnodig en wordt
onnodig geremd.
Let tijdens het rijden altijd op de
wegen rijomstandigheden.
OAC3069008TU
 5LMGHQRSHHQKHOOLQJ
De prestaties van het Forward
Collision-avoidance assistsysteem
kunnen tijdens het omhoog of omlaag
rijden op een helling afnemen. Het
herkenningssysteem van de frontca-
mera detecteert de auto of voetgan-
ger mogelijk niet. Mogelijk wordt hier-
door onnodig alarm geslagen en
geremd of wordt er geen alarm gesla-
gen en niet geremd wanneer dit nodig
is.
Als de systeem na de top plotseling
een voorligger of voetganger signa-
leert, kan er sterk gedecelereerd wor-
den.
Kijk altijd voor u tijdens het op- of
afrijden van een helling en trap indien
nodig het rempedaal in om uw rijsnel-
heid te reduceren en een veilige tus-
senafstand te houden.
6-59
06
OOS058105
 :LVVHOHQYDQULMVWURRN
Wanneer een voorligger van rijstrook
wisselt, wordt de auto mogelijk niet
direct door het FCA-systeem gesig-
naleerd, met name wanneer de auto
plotseling van rijstrook wisselt.
Bewaar in dit geval altijd voldoende
afstand tot de voorligger, zodat u de
auto veilig tot stilstand kunt brengen
en trap indien nodig het rempedaal in
om uw rijsnelheid te verlagen.
OTM058119
Wanneer u in langzaam rijdend en
stilstaand verkeer rijdt en een voorlig-
ger de rijstrook verlaat, wordt uw
nieuwe voorligger mogelijk niet direct
door het FCA-systeem herkend.
Bewaar in dit geval altijd voldoende
afstand tot de voorligger, zodat u de
auto veilig tot stilstand kunt brengen
en trap indien nodig het rempedaal in
om uw rijsnelheid te verlagen.
OAC3069009TU
 8ZYRRUOLJJHUVLJQDOHUHQ
Als uw voorligger een grote, naar
achteren uitstekende lading heeft of
een grotere bodemvrijheid heeft dan
uw auto, moet u extra goed opletten.
Mogelijk wordt de naar achteren uit-
stekende lading niet door het
FCAsysteem gesignaleerd. Bewaar
in deze gevallen altijd voldoende
afstand tot het object dat het dichtst
voor u is, zodat u de auto veilig tot
stilstand kunt brengen en trap indien
nodig het rempedaal in om uw rijsnel-
heid te verlagen.
Signaleren van voetgangers
De werking van de sensor wordt moge-
OLMNLQGHYROJHQGHJHYDOOHQEHSHUNW
 'HYRHWJDQJHUZRUGWQLHWJRHGJHVLJ-
naleerd door het cameraherken-
ningssysteem als de voetganger bij-
voorbeeld voorover buigt of niet
volledig rechtop loopt
 'HYRHWJDQJHUEHZHHJW]HHUVQHORI
verschijnt plotseling in het detectie-
gebied van de camera
 'H YRHWJDQJHU GUDDJW NOHGLQJ GLH
wegvalt tegen de achtergrond, waar-
door deze moeilijk door het camer-
aherkenningssysteem kan worden
gesignaleerd
 'HEXLWHQYHUOLFKWLQJLVWHIHOELMYRRU-
beeld bij het rijden in fel zonlicht of de
schittering van de zon) of te donker
(bijvoorbeeld 's nachts op het platte-
land)
6-60
Rijden met uw auto
 +HWLV PRHLOLMNRPGH YRHWJDQJHUWH
signaleren en te onderscheiden van
andere objecten in de buurt, bijvoor-
beeld wanneer er een groep voetgan-
gers of een grote groep mensen is
 (UZRUGWHHQREMHFWJHVLJQDOHHUGGDW
een vergelijkbare vorm heeft als het
menselijk lichaam
 'HYRHWJDQJHULVNOHLQ
 'HYRHWJDQJHULVOLFKDPHOLMNJHKDQGL-
capt
 'H KHUNHQQLQJ GRRU GH VHQVRU LV
beperkt
 'H FDPHUD ZRUGW JHEORNNHHUG GRRU
een vreemd voorwerp o.i.d.
 'HOHQVYDQGHFDPHUDZRUGWJHKLQ-
derd door een getinte of gecoate
voorruit, een beschadigde voorruit of
verontreinigingen (sticker, insect,
enz.) op de voorruit
 'H KHOGHUKHLG YDQ KHW RPJHYLQJV-
licht is te laag, zoals wanneer de kop-
lampen in het donker uitgeschakeld
zijn of als de auto door een tunnel
rijdt.
 6OHFKW ZHHU ]RDOV KHYLJH UHJHQ RI
sneeuw, hinderen het blikveld van de
camera
 :DQQHHUOLFKWYDQHHQVWUDDWODQWDDUQ
of tegemoetkomende auto op een nat
wegdek of een plas op de weg wordt
gereflecteerd.
 +HW EOLNYHOG YRRU ZRUGW JHKLQGHUG
door de schittering van de zon.
 'H YRRUUXLW LV EHVODJHQ HHQ KHOGHU
zicht op de weg is niet mogelijk.
 6OHFKWHZHJRPVWDQGLJKHGHQ]RUJHQ
voor overmatige trillingen tijdens het
rijden.
 'HKHUNHQQLQJGRRUGHVHQVRUZLM]LJW
plotseling wanneer over een ver-
keersdrempel wordt gereden.
 8]LFKRSHHQURWRQGHEHYLQGW
WAARSCHUWING
 *HEUXLN GH )RUZDUG &ROOLVLRQ
Avoidance Assist niet tijdens het
slepen van een auto. Het gebruik
van het FCAsysteem tijdens het
slepen kan de veiligheid van uw
auto of de auto die wordt gesleept
negatief beïnvloeden.
 :HHV XLWHUVW YRRU]LFKWLJ DOV XZ
voorligger een grote, naar achte-
ren uitstekende lading heeft of een
grotere bodemvrijheid heeft dan
uw auto.
 +HW )RUZDUG &ROOLVLRQDYRLGDQFH
assistsysteem kan in werking tre-
den wanneer een object met een
vorm of karakteristiek die verge-
lijkbaar is met die van een voertuig
of voetganger, wordt gedetecteerd.

Het FCA-systeem is ontworpen om
de voorligger te signaleren en in de
gaten te houden of om een voet-
ganger op de weg te signaleren
door middel van radarsignalen en
cameraherkenning. Het is niet ont-
worpen om fietsen, motorfietsen of
kleinere objecten op wielen, zoals
bagagetassen, winkelwagens of
kinderwagens te signaleren.
 3UREHHU QRRLW GH ZHUNLQJ YDQ KHW
FCA -systeem te testen. Anders
kunt u ernstig letsel oplopen.
 $OVGHYRRUUXLWRIGHYRRUUXLWFDPH-
ra vervangen of gerepareerd is,
adviseren we u de auto te laten
controleren door een officiële
Hyundaidealer.
i Informatie
,Q VRPPLJH JHYDOOHQ ZRUGW KHW
)&$V\VWHHP PRJHOLMN XLWJHVFKDNHOG
ZDQQHHU KHW V\VWHHP ZRUGW EORRWJH-
VWHOG DDQ HOHNWURPDJQHWLVFKH LQWHUIH-
UHQWLH
6-61
06
OAC3069007TU
Het Lane Keeping Assist-systeem
(LKA) detecteert met behulp van een
camera bij de voorruit rijstrookmarke-
ringen en rijbaanranden en assisteert
de bestuurder bij het besturen van de
auto om de auto binnen de rijstrook te
houden.
Als het systeem signaleert dat de auto
zijn rijstrook (of weg) dreigt te verlaten,
wordt de bestuurder zichtbaar en hoor-
baar gewaarschuwd, terwijl tegelijker-
tijd een tegenstuurkracht wordt uitge-
oefend, om te proberen te voorkomen
dat de auto buiten de rijstrook (of weg)
terechtkomt.
WAARSCHUWING
Het Lane Keeping Assistsysteem
(LKA) is geen vervanging voor een
veilig rijgedrag, maar dient slechts
als hulpmiddel. Het is de verant-
woordelijkheid van de bestuurder
om altijd de omgeving in de gaten te
houden en het stuurwiel te bedie-
nen.
WAARSCHUWING
Neem bij het gebruik van het Lane
Keeping Assist-systeem altijd de
volgende voorzorgsmaatregelen in
acht:
 'UDDLKHWVWXXUZLHO QLHWSORWVHOLQJ
wanneer het stuurwiel mede wordt
bediend door het systeem.
 +HW/.$V\VWHHPYRRUNRPWGDWGH
bestuurder onbedoeld de rijstrook
verlaat door de besturing te onder-
steunen. Het systeem is echter
slechts een handige hulpfunctie
en het stuurwiel wordt niet altijd
geregeld. Tijdens het rijden moet
de bestuurder zijn aandacht bij het
stuur houden.
 'RRUULMRPVWDQGLJKHGHQRIRPJH-
vingsfactoren kan het LKA-
systeem worden uitgeschakeld of
niet goed werken. Wees altijd
voorzichtig tijdens het rijden.
 +DDO GH FDPHUD YDQ KHW FDPHUD
niet uit elkaar, bijvoorbeeld om de
ruit extra te tinten of coatings of
accessoires aan te brengen. Als u
de camera uit elkaar hebt gehaald
en weer in elkaar hebt gezet, advi-
seren we u de kalibratie van het
systeem te laten controleren door
een officiële Hyundai-dealer.
 $OVXGHYRRUUXLWGHFDPHUDYDQKHW
frontcamera of bijbehorende delen
van het stuurwiel hebt vervangen,
adviseren we u de kalibratie van het
systeem te laten controleren door
HHQRIILFLsOH+<81'$,GHDOHU
LANE KEEPING ASSISTǘSYSTEEM ǣLKAǤ
ǣINDIEN VAN TOEPASSINGǤ
6-62
Rijden met uw auto
 +HWV\VWHHPKHUNHQWULMVWURRNPDU-
keringen (of wegrand) via een
frontcamera en bedient het stuur-
wiel. Als de rijstrookmarkeringen
(of wegrand) moeilijk te herkennen
zijn, werkt het systeem daardoor
mogelijk niet goed.
5DDGSOHHJ ´%HSHUNLQJHQ YDQ KHW
systeem”.
 9HUZLMGHU RI EHVFKDGLJ JHHQ
onderdelen die gerelateerd zijn
aan het LKA-systeem.
 +HWZDDUVFKXZLQJVVLJQDDOYDQKHW
LKA is mogelijk niet hoorbaar als
het geluidsvolume van het audio-
systeem te hoog is ingesteld.
 $OV HU DO HHQ DQGHU ZDDUVFKX-
wingsgeluid, zoals een waarschu-
wingsgeluid voor de veiligheids-
gordel, wordt gegenereerd, klinkt
de waarschuwing van de Lane
Keeping Assist-systeem mogelijk
niet.
 3ODDWV JHHQ YRRUZHUSHQ RS KHW
dashboard die licht reflecteren,
zoals spiegels, wit papier, enz. Dit
kan de goede werking van het
LKA-systeem verhinderen.
 +RXGKHWVWXXUZLHODOWLMGYDVWZDQ-
neer het LKA-systeem is ingescha-
keld.
 +HW VWXXUZLHO ZRUGW QLHW FRQWLQX
bediend; als de rijsnelheid te hoog
is wanneer u van rijstrook (of weg-
rand) wisselt, wordt de auto moge-
lijk niet door het systeem bediend.
De bestuurder moet zich altijd aan
de snelheidslimiet houden als het
systeem gebruikt wordt.
 $OV X REMHFWHQ DDQ KHW VWXXUZLHO
bevestigt, assisteert het systeem
de besturing mogelijk niet goed.
 $OVPHWHHQDDQKDQJHUULMGWPRHWX
het LKA-systeem uitschakelen.
Werking LKA
Knop LKA-systeem
OAC3069059TU
,QXLWVFKDNHOHQYDQKHW/.$V\VWHHP
Druk met het contact in stand ON op de
toets van het LKA-systeem op het
dashboard langer dan 1,5 seconden,
links van het stuurwiel. (Rechts naast
het stuurwiel bij auto's met rechtse
besturing.)
Handleiding
Gebruikersinstellingen
De bestuurder kan de LKA activeren
door het contact in stand ON te zetten
HQKHWYROJHQGHWHVHOHFWHUHQ
*HEUXLNHUVLQVWHOOLQJHQo Bestuurders-
assistentie o Rijstrookveiligheid o
(LKA) Lane Keeping Assist
OAC3069010TU
6-63
06
Het controlelampje ( ) in het instru-
mentenpaneel zal in eerste instantie wit
branden.
Wanneer het controlelampje (wit) tij-
dens de vorige contactcyclus is geacti-
veerd, wordt het systeem ingeschakeld
zonder extra regeling.
Als u de LKA-knop opnieuw langer dan
1,5 seconden indrukt of u kiest voor
'Off' op het LCD-display, gaat de indica-
tor op het display uit.
Wijzigen functie LKA-systeem
De bestuurder kan overschakelen van
het LKA-systeem naar het Lane
Departure Warning-systeem via het
LCD-display of het infotainmentsys-
WHHPGLVSOD\ *D QDDU *HEUXLNHUV
instellingen o Bestuurdersassistentie
o Rijstrookveiligheid o Lane Keeping
Assist (LKA)/Lane Departure Warning-
systeem (LDW)/Off’.
LKA (Lane Keeping Assist-
systeem)
Deze modus helpt de bestuurder de
auto op de rijstrook te houden. Het
bedient nagenoeg nooit het stuurwiel
als de auto goed op de rijstrook rijdt. Als
de auto de rijstrook dreigt te verlaten,
begint het stuurwiel echter wel te bedie-
nen.
LDW (Lane Departure Warning-
systeem)
Het Lane Departure Warning-systeem
waarschuwt de bestuurder zichtbaar en
hoorbaar als het systeem signaleert dat
de auto de rijstrook verlaat. Het stuur-
wiel wordt niet bediend.
Off
Als u "Off" selecteert, wordt het LKA-
systeem uitgeschakeld.
Onthoud dat de rijsnelheid
ten minste ongeveer 60
km/h moet zijn om de status
van het LKA-systeem te
laten overschakelen naar ENABLE
(inschakelen). Het controlelampje in
het instrumentenpaneel gaat groen
branden.
De kleur van het controlelampje is
afhankelijk van de status van het LKA-
systeem.
 :LW 'H VHQVRU VLJQDOHHUW JHHQ ULM-
strookmarkeringen of de rijsnelheid is
lager dan 60 km/h.
 *URHQNOHXU'HVHQVRUGHWHFWHHUWULM-
strookmarkeringen en het systeem is
in staat de besturing van de auto te
bedienen.
i Informatie
:DQQHHU KHW FRQWUROHODPSMH ZLW WLM-
GHQVGHYRULJHFRQWDFWF\FOXVLVJHDFWL-
YHHUGZRUGWKHWV\VWHHPLQJHVFKDNHOG
]RQGHUH[WUDUHJHOLQJ$OVXQRJPDDOV
RSGHNQRSGUXNWGHLQGLFDWRURSKHW
LQVWUXPHQWHQSDQHHO]DOXLWJDDQ
Werking LKA-systeem
OAC3069011TU/OAC3069012TU
Systeem Aan
Systeem uit
 2PKHWVFKHUPYDQKHW/.$V\VWHHP
op het LCD-display van het instru-
mentenpaneel weer te geven, selec-
teert u de rijhulpmodus ( ). Zie
"LCD-modus” in hoofdstuk 4 voor
meer informatie.
6-65
06
Waarschuwingslicht
en boodschap
Houd uw handen op het stuur
OAC3069050TU
Als de bestuurder gedurende enkele
seconden de handen van het stuurwiel
neemt terwijl het LKAsysteem is geacti-
veerd, waarschuwt het systeem de
bestuurder.
i Informatie
$OV KHW VWXXUZLHO KHHO OLFKWMHV ZRUGW
YDVWJHKRXGHQ NDQ GH PHOGLQJ RRN
ZRUGHQ ZHHUJHJHYHQ DDQJH]LHQ KHW
/.$V\VWHHPLQGDWJHYDOQLHWKHUNHQW
GDW GH EHVWXXUGHU KHW VWXXUZLHO YDVW-
KRXGW
WAARSCHUWING
De waarschuwingsmelding kan later
worden weergegeven, dat is afhan-
kelijk van de wegcondities. Houd het
stuurwiel daarom tijdens het rijden
altijd met beide handen vast.
- Als u het stuurwiel losjes vast-
houdt, genereert het systeem een
waarschuwingssignaal, omdat
LKA de situatie kan behandelen
alsof u het stuurwiel niet vast
heeft.
- Als u continu de handen los laat,
kan de pieptoon worden verlengd
en voortgezet, zelfs als de LKA-
stuurregeling wordt gedeacti-
veerd.
WAARSCHUWING
 +HW /.$V\VWHHP LV VOHFKWV HHQ
aanvullend systeem. Het is de ver-
antwoordelijkheid van de bestuur-
der om het voertuig veilig te bestu-
ren en in zijn rijstrook te houden.
 6FKDNHO KHW /.$V\VWHHP XLW HQ
rijd zonder systeem in de volgende
situaties:
 %LMVOHFKWZHHU
- Onder slechte wegomstandighe-
den
- Wanneer het stuurwiel dikwijls
door de bestuurder moet worden
gedraaid.
i Informatie
 +RHZHO KHW VWXXUZLHO GRRU KHW V\V-
WHHPZRUGWEHGLHQGNDQGHEHVWXXU-
GHURRN]HOIKHWVWXXUZLHOEHGLHQHQ
 +HWVWXXUZLHONDQ]ZDDUGHURIOLFK-
WHUDDQYRHOHQZDQQHHUGHEHVWXULQJ
GRRUKHWV\VWHHPZRUGWRQGHUVWHXQG
6-66
Rijden met uw auto
Controleer (LKA) Lane Keeping
Assist-systeem
OAC3069016TU
Bij een storing in het systeem verschijnt
er gedurende enkele seconden een
melding. Als het probleem blijft bestaan,
gaat het controlelampje storing LKA-
systeem branden.
Controlelampje LKA-systeem
Het controlelampje LKA-
systeem (geel) zal gaan
branden als het LKA-
systeem niet goed werkt.
We raden u aan het sys-
teem door een officiële
HYUNDAI-dealer na te
laten kijken.
+DQGHOELMHHQSUREOHHPPHWKHW
V\VWHHPDOVYROJW
 =HWGHPRWRUXLWHQYHUYROJHQVZHHU
aan en schakel het systeem in.
 &RQWUROHHURIKHWFRQWDFWLQVWDQG21
staat.
 &RQWUROHHU RI KHW V\VWHHP ZRUGW
beïnvloed door het weer (mist, zware
regenval, enz.).
 &RQWUROHHURIGHOHQVYDQGHFDPHUD
vuil is.
Is het probleem niet opgelost, dan
raden we u aan het systeem door een
officiële HYUNDAI-dealer na te laten
kijken.
,QGHYROJHQGHJHYDOOHQ]DOKHW
/.$V\VWHHP]LFKQLHWLQGHVWDWXV
(1$%/('LQJHVFKDNHOGEHYLQGHQ
HQRIZRUGWKHWVWXXUZLHOQLHWEHGL-
HQG
 'H ULFKWLQJDDQZLM]HU LV DDQ YRRUGDW
er van rijstrook gewisseld wordt. Als u
van rijstrook wisselt zonder de rich-
tingaanwijzer te gebruiken, wordt het
stuurwiel mogelijk bediend.
 (UZRUGWQLHWLQKHWPLGGHQYDQGHULM-
strook gereden wanneer het systeem
is ingeschakeld of direct na het wis-
selen van rijstrook.
 'H(6& HOHNWURQLVFKHVWDELOLWHLWVUH-
geling) of het VSM (Vehicle Stability
Management) is geactiveerd.
 'HDXWRPDDNWHHQVFKHUSHERFKW
 'HULMVQHOKHLGLVODJHUGDQNPKRI
hoger dan 180 km/h.
 'HDXWRZLVVHOWDEUXSWYDQULMVWURRN
 'HDXWRUHPWSORWVHOLQJDI
 (U LV VOHFKWV ppQ ULMVWURRNPDUNHULQJ
gesignaleerd.
 'H ULMVWURRN RI ZHJ ]HHU EUHHG RI
smal is.
 (UPHHUGDQ WZHHULMVWURRNPDUNHULQ-
gen zijn zoals een constructiezone.
 'HDXWRULMGWRSHHQVWHLOHKHOOLQJ
 (UZRUGWSORWVHOLQJDDQKHWVWXXUZLHO
gedraaid.
 +HWV\VWHHPZHUNWPRJHOLMNRQJHYHHU
15 seconden niet na het starten van
de auto of het initialiseren of herstar-
ten van de frontcamera.
6-68
Rijden met uw auto
 (ULVRQYROGRHQGHUXLPWHWXVVHQXHQ
uw voorligger om de rijstrookmarke-
ring te kunnen signaleren of de voor-
ligger rijdt op de rijstrookmarkering.
 8ULMGWRSHHQVWHLOHKHOOLQJRYHUHHQ
heuvel of op een bochtige weg.
 6OHFKWHZHJRPVWDQGLJKHGHQ]RUJHQ
voor overmatige trillingen tijdens het
rijden.
 'H RPJHYLQJVWHPSHUDWXXU YDQ GH
achteruitkijkspiegel hoog is, te wijten
aan direct zonlicht, enz.
Wanneer het zicht naar voren
slecht is
 'H )URQWFDPHUD OHQV ZRUGW JHEORN-
keerd door vuil e.d.
 'H YRRUUXLW LV EHVODJHQ HHQ KHOGHU
zicht op de weg is niet mogelijk.
 'RRU KHW SODDWVHQ YDQ REMHFWHQ RS
het dashboard, enz.
 'HIURQWFDPHUDNDQGHULMVWURRNQLHW
waarnemen als gevolg van mist,
zware regenval of sneeuw.
6-69
06
Werking van het snelheidsli-
mietregelsysteem
U kunt de snelheidslimiet instellen als u
niet hoger dan een specifieke snelheid
wilt rijden.
Als u sneller rijdt dan de vooringestelde
snelheidsbeperking werkt het waar-
schuwingsysteem (ingestelde snel-
heidsbeperking knippert en geeft een
geluidsignaal weer) tot de snelheid van
het voertuig terugkeert binnen de snel-
heidslimiet.
i Informatie
7LMGHQV GH ZHUNLQJ YDQ GH VQHOKHLGV-
EHSHUNLQJFRQWUROHNDQKHWFUXLVHFRQ-
WUROV\VWHHPQLHWZRUGHQLQJHVFKDNHOG
Control schakelaar voor de snel-
heidsbeperking
OAI3069009
9HUDQGHUW GH PRGXV WXVVHQ
cruise control-systeem en
snelheidsbeperkingssysteem.
Systeem uit
Control voor de snel-
heidsbeperking
Cruisecontrol
5(6+HUYDWWHQ RI YHUKRJHQ YDQ GH
regelsnelheid voor de snel-
heidsbeperking.
6(7,QVWHOOHQ RI YHUODJHQ YDQ GH
regelsnelheid voor de snelheids-
beperking.
$QQXOHUHQ $QQXOHHUW LQJHVWHOGH VQHO-
heidslimiet.
De snelheidsbeperking instellen
OAI3069010
1. Druk nogmaals op de toets
om het systeem weer in te schake-
len. Het controlelampje van de snel-
heidsbeperking ( of ) in het
instrumentenpaneel gaat branden.
OAI3069011
2. Duw de tuimelschakelaar naar bene-
den (SET-) en laat hem los.
MANUAL SPEED LIMIT ASSIST ǣMSLAǤ ǣINDIEN VAN TOEPASSINGǤ
6-70
Rijden met uw auto
OAI3069012
OAI3069011
'XZGHVHOHFWLHVFKDNHODDURPKRRJ
(RES+) of omlaag(SET-), en laat
hem los op de gewenste snelheid.
%HZHHJ GH VHOHFWLHVFKDNHODDU
omhoog (RES+) of duw de tuimel-
schakelaar naar beneden (SET-) en
houd deze vast. De snelheid ver-
hoogt of verlaagt met 5 km/uur.
OAC3069056TU
Type A
Type B
OAC3069055TU
De ingestelde snelheidsbeperking ver-
schijnt op de instrument cluster.
i Informatie
$OVXVQHOOHUZLOWULMGHQGDQGHYRRULQ-
JHVWHOGHVQHOKHLGVOLPLHWZDQQHHUXKHW
JDVSHGDDO PLQGHU GDQ  LQGUXNW
ZRUGW GH VQHOKHLG YDQ KHW YRHUWXLJ
JHKDQGKDDIG ELQQHQ GH VQHOKHLGVEH-
SHUNLQJ
+RHZHODOVXKHWJDVSHGDDOPHHUGDQ
FDLQGUXNWNXQWXVQHOOHUULMGHQ
GDQ GH VQHOKHLGVEHSHUNLQJ 'DDUQD
NQLSSHUWGHLQJHVWHOGHVQHOKHLGVEHSHU-
NLQJ HQ HHQ JHOXLGVLJQDDO ZHHUNOLQNW
WRW KHW YRHUWXLJ WHUXJNHHUW ELQQHQ GH
VQHOKHLGVEHSHUNLQJ
6-71
06
Om de controle van de snel-
heidsbeperking uit te schakelen,
voert u een van de volgende
stappen uit:
OAI3069010
 'UXN RS GH WRHWV . De snel-
heidslimiet ( or ) indicator
gaat uit.
 $OVXHHQPDDORSGHWRHWV2DQQXOH-
ren) drukt, wordt de ingestelde snel-
heidslimiet geannuleerd, maar wordt
het systeem niet uitgeschakeld.
Beweeg de selectieschakelaar RES+
of SET- op uw stuurwiel naar de
gewenste snelheid als u de snel-
heidslimiet wilt hervatten.
6-72
Rijden met uw auto
OAC3069007TU
Het Intelligent Speed Limit-
waarschuwingssysteem toont de infor-
matie over de snelheidslimiet en het
inhaalverbod van de huidige weg via
het instrumentenpaneel en de naviga-
tie. De ISLW signaleert verkeersborden
met een frontzichtcamera aan het
bovenste deel van binnenkant van de
voorruit.
De ISLW gebruikt ook navigatieinfor-
matie en informatie van de auto om
informatie over de snelheidslimiet weer
te geven.
WAARSCHUWING
 +HW ,QWHOOLJHQW 6SHHG /LPLWZDDU
schuwingssysteem is slechts een
aanvullend systeem en is niet altijd
in staat om snelheidslimieten en
inhaalverboden correct weer te
geven.
 'HEHVWXXUGHUEOLMIWYHUDQWZRRUGH-
lijk voor het niet overschrijden van
de snelheidslimiet.
 'H ,6/: VLJQDOHHUW GH YHUNHHUV-
borden via een camera om infor-
matie over de snelheidslimiet weer
te geven.
Daarom kan de ISLW mogelijk niet
goed werken als de verkeersbor-
den moeilijk te signaleren zijn.
Voor meer informatie, raadpleeg
´%HSHUNLQJHQYDQKHWV\VWHHPµ
 9RRUNRPPHWGHJURRWVWH]RUJYXO-
digheid dat de frontcamera sensor
in aanraking komt met water
 'HPRQWHHUGHFDPHUDQLHWHQVWHO
hem niet bloot aan schokken.
 +DDO GH FDPHUD YDQ KHW FDPHUD
niet uit elkaar, bijvoorbeeld om de
ruit extra te tinten of coatings of
accessoires aan te brengen. Als u
de frontcamera uit elkaar hebt
gehaald en weer in elkaar hebt
gezet, adviseren we u de kalibratie
van het systeem te laten controle-
ren door een officiële Hyundai-
dealer.
 3ODDWVJHHQUHIOHFWHUHQGHREMHFWHQ
(bijv. wit papier, spiegel) op het
dashboard. Iedere vorm van licht-
reflectie kan een storing in het sys-
teem veroorzaken.
 +HW V\VWHHP LV QLHW LQ DOOH ODQGHQ
beschikbaar.
i Informatie
:H DGYLVHUHQ X KHW ,6*V\VWHHP WH
ODWHQ FRQWUROHUHQ GRRU HHQ RIILFLsOH
+<81'$,GHDOHU
 'HYRRUUXLWLVYHUYDQJHQ
 'HFDPHUDRIELMEHKRUHQGHRQGHUGH-
OHQ]LMQJHUHSDUHHUGRIYHUZLMGHUG
INTELLIGENT SPEED LIMIT WARNINGǘSYSTEEM ǣISLWǤ
ǣINDIEN VAN TOEPASSINGǤ
6-73
06
Systeeminstelling en -activering
Systeeminstelling
 'H EHVWXXUGHU NDQ GH 6SHHG /LPLW
Warning activeren door "User Set-
WLQJV *HEU ,QVWHOO o Driver
assistance (Bestuurdersassistentie)
o Driving Assist (Rijbegeleidings-
systemen) o Speed Limit Warning
(Slimme snelheidslimietwaarschu-
wing)" te selecteren.
 $OVGH,6/:JHDFWLYHHUGLVYHUVFKLM-
nen de symbolen in het instrumen-
tenpaneel om informatie over de
snelheidslimiet weer te geven en te
waarschuwen voor een inhaalverbod.
 $OVGH,6/:JHDFWLYHHUGZRUGWLQGH
instellingen voor het navigatiesys-
teem, wordt bovenstaande informatie
en het inhaalverbod ook weergege-
ven op het navigatiescherm.
Systeem activering
 'H ,6/: JHHIW LQIRUPDWLH RYHU GH
snelheidslimiet weer en waarschuwt
voor een inhaalverbod als uw voer-
tuig de desbetreffende verkeersbor-
den passeert.
 'H,6/:JHHIWGHODDWVWRSJHVODJHQ
snelheidslimietinformatie weer zodra
het contact in stand ON wordt gezet.
 2SGH]HOIGHZHJNXQQHQYHUVFKLOOHQ-
de snelheidslimieten gelden. Welke
informatie wordt weergegeven is
afhankelijk van de rijomstandighe-
den. Dat komt omdat verkeersborden
met extra borden (bijv. regen, pijl,
enz.) ook worden gesignaleerd en
vergeleken met gegevens uit de auto
(bijv. bediening ruitenwissers, rich-
tingaanwijzers, enz.).
i Informatie
'H LQIRUPDWLH RYHU GH VQHOKHLGVOLPLHW
LQKHWLQVWUXPHQWHQSDQHHONDQDQGHUV
]LMQ GDQ GLH RS KHW QDYLJDWLHVFKHUP
&RQWUROHHU LQ GDW JHYDO GH HHQKHLG
YRRUGHVQHOKHLGGLHLQJHVWHOGLVLQKHW
QDYLJDWLHV\VWHHP
Display
Weergave in de onderkant van
het paneel
OTM048177L
Het paneel toont de informatie over
snelheidslimieten, inhaalverboden en
voorwaardelijke verkeersborden.
OTM048178L
9HUNHHUVERUGPHWGHRPVWDQ-
GLJKHGHQ
Als het ISLW een voorwaardelijk ver-
keersbord detecteert, wordt het sym-
bool van het verkeersbord onder of
links van de snelheidslimiet op het
paneel weergegeven.
Er kunnen borden met verschillende
snelheidslimieten op dezelfde weg
staan. De snelheidslimiet kan bijvoor-
beeld normaal gesproken 120 km/u
zijn, maar 90 km/u wanneer het regent
of sneeuwt.
Het voorwaardelijke verkeersbord bete-
kent dat u de snelheidslimiet en het
inhaalverbod onder bepaalde omstan-
digheden, zoals bij regen of sneeuw, in
acht moet nemen.
6-74
Rijden met uw auto

WTL-220
*HHQEHWURXZEDUHLQIRUPDWLHRYHU
snelheidslimieten
$DQYXOOHQGHYHUNHHUVERUGHQ
 +HWV\PERROGDWZRUGWZHHUJHJHYHQ
in het instrumentenpaneel en het
navigatiescherm als de ISLW geen
betrouwbare informatie over de snel-
heidslimiet heeft.
WTL-222/WTL-221
*HHQLQIRUPDWLHRYHULQKDDOYHUERGHQ
 +HWV\PERROGDWZRUGWZHHUJHJHYHQ
in het instrumentenpaneel en het
navigatiescherm als de ISLW een
inhaalverbodsbord signaleert.
WUM-205
Onbeperkte snelheid (alleen in Duitsland)
 +HWV\PERROHLQGHEHSHUNLQJZRUGW
weergegeven in het instrumentenpa-
neel op wegen in Duitsland zonder
snelheidslimiet. Het wordt weergege-
ven totdat de auto een bord met een
snelheidslimiet passeert.
WUM-207/WUM-208
Einde snelheidsbeperking
 1DGDWGHDXWRHHQERUG(LQGHVQHO-
heidslimiet" heeft gepasseerd, infor-
meert het Intelligent Speed Limit
Warning-systeem de bestuurder over
de volgende toepasselijke snelheids-
limiet op basis van de informatie die
het navigatiesysteem hem heeft ver-
strekt.
6-75
06
Weergave in de rijhulpmodus
van het paneel
De bestuurder kan de informatie van
het ISLW-systeem op het LCD-display
volgen.
Het ISLW-scherm verschijnt als u de
tab Rijhulpmodus ( ) selecteert op
het LCD-display als het systeem geac-
tiveerd is. Zie "LCD-modus” in hoofd-
stuk 4 voor meer informatie.
OAC3069045TU
1. Snelheidslimiet en inhaalverbod van
huidige weg
2. Voorwaardelijke snelheidslimiet of
inhaalverbod
3. Verkeersbord met de omstandighe-
GHQ$DQKDQJZDJHQUHJHQVQHHXZ
of lege ruimte
K/HJH UXLPWH DQGHU YRRUZDDUGHOLMN
verkeersbord (tijd, enz.)
i Informatie
'HYRRUZDDUGHOLMNHVQHOKHLGVOLPLHWHQ
LQKDDOYHUERG NXQQHQ YHUVFKLOOHQ YDQ
GHVQHOKHLGVOLPLHWHQLQKDDOYHUERGYDQ
GHKXLGLJHZHJ
2RN YHUGZLMQHQ GH YRRUZDDUGHOLMNH
VQHOKHLGVOLPLHWHQKHWLQKDDOYHUERGGLH
RSKHWSDQHHOZRUGHQZHHUJHJHYHQQD
HHQ EHSDDOGH DIVWDQG WH KHEEHQ JHUH-
GHQ
$OV GH ,6/: KHW YHUNHHUVERUG QLHW
KHUNHQWZRUGWHUQLHWVZHHUJHJHYHQ
Om de ISLW uit te schakelen
OAC3069047TU
Als het systeem via de gebruikersin-
stellingen uit wordt gezet, wordt dit
bericht weergegeven op het LCD-
display wanneer de ISLW via de rijhulp-
modus wordt geselecteerd ( ).
Waarschuwingsmeldinge
OAC3069046TU
6SHHG/LPLW:DUQLQJV\VWHHP
,6/:XLWJHVFKDNHOG
&DPHUDDIJHVFKHUPG
De waarschuwingsmelding verschijnt
als de cameralens geblokkeerd is door
een object. De ISLW systeem werkt
niet zolang het object niet verwijderd is.
Controleer de voorruit rondom de
camera. Als het probleem blijft bestaan
wanneer het object verwijderd is, advi-
seren we u het systeem te laten contro-
leren door een officiële HYUNDAI-
dealer.
6-76
Rijden met uw auto
OAC3069048TU
&RQWUROHHUKHW6SHHG/LPLW
:DUQLQJV\VWHHP6/:
De waarschuwingsmelding verschijnt
gedurende een paar seconden als de
ISLW niet goed werkt. Daarna gaat het
hoofdwaarschuwingslampje ( ) bran-
den.
:H DGYLVHUHQ X KHW ,6*V\VWHHP WH
laten controleren door een officiële
HYUNDAI-dealer.
%HSHUNLQJHQYDQKHWV\VWHHP
De ISLW werkt mogelijk niet of geeft
niet de juiste informatie in de volgende
situaties.
Als de verkeersborden slecht
zichtbaar zijn
 +HWYHUNHHUVERUGVWDDWLQHHQNUDSSH
bocht.
 +HWYHUNHHUVERUGLVQLHWMXLVWJHSRVL-
tioneerd (is bijv. gedraaid, geblok-
keerd door een object of bescha-
digd).
 (HQDQGHUYRHUWXLJEORNNHHUWKHWYHU-
keersbord.
 'H/('YHUOLFKWLQJYDQKHWYHUNHHUV-
bord is defect.
 (ULVYHHO]RQOLFKWURQGKHWYHUNHHUV-
bord aanwezig door een lage stand
van de zon.
 +HWLVGRQNHU
 (U LV YHHO RPJHYLQJVOLFKW URQG KHW
verkeersbord.
 De frontcamera signaleert mogelijk
niet correct het snelheidslimietteken
harder dan 130 km/u.
 $OVGHYHUNHHUVERUGHQHHQDIZLMNHQ-
de vorm, enz. Hebben.
 $OVKHWYHUNHHUVERUGPHWGHRPVWDQ-
digheden wordt aangegeven met een
letter, een niet-gespecificeerd beeld
zoals dat van een aanhanger, regen
of sneeuw.
Als externe condities wijzigen:
 8Z DXWR ULMGW YODN DFKWHU HHQ DQGHU
voertuig.
 (HQEXVRIYUDFKWZDJHQZDDURSHHQ
snelheidssticker bevestigd is, pas-
seert uw auto.
 8ZDXWRULMGWLQHHQJHELHGZDDULQKHW
navigatiesysteem geen dekking
heeft.
 ,Q KHW JHYDO YDQ HHQ VWRULQJ LQ KHW
navigatiesysteem.
 8Z QDYLJDWLHV\VWHHP LV QLHW JHS-
datet.
 8ZQDYLJDWLHV\VWHHPJHSGDWHWLV
 $OVJHYROJYDQHHQRQMXLVWHZDDUQH-
ming van camera.
 $OV GH PD[LPDOH VQHOKHGHQ LQ KHW
navigatiesysteem niet kloppen.
 7LMGHQVKHWNDOLEUHUHQYDQGHFDPHUD
direct na het afleveren van het voer-
tuig, enz.
 (ULVHHQSUREOHHPPHWKHW*36
 $OV GH ,6/: GH VWDWXV YDQ GH DXWR
zoals de buitentemperatuur niet op
de normale wijze herkent, kan de
ISLW het verkeersbord met de
omstandigheden niet weergeven in
plaats van een verkeersbord op de
huidige weg.
6-77
06
Wanneer het zicht naar voren
slecht is
 'HZHHUVRPVWDQGLJKHGHQ]LMQVOHFKW
bijvoorbeeld regen, sneeuw en mist.
 'H YRRUUXLW LV WHU KRRJWH YDQ GH
camera vuil, bevroren of er is rijp aan-
wezig.
 'H FDPHUDOHQV LV JHEORNNHHUG GRRU
een object, zoals een sticker, een
stuk papier, een gevallen blad of iets
dergelijks.
6-78
Rijden met uw auto
Het waarschuwingssysteem voor de
bestuurder geeft de mate van ver-
moeidheid en onoplettendheid van de
bestuurder weer, rekening houdend
met het rijgedrag, enz.
Systeeminstelling en werking
Systeeminstelling
 6WDUW GH PRWRU HQ VHOHFWHHU *HE
ruikersinstellingen o Bestuurders-
assistentie o DAW (Waarschuwing
oplettendheid bestuurder) o
Zwaaiende waarschuwing" op het
LCD-display om het Driver Attention
Warningsysteem (DAW) in te schake-
len.
 'H JHVHOHFWHHUGH LQVWHOOLQJ YDQ KHW
Driver Attention Warning-systeem
(DAW) blijft bewaard als de motor
opnieuw wordt gestart.
Selecteren van het
waarschuwingstijdstip
'H EHVWXXUGHU NDQ LQ GH *HE
ruikersinstellingen op het LCDscherm
of infotainmentsysteem de waarschu-
ZLQJVWLMG LQVWHOOHQ GRRU *HEUXLNHUV
instellingen o Bestuurdersassistentie
o Waarschuwingstijdstip . Dit zijn de
opties voor eerste waarschuwing bij
2QRSOHWWHQGULMJHGUDJ
1RUPDDO
Het Driver Attention Warning-systeem
(DAW) waarschuwt de bestuurder over
de mate van vermoeidheid of onoplet-
tend rijgedrag in een eerder stadium
dan in de modus Laat.
/DDW
Het Driver Attention Warning-systeem
helpt de bestuurder door te waarschu-
wen voor vermoeidheid of onoplettend
rijgedrag na de normale modus.
i Informatie
$QGHUH V\VWHPHQ YRRU EHVWXXUGHUVDV-
VLVWHQWLH ]RDOV )RUZDUG &ROOLVLRQ
DYRLGDQFH DVVLVWV\VWHHP HQ] NXQQHQ
ZRUGHQ JHZLM]LJG ZDQQHHU GH LQVWHO-
OLQJ YDQ KHW ZDDUVFKXZLQJVWLMGVWLS
ZRUGWJHZLM]LJG
DRIVER ATTENTION WARNINGǘSYSTEEM ǣDAWǤ
ǣINDIEN VAN TOEPASSINGǤ
6-79
06
Weergave van aandachtsniveau
bestuurder
OAC3069025TU
Systeem uit
Oplettend rijgedrag
OAC3069036TU
Onoplettend rijgedrag
OAC3069037TU
 'H EHVWXXUGHU NDQ ]LMQ ULMJHGUDJ
bekijken op het LCD-scherm op het
instrumentenpaneel.
Het DAW-scherm verschijnt als u de
tab Rijhulpmodus ( ) selecteert op
het LCD-display als het systeem
geactiveerd is. Zie "LCD-modus” in
hoofdstuk 4 voor meer informatie.
 +HWDDQGDFKWVQLYHDXYDQGHEHVWXXU-
der wordt weergegeven op een schaal
van 1 - 5. Hoe lager het niveau, hoe
onoplettender de bestuurder is.
 +HWQLYHDXZRUGWODJHUDOVGHEHVWXXU-
der gedurende een bepaalde periode
geen pauze neemt.
 +HW QLYHDX ZRUGW KRJHU DOV GH
bestuurder gedurende een bepaalde
periode oplettend rijdt.
 $OV GH EHVWXXUGHU KHW V\VWHHP
inschakelt tijdens het rijden, worden
"Vorige pauze" en het niveau weer-
gegeven.
Neem een pauze
OAC3069044TU
 'H PHOGLQJ 1HHP HHQ SDX]H YHU-
schijnt op het LCD-display en er klinkt
een waarschuwingssignaal om de
bestuurder voor te stellen een pauze
te nemen als het aandachtsniveau
van de bestuurder lager is dan 1.
 +HW'ULYHU$WWHQWLRQ:DUQLQJV\VWHHP
stelt geen pauze voor wanneer de
totale rijtijd korter is dan 10 minuten
en adviseert ook geen extra pauze
aan binnen 10 minuten na een pauze.
6-80
Rijden met uw auto
Resetten van het systeem
 +HWODDWVWH SDX]HWLMGVWLS ZRUGWLQJH-
VWHOG RS  HQ KHW DDQGDFKWVQL-
veau van de bestuurder wordt inge-
steld op 5 (zeer oplettend) als de
bestuurder het Driver Attention
Warningsysteem reset.
 +HW'ULYHU$WWHQWLRQ:DUQLQJV\VWHHP
(DAW) reset het laatste pauzetijdstip
RSHQKHWDDQGDFKWVQLYHDXYDQ
de bestuurder op 5 in de volgende
situaties.
- De motor is uitgeschakeld.
- De bestuurder maakt zijn veilig-
heidsgordel los en opent vervolgens
het bestuurdersportier.
- De auto staat gedurende ten min-
ste.
 +HW'ULYHU$WWHQWLRQ:DUQLQJV\VWHHP
gaat weer werken als de bestuurder
weer gaat rijden.
Systeem standby
OAC3069026TU
Het Driver Attention Warningsysteem
gaat naar de stand gereed en geeft het
scherm 'Uitgeschakeld' weer in de vol-
gende situaties.
- Het systeem kan geen gegevens ver-
zamelen om de rijomstandigheden
van de bestuurder te controleren.
- De rijsnelheid is hoger dan 180 km/h.
Storing in het systeem
OAC3069027TU
&RQWUROHHUZDDUVFKXZLQJ
RSOHWWHQGKHLGEHVWXXUGHU'$:
Als de waarschuwingsmelding "Check
Driver Attention Warning (DAW) system
(Check systeem waarsch. oplettend-
heid best.)" wordt weergegeven, werkt
het systeem niet goed. In dat geval
adviseren we u de auto te laten contro-
leren door een officiële HYUNDAI-
dealer.
WAARSCHUWING
 +HW 'ULYHU $WWHQWLRQ :DUQLQJ
systeem (DAW) is geen vervanging
voor een veilig rijgedrag, maar
dient slechts als hulpmiddel. Het is
de verantwoordelijkheid van de
bestuurder altijd voorzichtig te rij-
den om onverwachte en plotselin-
ge situaties te voorkomen. Let te
allen tijde op de wegomstandighe-
den.
 (HQEHVWXXUGHUGLH ]LFKYHUPRHLG
voelt zou een pauze moeten
nemen, ook al wordt er door het
Driver Attention Warning-systeem
niet voorgesteld een pauze te
nemen.
i Informatie
+HWV\VWHHPNDQHHQSDX]HYRRUVWHOOHQ
QDDUDDQOHLGLQJYDQKHWULMJHGUDJYDQ
GHEHVWXXUGHURRNDOYRHOWGHEHVWXXU-
GHU]LFKQLHWYHUPRHLG
6-81
06
AANWIJZING
Het Driver Attention Warningsysteem
(DAW) maakt gebruik van de frontca-
mera op de voorruit. Om de frontca-
mera in de beste staat te houden,
moet u het volgende in acht nemen:
 3ODDWV JHHQ DFFHVVRLUHV RI VWLF-
kers op de voorruit of breng getin-
te coating aan op de voorruit.
 3ODDWV *((1 UHIOHFWHUHQGH REMHF-
ten (bijv. wit papier, spiegel) op het
crash pad. Een lichtreflectie kan
de goede werking van het systeem
belemmeren.
 :HHV XLWHUVW YRRU]LFKWLJ RP GH
camera droog te houden.
 3UREHHU GH FDPHUD QLHW ]HOI WH
demonteren en stel de camera of
bloot aan schokken.
Als de sensor met kracht uit zijn
juiste positie wordt bewogen,
werkt het systeem mogelijk niet
goed. Wij raden u aan zich tot een
HUNHQGH +<81'$,GHDOHU WH ZHQ-
den om het systeem te laten con-
troleren op kalibratie.
OPMERKING
Het Driver Attention Warning-
systeem kan in de volgende situa-
ties geen waarschuwingen geven:
 +HWV\VWHHPZHUNWPRJHOLMNRQJH-
veer 15 seconden niet na het star-
ten van de auto of het initialiseren
of herstarten van de frontcamera.
 'HULMVWURRNZRUGWVOHFKWKHUNHQG
Zie “Lane Keeping Assist-systeem
(LKA)” in dit hoofdstuk voor meer
informatie.
 (UZRUGWRQUHJHOPDWLJPHWGHDXWR
gereden of er wordt abrupt om een
obstakel heen gestuurd (bijv. weg-
werkzaamheden, andere voertui-
gen, gevallen objecten, slechte
wegen).
 +HWULMJHGUDJYDQGHDXWRLQYRRU-
waartse richting laat ernstig te
wensen over (door een groot ver-
schil in bandenspanning, ongelijk-
matige bandenslijtage, onjuist toe-
spoor/uitspoor).
 'HDXWRULMGWRSHHQVOHFKWHZHJ
 'H DXWR ULMGW RS HHQ VOLQJHUHQGH
weg.
 'HDXWRULMGWGRRUHHQJHELHGZDDU-
in het hard waait.
 'HYROJHQGH ULMEHJHOHLGLQJVV\VWH-
men zijn actief:
- Lane Keeping Assist-systeem
- Forward Collision-Avoidance
Assist-systeem (FCA)
OPMERKING
Als het audiosysteem van de auto op
hoog volume wordt afgespeeld, kun-
nen de inzittenden de waarschu-
wingsgeluiden van het Driver Atten-
tion Warning-systeem niet horen.
6-82
Rijden met uw auto
Leading Vehicle Departure
Alert-systeem
Na de ervoor rijdende auto vertrekt
informeert het systeem de bestuurder.
Systeeminstelling
Wanneer de motor aangezet wordt
schakelt het Leading Vehicle Departure
Alert-systeem in en maakt het zich
klaar om te worden geactiveerd wan-
QHHU GH *HEUXLNHUVLQVWHOOLQJHQ o
Bestuurdersassistentie o DAW (Driver
Attention Warning) o Leading Vehicle
Departure Alert' op het paneel wordt
geselecteerd. Het systeem stopt wan-
neer de instelling is gedeactiveerd. Als
de motor echter wordt uitgeschakeld en
vervolgens weer wordt ingeschakeld,
behoudt het systeem de vorige status.
Werking
OAC3069043TU
Nadat de ervoor rijdende auto vertrekt,
wordt het bericht met het alarm op het
display weergegeven.
WAARSCHUWING
 +HW /HDGLQJ 9HKLFOH 'HSDUWXUH
Alert-systeem is een hulpmiddel
voor de bestuurder en het systeem
kan mogelijk geen alarm geven,
zelfs niet als het voertuig voor de
auto vertrekt.
 +RHZHOKHWV\VWHHPGHEHVWXXUGHU
attent kan maken op het vertrek
van het voorliggende voertuig,
moet de bestuurder zich altijd
bewust zijn van de omgeving en
het voertuig volgens eigen beslis-
sing bedienen.
OPMERKING
 +HW /HDGLQJ 9HKLFOH 'HSDUWXUH
Alert-systeem maakt gebruik van
de frontcamera. Om de werking
van de frontcamera te optimalise-
ren, moet de bestuurder voorzich-
tig te werk gaan. Raadpleeg voor
gedetailleerde informatie de waar-
schuwingen in het hoofdstuk Lane
Keeping Assist-systeem.
 ,Q GH YROJHQGH JHYDOOHQ ]DO KHW
Leading Vehicle Departure Alert-
systeem zich niet in de status
(1$%/(' LQJHVFKDNHOG EHYLQ-
den:
- Er bevindt zich een passagier of
een fiets voor het voertuig.
- Een voertuig gaat vanaf een aan-
grenzende rijstrook naar uw rij-
strook
- De auto ervoor vertrekt plotseling
of keert om.
- De auto stopt op een verkeers-
drempel of op een helling.
- De auto stopt tijdens recht afslaan
of rijden in een bocht.
- De verkeerssituatie is gecompli-
ceerd, zoals een uitvoegstrook.
- De auto stopt in de berm, op een
rustplaats of op parkeerplaatsen.
- Het systeem werkt mogelijk niet
gedurende ongeveer 15 secon-
den na het starten van de auto of
het initialiseren of herstarten van
de frontcamera.
6-84
Rijden met uw auto
i Informatie
 7LMGHQVGHQRUPDOH ZHUNLQJ YDQGH
FUXLVHFRQWURO]DOGH]HQDRQJHYHHU
VHFRQGHQLQZHUNLQJWUHGHQZDQQHHU
GH WRHWV 6(7 ZRUGW LQJHGUXNW RI
RSQLHXZ ZRUGW LQJHGUXNW QDGDW
JHUHPG LV 'H]H YHUWUDJLQJ LV QRU-
PDDO
 9RRUGDW GH FUXLVH FRQWURO ZRUGW
JHDFWLYHHUG FRQWUROHHUW KHW V\VWHHP
RI KHW UHPV\VWHHP QRUPDDO ZHUNW
7UDS KHW UHPSHGDDO WHQ PLQVWH ppQ
NHHULQQDGDWXKHWFRQWDFWLQVWDQG
21KHEWJH]HWRIGHDXWRKHEWJHVWDUW
Cruise control-schakelaar
OAI3069017
CRUISE/ 6FKDNHOW KHW FUXLVH
control systeem in of
uit.
5(6+HUYDWWHQ RI YHUKRJHQ YDQ GH
snelheid van de cruise control.
6(7,QVWHOOHQRIYHUODJHQYDQGHVQHO-
heid van de cruise control.
$118/(5(1$QQXOHHUW GH ZHUNLQJ
van de cruise control.
Rijsnelheid instellen
OAI3069018
1. Druk op de toets CRUISE/ op
het stuurwiel om de cruise control in
te schakelen. Het CRUISE/
controlelampje op het LCD-display
zal gaan branden.
2. Accelereer naar de gewenste snel-
heid, die hoger moet zijn dan 30
km/u.
i Informatie
%LM YRHUWXLJHQ PHW KDQGJHVFKDNHOGH
WUDQVPLVVLH PRHW X KHW UHPSHGDDO
PLQLPXP HHQ PDDO LQGUXNNHQ RP GH
FUXLVHFRQWUROLQWHVWHOOHQQDKHWVWDU-
WHQYDQGHPRWRU
6-87
06
i Informatie
,HGHU YDQ ERYHQ DFWLHV ZRUGW GH ZHU-
NLQJ YDQ GH FUXLVH FRQWURO RQGHUEUR-
NHQ KHW FRQWUROHODPSMH 6(7 RS KHW
LQVWUXPHQWHQSDQHHO JDDW XLW PDDU
DOOHHQ LQGUXNNHQ RS GH &58,6(
NQRSJDDWKHWV\VWHHPXLW2P
GH FUXLVH FRQWURO ZHHU WH DFWLYHUHQ
EHZHHJWXGHVHOHFWLHVFKDNHODDURSKHW
VWXXUZLHORPKRRJQDDU5(68]XOW
WHUXJNHUHQ QDDU GH YRULJH LQJHVWHOGH
VQHOKHLGWHQ]LMKHWV\VWHHPZHUGXLWJH-
VFKDNHOGYLDGH&58,6( NQRS
Om de vooraf ingestelde kruiss-
nelheid te hervatten
OAI3069012
Beweeg de selectieschakelaar omhoog
(RES+). Als de snelheid van de auto
hoger ligt dan 30 km/h, zal de auto de
ingestelde snelheid hervatten.
Om de Cruise Control uit te
schakelen
OAI3069018
 'UXNRSGHNQRS&58,6(+HWFUXLVH
controlelampje zal gaat uit.
 'UXN RS GH knop (indien van
toepassing met
Snelheidsbegrenzingysteem). Het
cruise controlelampje zal gaat uit.
- Als bij ingeschakelde Cruise Control
één keer op de toets wordt gedrukt,
wordt de Cruise Control uitgescha-
keld en wordt de Speed Limit
Control ingeschakeld.
- Als de Cruise Control uitgeschakeld
is en de Speed Limit Control inge-
schakeld is, zullen beide systemen
worden uitgeschakeld als op de
toets wordt gedrukt.
i Informatie
'H PRGXV ZLM]LJW LQ RQGHUVWDDQGH
YROJRUGH ZDQQHHU GH WRHWV
ZRUGWLQJHGUXNW
6\VWHHPXLW
&RQWUROYRRUGH
VQHOKHLGVEHSHUNLQJ
&UXLVHFRQWURO
6-88
Rijden met uw auto
Rijden onder moeilijke omstan-
digheden
Neem onderstaande voorzorgsmaatre-
gelen als er sprake is van gevaarlijke
omstandigheden, zoals water, sneeuw,
LMVPRGGHURI]DQGRSKHWZHJGHN
 5LMG YRRU]LFKWLJ HQ KRXG UHNHQLQJ
met een langere remweg.
 9HUPLMGDEUXSWUHPPHQRIVWXUHQ
 3UREHHU ZHJ WH ULMGHQ LQ GH WZHHGH
versnelling als de auto vastzit in
sneeuw, modder of zand. Accelereer
langzaam om onnodige doorslippen
van de wielen te voorkomen.
 *HEUXLN ]DQG SHNHO VQHHXZNHWWLQ-
gen of ander antislipmateriaal onder
de aangedreven wielen voor extra
tractie als de auto vast is komen te
zitten in ijs, sneeuw of modder.
WAARSCHUWING
Op een glad wegdek terugschakelen
bij een geautomatiseerde handmati-
ge transmissie kan ongelukken ver-
oorzaken. Door de plotselinge ver-
andering in wielsnelheid kunnen de
banden slippen. Wees voorzichtig
met het terugschakelen op een glad
wegdek.
Op eigen kracht lostrekken van
de auto
Verdraai eerst het stuurwiel een aantal
keren naar rechts en naar links om de
voorwielen vrij te maken wanneer de
auto vastzit in ijs, modder of sneeuw en
het nodig is de auto heen en weer te
schommelen om te proberen hem los te
trekken. Schakel dan heen en weer tus-
sen 1e en R (Achteruit, handgeschakel-
de transmissie) of R (Achteruit) en
voorwaartse versnelling (voor Auto met
geautomatiseerde handmatige trans-
missie).
Probeer het draaien van de wielen te
voorkomen, en voer het toerental van
de motor niet te hoog op.
Om te voorkomen dat de transas slijt,
wacht u totdat de wielen niet meer
draaien voordat u van versnelling ver-
andert. Laat het gaspedaal los tijdens
schakelen, en druk licht op het gaspe-
daal totdat de transas gekoppeld is.
Laat de wielen langzaam naar voren en
naar achteren rollen, dit veroorzaakt
een schommelende beweging die het
voertuig weer vrij kan geven.
WAARSCHUWING
Als de auto vast is komen te zitten en
de wielen hevig spinnen, kan de tem-
peratuur van de banden zeer snel
oplopen. Als de banden beschadigd
raken, kunnen de banden klappen.
Dit is een gevaarlijke situatie; uzelf
en anderen kunnen gewond raken.
Doe dat echter niet als er mensen of
obstakels in de directe nabijheid van
de auto aanwezig zijn. Als u de auto
vrij probeert te krijgen, kan de auto
snel oververhit raken, waardoor er in
de motorruimte brand of andere
VFKDGH NDQ RQWVWDDQ 3UREHHU KHW
spinnen van de wielen zo veel moge-
lijk te vermijden, om oververhitting
van de banden of de motor te voorko-
men. Laat de wielen NIET doorslip-
pen bij snelheden hoger dan 56 km/h.
RIJDEN ONDER SPECIALE RIJOMSTANDIGHEDEN
6-89
06
i Informatie
'H HOHNWURQLVFKH VWDELOLWHLWVUHJHOLQJ
(6&LQGLHQYDQWRHSDVVLQJPRHWLQ
VWDQG2))ZRUGWJH]HWYRRUGDWGHDXWR
RSHLJHQNUDFKWORVJHWURNNHQZRUGW
AANWIJZING
Als de auto na enkele pogingen nog
vastzit, dient u de auto los te laten
trekken om oververhitting van de
motor en beschadiging van de trans-
missie en banden te voorkomen. Zie
“Slepen” in hoofdstuk 6.
Rijden in het donker
Pas uw snelheid zo aan dat u in boch-
ten niet hoeft te remmen of te schake-
len, vooral op een nat wegdek. Het
beste is licht accelererend de bocht uit
te rijden.
Vloeiend nemen van bochten
Nachtsrijden geeft meer risico's dan rij-
den bij daglicht. Volgen hier een aantal
EHODQJULMNHWLSVRPWHRQWKRXGHQ
 5LMGODQJ]DPHUHQKRXGPHHUDIVWDQG
tussen u en uw voorliggers omdat het
zicht in het donker beperkter is, voor-
al in gebieden waar geen straatver-
lichting is.
 6WHO XZ VSLHJHOV ELM RP VFKLWWHULQJ
door de koplampen van andere auto's
te beperken.
 +RXG GH YHUOLFKWLQJ VFKRRQ HQ MXLVW
afgesteld. Vuile of verkeerd afgestel-
de koplampen beperken het zicht in
het donker.
 .LMN QLHW UHFKWVWUHHNV LQ GH NRSODP-
pen van tegemoetkomende auto's. U
kunt daardoor tijdelijk verblind raken
en het duurt enkele seconden voor-
dat uw ogen weer aan de duisternis
gewend zijn.
Rijden in de regen
Regen en natte wegen kunnen het rij-
den gevaarlijk maken. Hier volgen een
aantal aandachtspunten voor het rijden
LQGHUHJHQHQQDWWHZHJHQ
 5LMG YRRU]LFKWLJ HQ EHZDDU H[WUD
afstand tot het overige verkeer. Door
hevige regenval zal het zicht beperkt
worden en de remafstand groter wor-
den. Matig daarom uw snelheid.
 6FKDNHOGHFUXLVHFRQWURO8,7LQGLHQ
van toepassing).
 9HUYDQJGHUXLWHQZLVVHUEODGHQDOV]H
strepen achterlaten of bepaalde stuk-
ken overslaan.
 =RUJHUYRRUGDWGHEDQGHQLQJRHGH
staat verkeren. Wanneer de banden
niet in een goede staat verkeren,
kunnen de wielen bij een noodstop
op een nat wegdek gaan slippen,
waardoor een ongeluk kan ontstaan.
=LH%DQGHQYHUYDQJHQLQKRRIG-
stuk 8.
 6FKDNHOXZYHUOLFKWLQJLQ]RGDWDQGH-
ren u beter kunnen zien.
 7H VQHO GRRU JURWH ZDWHUSODVVHQ ULM-
den kan uw remmen aantasten. Als u
door plassen moet rijden, probeer dit
dan langzaam te doen.
 7UDSKHWUHPSHGDDOWLMGHQVKHWULMGHQ
licht in totdat de remmen weer nor-
maal werken wanneer u vermoed dat
uw remmen nat geworden zijn.
6-90
Rijden met uw auto
Aquaplanning
Uw voertuig maakt nog maar weinig
contact met de weg, en rijdt eigenlijk op
het water, als er veel water op de weg is
en u snel genoeg hiervoor gaat. Het
EHVWH DGYLHV LV RP /$1*=$0(5 WH
gaan rijden als de weg nat is.
Het risico op aquaplanning neemt
toe als de diepte van de bandgroe-
YHQ DIQHHPW ]LH %DQGHQ YHUYDQ-
gen" in hoofdstuk 8.
Doorwaden van water
Vermijd het doorwaden van water tenzij
u er zeker van bent dat het water niet
hoger komt dan de onderzijde van de
wielnaven. Rijd altijd langzaam bij het
doorwaden van water. Bewaar vol-
doende remafstand omdat het remver-
mogen verminderd kan zijn.
Droog de remmen door na het doorwa-
den bij lage snelheid het rempedaal
een aantal malen voorzichtig in te trap-
pen.
Rijden op de snelweg
Banden
Verhoog de bandenspanning aan zoals
aangegeven. Een te lage spanning kan
tot oververhitting of schade aan de ban-
den leiden.
Monteer geen versleten of beschadig-
de banden. Deze hebben minder grip
en kunnen de remwerking in negatieve
zin beïnvloeden.
i Informatie
%UHQJGHEDQGHQ QRRLW RS HHQ KRJHUH
VSDQQLQJ GDQ GH PD[LPDOH VSDQQLQJ
GLHYRRUXZEDQGHQLVYRRUJHVFKUHYHQ
Brandstof, koelvloeistof en
motorolie
Wanneer u met hoge snelheden op de
snelweg rijdt, verbruikt u meer brand-
stof en rijdt u dus minder zuinig dan
wanneer u met een gematigde snelheid
rijdt. Houd bij het rijden op de snelweg
een gematigde snelheid aan om brand-
stof te besparen.
Controleer voordat u gaat rijden zowel
het koelvloeistofpeil als het motorolie-
peil.
Aandrijfriem
Een onvoldoende gespannen of
beschadigde aandrijfriem kan leiden tot
oververhitting van de motor.
6-91
06
De slechtere weersomstandigheden in
de winter leiden tot meer slijtage van de
banden en andere problemen. Om pro-
blemen bij het rijden in de winter tot een
minimum te beperken adviseren we u
KHWYROJHQGH
Sneeuw en ijs
Bewaar voldoende afstand tot uw voor-
ligger.
*HEUXLN GH UHPPHQ YRRU]LFKWLJ =LMQ
hoge snelheden, plotseling remmen en
het nemen van scherpe bochten poten-
tieel gevaarlijke situaties. Probeer bij
het afremmen zoveel mogelijk op de
motor af te remmen. Door plotseling te
remmen op een met sneeuw of ijs
bedekte weg kan de auto in een slip
raken.
Om met uw auto op een besneeuwd
wegdek te kunnen rijden, kan het nood-
zakelijk zijn gebruik te maken van win-
terbanden of sneeuwkettingen onder
uw auto te monteren.
Neem de benodigde uitrusting voor
noodgevallen mee. Onder deze zaken
vallen bijvoorbeeld sneeuwkettingen,
een sleepkabel of -ketting, een zaklan-
taarn, een alarmknipperlicht, zand, een
schep, hulpstartkabels, een ruitenkrab-
ber, handschoenen, een stuk zeil of
een kleed, een deken, enz.
Winterbanden
WAARSCHUWING
De maat en het type van de winter-
banden moeten gelijk zijn aan die
van de standaard gemonteerde ban-
den. Anders kan de veiligheid en het
rijgedrag van uw auto negatief beïn-
vloed worden.
Als u winterbanden op uw auto laat
monteren, controleer dan of deze dezelf-
de maat en beladingsindex hebben als
de originele banden. Monteer sneeuw-
banden op alle vier de wielen, voor een
optimale wegligging onder alle weers-
omstandigheden. Houd er rekening mee
dat de grip op een droog wegdek met
winterbanden iets lager is dan met de
originele banden. Raadpleeg uw ban-
denleverancier voor de maximum snel-
heid van de banden.
i Informatie
0RQWHHUJHHQEDQGHQPHWVSLNHV]RQ-
GHU HHUVW QD WH JDDQ RI KHW JHEUXLN
KLHUYDQQLHWZHWWHOLMNYHUERGHQLV
RIJDEN IN DE WINTER
6-92
Rijden met uw auto
Sneeuwkettingen
OAC3079025TU
Omdat de wangen van een radiaalband
vrij dun zijn, kunnen ze door sommige
typen sneeuwkettingen beschadigd
raken. Daarom wordt aanbevolen om
winterbanden te gebruiken in plaats
van sneeuwkettingen. Monteer geen
sneeuwkettingen op auto's met licht-
PHWDOHQ YHOJHQ LQGLHQ RQYHUPLMGHOLMN
moet een draad soort ketting.. Als het
gebruik van bandenkettingen verplicht
is, raden we aan om gebruik te maken
van originele HYUNDAI onderdelen en
om de bandenketting te installeren
nadat u de instructies hierover gelezen
hebt. Schade aan uw auto die het
gevolg is van het gebruik van onge-
schikte sneeuwkettingen valt niet onder
de fabrieksgarantie van uw auto.
AANWIJZING
Als uw auto is uitgerust met banden
van de maat 185/55R15 of 195/45R16,
gebruik dan geen sneeuwkettingen;
deze kunnen uw voertuig beschadi-
gen (wiel, vering en carrosserie).
WAARSCHUWING
Het rijgedrag van de auto kan door
het gebruik van sneeuwkettingen
negatief beïnvloed worden.
 5LMG QRRLW VQHOOHU GDQ  NPK RI
sneller dan de door de fabrikant
aanbevolen snelheid. Houd de
laagste snelheid aan.
 5LMG YRRU]LFKWLJ HQ YHUPLMG RQHI-
fenheden, gaten, scherpe bochten
en andere situaties waardoor de
auto plotseling zou kunnen uitve-
ren.
 9HUPLMG KHW PDNHQ YDQ VFKHUSH
bochten en het remmen met
geblokkeerde wielen.
i Informatie
 ,QVWDOOHHU VQHHXZNHWWLQJHQ RS GH
YRRUVWH EDQGHQ +HW PRQWHUHQ YDQ
VQHHXZNHWWLQJHQ]RUJWZHOYRRUHHQ
EHWHUH JULS PDDU NDQ QLHW YRRUNR-
PHQGDWGHDXWRLQHHQVOLSUDDNW
 0RQWHHU JHHQ EDQGHQ PHW VSLNHV
]RQGHUHHUVWQDWHJDDQRIKHWJHEUXLN
KLHUYDQQLHWZHWWHOLMNYHUERGHQLV
6-93
06
$DQEUHQJHQYDQVQHHXZNHWWLQJHQ
Volg voor het plaatsen van de kettingen
de aanwijzingen van de fabrikant en
trek de kettingen zo strak mogelijk aan.
Pas de snelheid aan met de gemon-
teerde kettingen (minder dan 30 km/
uur). Als u de kettingen tegen de car-
rosserie of het chassis hoort slaan, stop
dan meteen en trek de kettingen aan.
Als ze daarna nog tegen de auto slaan,
matig uw snelheid dan totdat dit niet
meer gebeurt. Verwijder de sneeuwket-
tingen zodra u weer op een schone
weg rijdt.
Parkeer de auto op een vlakke onder-
grond en uit de buurt van het overige
verkeer voor het monteren van de
sneeuwkettingen. Zet de Alarmknip-
perlichten aan en plaats (indien moge-
lijk) een gevarendriehoek achter de
auto. Zet de transmissie in stand P
(Parkeren), activeer de parkeerrem en
zet de motor af alvorens de sneeuwket-
tingen te monteren.
AANWIJZING
Wanneer u sneeuwkettingen gebruikt:
 .HWWLQJHQGLH HHQ YHUNHHUGH PDDW
hebben of niet goed gemonteerd
zijn, kunnen de remleidingen, wiel-
ophanging, carrosserie, en velgen
van uw auto beschadigen.
 *HEUXLN XLWVOXLWHQG VQHHXZNHWWLQ-
gen van SAE-klasse S.
 $OV X ODZDDL KRRUW YHURRU]DDNW
door contact van de kettingen met
de behuizing, zet dan de ketting
verder vast zodat contact met de
carrosserie van de auto voorko-
men wordt.
 9RRUNRPVFKDGHDDQGHFDUURVVH-
rie, en zet de kettingen opnieuw
vast na ongeveer 0.5~1.0 km
(0.3~0.6 mijl).
 0RQWHHUJHHQVQHHXZNHWWLQJHQRS
auto's met lichtmetalen velgen.
Indien onvermijdelijk moet een
draad soort ketting.
 *HEUXLNVQHHXZNHWWLQJHQGLHPLQ-
GHUEUHHG]LMQGDQPPLQ
om schade aan de kettingaanslui-
ting te voorkomen.
6-94
Rijden met uw auto
Voorzorgsmaatregelen voor de
winter
Gebruik hoogwaardige
ethyleenglycol koelvloeistof
Uw auto wordt afgeleverd met een
koelsysteem dat gevuld is met hoog-
waardige ethyleenglycol koelvloeistof.
Alleen dit type koelvloeistof helpt corro-
sie in het koelsysteem te voorkomen,
smeert de waterpomp afdoende en
voorkomt bevriezing van het koelsys-
teem. Vervang de koelvloeistof perio-
diek en vul het op de juiste manier bij.
Zie hiervoor het onderhoudsschema in
hoofdstuk 8. Laat voor de winter contro-
leren of de koelvloeistof voldoende
bescherming tegen bevriezing biedt
voor de te verwachten winterse tempe-
raturen.
Controleer de accu en de
accukabels
Winterse temperaturen hebben invloed
op de accuprestaties. Controleer de
accu en de accukabels en -klemmen
zoals beschreven staat in hoofdstuk
8. Het laadniveau in batterij kan gecon-
troleerd worden door een officiële
HYUNDAI-dealer.
Laat de motor indien nodig vullen
met een speciale "winterolie"
In sommige regio's wordt geadviseerd
in de winter speciale winterolie te
gebruiken met een lagere viscositeit.
Zie hoofdstuk 8 voor meer informatie.
Neem contact op met een officiële
HYUNDAI- dealer als u niet weet welk
type winterolie u moet gebruiken.
Controleer de bougies en het
ontstekingssysteem
Controleer de bougies, zoals
beschreven in hoofdstuk 8. Vervang
ze indien nodig. Controleer ook de
bedrading en de onderdelen van het
ontstekingssysteem op scheuren, slijta-
ge en andere vormen van beschadi-
ging.
6-95
06
Voorkom bevriezing van de sloten
Spuit een goedgekeurde slotontdooier
of glycerine in het sleutelgat om bevrie-
zing van de sloten te voorkomen.
Verwijder het ijs van een bevroren slot
door het in te spuiten met een goedge-
keurde slotontdooier. Als een slot
inwendig bevroren is, kunt u het probe-
ren te ontdooien met een verwarmde
sleutel. Zorg ervoor dat u zich niet
brandt aan de verwarmde sleutel.
Gebruik goedgekeurde
ruitensproeierantivries
Vul het ruitensproeierreservoir met
goedgekeurde ruitensproeierantivries,
zoals voorgeschreven op het reservoir,
om bevriezing van de ruitensproeier-
vloeistof te voorkomen.
Ruitensproeierantivries is verkrijgbaar
bij een officiële HYUNDAI-dealer en de
PHHVWH DXWRPDWHULDOHQ]DNHQ *HEUXLN
geen koelvloeistof of andere soorten
antivries omdat deze de lak kunnen
beschadigen.
Voorkom vastvriezen
van de parkeerrem
Onder bepaalde omstandigheden kan
de parkeerrem in geactiveerde toe-
stand vastvriezen.
De kans daar op is het grootst als er
rond de achterremmen sprake is van
een opeenhoping van sneeuw of ijs of
als de remmen nat zijn. Wanneer het
risico bestaat dat uw handrem vast-
vriest, dient u deze tijdelijk in te schake-
len met de versnellingshendel in de
stand N (bij geautomatiseerde hand-
matige transmissie) of in de eerste of
achteruitversnelling (bij handgescha-
kelde transmissie). Leg ook blokken
voor en achter de achterwielen om te
voorkomen dat de auto weg rolt.
Deactiveer daarna de parkeerrem.
Voorkom dat ijs en sneeuw zich
ophopen aan de onderzijde van de
auto
In sommige gevallen kunnen sneeuw
en ijs zich ophopen onder de schermen
en de bewegingen van de stuurinrich-
ting belemmeren. Controleer regelma-
tig de onderzijde van de auto om er
zeker van te zijn dat de voorwielen en
onderdelen van de stuurinrichting vrij
kunnen bewegen als onder zware win-
terse omstandigheden wordt gereden.
Neem de benodigde uitrusting voor
noodgevallen mee
Afhankelijk van de weersomstandig-
heden, kan het nodig zijn de benodigde
uitrusting voor noodgevallen mee te
nemen. Onder deze zaken vallen bij-
voorbeeld sneeuwkettingen, een sleep-
kabel of -ketting, een zaklantaarn, een
alarmknipperlicht, zand, een schep,
hulpstartkabels, een ruitenkrabber,
handschoenen, een stuk zeil of een
kleed, een deken, enz.
3ODDWVJHHQYRRUZHUSHQ
of materialen in de motorruimte
Het plaatsen van voorwerpen of materi-
alen in de motorruimte die koeling van
de motor verhinderen kan een storing
of brand veroorzaken. De schade die
hierdoor kan ontstaan valt niet onder de
fabrieksgarantie.
6-96
Rijden met uw auto
Twee labels op de deur van de bestuur-
der tonen hoeveel gewicht uw voertuig
PDJWUHNNHQKHWEDQGHQODGLQJLQIRU-
matielabel en het certificaatlabel.
Zorg ervoor dat u, voordat u uw auto
gaat beladen, weet wat de volgende
termen betekenen, zodat u uw auto,
met of zonder aanhanger, op de juiste
manier kunt beladen.
Rijklaar gewicht
Dit is het gewicht van de auto met een
volle brandstoftank en de complete
standaarduitrusting. Dit gewicht is zon-
der passagiers, lading en extra uitrus-
ting.
Leeggewicht
Dit is het gewicht van de auto bij afleve-
ring plus het gewicht van de achteraf
gemonteerde uitrusting.
%HODGLQJ
Dit getal heeft betrekking op al het
gewicht dat opgeteld wordt bij het rij-
klaar gewicht, dus het gewicht van de
lading en de extra uitrusting.
GAW (maximale asbelasting)
Dit is het totaalgewicht op elke as (voor
en achter) - opgebouwd uit het rijklaar
gewicht en de totale belasting.
GAWR (maximale toelaatbare asbe-
lasting)
Dit is de maximale toegestane belas-
ting op een enkele as (voor of achter).
Deze cijfers staan op het typeplaatje.
De totale belasting op een as mag de
*$:5QRRLWRYHUVFKULMGHQ
GVW (maximaal toelaatbaar totaal-
gewicht)
Dit is het rijklaar gewicht plus het
gewicht van de lading en van de passa-
giers.
GVWR (maximale massa voertuig)
Dit is het maximaal toelaatbaar gewicht
van de volledig belaste auto (inclusief
opties, uitrusting, passagiers en lading).
'H*9:5ZRUGWJHWRRQGRSGHFHUWLIL-
ceringsetiket geplaatst op de bestuur-
ders- deurdrempel.
Overbeladen
WAARSCHUWING
De maximale asbelasting en de
maximale massa van het voertuig
staan vermeld op het typeplaatje
bevestigd aan het bestuurderspor-
tier (of voorpassagiersportier). Het
overschrijden van deze waardes kan
een ongeval of schade aan de auto
veroorzaken. U kunt het gewicht van
uw lading berekenen door de voor-
werpen (en personen) vooraf te
wegen. Wees voorzichtig uw auto
niet te overbeladen.
MASSA VAN DE AUTO
6-97
06
Wij adviseren de auto niet voor het trek-
ken van aanhangwagens te gebruiken.
RIJDEN MET EEN AANHANGER
Alarmknipperlichten ..........................................................................................7-3
Wat te doen in een noodgeval tijdens het rijden .............................................7-3
Als de motor afslaat tijdens het rijden ..........................................................7-3
Als de motor afslaat op een kruispunt of splitsing .......................................7-3
Als u tijdens het rijden een lekke band krijgt ............................................... 7-4
Als de motor niet gestart kan worden ..............................................................7-5
Als de motor niet of langzaam ronddraait ....................................................7-5
Als de motor normaal ronddraait maar niet aanslaat ..................................7-5
Starten met een hulpaccu ................................................................................ 7-6
Als de motor oververhit raakt ........................................................................... 7-9
Controlesysteem Lage Bandenspanning (TPMS) ..........................................7-10
Resetprocedure TPMS ...................................................................................7-11
Controlesysteem lage bandenspanning ..................................................... 7-12
Waarschuwingslampje lage bandenspanning............................................7-14
Waarschuwingslampje positie lage bandenspanning en aanduiding
bandenspanning ......................................................................................... 7-14
Controlelampje storing TPMS (Controlesysteem Lage Bandenspanning) ..
7-15
Een wiel verwisselen met TPMS ..................................................................7-16
Lekke band (met reservewiel) .........................................................................7-18
Krik en gereedschap ....................................................................................7-18
Wielen verwisselen .......................................................................................7-19
Kriklabel .........................................................................................................7-23
EU conformiteitsverklaring voor krik ...........................................................7-24
Lekke band (met TireMobilityKit) ...................................................................7-25
Introductie.....................................................................................................7-25
Aanwijzingen voor een veilig gebruik van de Tire Mobility Kit ..................7-26
Onderdelen van de TireMobilityKit ..............................................................7-27
Gebruik van deTireMobilityKit .....................................................................7-28
Afdichtingsmiddel verdelen ........................................................................ 7-30
Controleren van de bandenspanning ......................................................... 7-30
7. Wat te doen in een
noodgeval
7
7
Slepen ...............................................................................................................7-32
Slepen ............................................................................................................7-32
Afneembare trekhaak ..................................................................................7-33
Slepen in een noodgeval .............................................................................7-34
Nooduitrusting .................................................................................................7-36
Brandblusser ................................................................................................7-36
Eerstehulpset ...............................................................................................7-36
Gevarendriehoek ..........................................................................................7-36
Bandenspanningsmeter ...............................................................................7-36
Pan-Europees eCall-systeem ..........................................................................7-37
Informatie over gegevensverwerking .........................................................7-39
Pan-Europees eCall-systeem .......................................................................7-41
7-3
07
OAC3079001TU
De alarmknipperlichten dienen ervoor
om de overige weggebruikers te waar-
schuwen om extra voorzichtigheid in
acht te nemen bij het naderen, inhalen
of passeren van uw auto.
Ze dienen te worden gebruikt in noodsi-
tuaties of als de auto aan de kant van
de weg tot stilstand is gekomen.
Druk op de schakelaar van de alarm-
knipperlichten om de alarmknipperlich-
ten in of uit te schakelen. Het maakt
daarbij niet uit in welke stand het con-
tact staat. De schakelaar zorgt ervoor
dat alle knipperlichten geactiveerd wor-
den.
 De alarmknipperlichten werken onge-
acht of de motor draait of niet.
 De richtingaanwijzers werken niet
wanneer de alarmknipperlichten
ingeschakeld zijn.
ALARMKNIPPERLICHTEN
$OVGHPRWRUDIVODDWWLMGHQVKHW
ULMGHQ
 Laat de auto geleidelijk uitrollen en
blijf daarbij rechtuit rijden. Probeer de
auto op een veilige plaats tot stilstand
te brengen.
 Schakel de alarmknipperlichten in.
 Probeer nogmaals de motor te star-
ten. We adviseren u contact op te
nemen met een officiële HYUNDAI-
dealer als de motor niet start.
$OVGHPRWRUDIVODDWRSHHQ
NUXLVSXQWRIVSOLWVLQJ
Zet de selectiehendel in stand N (neu-
traal) en duw de auto naar een veilige
plaats als de motor afslaat op een krui-
sing of splitsing. Verlies hierbij de veilig-
heid niet uit het oog.
WAT TE DOEN IN EEN
NOODGEVAL TIJDENS HET
RIJDEN
7-4
Wat te doen in een noodgeval
$OVXWLMGHQVKHWULMGHQHHQ
OHNNHEDQGNULMJW
Als tijdens het rijden een band leeg-
loopt:
 Laat het gaspedaal los en verminder
vaart terwijl u rechtuit blijft rijden.
Trap niet direct het rempedaal in en
probeer ook niet direct naar de kant
van de weg te sturen, omdat u hier-
door de controle over de auto zou
kunnen verliezen en een ongeval zou
kunnen veroorzaken. Rem voorzich-
tig zodra de snelheid zo laag is dat u
dat veilig kunt doen en zet de auto
aan de kant van de weg. Zet de auto
zoveel mogelijk aan de kant van de
weg en parkeer op een stevige, vlak-
ke ondergrond. Parkeer niet in de
middenberm als u op een snelweg
rijdt met gescheiden rijbanen.
 'UXNDOVGHDXWRWRWVWLOVWDQGLVJHNR-
men, de schakelaar van de alarm-
knipperlichten in, zet de selectiehen-
del in stand N (Neutraal, bij een auto
met geautomatiseerde handmatige
transmissie) of neutraal (bij een auto
met handgeschakelde versnellings-
bak), activeer de parkeerrem en zet
het contact in stand LOCK/OFF.
 Laat alle inzittenden uitstappen. Laat
iedereen uitstappen aan die zijde van
de auto die van het langsrijdende ver-
keer afgewend is.
 Volg bij het vervangen van een lekke
band de aanwijzingen in dit hoofd-
stuk.
7-5
07
$OVGHPRWRUQLHWRIODQJ]DDP
URQGGUDDLW
 =RUJHUYRRUGDWGHYHUVQHOOLQJVSRRN
in N (Neutraal) staat als het een auto
met geautomatiseerde handmatige
transmissie is. De motor start alleen
als de selectiehendel in stand N (neu-
traal) staat.
 Controleer of de accuklemmen
schoon zijn en goed vastzitten.
 Schakel de interieurverlichting aan.
Als de interieurverlichting zwakker
gaat branden of uitgaat als u de start-
motor bedient, is de accu te ver ontla-
den.
Probeer de auto niet aan te slepen of
aan te duwen. Dat kan schade aan uw
auto veroorzaken. =LH GH LQVWUXFWLHV
YRRU 6WDUWHQ PHW KXOSDFFX LQ GLW
KRRIGVWXN
OPMERKING
$OV GH DXWR DDQJHVOHHSW RI DDQJH-
GXZG ZRUGW NDQ GH NDWDO\VDWRU
RYHUEHODVW ZRUGHQ ZDW NDQ UHVXOWH-
UHQLQVFKDGHDDQKHWHPLVVLHUHJHO-
V\VWHHP
$OVGHPRWRUQRUPDDOURQG-
GUDDLWPDDUQLHWDDQVODDW
 Controleer het brandstofniveau en
vul indien nodig brandstof bij.
Als de motor nog steeds niet start,
neem dan telefonisch contact op met
een officiële HYUNDAI-dealer voor
hulp.
ALS DE MOTOR NIET GESTART KAN WORDEN
7-6
Wat te doen in een noodgeval
Starten met een hulpaccu kan gevaar-
lijk zijn als dit niet op de juiste manier
gebeurt. Volg de procedures voor het
starten met een hulpaccu in dit hoofd-
stuk om te voorkomen dat u ernstig let-
sel oploopt of de auto beschadigd
raakt. Wij adviseren u met klem om een
monteur of de wegenwacht te raadple-
gen als u twijfelt over het op de juiste
manier starten met een hulpaccu.
:$$56&+8:,1*
9ROJDOWLMG RQGHUVWDDQGH YRRU]RUJV-
PDDWUHJHOHQ ELM KHW ZHUNHQ LQ GH
EXXUW YDQ RI DDQ GH DFFX RP
(5167,*/(76(/WHYRRUNRPHQ
/HHV GH DDQZLM]LQJHQ YRRU
KHW RPJDDQ PHW GH DFFX
]RUJYXOGLJ GRRU HQ YROJ ]H
QDXZNHXULJRS
'UDDJHHQYHLOLJKHLGVEULORP
XZRJHQWHJHQZHJVSDWWHQG
]XXUWHEHVFKHUPHQ
+RXG RSHQ YXXU YRQNHQ HQ
URNHQGH PDWHULDOHQ XLW GH
EXXUWYDQGHDFFX
(UEHYLQGW]LFKDOWLMGZDWYDQ
KHW ]HHU OLFKW RQWYODPEDUH
ZDWHUVWRI LQ GH DFFXFHOOHQ
'LWNDQRQWSORIIHQDOVHUHHQ
RQWVWHNLQJVEURQ DDQZH]LJ
LV
+RXG DFFXV EXLWHQ KHW
EHUHLNYDQNLQGHUHQ
$FFXҋV EHYDWWHQ ]ZDYHO]XXU
GDW XLWHUPDWH FRUURVLHI LV
/DDWDFFX]XXUQLHWLQFRQWDFW
NRPHQPHWXZRJHQKXLGRI
NOHGLQJ
6SRHO XZ RJHQ JHGXUHQGH WHQ PLQ-
VWHPLQXWHQHQURHSRQPLGGHOOLMN
PHGLVFKHKXOSLQZDQQHHUX]XXULQ
XZRJHQNULMJW:DVXZKXLGJURQGLJ
ZDQQHHUGH]HLQDDQUDNLQJNRPWPHW
]XXU 5RHS RQPLGGHOOLMN PHGLVFKH
KXOSLQ ZDQQHHUX SLMQRIHHQ EUDQ-
GHQGJHYRHOKHHIW
 %LM KHW RSWLOOHQ YDQ HHQ DFFX PHW
HHQNXQVWVWRI EHKXL]LQJ NDQ GRRU
GH GUXN DFFX]XXU QDDU EXLWHQ
NRPHQ ZDDUGRRU SHUVRRQOLMN OHW-
VHORSWUHHGW +RXG ELM KHW RSWLOOHQ
XZ KDQGHQ DDQ GH ]LMNDQW YDQ GH
DFFX
 3UREHHUXZDXWRQLHWPHWHHQKXO-
SDFFX WH VWDUWHQ DOV GH OHJH DFFX
EHYURUHQLV
 /DDG122,7HHQDFFXELMWHUZLMOGH
DFFXNDEHOVQRJDDQJHVORWHQ]LMQ
 +HWRQWVWHNLQJVV\VWHHPZHUNWPHW
KRRJVSDQQLQJ 5DDN GH]H RQGHU-
GHOHQ 122,7 DDQ DOV GH PRWRU
GUDDLW RI DOV KHW FRQWDFW LQ VWDQG
21VWDDW
 9RRUNRPGDWGHVWDUWNDEHOHQ
HONDDUUDNHQ$QGHUVNXQQHQYRQ-
NHQRQWVWDDQ
 'HDFFXNDQVFKHXUHQRIH[SORGH-
UHQ ZDQQHHU X HHQ RQWODGHQ RI
EHYURUHQ DFFX VWDUW PHW EHKXOS
YDQHHQKXOSDFFX
AANWIJZING
2P VFKDGH DDQ XZ DXWR WH YRRUNR-
PHQ
 *HEUXLN DOOHHQ HHQ 9YRHGLQJV
EURQDFFXRIVWDUWERRVWHURPGH
DXWRPHWHHQKXOSDFFXWHVWDUWHQ
 3UREHHUXZDXWRQLHWDDQWHGXZHQ
STARTEN MET EEN HULPACCU
7-7
07
i,QIRUPDWLH
3E
Een onjuist afgevoerde batte-
rij kan schadelijk zijn voor het
milieu en voor uw gezondheid.
Zorg ervoor dat de batterij
volgens de wettelijke voor-
schriften wordt afgevoerd.
Startprocedure met behulp van
een hulpaccu
1. Plaats de auto's zo dicht bij elkaar
dat de startkabels de afstand tussen
de accu's kunnen overbruggen,
maar zorg ervoor dat de auto's
elkaar niet raken.
2. Voorkom te allen tijde dat u in aanra-
king komt met ventilatoren of andere
bewegende onderdelen, ook al
draaien de motoren niet.
3. Schakel alle elektrische verbruikers,
zoals het audiosysteem, de verlich-
ting, de airconditioning, enz. uit. Zet
de selectiehendel in stand N
(Neutraal, bij een auto met geauto-
matiseerde handmatige transmissie)
of in N staat (Neutraal, bij een auto
met handgeschakelde transmissie)
en activeer de parkeerrem. Zet de
motor van beide auto's UIT.
OAC3079002TU
4. Sluit de startkabels aan in de volgor-
de die in de afbeelding is aangege-
ven. Sluit de startkabels aan in de
volgorde die in de afbeelding is aan-
gegeven. Sluit eerst de ene startka-
bel aan op de rode, positieve (+)
hulpstartaansluiting van uw auto (1).
5. Sluit het andere uiteinde van de
startkabel aan op de rode, positieve
(+) pool van de accu/hulpstartaan-
sluiting van de andere auto (2).
6. Sluit de tweede startkabel aan op de
zwarte, negatieve (-) pool van de
accu/massa van de andere auto (3).
7. Sluit het andere uiteinde van de
tweede startkabel aan op de zwarte,
negatieve (-) pool van de accu/
massa van uw auto (4).
Zorg ervoor dat de startkabels uit-
sluitend contact maken et de juiste
accupolen of hulpstartaansluitingen
of de juiste massa. Leun bij het aan-
sluiten niet over de accu.
7-8
Wat te doen in een noodgeval
8. Start de motor van de auto met de
hulpaccu en laat deze enkele minu-
ten met ongeveer 2.000 omw/min
draaien. Start vervolgens uw auto.
Als uw auto na enkele pogingen nog
niet start, is er mogelijk wat anders aan
de hand. Roep in dat geval deskundige
hulp in. Laat uw auto controleren door
een officiële HYUNDAI-dealer als de
oorzaak van de lege accu niet duidelijk
is.
Neem de startkabels los in exact de
omgekeerde volgorde van aansluiten:
1. Neem de startkabel los van de zwar-
te, negatieve (-) pool van de accu/
massa van uw auto (4).
2. Neem het andere uiteinde van de
startkabel los van de zwarte, nega-
tieve (-) pool van de accu/massa van
de andere auto (3).
3. Neem de tweede startkabel los van
de rode, positieve (+) pool van de
accu/hulpstartaansluiting van de
andere auto (2).
4. Neem het andere uiteinde van de
startkabel los van de rode, positieve
(+) hulpstartaansluiting van uw auto
(1).
7-9
07
Als uw temperatuurmeter een te hoge
temperatuur aangeeft, als u een vermo-
gensverlies bespeurt of wanneer u luid
kloppende of pingelende geluiden
hoort, is de motor waarschijnlijk over-
verhit geraakt. Als dat gebeurt moet
1. De auto zo snel mogelijk op een vei-
lige plaats tot stilstand brengen.
2. Zet de selectiehendel in stand N
(Neutraal, bij een auto met geauto-
matiseerde handmatige transmissie)
of in N staat (Neutraal, bij een auto
met handgeschakelde transmissie)
en activeer de parkeerrem. De air-
conditioning uitschakelen als deze
ingeschakeld is.
3. Zet de motor uit als er koelvloeistof
onder de auto uitloopt of stoom
onder de motorkap vandaan komt.
Open de motorkap niet zolang er
nog koelvloeistof onder de auto uit-
loopt of stoom onder de motorkap
vandaan komt. Laat de motor draai-
en als er geen koelvloeistof of stoom
te zien is en controleer of de koel-
ventilator draait. Zet de motor uit als
de koelventilator niet draait.
:$$56&+8:,1*
9RRUNRPHUQVWLJOHWVHOHQ
]RUJ HUYRRU GDW XZ KDQ-
GHQ NOHGLQJ HQ JHUHHG-
VFKDS QLHW LQ DDQUDNLQJ
NRPHQ PHW EHZHJHQGH
RQGHUGHOHQ]RDOVGHNRHO-
YHQWLODWRU HQ GH DDQGULMI-
ULHPDOVGHPRWRUGUDDLW
4. Controleer de radiateur en de slan-
gen op koelvloeistoflekkage en kijk
onder de auto of er koelvloeistof te
zien is. (Als de airconditioning inge-
schakeld was, is het normaal dat er
water onder de auto uitloopt als u de
auto tot stilstand brengt.)
5. Zet de motor onmiddellijk uit als er
koelvloeistof lekt en neem contact
op met een officiële HYUNDAI- dea-
ler.
:$$56&+8:,1*
9HUZLMGHUGHUDGLDWHXUGRS
RIGHDIWDSSOXJ122,7DOV
GHPRWRU HQ GH UDGLDWHXU
QRJKHHW]LMQ(UNDQQRJ
VWHHGV JORHLHQG KHWH
NRHOYORHLVWRIHQVWRRPRQWVQDSSHQ
ZDDUGRRU HU HUQVWLJ OHWVHO NDQ RQW-
VWDDQ
=HWGHPRWRUXLWHQZDFKWWRWGH]HLV
DIJHNRHOG9HUZLMGHUGHUDGLDWHXUGRS
XLWHUVWYRRU]LFKWLJ:LNNHOHHQGLNNH
GRHNURQGGHGRSHQGUDDLKHPYRRU-
]LFKWLJ OLQNVRP WRW GH HHUVWH DDQ-
VODJ *D HHQ VWXNMH DFKWHUXLW ZDQ-
QHHUGHGUXNYDQKHWNRHOV\VWHHPDI
JDDW 3DV DOV X ]HNHU ZHHW GDW HU
JHHQ RYHUGUXN PHHU LV GUXNW X GH
GRSPHWGHGRHNLQHQGUDDLWXKHP
YHUGHUOLQNVRPRPKHPWHYHUZLMGH-
UHQ
ALS DE MOTOR OVERVERHIT RAAKT
7-11
07
Het TPMS op deze auto bewaakt en
vergelijkt de rolradius en de rotatie
eigenschappen van elk wiel en elke
band tijdens het rijden. En het contro-
leert of een band een duidelijk te lage
bandenspanning heeft.
U dient het systeem te resetten door de
toets TPMS SET overeenkomstig de
procedure in te drukken en de actuele
bandenspanning op te slaan.
Daarna zal, als een of meerdere ban-
den een te lage spanning hebben, het
controlelampje lage bandenspanning
gaan branden en wordt er een melding
weergegeven op het instrumentenpa-
neel (indien van toepassing).
Verder zal bij een storing in het TPMS
het controlelampje storing TPMS gaan
branden.
5HVHWSURFHGXUH7306
In onderstaande gevallen moet u het
TPMS resetten.
 1D KHW UHSDUHUHQ RI YHUYDQJHQ YDQ
banden (of wielen)
 1DKHWYHUZLVVHOHQYDQGHZLHOHQ
 1DKHWRSVSDQQLQJEUHQJHQYDQGH
banden
 $OVKHWFRQWUROHODPSMHODJHEDQGHQ-
spanning brandt
 1DKHWYHUYDQJHQYDQGHZLHORSKDQ-
ging of het antiblokkeersysteem
OAC3079026TU
Type A
OAC3079036TU
Type B
1. Parkeer de auto op een stevige en
vlakke ondergrond.
2. Breng de banden op de juiste span-
ning zoals aangegeven op het voer-
tuigplaatje of het banden-span-
ningslabel op de middenstijl aan
bestuurderszijde.
3. Start de motor en houd de toets
TPMS SET gedurende ongeveer
drie seconden ingedrukt om het
TPMS te resetten. De resetprocedu-
re wordt automatisch voltooid.
4. Controleer of het controlelampje
lage bandenspanning uitgaat nadat
het vier seconden heeft geknipperd.
Controleer, als de auto is uitgerust
met een controlepaneel, of de mel-
ding "Tire pressures stored" (ban-
denspanningen opgeslagen) wordt
weergegeven op het instrumenten-
paneel.
5. Rijd na het resetten van het TPMS
ongeveer 20 minuten met de auto
om de nieuwe bandenspanning in
het systeem op te slaan.
7-12
Wat te doen in een noodgeval
Ú Herhaal stap 3 als het controlelamp-
je lage bandenspanning gaat bran-
den.
Bij het resetten van het TPMS wordt
de huidige bandenspanning opge-
slagen als de standaard banden-
spanning.
OPMERKING
 $OV X 7306 UHVHW ]RQGHU GH EDQ-
GHQRSGHMXLVWHVSDQQLQJWHEUHQ-
JHQJHHIWKHWV\VWHHPXPRJHOLMN
QLHW GH MXLVWH LQIRUPDWLH RRN DO
KHEEHQGHEDQGHQHHQYHHOWHODJH
VSDQQLQJ 8 PRHW FRQWUROHUHQ RI
GH EDQGHQVSDQQLQJ MXLVW LV YRRU-
GDWXKHW7306UHVHW
 +HW7306ZHUNWPRJHOLMNQLHWJRHG
DOVX7306QLHWUHVHWZDQQHHUGLW
ZHO]RXPRHWHQ
 $OV X GH UHVHWWRHWV 7306 LQGUXNW
WLMGHQVKHW ULMGHQ ZRUGW GH 7306
UHVHWSURFHGXUH QLHW XLWJHYRHUG 8
PRHW GH UHVHWWRHWV 7306 LQGUXN-
NHQ DOV GH DXWR YROOHGLJ WRW VWLO-
VWDQGJHNRPHQLV
 'H EDQGHQVSDQQLQJ PRHW JHFRQ-
WUROHHUG ZRUGHQ HQ LQGLHQ QRGLJ
RS GH MXLVWH ZDDUGH ZRUGHQ
JHEUDFKWDOVGHEDQGHQNRXG]LMQ
(HQ NRXGH EDQG KRXGW LQ GDW GH
DXWRJHGXUHQGHXXUKHHIWVWLOJH-
VWDDQ RI QLHW PHHU GDQ  NP
KHHIW JHUHGHQ JHGXUHQGH GH]H
SHULRGH
&RQWUROHV\VWHHPODJHEDQGHQ-
VSDQQLQJ
:$$56&+8:,1*
(HQWH KRJH RI HHQ WH ODJH EDQGHQ-
VSDQQLQJ UHGXFHHUW GH OHYHQVGXXU
YDQGHEDQGHQEHwQYORHGWGHKDQG-
OLQJYDQGHDXWRLQQHJDWLHYH]LQHQ
NDQWRWRQYHUZDFKWHEDQGSUREOHPHQ
OHLGHQZDDUGRRUXGHFRQWUROHRYHU
GHDXWRNXQWYHUOLH]HQPHWHHQRQJH-
YDOWRWJHYROJ
Controleer iedere maand bij koude
banden of de bandenspanning van alle
banden, inclusief het reservewiel
(indien van toepassing), overeenkomt
met de aanbevolen spanning op het
voertuigplaatje of het bandenspan-
ningslabel. (Als de bandenmaat van uw
auto niet overeenkomt met de banden-
maat op het voertuigplaatje of het ban-
denspanningslabel, dient u de juiste
spanning voor deze banden te bepa-
len.)
Voor extra beveiliging is uw auto uitge-
rust met een controlesysteem lage ban-
denspanning (TPMS) dat ervoor zorgt
dat een waarschuwingslampje lage
bandenspanning gaat branden wan-
neer de bandenspanning van een of
meerdere band(en) aanmerkelijk te
laag is. Wanneer het waarschuwings-
lampje lage bandenspanning brandt,
dient u de auto dus stil te zetten, de
banden zo snel mogelijk te controleren
en ze op de juiste spanning te brengen.
Rijden op banden waarvan de banden-
spanning te laag is, heeft oververhitte
en mogelijk beschadigde banden tot
gevolg.
Te lage bandenspanning levert een
hoger brandstofverbruik op, verkort de
levensduur van de banden en heeft
mogelijk invloed op de rijeigenschap-
pen van de auto en de remweg.
7-13
07
Het TPMS dient niet ter vervanging van
onderhoud van de banden te worden
gebruikt. Het is de verantwoordelijkheid
van de bestuurder dat de banden op de
juiste spanning zijn, ook al is de ban-
denspanning nog niet zo laag dat het
waarschuwingslampje gaat branden.
Uw auto is tevens uitgerust met een
controlelampje storing TPMS dat aan-
geeft wanneer het systeem niet goed
werkt. Het controlelampje storing TPMS
is gecombineerd met het waarschu-
wingslampje lage bandenspanning.
Wanneer door het systeem een storing
wordt gedetecteerd, knippert het waar-
schuwingslampje gedurende ongeveer
een minuut en blijft daarna branden.
Elke keer dat de auto wordt gestart,
blijft deze volgorde optreden, zolang de
storing aanwezig is.
Wanneer het controlelampje brandt,
kan het systeem mogelijk niet naar
behoren een te lage bandenspanning
vaststellen. Storingen in het TPMS kun-
nen door verschillende oorzaken ont-
staan, waaronder het plaatsen, vervan-
gen of wisselen van banden of velgen
waardoor het TPMS niet goed werkt.
Controleer na het vervangen van een of
meerdere band(en) of velg(en) het con-
trolelampje storing TPMS om ervoor te
zorgen dat het TPMS goed werkt.
AANWIJZING
$OV HHQ YDQ GH RQGHUVWDDQGH
JHEHXUWUDGHQZHXDDQKHWV\VWHHP
WHODWHQFRQWUROHUHQELM HHQRIILFLsOH
+<81'$,GHDOHU
+HW ZDDUVFKXZLQJVODPSMH ODJH
EDQGHQVSDQQLQJFRQWUROHODPSMH
VWRULQJ7306JDDWQLHWJHGXUHQGH
 VHFRQGHQ EUDQGHQ QDGDW KHW
FRQWDFWLQVWDQG21LVJH]HWRIGH
PRWRULVJHVWDUW
'H 7306PRWRUFRQWUROHODPSMH
EOLMIW EUDQGHQ QDGDW KLM FLUFD 
PLQXXWKHHIWJHNQLSSHUG
'H ZDDUVFKXZLQJVODPSMH ODJH
EDQGHQVSDQQLQJEOLMIWEUDQGHQ
7-14
Wat te doen in een noodgeval
:DDUVFKXZLQJV
ODPSMHODJH
EDQGHQVSDQQLQJ
:DDUVFKXZLQJVODPSMHSRVLWLH
ODJHEDQGHQVSDQQLQJHQDDQ-
GXLGLQJEDQGHQVSDQQLQJ
OAC3079033TU
Wanneer de waarschuwingslampjes
van het controlesysteem lage banden-
spanning branden (en Waarschuwings-
bericht weergegeven op het LCD-
display op het bedieningspaneel), is de
bandenspanning van een of meerdere
band(en) te laag. Het waarschuwings-
lampje positie lage bandenspanning
geeft aan welke band een te lage ban-
denspanning heeft.
Wanneer een van deze waarschu-
wingslampjes gaat branden, verminder
dan onmiddellijk snelheid, vermijd
scherp aansnijden van bochten en anti-
cipeer op een langere remweg. Zet de
auto zo snel mogelijk stil en controleer
de banden. Breng de banden op de
juiste spanning zoals aangegeven op
het voertuigplaatje of het banden-span-
ningslabel op de middenstijl aan
bestuurderszijde. Reset het TPMS ver-
volgens volgens de resetprocedure
voor het TPMS.
Vervang de band met een te lage ban-
denspanning door het reservewiel als u
geen tankstation kunt bereiken of als
de band lek is.
Het waarschuwingslampje lage ban-
denspanning blijft branden en het con-
trolelampje storing TPMS knippert
mogelijk gedurende ongeveer 1 minuut
en blijft vervolgens branden tot de band
met de lage bandenspanning is gere-
pareerd en onder de auto is gemon-
teerd.
7-15
07
OPMERKING
0RJHOLMN JDDW KHW ZDDUVFKXZLQJV-
ODPSMH ODJH EDQGHQVSDQQLQJ LQ GH
ZLQWHURIELMNRXGZHHU EUDQGHQDOV
GHEDQGHQELMZDUPZHHURSGHDDQ-
EHYROHQVSDQQLQJ]LMQJHEUDFKW+HW
EHWHNHQWQLHWGDWXZ7306GHIHFWLV
RPGDW GH ODJHUH WHPSHUDWXXU HHQ
HYHQUHGLJ ODJHUH EDQGHQVSDQQLQJ
WRWJHYROJKHHIW
&RQWUROHHU GH EDQGHQVSDQQLQJ HQ
VWHOGH]HDIZDQQHHUXYDQHHQZDUP
JHELHGQDDUHHQNRXGJHELHGRIYLFH
YHUVDULMGWRIZDQQHHUGHEXLWHQWHP-
SHUDWXXU DDQPHUNHOLMN WRH RI
DIQHHPW
5HVHWKHW7306YHUYROJHQVYROJHQV
GHUHVHWSURFHGXUHYRRUKHW7306
+HW7306ZRUGW PRJHOLMN QLHW JRHG
JHNDOLEUHHUGLQGHYROJHQGHRPVWDQ-
GLJKHGHQ
 8KHEWKHW7306QLHWRSGHMXLVWH
PDQLHUJHUHVHW
 8JHEUXLNWJHHQRULJLQHOHEDQGHQ
 8 ULMGW RS HHQ EHVQHHXZG RI JODG
ZHJGHN
 8DFFHOHUHHUWRIGHFHOHUHHUWVQHORI
YHUGUDDLWKHWVWXXUZLHO
 8ULMGWWHODQJ]DDPRIWHKDUG
 'HEDQGHQ]LMQ]ZDDUHQRQJHOLMN-
PDWLJEHODVW
 (UZRUGWHHQ UHVHUYHZLHOJHEUXLNW
RI HU ]LMQ VQHHXZ NHWWLQJHQ
JHPRQWHHUG
:$$56&+8:,1*
6FKDGHGRRUODJHEDQGHQVSDQQLQJ
(HQ WH ODJH EDQGHQVSDQQLQJ ]RUJW
HUYRRUGDWGHDXWRLQVWDELHOZRUGWHQ
NDQHUYRRU]RUJHQGDWXGHFRQWUROH
RYHUGHDXWRYHUOLHVWHQGDWGHUHP-
ZHJZRUGWYHUOHQJG
'RRUULMGHQ RS EDQGHQ PHW HHQ WH
ODJHVSDQQLQJKHHIW RYHUYHUKLWWH HQ
GHIHFWHEDQGHQWRWJHYROJ
&RQWUROHODPSMHVWR-
ULQJ7306&RQWUROH
V\VWHHP/DJH
%DQGHQVSDQQLQJ
Het controlelampje storing TPMS gaat
branden nadat het ongeveer 1 minuut
heeft geknipperd wanneer er een pro-
bleem is met het controlesysteem lage
bandenspanning (TPMS).
We raden u aan het systeem door een
officiële HYUNDAI-dealer na te laten
kijken.
7-16
Wat te doen in een noodgeval
AANWIJZING
$OVHUHHQVWRULQJLVYDQKHW7306
]DOGHGHWHFWRUYRRUGHWHODJHEDQ-
GHQVSDQQLQJ QLHWV ZHHUJHJHYHQ
]HOIV ZDQQHHU GH DXWR HHQ WH ]DFKW
RSJHSRPSWHEDQGKHHIW
(HQZLHOZLVVHOHQPHW7306
Bij een lekke band gaan de waarschu-
wingslampjes lage bandenspanning en
positie lage bandenspanning branden.
Wij adviseren om een lekke band zo
snel mogelijk door een erkende
HYUNDAI-dealer te laten repareren of
de lekke band door het reservewiel te
vervangen.
OPMERKING
*HEUXLNQRRLWHHQQLHWGRRU+<81'$,
JRHGJHNHXUG EDQGHQ UHSDUDWLHPLG-
GHORPGHEDQGPHWHHQWHODJHVSDQ-
QLQJWHUHSDUHUHQ
7-17
07
U kunt de bandenspanning niet beoor-
delen door alleen naar de banden te
kijken. Gebruik altijd een bandenspan-
ningsmeter van een goede kwaliteit om
de bandenspanning te meten. Een
band die warm is (door het rijden), heeft
een hogere bandenspanning dan een
band die koud is.
Een koude band houdt in dat de auto
gedurende 3 uur heeft stilgestaan of
niet meer dan 1,6 km heeft gereden
gedurende deze periode.
Laat de band afkoelen alvorens de ban-
denspanning te meten. Zorg er altijd
voor dat de band koud is alvorens deze
op de aanbevolen spanning te bren-
gen.
:$$56&+8:,1*
 +HW 7306 ZDDUVFKXZW QLHW YRRU
HUQVWLJHHQSORWVHOLQJHVFKDGHDDQ
GHEDQGHQYHURRU]DDNWGRRUH[WHU-
QHIDFWRUHQ]RDOVVSLMNHUVHQGHU-
JHOLMNH
 $OVGHDXWRLQVWDELHODDQYRHOWKDDO
GDQ RQPLGGHOOLMN XZ YRHW YDQ KHW
JDVSHGDDO WUDS KHW UHPSHGDDO
OLFKW LQ HQ EUHQJ XZ DXWR RS HHQ
YHLOLJHSODDWVWRWVWLOVWDQG
:$$56&+8:,1*
+HWDDQSDVVHQZLM]LJHQRIXLWVFKD-
NHOHQ YDQ RQGHUGHOHQ YDQ KHW FRQ-
WUROHV\VWHHP ODJH EDQGHQVSDQQLQJ
7306 YHUKLQGHUW PRJHOLMN GDW GH
EHVWXXUGHU GRRU KHW V\VWHHP ZRUGW
JHZDDUVFKXZGRYHUHHQWHODJHEDQ-
GHQVSDQQLQJ HQRI VWRULQJHQ LQ KHW
7306'RRUKHWDDQSDVVHQZLM]LJHQ
RIXLWVFKDNHOHQYDQRQGHUGHOHQYDQ
KHW7306YHUYDOWPRJHOLMNGHJDUDQ-
WLHYRRUGDWGHHOYDQGHDXWR
7-18
Wat te doen in een noodgeval
:$$56&+8:,1*
9HUZLVVHOHQ YDQ HHQ EDQG NDQ
JHYDDUOLMN]LMQ9ROJGHLQVWUXFWLHVLQ
GLWJHGHHOWHELMKHWZLVVHOHQYDQHHQ
EDQGRPKHWULVLFRYDQHUQVWLJOHWVHO
RIGHGRRGWHYHUPLMGHQ
OPMERKING
3DN GH NULNVOLQJHU QLHW YDVW ELM KHW
YODNNHJHGHHOWH+HWYODNNHJHGHHOWH
KHHIW VFKHUSH UDQGHQ GLH VQLMZRQ-
GHQNXQQHQYHURRU]DNHQ
.ULNHQJHUHHGVFKDS
OAC3079028TU
(1) Krikslinger
(2) Krik
(3) Wielmoersleutel
(4) Sleepoog
De krik, de krikslinger, de wielmoer-
sleutel en trekhaak zijn opgeborgen in
de bagageruimte onder het afdekpa-
neel.
OAC3079004TU
De krik is uitsluitend bedoeld voor het
verwisselen van een wiel.
Draai de vleugelbout waarmee het
reservewiel bevestigd is linksom om
het reservewiel te kunnen verwijderen.
Berg het reservewiel in dezelfde ruimte
op en zet het vast door de vleugelbout
rechtsom te draaien.
Om te voorkomen dat het reservewiel
en gereedschap rammelende bijgelui-
den gaat veroorzaken, moeten ze op
de juiste locatie worden opgeborgen.
OAC3079005TU
Als het moeilijk is om met de hand de
bevestigingsbout van het wiel los te
draaien, kunt u deze eenvoudig los-
draaien met behulp van de krikslinger.
1. Plaats de krikslinger (1) op de beves-
tigingsbout van het wiel.
2. Draai de bevestigingsbout van het
wiel met de krikslinger linksom.
LEKKE BAND ǣMET RESERVEWIEL INDIEN VAN TOEPASSINGǤ
7-19
07
:LHOHQYHUZLVVHOHQ
:$$56&+8:,1*
'HDXWRNDQYDQGHNULNDIJOLMGHQRI
UROOHQ ZDDUGRRU X RI RPVWDQGHUV
HUQVWLJ OHWVHO ]RXGHQ NXQQHQ RSOR-
SHQ1HHPGHYROJHQGHYHLOLJKHLGV-
YRRU]RUJVPDDWUHJHOHQ
 *DQLHWRQGHUHHQ DXWROLJJHQ GLH
ZRUGWRQGHUVWHXQGGRRUHHQNULN
 9HUYDQJHHQEDQG122,7RSGHULM-
EDDQ=HWGHDXWR$/7,-'KHOHPDDO
QDDVWGHZHJRSHHQYODNNHVWHYL-
JH RQGHUJURQG ZDQQHHU X HHQ
EDQG JDDW YHUZLVVHOHQ %HO GH
ZHJHQZDFKWYRRUKXOS ZDQQHHUX
GHDXWRQLHWRSHHQYODNNHVWHYLJH
RQGHUJURQGQDDVWGHZHJNXQW]HW-
WHQ
 *HEUXLN GH PHW GH DXWR PHHJHOH-
YHUGHNULN
 3ODDWV GH NULN $/7,-' RQGHU GH
VSHFLDOH NULNVWHXQSXQWHQ HQ
122,7RQGHUGHEXPSHUVRIDQGH-
UH RQGHUGHOHQ ELM KHW RSNULNNHQ
YDQGHDXWR
 6WDUWGHPRWRUQLHWHQODDWKHPQLHW
GUDDLHQ ]RODQJ GH DXWR LV RSJH-
NULNW
 =RUJ GDW HU QLHPDQG PHHU LQ GH
DXWR DDQZH]LJ DOV GH]H ZRUGW
RSJHNULNW
 *HEUXLN GH PHW GH DXWR PHHJHOH-
YHUGHNULN
Volg deze stappen bij het verwisselen
van een band van uw auto:
1. Zet de auto op een stevige en vlakke
ondergrond.
2. Zet de selectiehendel in stand N
(Neutraal, bij een auto met geauto-
matiseerde handmatige transmissie)
of neutraal (bij een auto met handge-
schakelde versnellingsbak), activeer
de parkeerrem en zet het contact in
stand LOCK/OFF.
3. Druk op de schakelaar van de alarm-
knipperlichten.
4. Neem de wielmoersleutel, de krik,
de krikslinger en het reservewiel uit
de auto.
OAC3079006TU
[A]: Blokken
5. Plaats blokken voor en achter het
wiel dat zich diagonaal tegenover
het te verwisselen wiel bevindt.
OAC3079007TU
6. Draai de wielmoeren linksom één
slag los in de volgorde die hierboven
is aangegeven. Verwijder de wiel-
moeren niet voordat het wiel los van
de grond is.
7-20
Wat te doen in een noodgeval
OAC3079008TU
7. Plaats de krik onder het speciale
kriksteunpunt onder het chassis dat
zich het dichtst bij het te verwisselen
wiel bevindt. De kriksteunpunten zijn
op het chassis gelaste platen met
twee inkepingen en twee deukjes.
Plaats de krik nooit onder een ander
onderdeel van de auto. Anders kan
er schade aan de dorpellijst ontstaan
of andere delen van het voertuig.
OAC3079009TU
8. Steek de krikslinger in de krik en
draai de slinger rechtsom totdat het
wiel net van de grond loskomt.
Controleer of de auto stabiel op de
krik staat.
9. Draai de wielmoeren los met de wiel-
moersleutel en verwijder ze met de
hand. Verwijder het wiel van de
tapeinden en leg het wiel plat neer
op een plaats waar het niet in de
weg ligt. Verwijder vuil en andere
verontreinigingen van de tapeinden,
de pasvlakken en het wiel.
10. Plaats het reservewiel op de tapein-
den in de naaf.
11. Draai de wielmoeren met de hand
vast op de tapeinden met de afge-
schuinde zijde naar het wiel toe.
12. Laat de auto zakken door de kriks-
linger linksom te draaien.
OAC3079027TU
13. Draai de wielmoeren in de aange-
geven volgorde vast met de wiel-
moersleutel. Controleer nogmaals
of alle wielmoeren vastgedraaid
zijn. Laat na het verwisselen van
een band zo snel mogelijk een offi-
ciële HYUNDAI-dealer de wielmoe-
ren met het juiste aanhaalmoment
vastzetten. 'H ZLHOPRHUHQ PRH-
WHQYDVWJHGUDDLG ZRUGHQ PHW 
.JIÃPOEIÃIW
7-21
07
Controleer de bandenspanning als u
over een bandenspanningsmeter
beschikt (zie voor de juiste banden-
spanning "Banden en velgen" in hoofd-
stuk 2). Rijd langzaam naar het dichtst-
bijzijnde tankstation en breng de band
op de juiste spanning als de banden-
spanning te laag of te hoog is. Plaats
na het controleren van de bandenspan-
ning of het op spanning brengen altijd
het ventieldopje. Als het ventieldopje
niet teruggeplaatst wordt, kan er lekk-
age ontstaan. Koop zo snel mogelijk
een nieuw ventieldopje en plaats dit als
u een dopje verloren bent. Zet na het
verwisselen van een band de lekke
band goed vast en berg de krik en het
gereedschap op de juiste plaats op.
AANWIJZING
 &RQWUROHHUQDKHWSODDWVHQYDQKHW
UHVHUYHZLHO ]R VSRHGLJ PRJHOLMN
GH EDQGHQVSDQQLQJ %UHQJ GH
EDQGRSGHMXLVWHVSDQQLQJ
 :DQQHHU GH EDQGHQ ]LMQ YHUYDQ-
JHQFRQWUROHHUGHZLHOPRHUHQGDQ
RSQLHXZ QDGDW X RQJHYHHU  NP
KHEW JHUHGHQ HQ GUDDL ]H YDVW
&RQWUROHHUQD  NP QRJPDDOV
RIGHZLHOPRHUHQYDVW]LWWHQ
OPMERKING
'HWDSHLQGHQHQGHZLHOPRHUHQYDQ
XZDXWR]LMQYRRU]LHQYDQPHWULVFKH
GUDDG =RUJ HU ELM KHW YHUZLVVHOHQ
YDQHHQZLHOYRRUGDWGH]HOIGHPRH-
UHQJHEUXLNWZRUGHQYRRU KHWSODDW-
VHQ:DQQHHUGHZLHOPRHUHQYHUYDQ-
JHQPRHWHQZRUGHQPRHWHQPRHUHQ
PHW GH]HOIGH PHWULVFKH GUDDG
JHEUXLNW ZRUGHQ RP EHVFKDGLJLQJ
YDQ GH WDSHLQGHQ WH YRRUNRPHQ HQ
RPKHWZLHOJRHGYDVWWHNXQQHQ]HW-
WHQLQGHQDDI:HDGYLVHUHQXYRRU
KXOS FRQWDFW RS WH QHPHQ PHW HHQ
RIILFLsOH+<81'$,GHDOHU
Bel de wegenwacht en probeer niet zelf
de band te verwisselen als de krik, de
wielmoeren, de tapeinden of andere
uitrusting beschadigd of in slechte con-
ditie zijn.
Gebruik van een compact
reservewiel
(indien van toepassing)
Een compact reservewiel is alleen
bedoeld voor gebruik in noodgevallen.
Rijd voorzichtig met een compact reser-
vewiel en volg altijd de veiligheidsvoor-
zorgsmaatregelen.
:$$56&+8:,1*
9RRUNRP KHW GHIHFW UDNHQ YDQ KHW
FRPSDFWHUHVHUYHZLHOHQYHUOLHVYDQ
FRQWUROH RYHU GH DXWR ZDDUGRRU
PRJHOLMNHHQRQJHYDONDQRQWVWDDQ
 *HEUXLNKHWFRPSDFWHUHVHUYHZLHO
DOOHHQLQHHQQRRGJHYDO
 5LMG122,7KDUGHUGDQNPK
 2YHUVFKULMGW QLHW GH PD[LPDOH
EHODVWLQJ YDQ KHW YRHUWXLJ RI KHW
ODDGYHUPRJHQZHONHRSGH]LMNDQW
YDQGHUHVHUYHEDQGLVYHUPHOG
 5LMGQLHWFRQWLQXPHWKHWFRPSDFWH
UHVHUYHZLHO 5HSDUHHU RI YHUYDQJ
GH RULJLQHOH EDQG ]R VSRHGLJ
PRJHOLMN RP GHIHFW UDNHQ YDQ KHW
UHVHUYHZLHOWHYRRUNRPHQ
7-23
07
.ULNODEHO
Het werkelijke label op de krik in de
auto kan afwijken van de afbeelding.
Meer informatie vindt u op het label op
de krik.
1. Modelnaam
2. Maximaal toegestane belasting
3. Activeer de parkeerrem wanneer u
de krik gebruikt.
4. Zet de motor uit wanneer u de krik
gebruikt.
5. Ga niet onder een auto liggen die
wordt ondersteund door een krik.
6. De aangegeven plaatsen onder de
dorpel
7. Bij het ondersteunen van de auto
moet de voetplaat van de krik verti-
caal onder het opkrikpunt worden
geplaatst.
8. Zet de versnellingspook in de (R)
achteruitversnelling bij een auto met
handgeschakelde transmissie of zet
de selectiehendel in stand N
(Neutraal) bij een auto met geauto-
matiseerde handmatige transmissie.
9. Plaats de krik op een stevige, vlakke
ondergrond.
10. Fabrikant krik
11. Productiedatum
12. Vertegenwoordiger van het bedrijf
en het adres.
OHYK065011
7-25
07
OAC3079010TU
Lees voor een veilige bediening de
instructies in deze handleiding voor
gebruik aandachtig door en volg ze
nauwgezet op.
(1) Compressor
(2) Fles met dichtmiddel
Met de Tire Mobility Kit kan de band
slechts tijdelijk worden gerepareerd. We
raden u aan het systeem te laten contro-
leren door een officiële HYUNDAI-
dealer.
OPMERKING
$OVGHDXWRPHHUGHUHOHNNHEDQGHQ
KHHIW PDJ GH EDQGHQUHSDUDWLHVHW
QLHW ZRUGHQ JHEUXLNW +HW DIGLFK-
WLQJVPLGGHOXLW GH EDQGHQUHSDUDWLH-
VHWNDQQDPHOLMNPDDUYRRUppQOHNNH
EDQGZRUGHQJHEUXLNW
:$$56&+8:,1*
*HEUXLN GH EDQGHQUHSDUDWLHVHW QLHW
RPHHQOHNLQGHZDQJYDQGHEDQG
WH UHSDUHUHQ +LHUGRRU NDQ GH EDQG
VWXNORSHQ ZDDUGRRU HHQ RQJHYDO
]RXNXQQHQRQWVWDDQ
:$$56&+8:,1*
/DDWGHEDQG]RVQHOPRJHOLMNUHSD-
UHUHQ 'H EDQGHQVSDQQLQJ NDQ
QDGDWGHEDQGPHWGHEDQGHQUHSDUD-
WLHVHW LV RSJHSRPSW RS LHGHU
PRPHQWZHJYDOOHQ
,QWURGXFWLH
Met de TireMobilityKit blijft u mobiel,
ook na een lekke band.
Met behulp van de compressor en het
dichtmiddel kunnen de meest voorko-
mende lekken in een personenauto-
band, veroorzaakt door spijkers enz.,
effectief gedicht worden en kan de
band na reparatie weer op spanning
worden gebracht.
Zodra u er zeker van bent dat de lekk-
age is verholpen, kunt u voorzichtig met
een maximumsnelheid van 80 km/h
verder rijden (maximaal 200 km) naar
een garagebedrijf of bandenspecialist
om de band te laten vervangen.
In sommige gevallen, bij grotere
beschadigingen aan het loopvlak of
aan de wangen van de band, kan het
gebeuren dat het lek niet afdoende
gedicht kan worden.
Een te lage bandenspanning heeft een
negatieve invloed op de prestaties van
de band.
U dient daarom abrupte stuurbewegin-
gen of andere manoeuvres te mijden,
vooral als de auto zwaar beladen is of
als er een aanhanger wordt getrokken.
De TireMobilityKit is niet ontworpen of
bedoeld voor een permanente repara-
tie van een band en mag maar voor 1
band gebruikt worden. Deze handlei-
ding laat u stap voor stap zien hoe u op
een eenvoudige en betrouwbare
manier een lek kunt dichten.
Lees het hoofdstuk "Veilig gebruik van
de TireMobilityKit".
LEKKE BAND ǣMET TIREMOBILITYKIT INDIEN
VAN TOEPASSINGǤ
7-26
Wat te doen in een noodgeval
:$$56&+8:,1*
*HEUXLN KHW 70. QLHW ELM HHQ EDQG
GLHHUQVWLJEHVFKDGLJGLVGRRUKHWWH
ODQJEOLMYHQULMGHQPHWGHOHNNHEDQG
RIGRRUKHWWHODQJEOLMYHQULMGHQPHW
HHQWHODJHEDQGHQVSDQQLQJ
$OOHHQOHNNHQLQKHWORRSYODNYDQGH
EDQG NXQQHQ PHW KHW 70. ZRUGHQ
JHUHSDUHHUG
$DQZLM]LQJHQYRRUHHQYHLOLJ
JHEUXLNYDQGH7LUH0RELOLW\.LW
 %UHQJ XZ DXWR WRW VWLOVWDQG RS HHQ
veilige plaats zodat u bij het werken
met de TireMobilityKit niet gehinderd
wordt door het passerende verkeer.
 $FWLYHHU GH SDUNHHUUHP RRN DOV GH
auto tamelijk horizontaal staat, zodat
de auto niet in beweging kan komen.
 *HEUXLNGH7LUH0RELOLW\.LWXLWVOXLWHQG
voor het repareren van personenau-
tobanden. Alleen lekken in het loop-
vlak van de band kunnen met de ban-
denreparatieset worden gerepareerd.
 *HEUXLNGHVHWQLHWYRRUKHWUHSDUH-
ren van motorfietsbanden, fietsban-
den of andere soorten banden.
 *HEUXLNGHEDQGHQUHSDUDWLHVHWLQKHW
belang van uw eigen veiligheid niet
wanneer het wiel en de velg bescha-
digd zijn.
 'HEDQGHQUHSDUDWLHVHW NDQPRJHOLMN
niet effectief worden gebruikt wan-
neer het lek groter is dan ca. 6 mm.
We adviseren u contact op te nemen
met een officiële HYUNDAI-dealer
als de band niet gerepareerd kan
worden met de Tire Mobility Kit.
 *HEUXLN GH EDQGHQUHSDUDWLHVHW QLHW
wanneer de band ernstig beschadigd
is doordat er te lang is gereden met
een lekke band of met een te lage
bandenspanning.
 9HUZLMGHU KHW YRRUZHUS GDW KHW OHN
heeft veroorzaakt - spijkers, schroe-
ven enzovoort - niet uit de band.
 /DDWGHPRWRUGUDDLHQDOVGHDXWRLQ
een niet-afgesloten ruimte staat.
Anders kan het gebruik van de com-
pressor er uiteindelijk toe leiden dat
de accuspanning te ver daalt.
 9HUOLHV GH 7LUH0RELOLW\.LW WLMGHQV KHW
gebruik niet uit het oog.
 /DDWGH FRPSUHVVRUQLHW ODQJHUGDQ
10 minuten achter elkaar draaien,
omdat hij anders oververhit kan
raken.
 *HEUXLN GH 7LUH 0RELOLW\ .LW QLHW ELM
een buitentemperatuur lager dan
-30°C.
 6SRHODOVXZKXLGLQFRQWDFWPHWGH
bandenreparatievloeistof is gekomen
de desbetreffende plek af met veel
water. Roep medische hulp in als de
irritatie aanblijft.
 6SRHOXZRJHQPLQLPDDOPLQXWHQ
als er bandenreparatievloeistof in uw
ogen is terechtgekomen. Roep medi-
sche hulp in als de irritatie aanblijft.
 6SRHOXZ PRQG HQGULQN YHHOZDWHU
indien u bandenreparatievloeistof
heeft ingeslikt. Geef echter niets te
drinken aan een bewusteloze per-
soon en roep direct medische hulp in.
 /DQJGXULJHEORRWVWHOOLQJDDQGHEDQ-
denreparatievloeistof kan lichamelij-
ke schade veroorzaken, bijvoorbeeld
aan de nieren.
7-27
07
2QGHUGHOHQYDQGH7LUH0RELOLW\.LW
1. Snelheidsbeperkingslabel
2. Fles met dichtmiddel en snelheids-
beperkingslabel
3. Vulslang van fles met dichtmiddel
naar band
4. Stekkers en kabel voor directe aan-
sluiting op de 12V-accessoireaan-
sluiting
5. Houder voor de fles met dichtmiddel
6. Compressor
7. AAN/U IT-schakelaar
8. Drukmeter voor de bandenspanning
9. Knop om de bandenspanning te ver-
lagen
De stekkers, voedingskabel en aan-
sluitslang kunnen worden opgeborgen
in de compressorbehuizing.
Volg de hieronder beschreven procedu-
re nauwgezet, omdat het dichtmiddel
anders onder hoge druk kan ontsnap-
pen.
ODE067044
7-28
Wat te doen in een noodgeval
:$$56&+8:,1*
$IGLFKWLQJVPLGGHOZDDUYDQGH
KRXGEDDUKHLGVGDWXPLVYHUVWUHNHQ
*HEUXLN JHHQ DIGLFKWLQJVPLGGHO
ZDDUYDQGHKRXGEDDUKHLGVGDWXPLV
YHUVWUHNHQ GH]H GDWXP VWDDW YHU-
PHOGRSGHYHUSDNNLQJ'LWYHUKRRJW
KHWULVLFRGDWGHEDQGXLWYDOW
:$$56&+8:,1*
$IGLFKWLQJVPLGGHO
 %XLWHQ KHW EHUHLN YDQ NLQGHUHQ
KRXGHQ
 &RQWDFWPHWGHRJHQYHUPLMGHQ
 1LHWLQVOLNNHQ
*HEUXLNYDQGH7LUH0RELOLW\.LW
OPMERKING
OAC3079011TU
1HHPKHWODEHOPHWGHVQHOKHLGVEH-
SHUNLQJ  ORV YDQ GH IOHV DIGLFK-
WLQJVPLGGHOHQEHYHVWLJGH]HRS
HHQJRHG]LFKWEDUHSODDWVLQGHDXWR
ELMYRRUEHHOGRSKHWVWXXUZLHORPGH
EHVWXXUGHU HUDDQ WH KHULQQHUHQ GDW
KLMRI]LMODQJ]DDPPRHWULMGHQ
1. Schud de fles bandenreparatievloei-
stof (2).
2. Sluit de vulslang (3) aan op de aanslui-
ting van de fles bandenreparatievloei-
stof (2) in de richting (A) en sluit de fles
bandenreparatievloeistof aan op de
compressor (6) in de richting (B).
OIGH067042
3. Zorg ervoor dat de compressor is uit-
geschakeld.
4. Draai het ventieldopje van het ven-
tiel van de lege band en schroef vul-
slang (3) van de fles met dichtmiddel
op het ventiel.
OAC3079012TU
OPMERKING
9HLOLJ LQVWDOOHUHQ YDQ GH DIGLFKWLQJ
YXOVODQJRSGHNOHS=RQLHWNDQGH
DIGLFKWLQJ DFKWHUXLW VWURPHQ HYHQ-
WXHOHYHUVWRSSLQJYDQGHYXOVODQJ
7-29
07
OAC3079013TU
5. Steek de (4) aansluiting van de com-
pressor in de 12V-aansluiting van de
auto.
6. Zet het contact in stand ON, zet de
compressor aan en laat de compres-
sor gedurende 5 - 7 minuten lopen,
zodat de band tot de juiste spanning
met bandenreparatievloeistof wordt
gevuld. De bandenspanning na het
vullen van de band is niet belangrijk;
dit wordt later gecontroleerd/gecorri-
geerd.
Let er bij het vullen van de band op
dat de maximumspanning niet wordt
overschreden en bewaar tijdens het
vullen afstand tot de band.
OPMERKING
%DQGHQVSDQQLQJ
5LMG QLHW PHW GH DXWR ZDQQHHU GH
EDQGHQVSDQQLQJ ODJHU LV GDQ 
NSD  SVL +LHUGRRU NDQ GH EDQ-
GHQVSDQQLQJ SORWVHOLQJ ZHJYDOOHQ
ZDDUGRRU HHQ RQJHYDO ]RX NXQQHQ
RQWVWDDQ
7. Schakel de compressor uit.
8. Verwijder de vulslang van de fles
met dichtmiddel en van het ventiel
van de band.
Plaats de TireMobilityKit terug in het
opbergvak in de auto.
:$$56&+8:,1*
.RROPRQR[LGH
/DDWGHPRWRUQLHWJHGXUHQGHODQJH-
UH WLMG ORSHQ LQ HHQ VOHFKW JHYHQWL-
OHHUGHUXLPWH+LHUGRRUNXQWXNRRO-
PRQR[LGHYHUJLIWLJLQJ RSORSHQ PHW
HUQVWLJOHWVHORIGHGRRGWRWJHYROJ
7-30
Wat te doen in een noodgeval
$IGLFKWLQJVPLGGHOYHUGHOHQ
OHI068053
9. Rijd onmiddellijk ongeveer 7-10 km
(of ongeveer 10 minuten) met de
auto, zodat het afdichtingsmiddel
gelijkmatig in de band wordt ver-
deeld.
Rijd hierbij niet harder dan 80 km/h.
Rijd indien mogelijk niet langzamer dan
20 km/h.
Als u tijdens het rijden ongewone trillin-
gen opmerkt, een abnormaal rijgedrag
ervaart of bijgeluiden hoort, verlaag
dan uw snelheid en rijd voorzichtig ver-
der tot u de auto op een veilige plaats
tot stilstand kunt brengen.
Roep in dat geval hulp in.
&RQWUROHUHQYDQGHEDQGHQ-
VSDQQLQJ
OIGH067043
OAC3079012TU
1. Stop, nadat u ongeveer 7-10 km (of
ongeveer 10 minuten) hebt gereden,
op een veilige plaats.
2. Sluit slang (3) van de compressor
aan op het ventiel van de band.
3. Sluit de compressor met behulp van
de kabel en stekkers aan op de
accessoireaansluiting van de auto.
7-32
Wat te doen in een noodgeval
6OHSHQ
OAC3079029TU
[A]: Slepen
Laat de auto bij voorkeur wegschiepen
door een officiële HYUNDAI-dealer of
een erkend bergingsbedrijf.
De juiste procedures voor het slepen
zijn noodzakelijk om beschadigingen
aan uw auto te voorkomen. Wij bevelen
het gebruik van dollies aan.
Auto's mogen gesleept worden met de
achterwielen op de grond (zonder dol-
lies) en de voorwielen van de grond.
Als een van de aangedreven wielen of
de wielophanging voor beschadigd is of
als de auto wordt gesleept met de voor-
wielen van de grond, plaats dan een
dolly onder de voorwielen.
Als er geen dollies worden gebruikt,
moet de auto worden gesleept met de
voorwielen van de grond.
OPMERKING
 6OHHS KHW YRHUWXLJ QLHW PHW GH 
ZLHOHQRSGHJURQG]RDOVHHQELM-
ERRWVOHSHQDFKWHUHHQPRWRUKRPH
RIHHQDQGHUPRWRUYRHUWXLJRPGDW
GLW DDQ]LHQOLMNH EHVFKDGLJLQJ NDQ
YHURRU]DNHQ DDQ GH JHDXWRPDWL-
VHHUGHKDQGPDWLJHWUDQVPLVVLH
OAC3079032TU
 6OHHS GH DXWR QRRLW DFKWHUXLW PHW
GH YRRUZLHOHQ RS GH JURQG
+LHUGRRU NDQ GH DXWR EHVFKDGLJG
UDNHQ
OAC3079031TU
 6OHHSGHDXWRQRRLWPHWHHQWDNHO-
ZDJHQ*HEUXLNHHQZLHOOLIWRIIODW-
EHGDIVOHHSZDJHQ
OAC3079030TU
SLEPEN
7-33
07
Slepen in noodgevallen zonder dollies:
1. Zet het contact in stand ACC.
2. Zet de selectiehendel in stand N
(neutraal).
3. Ontgrendel de parkeerrem.
OPMERKING
$OVGHVHOHFWLHKHQGHOQLHWLQVWDQG1
ZRUGWJH]HWNDQGLWLQZHQGLJHVFKD-
GHLQGHWUDQVPLVVLHWRWJHYROJKHE-
EHQ
$IQHHPEDUHWUHNKDDN
OAC3079015TU
1. Open de achterklep en verwijder het
sleepoog uit de gereedschapsset.
OAC3079016TU
2. Verwijder het afdekkapje in de bum-
per door op het onderste deel van
het kapje te drukken.
3. Plaats het sleepoog door het rechts-
om te draaien totdat het volledig
vastzit.
4. Verwijder het sleepoog na gebruik
en plaats het afdekkapje.
7-34
Wat te doen in een noodgeval
6OHSHQLQHHQQRRGJHYDO
OAC3079017TU
Voor
Achter
OAC3079018TU
Als er nauwelijks beweging in de auto
zit, ga dan niet onnodig door met sle-
pen. We raden u aan contact op te
nemen met een officiële HYUNDAI-
dealer of een deskundig bergingsbedrijf
voor hulp.
Als dit niet mogelijk is, mag de auto tij-
delijk worden gesleept met een sleep-
kabel of -ketting die aan het sleepoog
aan de voor- of achterzijde van de auto
is bevestigd.
Wees uiterst voorzichtig bij het slepen
van de auto met een kabel of een ket-
ting. Laat een ervaren bestuurder in de
gesleepte auto achter om te sturen en
de remmen te bedienen.
Op deze manier slepen mag alleen op
verharde wegen, over een korte afstand
en met lage snelheden. Bovendien
moeten de wielen, aandrijfassen, trans-
missie, stuurinrichting en remmen in
orde zijn.
OPMERKING
:DQQHHU GH DXWR ZRUGWJHVOHHSW
PRHWGHEHVWXXUGHULQGHDXWREOLMYHQ
RPWHVWXUHQHQUHPPHQ(UPRJHQ
]LFK JHHQ SDVVDJLHUV LQ GH DXWR
EHYLQGHQ
Volg altijd onderstaande voorzorgs-
maatregelen bij slepen in een noodge-
val:
 Zet het contact in stand ACC, zodat
het stuurwiel niet vergrendeld wordt.
 =HW GH VHOHFWLHKHQGHO LQ VWDQG 1
(neutraal).
 Ontgrendel de parkeerrem.
 Vanwege de verminderde remwer-
king, moet het rempedaal krachtiger
worden bediend.
Het sturen gaat zwaarder omdat de
stuurbekrachtiging niet werkt.
 Gebruik een voertuig dat zwaarder is
dan dat van uzelf om uw voertuig te
slepen.
 De bestuurders van beide auto's die-
nen goed met elkaar te communice-
ren.
 Controleer voor het slepen of de
sleepogen niet gebroken of op een
andere manier beschadigd zijn.
 Bevestig de kabel of ketting goed aan
de sleepogen.
 Voorkom schokbewegingen tijdens
het slepen. Sleep met een gelijkmati-
ge kracht.
7-35
07
OAC3079034TU
 Gebruik een sleepkabel of ketting
van minder dan 5 meter. Bevestig
een rode doek (ongeveer 30 cm
breed) in het midden van de kabel of
ketting om de zichtbaarheid te verbe-
teren.
 Rij voorzichtig zodat de sleepkabel of
-ketting strak blijft tijdens het slepen.
 &RQWUROHHUYRRUGDWGHDXWRJHVOHHSW
wordt, onder de auto of deze geen
geautomatiseerde handmatige-trans-
missievloeistof lekt. Als de geauto-
matiseerde handmatige transmissie-
vloeistof lekt moet de auto op een
auto-ambulance vervoerd of op een
dolly gesleept worden.
AANWIJZING
9HUKRRJ RI YHUODDJ ODQJ]DDP HQ
JHOHLGHOLMN GH VQHOKHLG YDQ GH DXWR
ZDDUELM VSDQQLQJ RS GH VOHHSNDEHO
RI NHWWLQJ ZRUGW JHKRXGHQ RP GH
DXWR WH VWDUWHQ RI WH ULMGHQ $QGHUV
NXQQHQ GH VOHHSRJHQ HQ GH DXWR
EHVFKDGLJGZRUGHQ
AANWIJZING
2P EHVFKDGLJLQJ DDQ XZ YRHUWXLJ
HQ YRHUWXLJRQGHUGHOHQ WLMGHQV KHW
VOHSHQWHYRRUNRPHQ
 7UHNDOOHHQLQGHOHQJWHULFKWLQJYDQ
GHDXWRELMJHEUXLNYDQGHVOHHSR-
JHQ7UHNQLHW LQGH GZDUVULFKWLQJ
RI LQ YHUWLFDOH ULFKWLQJ DDQ KHW
VOHHSRRJ
 *HEUXLNGHVOHHSRJHQQLHWRPHHQ
DQGHUH DXWR ZHJ WH VOHSHQ GLH
YDVW]LWLQGHPRGGHURILHWVGHUJH-
OLMNV ZDDU KLM QLHW RS HLJHQ NUDFKW
XLWNDQNRPHQ
 /DDWGHDXWRQLHWPHWHHQVQHOKHLG
KRJHU GDQ  NPK HQ QLHW YHUGHU
GDQ  NP VOHSHQ RP HUQVWLJH
VFKDGHDDQGHDXWRPDWLVFKHWUDQV-
PLVVLHWH YRRUNRPHQ YRRU JHDX-
WRPDWLVHHUGH KDQGPDWLJH WUDQV-
PLVVLH
 6OHHSGHDXWRELMHHQVQHOKHLGYDQ
NPKRIODJHUHQQLHWYHUGHUGDQ
 NP ELM HHQ DXWR PHW KDQGJH-
VFKDNHOGHYHUVQHOOLQJVEDN
8-10
Onderhoud
Remleidingen en -slangen
Controleer visueel op juiste bevesti-
ging, schaaf plekken, scheurtjes, ver-
oudering en lekkage. Vervang verou-
derde of beschadigde onderdelen
direct.
5(0NRSSHOLQJVYORHLVWRI
(indien van toepassing)
Controleer het niveau rem- en koppe-
lingsvloeistof in het remvloeistofreser-
voir. Het vloeistofniveau dient zich tus-
sen de merktekens MIN (Minimum) en
MAX (Maximum) aan de zijkant van het
reservoir te bevinden. Gebruik uitslui-
tend de voorgeschreven hydraulische
rem/koppelingvloeistof (DOT 3 of 4).
3DUNHHUUHP
Controleer het parkeerremsysteem in-
clusief het parkeerremhendel en de ka-
bels.
Achter trommelremmen en
voeringen
(indien van toepassing)
Controleer de achterremschijven en
remcilinders en voeringen van de ach-
terremmen op krassen, verbranding,
lekkende vloeistof, gebroken onderde-
len en overmatige slijtage.
Schijfremmen, remblokken,
remklauwen en remschijven
Controleer de remblokken op overmati-
ge slijtage, de schijfremmen op slinge-
ring en slijtage en de remklauwen op
vloeistoflekkage.
Zie de website van Hyundai voor meer
informatie over het controleren van de
remblokken en remvoeringen.
(http://service.hyundai-motor.com)
Bevestigingsbouten
wielophanging
Controleer of de bouten van de wielop-
hanging goed vastzitten en niet be-
schadigd zijn. Draai ze met het voorge-
schreven aanhaalmoment vast.
Stuurhuis, stuurstangen en
stofhoezen/onderste
fuseekogel
Breng de auto tot stilstand, zet de mo-
tor uit en controleer op overmatige spe-
ling in het stuurwiel.
Controleer de stuurstangen op knikken
of beschadigingen. Controleer de stof-
hoezen en fuseekogel op veroudering,
scheurtjes of beschadigingen. Vervang
beschadigde onderdelen.
Aandrijfassen en
aandrijfashoezen
Controleer de aandrijfassen, -hoezen
en klemmen op scheurtjes, veroudering
of beschadigingen. Vervang bescha-
digde onderdelen en breng indien no-
dig nieuw vet aan.
Koudemiddel airconditioning/
aircocompressor
Controleer de leidingen en aansluitin-
gen van de airconditioning op lekkage
en beschadigingen.


Produkt Specifikationer

Mærke: Hyundai
Kategori: Personbil
Model: i10 model - 2020

Har du brug for hjælp?

Hvis du har brug for hjælp til Hyundai i10 model - 2020 stil et spørgsmål nedenfor, og andre brugere vil svare dig